EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52014AR0103

Advies van het Comité van de Regio's — Wijziging van de richtlijnen met betrekking tot uitsluitingsregelingen voor zeevarenden

PB C 174 van 7.6.2014, p. 50–54 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

7.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 174/50


Advies van het Comité van de Regio's — Wijziging van de richtlijnen met betrekking tot uitsluitingsregelingen voor zeevarenden

2014/C 174/09

Rapporteur:

Paul Lindquist (SE–EVP), burgemeester van Lidingö

Referentiedocument

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende zeevarenden, tot wijziging van de Richtlijnen 2008/94/EG, 2009/38/EG, 2002/14/EG, 98/59/EG en 2001/23/EG

COM(2013) 798 final.

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

1.

is ingenomen met het initiatief van de Commissie om de bijzondere regelingen voor de toepassing van een aantal arbeidsrechtelijke richtlijnen op zeevarenden te herzien, en kan zich grotendeels vinden in het richtlijnvoorstel.

Uitgangspunten van het Comité van de Regio's

2.

Een goede werking van de scheepvaartsector en van de arbeidsmarkt voor zeevarenden is vooral voor kustregio's en hun inwoners van groot belang.

3.

Met artikel 151 VWEU samenhangende regels voor de bescherming van werknemers dienen zoveel mogelijk in gelijke mate te gelden voor alle categorieën werknemers in de lidstaten, en binnen de EU moeten voor de scheepvaartsector dezelfde regels gelden; in welke lidstaat een activiteit wordt verricht mag niet ter zake doen.

4.

Een mogelijkheid voor lidstaten om af te wijken van de regels voor de bescherming van werknemers die voortvloeien uit de EU-wetgeving moet onderbouwd kunnen worden met sterke en concrete argumenten die betrekking hebben op de specifieke aard van de activiteiten in kwestie.

5.

Het principe van de gelijke behandeling van werknemers dient des te zwaarder te wegen als er rechten in het geding zijn die erkend worden in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Daaronder vallen onder meer, zoals de Commissie constateert, regels inzake het recht op informatie en raadpleging en het recht op rechtvaardige en billijke arbeidsomstandigheden.

6.

Bij de beoordeling van de vraag of de uitsluitingsmogelijkheid in kwestie gerechtvaardigd is, dient bekeken te worden in welke mate de lidstaten ervan gebruik hebben gemaakt en welke gevolgen dat onder meer heeft gehad voor de concurrentiepositie van de scheepvaartsector in de lidstaten waar de Richtlijn ook geldt voor zeevarenden.

7.

Geen van de lidstaten heeft gemeld duidelijk negatieve gevolgen (bijvoorbeeld omgevlagde schepen of hogere kosten) te hebben ondervonden van de toepassing van dezelfde regels op zeevarenden en werknemers op het vasteland. Ook hebben lidstaten die zeevarenden niet hebben uitgesloten van de toepassing van regels inzake informatie en raadpleging en van andere bepalingen in de betrokken richtlijnen over de bescherming van werknemers, naar eigen zeggen in concurrentie-opzicht geen nadeel ondervonden ten opzichte van lidstaten die wel één of meerdere keren van die mogelijkheid gebruik hebben gemaakt.

8.

Omdat alleen bepaalde lidstaten gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om zeevarenden uit te sluiten dan wel om af te wijken van de regels van de betrokken richtlijnen inzake informatie en raadpleging, hebben werknemers in de scheepvaartsector te maken met verschillende regels, al naargelang de vlag van de lidstaat waaronder een schip vaart.

9.

Er moet steeds rekening mee worden gehouden dat voor de zeevaart andere omstandigheden gelden dan voor activiteiten op het vasteland. Vooral gezien de specifieke aard van scheepvaartactiviteiten is het praktisch gezien moeilijk om een bindende bepaling over de bescherming van werknemers zonder meer toe te passen. Bovendien kan een dergelijke toepassing het concurrentievermogen van EU-bedrijven aantasten.

10.

