EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52014IR1344

Advies van het Comité van de Regio’s — Pakket industriebeleid

PB C 19 van 21.1.2015, p. 15–23 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

21.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/15


Advies van het Comité van de Regio’s — Pakket industriebeleid

(2015/C 019/04)

Rapporteur

Markku Markkula (FI/EVP), lid van de gemeenteraad van Espoo

Referentiedocumenten

Mededeling van de Europese Commissie — Voor een heropleving van de Europese industrie

(COM(2014) 14 final), en

Mededeling van de Europese Commissie — Een visie voor de interne markt voor industriële producten

(COM(2014) 25 final)

I.   BELANGRIJKSTE CONCLUSIES OP GROND VAN DE EUROPA 2020-MONITORINGACTIVITEITEN VAN HET CVDR

1.

Sinds 2010 heeft het CvdR het industriebeleid met name tegen de achtergrond van de betreffende vlaggenschipinitiatieven in het kader van de Europa 2020-strategie bestudeerd, en heeft het een reeks enquêtes en conferenties (1) georganiseerd met het oog op de evaluatie ervan. Deze reeks heeft geleid tot een alomvattende evaluatie van de Europa 2020-strategie door het CvdR, die op 7 maart 2014 in de Verklaring van Athene (2) inzake een territoriale visie op groei en werkgelegenheid is gepubliceerd, vergezeld van een Tussentijds Evaluatieverslag (3). Samengevat pleit het CvdR ervoor om:

a)

Europa 2020 een territoriale dimensie te geven en gedifferentieerde doelstellingen op regionaal niveau te formuleren op basis van een gemengde bottom up- en top down-benadering;

b)

bij het uitstippelen en implementeren van Europa 2020 de hand te houden aan een multilevel governanceaanpak;

c)

te voorzien in adequate langetermijninvesteringen ter ondersteuning van groei en werkgelegenheid.

HET COMITÉ VAN DE REGIO’S

2.

wijst erop dat door steden nauwer bij alle fasen van de besluitvormingscyclus te betrekken er beter zal kunnen worden ingespeeld op de veranderingen waarmee burgers overal in Europa geconfronteerd worden. Dit houdt in dat zal moeten worden uitgegaan van het principe van multilevel governance en dat er zal moeten worden samengewerkt met alle bestuurslagen (verticaal partnerschap), terwijl daarnaast in verschillende mate samenwerking met alle stakeholders (horizontaal partnerschap) nodig is.

3.

De Commissie wordt verzocht haar activiteiten op het gebied van regionale en lokale benchmarking, uitwisseling van ervaringen en peer learning op te voeren, want dit zijn allemaal zaken die onontbeerlijk zijn voor de opbouw van capaciteit op het gebied van industriële innovativiteit en dus ook van groot belang voor Europa 2020. Om de lokale en regionale overheden in staat te stellen, een coördinerende rol te spelen en de partners een platform te bieden voor het vinden van oplossingen, zal hun administratieve capaciteit hier moeten worden vergroot.

Aanvullende analyse betreffende de territoriale dimensie van het pakket industriebeleid

4.

Het CvdR heeft de territoriale dimensie van het pakket industriebeleid geanalyseerd en de belangrijkste uitdagingen en behoeften van de lokale en regionale overheden bij de tenuitvoerlegging van het industriebeleid in kaart gebracht. Hierbij gaat het om: 1) de rol van gemeenten en regio’s in de mondiale waardeketen; 2) de aanhoudende uiteenlopende gevolgen van de crisis voor de territoriale, economische en sociale samenhang; 3) multilevel governance en beleidscoördinatie; 4) de institutionele capaciteit en strategische governance van het industriebeleid; 5) het vermogen om een ondernemingsgezind ontdekkingsproces te bevorderen en op een rechtvaardige en efficiënte wijze de markt te reguleren.

5.

De analyse omvatte ook een evaluatie van de relatie tussen deze problemen en behoeften en de mededelingen over het pakket industriebeleid, alsmede een benchmarking van een aantal beste praktijken. Op grond van de resultaten zijn voorstellen geformuleerd voor de lokale en regionale overheden ter ondersteuning en stimulering van industriële activiteiten.

6.

Uitgaande van deze analyse beveelt het CvdR de lokale en regionale overheden aan om in hun onderzoeks- en innovatiestrategieën voor slimme specialisatie (RIS3) bijzondere aandacht te besteden aan de volgende punten, ter verwezenlijking waarvan in veel gevallen ook maatregelen van de Commissie nodig zullen zijn:

a)

het uitvoeren van een behoefteanalyse aan de hand van de situatie en mogelijkheden ter plaatse;

b)

het vaststellen van de juiste contextspecifieke prioriteiten voor structurele verandering;

c)

collegiale toetsing van de strategieën;

d)

het integreren van regionale en lokale strategieën in het nationale systeem;

e)

het bevorderen van de uitbouw van institutionele en governance-capaciteit;

f)

het implementeren van gedegen monitoring- en evaluatiesystemen, zodat de doelstellingen op het vlak van nagestreefde resultaten en effecten ondersteund worden door flexibele administratieve richtsnoeren en controlepraktijken;

g)

het bevorderen van marktregels en een bottom-upbenadering bij de formulering van het beleid;

h)

het onderzoeken en bevorderen van de integratie en ontwikkeling van contextspecifieke ST;

i)

het vermogen om arbeidsplaatsen te creëren en de benutting van lokale knowhow bij het productie- en dienstverleningsproces;

II.   BELANGRIJKSTE BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO’S

7.

