EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52013PC0404
Proposal for a DIRECTIVE OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL on certain rules governing actions for damages under national law for infringements of the competition law provisions of the Member States and of the European Union
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie
/* COM/2013/0404 final - 2013/0185 (COD) */
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie /* COM/2013/0404 final - 2013/0185 (COD) */
TOELICHTING 1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL 1.1. Algemene context Met Verordening (EG) nr. 1/2003[1] wordt uitvoering gegeven aan de
EU-regels die mededingingsbeperkende overeenkomsten (waaronder kartels) en het
misbruik van een machtspositie verbieden (hierna "de mededingingsregels
van de Unie" genoemd), die zijn vastgelegd in de artikelen 101 en 102
van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna "het
Verdrag" genoemd). In die verordening wordt vastgesteld onder welke
voorwaarden de Commissie, de nationale mededingingsautoriteiten en de nationale
rechters deze bepalingen in individuele zaken toepassen. Verordening (EG) nr. 1/2003 verleent
de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten de bevoegdheid de
artikelen 101 en 102 van het Verdrag toe te passen[2]. De Commissie kan geldboeten
opleggen aan ondernemingen die inbreuk op deze bepalingen hebben gemaakt[3]. De bevoegdheid van de
nationale mededingingsautoriteiten wordt beschreven in artikel 5 van
Verordening (EG) nr. 1/2003. De toepassing van de mededingingsregels
van de Unie door de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten wordt
meestal "publieke handhaving van het mededingingsrecht van de Unie"
genoemd. Naast de publieke handhaving roept de
rechtstreekse werking van de artikelen 101 en 102 van het Verdrag rechten
en verplichtingen voor individuen in het leven die door de nationale rechters
van de lidstaten kunnen worden gehandhaafd[4].
Dit wordt "civiele handhaving van het mededingingsrecht van de Unie"
genoemd. Schadeclaims wegens
inbreuk op de artikelen 101 en 102 van het Verdrag vormen een belangrijk
onderdeel van de civiele handhaving van het mededingingsrecht van de Unie. Uit
de rechtstreekse werking van de verbodsbepalingen in de artikelen 101 en 102
van het Verdrag volgt dat eenieder vergoeding van de geleden schade kan
vorderen indien er tussen die schade en een inbreuk op de mededingingsregels
van de Unie een oorzakelijk verband bestaat[5]. Een
benadeelde partij moet niet alleen vergoeding kunnen eisen van de reëel geleden
schade (damnum emergens), maar ook van de winst die zij heeft moeten
derven (lucrum cessans), alsmede van rente[6].
Vergoeding van de door inbreuken op de mededingingsregels van de Unie
veroorzaakte schade kan niet worden gekregen via publieke handhaving. Het
toekennen van schadevergoeding valt buiten de bevoegdheid van de Commissie en
de nationale mededingingsautoriteiten, maar behoort tot het terrein van de
nationale rechters en van het burgerlijk recht en de burgerlijke
rechtsvordering. De naleving van de mededingingsregels van de
Unie wordt gewaarborgd door de sterke publieke handhaving van deze regels door
de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten, samen met de civiele
handhaving door de nationale rechters. 1.2. Motivering en doel van het
voorstel Met dit voorstel moet de effectieve handhaving
van de mededingingsregels van de Unie worden gegarandeerd door: i) de wisselwerking tussen de publieke
en de civiele handhaving van het mededingingsrecht te optimaliseren; en ii) ervoor te zorgen dat slachtoffers
van inbreuken op het mededingingsrecht van de Unie de schade die zij hebben
geleden volledig vergoed kunnen krijgen. Optimaliseren van de wisselwerking tussen
de publieke en de civiele handhaving van het mededingingsrecht De algehele handhaving van de
mededingingsregels van de Unie wordt het best gegarandeerd door aanvullende
publieke en civiele handhaving. Het bestaande rechtskader regelt echter de
wisselwerking tussen beide pijlers van de handhaving van het mededingingsrecht
van de Unie niet voldoende. Een onderneming die in
het kader van een clementieregeling overweegt met een mededingingsautoriteit
samen te werken (waarbij de onderneming in ruil voor immuniteit voor of een
vermindering van de geldboete toegeeft dat zij aan een kartel heeft deelgenomen),