Het CvdR verwijst naar het maritiem verdrag van de IAO uit 2006, dat op 30 augustus 2013 in werking trad en sindsdien door een groot aantal landen geratificeerd is. Met Richtlijn 2009/13/EG heeft de EU uitvoering gegeven aan de overeenkomst inzake dit verdrag die door de sociale partners in de scheepvaartsector op EU-niveau is gesloten. De Richtlijn bevat algemene minimumvereisten voor de arbeidsomstandigheden en tewerkstelling op zee en baant de weg voor gemeenschappelijke regels in de scheepvaartsector als geheel. De richtlijnen die de Commissie gewijzigd zou willen zien gaan echter verder dan het verdrag en bevatten aanvullende voorschriften voor de bescherming van werknemers.

Visie van het Comité van de Regio's

11.

Als gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om deelvissers uit te sluiten van de beschermende regelingen waarin Richtlijn 2008/94/EG voorziet, dan geniet deze categorie werknemers niet het recht op betaling van loon dat andere werknemers in de lidstaten wel hebben. Deze speciale behandeling wordt niet gerechtvaardigd door de specifieke aard van de activiteiten en moet daarom worden afgeschaft.

12.

Het recht van werknemers op informatie en raadpleging is volgens het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie een grondrecht. Er dienen daarom strenge eisen te gelden voor de redenen die worden aangevoerd om de rechten die andere werknemers krachtens de EU-wetgeving wel hebben op dit gebied eventueel niet van toepassing te hoeven verklaren op bepaalde categorieën werknemers.

13.

De Commissie wijst er terecht op dat er mede dankzij de ontwikkelingen op het gebied van de communicatietechnologie geen denkbare praktische bezwaren meer bestaan op grond waarvan het te rechtvaardigen zou zijn om de bepalingen met betrekking tot informatie en raadpleging niet ook van toepassing te verklaren op zeevarenden.

14.

Het CvdR is het met de Commissie eens dat de mogelijkheden in de huidige richtlijnen om zeevarenden het recht op informatie en raadpleging te ontzeggen of om in dit verband speciale oplossingen te hanteren moeten worden geschrapt.

15.

Wat de bescherming van werknemers bij de overgang van een onderneming of bij collectief ontslag betreft is er door de specifieke aard van de scheepvaart sprake van een bijzondere situatie. De handel in schepen is vaak een vast onderdeel van de bedrijfsactiviteit, en op de internationale markt worden schepen in de regel zonder bemanning verkocht.

16.

Volgens werkgevers en diverse lidstaten zou de scheepvaart door een verplichte toepassing van de beschermingsregels van de Richtlijnen 2001/23/EG en 98/59/EG te maken krijgen met hogere kosten en een minder goede concurrentiepositie dan ondernemingen buiten de EU, vooral als het gaat om de handel in schepen. Ook is erop gewezen dat de toepassing van beschermende bepalingen alleen al uit praktisch oogpunt met grote problemen gepaard zou gaan.

17.

Hoewel de lidstaten die de beschermende bepalingen van de richtlijnen ook op zeevarenden toepassen, geen melding hebben gemaakt van duidelijk negatieve gevolgen voor hun concurrentiepositie, moeten bezwaren wegens het risico van concurrentienadelen voor EU-ondernemingen wel serieus worden genomen. Op basis van de praktijk en de tradities van zijn scheepvaart kan elke lidstaat zelf namelijk het effect van een verplichte toepassing van een regel het best beoordelen.

18.

Rekening houdend met de regionale omstandigheden moet elke lidstaat zelf kunnen blijven bepalen of de beschermende bepalingen die, naast het recht op informatie en raadpleging, gelden bij de overgang van ondernemingen en bij collectief ontslag ook van toepassing dienen te zijn op zeevarenden en zo ja, tot op welke hoogte.

19.

Het CvdR is het met de Commissie eens dat de in de Richtlijnen 2001/13/EG en 98/59/EG genoemde uitsluitingsmogelijkheden beperkt dienen te blijven tot situaties waarin de overgang van een onderneming niet méér behelst dan de verkoop van een vaartuig of waarin sprake is van collectief ontslag omdat een dergelijke verkoop van één of meer schepen ophanden is. Wat de Richtlijn over collectief ontslag betreft deelt het CvdR eveneens de mening van de Commissie dat uitsluitingen alleen betrekking kunnen hebben op de lengte van de zogenoemde afkoelingsperiode.