Het CvdR is het met de Commissie eens dat een sterke industriële basis van primair belang is voor het concurrentievermogen en een stabiele ontwikkeling van de EU. Het wijst erop dat we bij „industrie” aan heel wat meer moeten denken dan de traditionele productiesector, waarmee deze doorgaans wordt gelijkgesteld, en dat industriële processen en ecosystemen een enorme invloed hebben op de maatschappij als geheel, en dringt erop aan om de in dit document voorgestelde maatregelen zo snel mogelijk ten uitvoer te brengen.

8.

Het concurrentievoordeel van Europa in de wereldeconomie berust voornamelijk op duurzame producten en diensten met een grote toegevoegde waarde. Daarom wil het CvdR erop wijzen dat de tijdens de economische crisis doorgevoerde vermindering van de voor de vernieuwing van de industrie zo noodzakelijke investeringen in innovatie een ernstige bedreiging voor de toekomst van Europa is geworden.

9.

Europa zal moeten inzien dat het vast dient te houden aan zijn internationale voortrekkersrol in strategische sectoren met hoogwaardige banen. Daartoe dienen bestaande industriële sectoren te worden gestimuleerd door investeringen te doen in nieuwe technologieën, het ondernemingsklimaat te verbeteren, de toegang tot markten en financiering te vergemakkelijken en ervoor te zorgen dat werknemers beschikken over de vereiste industriële vaardigheden.

10.

De crisis — de langste die de EU ooit heeft meegemaakt — heeft nog eens onderstreept dat het noodzakelijk is om over een sterke, concurrerende en duurzame industrie te beschikken als basis voor het welzijn van de burgers. De industrie is goed voor meer dan 80 % van Europa’s uitvoer en 80 % van de particuliere onderzoeks- en innovatieactiviteiten. Bijna één op de vier banen in de particuliere sector is een baan in de industrie. Vaak gaat het om banen waarvoor een hoog niveau van beroepsvaardigheden vereist is. Elke nieuwe baan in de industrie genereert een halve tot twee banen in andere sectoren.

11.

Het CvdR benadrukt dat naast initiatieven vanuit de maatschappij ook het alerte reageren en de acties van elke industriële onderneming voor zich een doorslaggevende rol spelen, wil de industrie zich als hoeksteen van de reële economie en de welvaart concurrerend kunnen ontwikkelen.

12.

Het is heel belangrijk dat overal in Europa op plaatselijk niveau de nodige knowhow voorhanden is om het proces van veranderingen in goede banen te leiden. Inzicht in bedrijfsprocessen, kennis- en technologiebeheer alsmede sociale vaardigheden maken tegenwoordig meer dan ooit deel uit van industriële en ook politieke vaardigheden. Industriële activiteiten binnen waardeketens en netwerken worden steeds omvattender en complexer van aard naarmate grote ondernemingen en kleine en middelgrote bedrijven via hun sector- en grensoverschrijdende activiteiten in toenemende mate met elkaar gelieerd zijn. Het is van belang om het beleid van grote ondernemingen en het midden- en kleinbedrijf (mkb) in de industriesector effectief te koppelen aan het concrete industriebeleid van de lidstaten en regio’s waar ze gevestigd zijn.

13.

Het concept van de traditionele productieketen met zijn vaste stadia en productiefactoren is minder scherp omlijnd dan vroeger, omdat de realiteit wordt gekenmerkt door complexe interacties in ecosystemen die via mondiale netwerken met elkaar verbonden zijn. Technologie vormt daarbij de sleutel voor nieuwe duurzame benaderingen.

14.

Er moet worden ingezet op de modernisering van de traditionele EU-industrie, vooral in de sectoren waar met name de arbeidskosten het concurrentievermogen hebben aangetast en waar de ruim voorhanden knowhow goed zou kunnen worden benut.

15.

De zich recentelijk voordoende ontwikkeling in de industrie, waarbij industriële producten en diensten complementair zijn, is toe te juichen. Diensten maken zo’n 40 % uit van de toegevoegde waarde van de door de EU uitgevoerde industriële producten. Ca. een derde van de door de uitvoer van industriële producten gegenereerde arbeidsplaatsen is toe te schrijven aan ondernemingen die de exporterende bedrijven goederen en ondersteunende diensten leveren. Diensten als onderhoud en opleiding zijn bijzonder belangrijke aspecten van de levering van complexe industriële producten. Tegelijkertijd worden gespecialiseerde diensten als financiële bemiddeling, communicatie, verzekeringen en gespecialiseerde kennisintensieve zakelijke diensten steeds belangrijkere bestanddelen bij de vervaardiging van industriële producten. Dit vormt een van de verklaringen voor de toenemende bijdrage van diensten aan de totale productie van een economie.