kan op het ogenblik van haar medewerking niet weten of slachtoffers van een
inbreuk op het mededingingsrecht toegang zullen hebben tot de inlichtingen die
de onderneming vrijwillig aan de mededingingsautoriteit heeft verstrekt. Met
name in het Pfleiderer-arrest uit 2011 heeft het Europees Hof van
Justitie (hierna "het Hof" genoemd)[7] geoordeeld
dat, bij gebrek aan EU-recht, de nationale rechter op basis van nationaal recht
en per geval moet oordelen om de openbaarmaking van documenten, met inbegrip
van clementiestukken, al dan niet toe te staan. Wanneer de nationale rechter
hierover oordeelt, moet hij een afweging maken tussen het belang om te zorgen
voor een doeltreffende publieke handhaving van de mededingingsregels van de
Unie en het belang om te garanderen dat het recht op volledige vergoeding
effectief kan worden uitgeoefend. Dit zou kunnen leiden tot grote verschillen
tussen en zelfs binnen de lidstaten op het gebied van de openbaarmaking van
bewijsmateriaal uit de dossiers van de mededingingsautoriteiten. Voorts kan de
daaruit voortvloeiende onzekerheid wat betreft de openbaarmaking van informatie
die in het kader van clementieregelingen is verkregen, de beslissing van een
onderneming beïnvloeden om al dan niet met de mededingingsautoriteiten samen te
werken in het kader van hun clementieregeling. Zonder wettelijk bindende
initiatieven op EU-niveau kan de doeltreffendheid van de clementieregelingen –
die een zeer belangrijk instrument vormen voor de publieke handhaving van de
mededingingsregels van de Unie – dus in ernstige mate worden ondermijnd door
het risico dat bepaalde documenten bij de behandeling van schadevorderingen
voor de nationale rechter openbaar worden gemaakt. De noodzaak om de wisselwerking tussen de
publieke en de civiele handhaving te regelen werd ook bevestigd in de
antwoorden van de belanghebbenden op de publieke raadpleging over het witboek
betreffende schadevergoedingsacties wegens schending van de communautaire
mededingingsregels uit 2008 (hierna "het witboek" genoemd)[8] en de raadpleging over een
coherente Europese aanpak op het gebied van collectief verhaal in 2011[9]. In de resolutie van de hoofden
van de Europese mededingingsautoriteiten van mei 2012 werd eveneens het
belang onderstreept van de bescherming van clementiemateriaal in het kader van
burgerlijke schadevorderingen[10].
Het Europees Parlement heeft herhaaldelijk benadrukt dat publieke handhaving op
het gebied van de mededinging essentieel is en heeft de Commissie opgeroepen
ervoor te zorgen dat civiele handhaving de doeltreffendheid van de
clementieregelingen en de schikkingsprocedures niet schaadt[11]. De eerste belangrijke doelstelling van dit
voorstel is daarom de wisselwerking tussen de publieke en de civiele handhaving
van de mededingingsregels van de Unie te optimaliseren, waardoor wordt
gegarandeerd dat de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten een
beleid van sterke publieke handhaving kunnen blijven voeren en slachtoffers van
een inbreuk op het mededingingsrecht de schade die zij hebben geleden vergoed
kunnen krijgen. Garanderen van de effectieve uitoefening
van het recht van de slachtoffers op volledige vergoeding De tweede belangrijke doelstelling is te
garanderen dat slachtoffers van inbreuken op de mededingingsregels van de Unie
effectief een vergoeding kunnen krijgen voor de schade die zij hebben geleden. Hoewel het recht op een volledige
schadevergoeding door het Verdrag zelf wordt gegarandeerd en van het acquis
communautaire deel uitmaakt, wordt de effectieve uitoefening van dit recht
vaak moeilijk of bijna onmogelijk gemaakt door de toepasselijke regels en
procedures. Hoewel recent in enkele lidstaten tekenen van verbetering vast te
stellen zijn, krijgen de meeste slachtoffers van inbreuken op de
mededingingsregels van de Unie in de praktijk tot dusver geen vergoeding voor
de door hen geleden schade. Reeds in 2005 heeft de Commissie in haar
groenboek "Schadevorderingen wegens schending van de communautaire
antitrustregels"[12]
(hierna "het groenboek" genoemd) aangegeven wat de belangrijkste
obstakels zijn voor een doeltreffender systeem van schadevorderingen wegens
inbreuk op de mededingingsregels. Tot op vandaag blijven dezelfde obstakels in
een groot aantal lidstaten bestaan. Deze houden verband met: i) het verkrijgen van het nodige