20.

Het CvdR heeft zijn bedenkingen over de wijziging van Richtlijn 98/59/EG met betrekking tot de verwijzing naar het begrip 'overgang' in Richtlijn 2001/23/EG. Er is geen reden om de mogelijkheid om af te wijken van de bepalingen van Richtlijn 98/59/EG inzake de zogenoemde afkoelingsperiode afhankelijk te maken van de vraag of de verkoop van een schip geldt als de overgang van een onderneming in de zin van Richtlijn 2001/23/EG. Een dergelijke toepassing zou bovendien grote rechtsonzekerheid in de hand werken, omdat op voorhand vaak moeilijk is te bepalen of er sprake is van een overgang van een onderneming in de zin van Richtlijn 2001/23/EG.

21.

De overgangsperiode in artikel 8 van het voorstel is vrij lang. Aangezien het voorstel betrekking heeft op de toepassing van in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende regels inzake de bescherming van werknemers, zou moeten worden overwogen om deze periode in te korten.

Subsidiariteit en evenredigheid

22.

De richtlijnen waarop het voorstel van de Commissie betrekking heeft, hebben als doel om bepaalde regels voor de bescherming van werknemers te harmoniseren en voorwaarden te scheppen voor een eerlijke concurrentie tussen ondernemingen in de EU. Alleen op EU-niveau kunnen wijzigingen worden aangebracht in de richtlijnen. De voorgestelde wijzigingen stroken met het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.

II.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

Overweging 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De huidige rechtssituatie heeft ongelijke behandeling van dezelfde categorie werknemers door verschillende lidstaten tot gevolg, al naargelang die lidstaten al dan geen door de huidige wettelijke regeling toegestane vrijstellingen en afwijkingen toepassen. Een groot aantal lidstaten heeft weinig uitsluitingen toegepast.

De huidige rechtssituatie heeft ongelijke behandeling van dezelfde categorie werknemers door verschillende lidstaten tot gevolg, al naargelang die lidstaten al dan geen door de huidige wettelijke regeling toegestane vrijstellingen en afwijkingen toepassen. Een groot aantal lidstaten heeft weinig uitsluitingen toegepast.

 

Het maritiem verdrag van de IAO van 2006, dat op 30 augustus 2013 in werking is getreden, moet zeevarenden wereldwijd bescherming bieden en zorgen voor gelijke regels voor iedereen in de scheepvaartsector. De sociale partners hebben over het verdrag een akkoord bereikt dat door middel van Richtlijn 299/13/EG ten uitvoer is gelegd.

Motivering

In de richtlijn moet gewag worden gemaakt van de gezamenlijke inspanningen van de sociale partners en de EU om de aandacht te richten op de bescherming van zeevarenden en te zorgen voor gelijke voorwaarden voor iedereen in de wereldwijde scheepvaartsector.

Wijzigingsvoorstel 2

Artikel 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Richtlijn 98/59/EG wordt als volgt gewijzigd:

Richtlijn 98/59/EG wordt als volgt gewijzigd:

1.   Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

Aan lid 1 wordt het volgende punt c) toegevoegd:

„c)

„overgang”: overgang in de zin van Richtlijn 2001/23/EG.”

b)

Artikel 1, lid 2, onder c), wordt geschrapt.

1.   Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

Aan lid 1 wordt het volgende punt c) toegevoegd:

„c)

„overgang”: overgang in de zin van Richtlijn 2001/23/EG.”

b)

Artikel 1, lid 2, onder c), wordt geschrapt.

2.   In artikel 3, lid 1, wordt een nieuwe tweede alinea ingevoegd:

„Wanneer het plan voor collectief ontslag de leden van de bemanning van een zeeschip betreft, dient hiervan kennis te worden gegeven aan de bevoegde instantie van de staat waarvan het schip de vlag voert.”