16.

Het CvdR vraagt aandacht voor de gevolgen van de paradigmaverschuiving op het gebied van ICT. In auto’s, consumentenelektronica, de industriële productie en de gezondheidszorg zijn tegenwoordig meer mobiele netwerken van toepassing dan in de dagelijkse activiteiten van mensen. In een moderne machinefabriek worden vaak meer dan tien keer zoveel computers en netwerkapparaten gebruikt als in een kantooromgeving. Vernetwerkte activiteiten vragen om een effectief kennisbeheer en impliceren de ontwikkeling van informatiemodellen voor systemen, meer open innovatie en een samenwerkingscultuur waarvan iedereen profijt heeft. Er is dringend behoefte aan de ontwikkeling van regionale informatiemodellen in de stadsplanning alsmede aan procesbeheer op gemeentelijk en regionaal niveau.

17.

De basisbeginselen van maatschappelijk verantwoord ondernemen — het uitgangspunt voor een productievere, duurzame en inclusieve economie — moeten zo snel mogelijk worden opgenomen in het Europese industriebeleid.

Belangrijkste prioriteiten in de Commissiemededeling en het besluit van de Europese Raad van maart 2014

HET COMITÉ VAN DE REGIO’S

18.

De Commissie doet terecht een beroep op de lidstaten om zich in te zetten voor de industriële heropleving en om op meer gecoördineerde wijze te zoeken naar oplossingen voor versterking van het Europese concurrentievermogen en de duurzame groei. De Commissie dient verder beter na te gaan welke mogelijkheden artikel 173 van het VWEU allemaal biedt, met name door het benutten van de ruimte waarin de volgende bepaling voorziet: „initiatieven nemen om (deze) coördinatie (van de lidstaten op het gebied van het industriebeleid) te bevorderen, met name initiatieven om richtsnoeren en indicatoren vast te stellen, de uitwisseling van beste praktijken te regelen en de nodige elementen met het oog op periodieke controle en evaluatie te verzamelen”.

19.

Een industriebeleid voeren dat enkel op de sector zelf gericht is, werkt niet. Daarvoor is er te veel wisselwerking met andere sectoren. De industriële strategie dient zorgvuldig te worden afgestemd op het beleid inzake energie, opleiding, onderzoek, ontwikkeling en innovatie (OOI), handel, infrastructuur, maatschappelijke verantwoordelijkheid, gezondheid en veiligheid. Daarom is er behoefte aan een meer geïntegreerde en interdisciplinaire benadering van het industriebeleid.

20.

De Commissiemededeling „Small Business Act” moet naar behoren in praktijk worden gebracht, zodat kleine en middelgrote ondernemingen erkenning krijgen voor hun strategische rol in het Europese industriebeleid.

21.

De zware basisindustrie is van groot belang voor de ontwikkeling van de bio-economie in Europa en de EU zou er dan ook goed aan doen, over te gaan tot het gebruik van nieuwe samenwerkings- en financieringsmechanismen met behulp waarvan de nieuwste Europese technologie en andere knowhow kan worden benut in veeleisende en grootschalige innovatieve projecten van basisindustrieën, met name in plaatsen die kampen met ernstige werkloosheid.

22.

Het CvdR staat achter de doelstellingen die volgens de Commissie moeten worden verwezenlijkt om het concurrentievermogen van de Europese industrie te kunnen ondersteunen, al wil het erop wijzen dat deze slechts een basis vormen waarop moet worden voortgebouwd en waaraan nog concreet invulling moet worden gegeven.

23.

Tijdens de Europese Raad van 20—21 maart 2014 zijn tot voldoening van het CvdR een aantal belangrijke besluiten ter verbetering van het industriële concurrentievermogen genomen. De Raad verklaarde dat cruciale sleuteltechnologieën geconsolideerd moeten worden door zo snel mogelijk projecten van Europees belang vast te stellen, en besteedde ook bijzondere aandacht aan de rol van schone technologie als sectoroverschrijdend element ter bevordering van het concurrentievermogen van de industrie.

24.

In het kader van de tenuitvoerlegging van Verordening 1260/2012 betreffende nauwere samenwerking op het gebied van octrooien moet gestreefd worden naar het stimuleren van innovaties en een maximale uitwisseling van kennis, wat de basis kan vormen voor technologische vooruitgang in de toekomst. Op Europees niveau moet worden verhinderd dat octrooien als strategisch wapen worden benut, bijv. door oneigenlijk gebruik te maken van octrooiclusters (in het Engels: „patent thickets”) of versnippering van octrooien, en moet worden gewerkt aan strenge criteria voor octrooibaarheid om monopolierechten voor octrooien met een geringe meerwaarde te voorkomen.

25.

De Europese Raad heeft de Commissie en de lidstaten daarnaast opgeroepen om de schaarste aan vaardigheden op de gebieden wetenschap, technologie, engineering en wiskunde (de „STEM”-vaardigheden) prioritair aan te pakken, zulks met een grotere betrokkenheid van het bedrijfsleven. Er zijn dringend maatregelen nodig om hier iets aan te doen, waaronder initiatieven ter verbetering van de taalvaardigheden met het oog op een efficiëntere werking van de interne markt.