bewijsmateriaal voor de bewijsvoering in een zaak; ii) het gebrek aan effectieve
mechanismen voor collectief verhaal, in het bijzonder voor consumenten en
kmo's; iii) het gebrek aan duidelijke regels
voor het doorberekeningsverweer (passing-on defence); iv) het gebrek aan duidelijke
bewijskracht van beslissingen van de nationale mededingsautoriteiten; v) de mogelijkheid om een
schadevordering in te stellen nadat een mededingingsautoriteit een inbreuk
heeft vastgesteld; en vi) de schadebegroting in
mededingingszaken. Naast deze specifieke materiële obstakels voor
een effectieve schadevergoeding bestaan uiteenlopende nationale rechtsregels
voor schadevorderingen wegens inbreuk op de mededingingsregels, en de
verscheidenheid is de laatste jaren nog toegenomen. Deze verscheidenheid kan
rechtsonzekerheid veroorzaken bij alle partijen die betrokken zijn bij
schadevorderingen wegens inbreuk op de mededingingsregels, waardoor de civiele
handhaving van de mededingingsregels, in het bijzonder in grensoverschrijdende
zaken, ondoeltreffend is. Om deze situatie aan te pakken, is de tweede
belangrijke doelstelling van dit voorstel te garanderen dat in de hele Europese
Unie slachtoffers van inbreuken op het mededingingsrecht van de Unie toegang
krijgen tot echt doeltreffende mechanismen om de schade die zij hebben geleden
volledig vergoed te krijgen. Dit zal resulteren in een gelijker speelveld voor
ondernemingen op de interne markt. Als de kans groter wordt dat inbreukmakers
op de artikelen 101 en 102 van het Verdrag de kosten voor hun inbreuk
moeten dragen, zullen niet alleen de kosten niet langer naar de slachtoffers
van het onwettige gedrag worden doorgeschoven, maar zal er ook een stimulans
bestaan om de mededingingsregels van de Unie beter na te leven. Om deze doelstelling te bereiken, heeft de
Commissie in haar witboek van 2008 concrete beleidsvoorstellen gedaan. Tijdens
de publieke raadpleging daarover hebben het maatschappelijk middenveld en
institutionele belanghebbenden zoals het Europees Parlement[13] en het Europees Economisch en
Sociaal Comité[14],
deze beleidsmaatregelen positief onthaald en aangedrongen op specifieke
EU-wetgeving voor schadevorderingen wegens inbreuk op de mededingingsregels[15]. 1.3. Bestaande bepalingen op het
door het voorstel bestreken gebied –
Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad
betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen [101]
en [102] van het Verdrag: ·
overeenkomstig artikel 2 rust de bewijslast
met betrekking tot een inbreuk op artikel 101, lid 1, of
artikel 102 van het Verdrag op de partij die beweert dat er een inbreuk is
gepleegd. Indien de verweerder zich op artikel 101, lid 3, van het
Verdrag beroept, draagt deze de bewijslast dat aan de voorwaarden van deze
bepaling is voldaan. Deze regels zijn zowel van toepassing op publieke handhaving
als op vorderingen tot vergoeding van de door een inbreuk op artikel 101
of 102 van het Verdrag veroorzaakte schade; ·
overeenkomstig artikel 15, lid 1, kunnen
nationale rechterlijke instanties naar aanleiding van procedures tot toepassing
van artikel 101 of 102 van het Verdrag de Commissie verzoeken inlichtingen
waarover zij beschikt aan hen te bezorgen. In de mededeling van de Commissie
betreffende de samenwerking tussen de Commissie en de rechterlijke instanties
van de EU-lidstaten bij de toepassing van de artikelen 101 en 102 van het
Verdrag[16]
wordt verder ingegaan op de interpretatie en de praktische toepassing van deze
bepaling; ·
overeenkomstig artikel 16, lid 1, kunnen
nationale rechterlijke instanties, wanneer zij artikel 101 of 102 van het
Verdrag toepassen op overeenkomsten, besluiten of gedragingen die reeds het
voorwerp uitmaken van een besluit van de Commissie, geen beslissingen nemen die
in strijd zijn met het door de Commissie vastgestelde besluit. Nationale
rechterlijke instanties moeten ook vermijden beslissingen te nemen die in
strijd zouden zijn met een besluit dat de Commissie overweegt vast te stellen
in een door haar gestarte procedure. Te dien einde kan de nationale
rechterlijke instantie de afweging maken of het nodig is de bij haar aanhangige
procedure op te schorten. –
Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad
bevat regels betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de
tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken[17]. Op grond van de in die