2.   In artikel 3, lid 1, wordt een nieuwe tweede alinea ingevoegd:

„Wanneer het plan voor collectief ontslag de leden van de bemanning van een zeeschip betreft, dient hiervan kennis te worden gegeven aan de bevoegde instantie van de staat waarvan het schip de vlag voert.”

3.   In artikel 4 wordt het volgende lid 1 bis ingevoegd:

3.„1 bis.   Wanneer het plan voor collectief ontslag van de leden van een bemanning verband houdt met of het gevolg is van een overgang van een zeeschip, kunnen de lidstaten na raadpleging van de sociale partners de bevoegde overheidsinstantie de bevoegdheid verlenen om in de volgende gevallen geheel of gedeeltelijk af te wijken van de in lid 1 bedoelde termijn:

a)

de overgang betreft uitsluitend één of meer zeeschepen,

b)

de werkgever exploiteert slechts één zeeschip.”

3.   In artikel 4 wordt het volgende lid 1 bis ingevoegd:

3.„1 bis.   Wanneer het plan voor collectief ontslag van de leden van een bemanning verband houdt met of uitsluitend het gevolg is van een overgang de verkoop van een of meer zeeschepen zeeschip, kunnen de lidstaten na raadpleging van de sociale partners de bevoegde overheidsinstantie de bevoegdheid verlenen om in de volgende gevallen geheel of gedeeltelijk af te wijken van de in lid 1 bedoelde termijn:

a)

de overgang betreft uitsluitend één of meer zeeschepen,

b)

de werkgever exploiteert slechts één zeeschip.”

Motivering

De vraag of er sprake is van de overgang van een onderneming of onderdelen van een onderneming in de zin van de Richtlijn inzake de overgang van ondernemingen vooronderstelt dat per geval door onderzoek kan worden vastgesteld of de onderneming na de overgang nog dezelfde identiteit heeft. Volgens het Hof van Justitie moeten alle omstandigheden in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van de vraag of een onderneming na een overgang haar identiteit heeft behouden (zie met name het zogenoemde arrest Spijkers). Het is geen uitgemaakte zaak dat er bij de verkoop van een schip altijd sprake is van een overgang in de zin van de Richtlijn inzake de overgang van ondernemingen.

De geldigheid van de redenen om af te wijken van de zogenoemde afkoelingsperiode in de Richtlijn over collectief ontslag mag niet afhangen van de vraag of de verkoop van een of meer schepen wel of geen overgang is in de zin van de desbetreffende Richtlijn. Met de constructie die de Commissie voorstelt wordt het moeilijk om per geval op voorhand te kunnen uitmaken in hoeverre een uitsluiting toepasselijk is. De uitsluitingsmogelijkheid zou daarom alleen dan mogen gelden als een collectief ontslag uitsluitend verband houdt met de verkoop van een of meer schepen, en de verwijzing naar het begrip 'overgang' in de desbetreffende Richtlijn moet worden geschrapt.

Wijzigingsvoorstel 3

Artikel 5, lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

het volgende lid 4 wordt toegevoegd:

het volgende lid 4 wordt toegevoegd:

„4.   De lidstaten kunnen na raadpleging van de sociale partners bepalen dat hoofdstuk II van deze richtlijn in de volgende gevallen niet van toepassing is:

a)

de overgang betreft uitsluitend één of meer zeeschepen,

b)

de onderneming of vestiging die overgaat, exploiteert slechts één zeeschip.”

„4.   De lidstaten kunnen na raadpleging van de sociale partners bepalen dat hoofdstuk II van deze richtlijn in de volgende gevallen niet van toepassing is:

a)

de overgang betreft uitsluitend één of meer zeeschepen,

b)

de onderneming of vestiging die overgaat, exploiteert slechts één zeeschip.

Motivering

Het is wel zo redelijk om ondernemingen gelijk te behandelen, of zij nu één of meer schepen hebben. Vervanging van de term 'raadpleging' door 'overeenstemming' zou in diverse lidstaten problemen opleveren.

Brussel, 3 april 2014.

De voorzitter van het Comité van de Regio’s

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


Top