26.

Van de Commissie wordt verwacht dat zij maatregelen neemt op het gebied van herindustrialisering, waarbij de nadruk ligt op het vergaren van topkennis m.b.v. het programma „Horizon 2020” en op de verbreiding ervan over de verschillende plaatsen in Europa met basisindustrieën. In dit verband zouden de INTERREG-programma’s zonder meer te pas kunnen komen bij het versterken van de netwerksamenwerking tussen instellingen voor hoger beroepsonderwijs in plaatsen met industriële bedrijvigheid. Met het oog op de interactie tussen wetenschappelijke wereld en bedrijfsleven betreurt het CvdR het echter ten zeerste dat de „Kennisregio’s” in het programma Horizon 2020 niet als instrument voor de periode 2014-2020 worden opgevoerd, hoewel dit initiatief zich eerder, al bijna tien jaar lang, in de kaderprogramma’s heeft bewezen als een heel nuttig instrument voor de onderlinge afstemming van de onderzoekagenda’s van regionale clusters. Het CvdR wil erop wijzen dat het eerste jaar waarin Horizon 2020 ten uitvoer is gelegd, heeft uitgewezen dat hiervoor geen nieuw instrument met voldoende effectiviteit is ontwikkeld. Het instrument „Kennisregio’s” zal met spoed opnieuw tot ontwikkeling gebracht en in gebruik moeten worden genomen.

27.

De Commissie zal bijzondere nadruk moeten leggen op het verband tussen wetenschap, economische bedrijvigheid, maatschappij, burger en politieke besluitvorming. De regio’s kunnen een belangrijke rol spelen als het erom gaat, alle betrokken partijen bijeen te brengen op basis van de modellen Triple Helix en Quadruple Helix.

28.

Verder heeft de Raad benadrukt dat alle beschikbare instrumenten, waaronder de Europese structuur- en investeringsfondsen, benut zouden moeten worden om de doelstellingen op het gebied van Europa’s concurrentievermogen en duurzame groei te verwezenlijken.

Investeringspakket voor groei en werkgelegenheid

29.

Het CvdR vestigt de aandacht op de gezamenlijke verantwoordelijkheid die de Europese Commissie, de lidstaten en de lokale en regionale overheden hebben als het aankomt op de invulling en tenuitvoerlegging van het ter bevordering van groei en werkgelegenheid bedoelde investeringspakket ten bedrage van 300 miljard euro, gezien de complementaire juridische en budgettaire bevoegdheden waarover zij op dit gebied beschikken. Nieuwe oplossingen voor de korte en middellange termijn kunnen worden gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

Voor een heropleving van de industrie is het nodig dat doeltreffendere financiële instrumenten met een betere afstemming van publieke en particuliere middelen worden ontwikkeld. Hierbij kan worden gedacht aan durfkapitaal, innovatieve overheidsopdrachten en leningen of garanties met een groter risicovermogen;

Investeringen ter ondersteuning van de industriële groei en werkgelegenheid vragen erom dat investeringen in faciliteiten en infrastructuur op een andere wijze gecombineerd worden met vernieuwing van industriële processen en nieuwe vormen van samenwerking tussen universiteiten en industrie op het gebied van onderzoek en innovatie. Deze ontwikkeling kan worden bespoedigd door een einde te maken aan hokjesdenken en lering te trekken uit de nieuwste wetenschappelijke en industriële toepassingen in verschillende economische sectoren.

Het proces van industrieel herstel kan worden versneld door meer gebruik te maken van digitale technologieën en online diensten en met name door eindelijk werk te gaan maken van de eengemaakte Europese digitale markt.

30.

Het CvdR pleit voor onderzoek naar alternatieve financieringsbronnen, zoals crowdfunding, durfkapitaal en andere innovatieve instrumenten waarmee de traditionele afhankelijkheid van bankleningen kan worden doorbroken.

III.   ALGEMENE AANBEVELINGEN OMTRENT HET BELEID VAN DE EU

HET COMITÉ VAN DE REGIO’S

31.

Het concurrentievoordeel van Europa in de wereldeconomie berust op duurzame producten en diensten met een grote toegevoegde waarde alsmede op een efficiënt beheer van de waardeketens en toegang tot markten in de hele wereld.

32.

Een stabiel en voorspelbaar regelgevingsklimaat in de EU is een noodzakelijke voorwaarde voor investeringen in de industrie. Deze stabiliteit en voorspelbaarheid dienen zowel op lokaal en regionaal als op nationaal en EU-niveau gerealiseerd te worden. Omdat ze de garantie vormen voor de rechtszekerheid van ondernemingen, dienen stabiliteit en voorspelbaarheid te worden vastgelegd in EU-regelgeving, bij voorkeur in richtlijnen.

33.

De Commissie gaat er in haar beleid terecht van uit dat de ontwikkeling van de eengemaakte markt de basis legt voor een concurrerende en duurzame industrie. In aansluiting hierop wil het CvdR erop wijzen dat de product- en dienstenwetgeving in de eengemaakte markt niet alleen essentieel is voor het concurrentievermogen van de Europese industrie maar ook uit een oogpunt van consumenten- en milieubescherming.

34.

Het CvdR kan zich vinden in de verklaring van de Commissie dat de Europese markt voor industriële producten en diensten, om concurrerend te kunnen blijven, behoefte heeft aan een regelgevingskader dat innovatie bevordert en geen onnodige belemmeringen opwerpt voor de tijdige invoering van nieuwe technologieën en het op de markt brengen van innovaties. EU-wetgeving en -normen moeten het mogelijk maken dat nieuwe producten, diensten en technologieën snel op de markt komen, zodat Europa zich een pioniersvoordeel op de wereldmarkt kan verschaffen.

35.

Regio’s moeten in staat worden gesteld om hun eigen groeipotentieel te bepalen en innovaties op gang te helpen. De lokale en regionale overheden moeten daarbij worden betrokken via een gecombineerde top-down- en bottom-upbenadering.

36.

Het CvdR blijft bij zijn voorstel inzake territoriale pacten als middel om bij projecten voor territoriale ontwikkeling de samenwerking op diverse niveaus te organiseren en de interregionale samenwerking te bevorderen. Ook stelt het voor dat voor zo’n territoriaal pact één enkel programmeringdocument wordt opgesteld waardoor nationaal en lokaal beleid op het niveau van de regio’s op één lijn wordt gebracht met het sectorale en cohesiebeleid van de EU.

37.

Voor investeringen in verband met deze enkele programmeringsdocumenten zou een speciaal budget voor leningen van de EIB in het leven moeten worden geroepen. De EIB zou zich op die manier kunnen opwerpen als instantie die bevordert dat nieuwe territoriale ecosystemen voor economische en sociale innovatie worden opgezet. Dit kan een bevoorrecht middel worden om bedrijven ertoe aan te zetten om voor innoverende oplossingen te kiezen, om ondernemingen demonstratiemodellen aan te reiken en om te bevorderen dat consortia worden opgericht op gebieden waar behoefte is aan een nieuw partnerschap tussen ondernemingen. Deze ecosystemen zouden publiek-private partnerschappen zijn waarmee een tweeledig doel wordt nagestreefd: verbetering van het concurrentievermogen van ondernemingen en van de doeltreffendheid van de openbare-dienstverlening (wat dus neerkomt op de rationalisering van de uitgaven van de overheid).

38.

Het CvdR is ervan overtuigd dat de hoeksteen van de industriële ambities van de EU wordt gevormd door het regionale beleid ter bevordering van slimme specialisatie (RIS3), waarin een systematische analyse van specifieke regionale kenmerken en mogelijkheden ter realisering van innovatie en groei centraal staat.

39.

De lidstaten zouden via hun beleid inzake ruimtelijke ordening tijdig beslissingen moeten nemen als het gaat om de inrichting van bedrijfsterreinen, en ze mogen het ondernemingen die zich willen vestigen, niet onnodig moeilijk maken.

40.

Het CvdR moedigt de regio’s aan, in het kader van hun strategieën voor slimme specialisatie (RIS3) te bekijken welke technologieën onontbeerlijk zijn om de beoogde ontwikkelingen te realiseren, en zou graag zien dat ze de nodige maatregelen nemen om industriebeleid te bevorderen als een essentiële financieringsprioriteit en dat ze ter verwezenlijking van hun doelstellingen maatregelen treffen om overal in de EU meer partnerschappen aan te gaan.

41.

De Commissie wordt verzocht om met name steun te verlenen aan regionale netwerken en de samenwerking ertussen en om aan te moedigen dat lering wordt getrokken uit hun activiteiten. Als voorbeeld kan het Vanguard Initiative worden genoemd, dat heropleving van de industrie tot kern van de S3-activiteiten heeft gemaakt. De bedoeling is om op deze manier het uitwisselen van ervaringen, het uitzetten van wegen naar topkwaliteit en het gezamenlijk behandelen van projectaanvragen te bevorderen.

42.

De EU zal financiële middelen moeten vrijmaken voor regio’s om hen te helpen efficiënte innovatieve ecosystemen en gemeenschappelijke Europese initiatieven op te zetten. Gedecentraliseerde, door de EU ondersteunde innovatieactiviteiten zijn de enige manier om de RIS3-doelstellingen in heel Europa te verwezenlijken.

43.

De regels en methoden die door de lidstaten en regionale overheden zijn vastgesteld, zullen zodanig moeten worden vernieuwd ten opzichte van de vorige programmeringsperiode 2007-2013 dat de resultaten en impact meer nadruk krijgen en gemeten kunnen worden. Hiertoe is het beslist nodig dat al de belangrijkste spelers op het gebied van OOI in de regio intensiever betrokken worden bij de tenuitvoerlegging van de regionale RIS3, en dat effectief netwerken worden gevormd op EU-niveau.

44.

Het CvdR deelt de zorgen van veel spelers overal in Europa die erop wijzen dat de lidstaten en regionale overheden geen gehoor hebben gegeven aan de richtsnoeren die de Commissie heeft uitgevaardigd inzake terugdringing van de bureaucratische rompslomp, herbestemming van de financiële middelen op basis van de RIS3 en benutting van het flexibele, gebruikersgestuurde ESIF-financieringssysteem.

45.

Om ervoor te zorgen dat de overheid haar taken effectiever uitvoert en de bureaucratische rompslomp voor ondernemers wordt verminderd, zouden de lidstaten de stand van zaken betreffende het plaatselijke ondernemingsklimaat dienen op te meten. Dan kan worden vergeleken hoe verschillende administratieve procedures en regeltoepassingen van invloed zijn op het plaatselijke ondernemingsklimaat.

46.

Het CvdR dringt er samen met de Commissie bij de regio’s op aan dat ze hun RIS3 en Europese partnerschapsplannen herzien en afstemmen op de sleuteltechnologieën. Afgaande op het verslag van het S3-platform zitten regionale beleidsmakers met tal van vragen betreffende overheidssubsidies en financiering van sleuteltechnologieën, zoals de regels die gelden voor de financiering van demonstratieprojecten en infrastructuur.

47.

Daarnaast moet gebruik worden gemaakt van nationale instrumenten, met name marktgebaseerde en andere innovatieve financieringsmechanismen. Voor ondernemingen met een voortrekkersrol, bieden de nieuwe financieringsprioriteiten die de Commissie en de EIB zijn overeengekomen, goede mogelijkheden voor investeringen in sleuteltechnologieën.

48.

Het belang van de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) en van het Horizon 2020-programma voor de versterking van het industriële concurrentievermogen is niet te onderschatten. Van buitengewoon belang is het dat er meer wordt ingezet op multidisciplinair toponderzoek en de praktische toepassing daarvan op regionaal niveau. Er moeten maatregelenpakketten komen, gefinancierd uit meerdere fondsen, waarmee vooral de nieuwste resultaten van ICT- en ST-onderzoek kunnen worden benut ter modernisering van de verschillende industriesectoren en waarmee nieuwe werkwijzen kunnen worden ontwikkeld die nodig zijn om duurzame maatschappelijke resultaten te verkrijgen.

49.

Daarnaast blijft steun uit het Europees Fonds voor Globalisering (EFG) van belang als praktisch instrument dat mensen en regio’s helpt zich te herstellen van de gevolgen van de economische crisis en de effecten van globalisering door ontslagen mensen weer aan een baan te helpen.

50.

Bij het aangaan van industriële uitdagingen wordt een cruciale rol gespeeld door menselijk kapitaal, topkennis en individuele vaardigheden. Thema’s als een slechte afstemming van gevraagde en aangeboden vaardigheden en opleidingen zullen de komende jaren een van de grootste uitdagingen worden voor de Europese industrie, te meer daar de ontwikkeling van productietechnologieën de vraag naar gespecialiseerde vaardigheden alleen maar doet toenemen. Er zal voor gezorgd moeten worden dat de burgers zich beter bewust gaan worden van de problematiek en dat er multidisciplinaire en sectoroverschrijdende opleidings- en onderwijsprogramma’s worden opgezet, zodat de onderzoeksresultaten en innovaties ontwikkeld, geconsolideerd en in praktijk gebracht kunnen worden.

51.

Het CvdR roept vertegenwoordigers van de jonge digitale generatie en de door hen opgestarte bedrijfjes op, een bijdrage te leveren aan het uitstippelen en ten uitvoer leggen van regionale strategieën voor slimme specialisatie door te helpen met het identificeren van tekortkomingen en het verbeteren van de processen in de noodzakelijke waardeketens op regionaal niveau. De nieuwe innovatieve oplossingen zouden gericht moeten zijn op industriële processen in zowel de publieke als de particuliere sector en op de consumptiepatronen van burgers.

52.

De EU, de lidstaten en de regio’s worden opgeroepen om middelen in het kader van de cohesiefondsen en Horizon 2020 te besteden aan investeringen in industriële regio-, grens- en sectoroverschrijdende mogelijkheden ter versterking van het concurrentievermogen. Bijzondere aandacht dient uit te gaan naar de energie-, vervoers- en digitale infrastructuur, waardoor mogelijkheden worden geschapen voor de samenwerking tussen landen, integratie van de toeleveringsketen en uitbreiding van de handel binnen de EU.

Dringende noodzaak om meer vaart te zetten achter het proces van verandering

HET COMITÉ VAN DE REGIO’S

53.

Het CvdR heeft in zijn adviezen aangedrongen op structurele industriële hervormingen en het belang onderstreept van het reactievermogen van samenlevingen en ondernemingen in het concurrentieklimaat dat het gevolg is van de mondialisering en digitalisering. Daarnaast heeft het gepleit voor maatregelen ter bevordering van de gevraagde vaardigheden en voor een benadering met aandacht voor de algemene gevolgen en de klimaatbeschermingsdoelstellingen („levenscyclusconcept”). Het heeft zich daarbij o.a. voor het volgende uitgesproken:

a)

Industrieel beleid dient een van de pijlers van het Europese project te zijn. Het moet worden gezien als een echte beleidsprioriteit die evenveel aandacht verdient als cohesie, infrastructuur en landbouw. Toekomstgericht beheer van vaardigheden en van verandering moet worden gezien als een wezenlijk onderdeel van industriële strategieën op elk niveau (4). In het kader van dit beheer dient de EU regio’s die innovatieve maatregelen doorvoeren, financieel te ondersteunen.

b)

Een omvattende aanpak biedt bovenal grote kansen voor de ontwikkeling van nieuwe duurzame materialen en levert een bijdrage aan de verwezenlijking van de in de Europa 2020-strategie verankerde CO2-doelstellingen. Een consistente levenscyclusbenadering begint al in de fase van het productontwerp (in het oorspronkelijke advies wordt gesproken van „auto’s”). Hieronder vallen ook de milieueffecten van het productieproces, alsmede de operationele fase en ten slotte ook de fase van de recycling en/of verwerking voor later hergebruik (5).

54.

Het CvdR heeft al eerder de belangrijkste noodzakelijke veranderingen m.b.t. het industriebeleid en de investeringsbehoeften ter modernisering van de sector geïdentificeerd en aangegeven hoe deze kunnen worden doorgevoerd. Onderstaande citaten uit een drie jaar geleden door het CvdR goedgekeurd advies tonen aan dat deze zelfde beleidslijnen nog altijd wachten op nadere invulling, en dat de EU in haar optreden te traag inspeelt op de behoeften van een snel veranderende economie en ondernemingswereld. Het CvdR (6):

a)

onderschrijft dat er verdere stappen nodig zijn op weg naar „slimme specialisatie” om de industrie concurrerender te maken, en pleit ervoor dat de Europese lokale en regionale overheden hun eigen innovatieniches ontwikkelen. Slimme specialisatie is het verbindingsstuk tussen de mededeling over het industriebeleid en het kerninitiatief „Innovatie-Unie”.

b)

Ook overheden zouden het concurrentievermogen van bedrijven een belangrijke prikkel kunnen geven via innovatieve aanbestedingen.

c)

Er is dringend behoefte aan structurele hervormingen, gezien de ingrijpende veranderingen waarmee het bedrijfsleven wordt geconfronteerd.

55.

Er kan nog meer vaart worden gezet achter het proces van veranderingen als de lokale en regionale overheden meer middelen toebedeeld krijgen. We hebben behoefte aan innovatieve en kwalitatief hoogstaande voortrekkersactiviteiten en replicatie van de resultaten in heel Europa. De regio’s staan klaar om te gaan experimenteren en in snel tempo prototypen te ontwikkelen.

56.

Het CvdR heeft er in tal van adviezen op gewezen waarop bij de tenuitvoerlegging de nadruk moet worden gelegd. Hieronder volgen als voorbeeld enkele passages uit het twee jaar geleden door het CvdR goedgekeurde advies over Horizon 2020 (7), die van belang zijn als het gaat om de tenuitvoerlegging van het pakket industriebeleid. Het CvdR:

a)

stelt vast dat producten die internationaal succes hebben, het resultaat zijn van topexpertise, gebaseerd op waardeketens en ecosystemen. Met behulp van Horizon 2020 zullen de voorwaarden voor functionele innovatieketens moeten worden geschapen. Alleen dan zal het mogelijk zijn, de grote maatschappelijke uitdagingen aan te gaan en te voldoen aan de behoefte om de industrie nieuw leven in te blazen;

b)

wijst erop dat sleuteltechnologieën een centrale plaats innemen in Horizon 2020. Technologieën moeten niet alleen in aparte programma’s voor wetenschap en technologie worden ontwikkeld; veeleer is het zaak dat ze meteen al in de O&O-fase gekoppeld worden aan industriële waardeketens en mondiale innovatienetwerken, alsmede aan activiteiten om regionale ecosystemen en innovatieclusters te ontwikkelen en de expertise te vergroten.

IV.   BIJZONDERE BELEIDSAANBEVELINGEN MET BETREKKING TOT HET BEDRIJFSKLIMAAT

HET COMITÉ VAN DE REGIO’S

57.

De mondiale concurrentiesituatie is fundamenteel veranderd. Het is de hoogste tijd zich aan de veranderende omstandigheden aan te passen en, meer nog, het voortouw te nemen in dit veranderingsproces. Het duurzame mondiale concurrentievermogen van het Europese bedrijfsleven dient meer voorop te staan bij de evaluatie van bestaande EU-regelgeving en bij de verdeling van de middelen voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (OOI).

58.

De EU-wetgeving voor industriële producten legt de belangrijkste voorschriften voor veiligheid, gezondheid en andere zaken van algemeen belang voor ondernemingen vast. Het is van het grootste belang dat de lasten voor de industrie niet te groot worden als gevolg van nodeloos snel opeenvolgende wetswijzigingen, en dat integendeel concrete mechanismen worden ingevoerd om bedrijfsinvesteringen te faciliteren en te ondersteunen. Een gecontroleerde afbouw van administratieve belemmeringen is des te belangrijker omdat de technologische ontwikkeling steeds sneller gaat en de mondiale leveringsketens steeds meer met elkaar verknoopt raken en steeds langer worden.

59.

De Europese regio’s en steden worden aangemoedigd om een regelgevingskader ter stimulering van innovaties en ICT-investeringen in alle economische sectoren op hun grondgebied op te zetten en toe te passen. Als de EU mondiaal weer een rol gaat spelen op het gebied van innovaties, zal dit een positieve spiraal van productiviteitsverbetering, groei en nieuwe werkgelegenheid in gang zetten.

60.

De Commissie heeft beloofd te zullen zorgen voor perioden van stabiele wetgeving en voor een drastische vereenvoudiging van de regelgeving, een doelstelling die zo spoedig mogelijk en met voorrang moet worden waargemaakt. Voor de nieuwe regels dienen uitvoerige effectbeoordelingen te worden opgesteld. De EU-normen gelden wereldwijd als model, en de Commissie zal zich ook in de toekomst sterk blijven maken voor een systeem van internationale normering.

61.

Het CvdR verzoekt de Commissie nogmaals haar analytisch vermogen en de instrumenten voor steunverlening aan ondernemingen te verfijnen, en wel door te overwegen om, net als zij voor de agro-voedingsmiddelenindustrie heeft gedaan, een nieuwe categorie onderneming in te voeren, tussen het mkb en de grote ondernemingen in, met een personeelsbestand van 250 à 750 werknemers en met een omzet van maximaal 200 miljoen euro. Deze categorie zou aanspraak moeten kunnen maken op passende steunpercentages die hoger zijn dan die voor de grote ondernemingen en lager dan die voor het mkb (8).

62.

Per juli 2014 zijn nieuwe regels voor staatssteun op het gebied van algemene groepsvrijstelling (GBER-verordening) en onderzoek, ontwikkeling en innovatie (OOI) van kracht geworden (9). De nieuwe regels scheppen mogelijkheden om meer te investeren in onderzoek en innovatie, m.n. als het gaat om grootschalige en complexe megaprojecten. De bedoeling is o.a. om hiermee de vernieuwing van de industriële productie aanzienlijk te stimuleren.

63.

Met name de facilitering van de tenuitvoerlegging van de structuur- en investeringsfondsen van de EU door uitbreiding van het toepassingsgebied van de GBER is een belangrijke stap vooruit.

64.

In de GBER staan de voorwaarden waaronder het mogelijk is om overheidssteun toe te kennen zonder dat de Commissie hiervan tevoren op de hoogte wordt gesteld. De verordening stelt ook hogere meldingsdrempels en steunintensiteiten vast en introduceert nieuwe categorieën die zijn vrijgesteld van de verplichting tot aanmelding, zoals steun aan innovatieclusters en investeringssteun op het gebied van onderzoeksinfrastructuur.

65.

Het kader voor overheidssteun aan OOI omvat subsidies voor experimentele ontwikkeling en industrieel onderzoek, terwijl nu ook het maximumbedrag voor steun aan toegepast onderzoek is verhoogd.

66.

Het toepassingsgebied van het IPCEI-instrument voor belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang reikt verder dan alleen O&O en heeft ook betrekking op de eerste fase van uitvoering. Om deze projecten te kunnen uitvoeren is het vaak nodig dat overheidsorganen hier op grote schaal aan deelnemen, want anders zal de markt niet bereid zijn dergelijke projecten te financieren.

67.

Belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang kunnen een aanzienlijke bijdrage leveren aan de economische groei, de werkgelegenheid en het concurrentievermogen van de economie en het bedrijfsleven in de EU, omdat zij positieve overloopeffecten hebben voor de interne markt en de samenleving in de EU.

68.

De lidstaten en de industrie zullen ten volle profijt moeten trekken van de door de vernieuwde staatssteunregels geboden mogelijkheden bij hun streven om de economische bedrijvigheid en het proces van industriële vernieuwing alsmede het scheppen van werkgelegenheid in Europa te bevorderen.

69.

Hoewel Europese ondernemingen op de grote opkomende markten te maken hebben met ongunstige voorwaarden waaronder ze moeten opereren, dienen ze hun innovatiecapaciteit te verbeteren en toonaangevende spelers te worden in zich dynamisch uitbreidende, genetwerkte waardeketens.

Gedaan te Brussel, 3 december 2014.

De voorzitter van het Comité van de Regio’s

Michel LEBRUN


(1)  http://portal.cor.europa.eu/europe2020/Pages/MTAR.aspx

(2)  http://portal.cor.europa.eu/europe2020/Documents/2210%20Athens%20declaration%20A5%20indd.pdf

(3)  http://portal.cor.europa.eu/europe2020/Documents/CoR%20Europe%202020%20mid-term%20assessment%20report.pdf

(4)  CdR 2255/2012 fin.

(5)  CdR 1997/2013 fin

(6)  CdR 374/2010 fin

(7)  CdR 402/2011 fin

(8)  Zie par.18 van CdR 2255/2012 fin.

(9)  Mededeling van de Commissie 2014/C 188/02 en Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie


Top