verordening vastgestelde regels zijn de nationale rechters bevoegd
schadevorderingen wegens inbreuk op de mededingingsregels te behandelen en
worden rechterlijke uitspraken in dit soort zaken in andere lidstaten erkend en
ten uitvoer gelegd. –
Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de
Raad regelt de samenwerking tussen de gerechten van verschillende lidstaten op
het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken, en
dus ook in schadevorderingen wegens inbreuk op de mededingingsregels[18]. –
Artikel 6, lid 3, van Verordening (EG) nr. 864/2007
van het Europees Parlement en de Raad bevat regels betreffende het recht dat
bij schadevorderingen wegens inbreuk op de mededingingsregels van toepassing is[19]. –
Verordening (EG) nr. 861/2007 van het
Europees Parlement en de Raad[20]
stelt een Europese procedure voor geringe vorderingen vast, die een
vereenvoudigde en snellere regeling van grensoverschrijdende geschillen van
gering belang en een vermindering van de kosten tot doel heeft. –
Richtlijn 2008/52/EG van het Europees Parlement en
de Raad legt de lidstaten de verplichting op te voorzien in een mogelijkheid
tot bemiddeling/mediation in alle burgerlijke en handelszaken, en dus ook in
schadevorderingen wegens inbreuk op de mededingingsregels[21]. –
In artikel 15, lid 4, van
Verordening (EG) nr. 773/2004[22]
van de Commissie wordt bepaald dat documenten verkregen in het kader van de
toegang tot het dossier van de Commissie alleen kunnen worden gebruikt voor
gerechtelijke of administratieve procedures met het oog op de toepassing van de
artikelen 101 en 102 van het Verdrag. De mededeling van de Commissie
betreffende de regels voor toegang tot het dossier[23] voorziet in meer
gedetailleerde regels met betrekking tot de toegang tot het dossier van de
Commissie en het gebruik van deze documenten. –
De mededeling van de Commissie betreffende
immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken
(hierna "de clementiemededeling" genoemd)[24] bevat regels betreffende de
voorwaarden waarop ondernemingen in het kader van een clementieregeling met de
Commissie kunnen samenwerken om in een kartelzaak immuniteit tegen of een
vermindering van de geldboete te krijgen. In punt 33 wordt bepaald dat
toegang tot ondernemingsverklaringen alleen wordt verleend aan de
geadresseerden van een mededeling van punten van bezwaar mits zijzelf – en hun
raadslieden die namens hen toegang krijgen – geen kopie maken met mechanische
of elektronische middelen van informatie in de ondernemingsverklaring, en
verzekeren dat de via de ondernemingsverklaring verkregen informatie uitsluitend
voor de in de clementiemededeling genoemde doeleinden wordt gebruikt. Andere
partijen zoals klagers krijgen geen toegang tot ondernemingsverklaringen. Deze
bijzondere bescherming van een ondernemingsverklaring is niet langer
gerechtvaardigd wanneer de verzoeker de inhoud daarvan aan derden bekendmaakt.
Voorts wordt in de mededeling van de Commissie betreffende schikkingsprocedures
met het oog op de vaststelling van beschikkingen op grond van de
artikelen 7 en 23 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad in
kartelzaken (hierna "de mededeling betreffende schikkingsprocedures"
genoemd)[25]
het kader geschetst voor het belonen van medewerking verleend aan de Commissie
in de loop van procedures die met het oog op de toepassing van artikel 101
van het Verdrag in kartelzaken zijn ingeleid (hierna "de
schikkingsprocedure" genoemd). Punt 39 bevat regels inzake het zenden
van met het oog op schikking gedane verklaringen aan nationale rechters. 2. RESULTATEN VAN RAADPLEGINGEN
VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELINGEN 2.1. Raadpleging van
belanghebbende partijen Zowel het groenboek uit 2005 als het witboek
uit 2008 hebben de aanzet gegeven voor een breed debat onder belanghebbenden en
er werd een groot aantal opmerkingen ontvangen[26].
Uit de publieke raadplegingen bleek dat de algemene benadering van de Commissie
om schadevorderingen wegens inbreuk op de mededingingsregels mogelijk te maken,
op brede steun kon rekenen. De respondenten waren verheugd over het leidende
beginsel van vergoeding en de daaruit voortvloeiende keuze om geen maatregelen
voor te stellen zoals collectieve schadevergoedingsacties naar Amerikaans model
en pre-trial openbaarmaking van bewijsmateriaal, of meervoudige
schadevergoedingen, waarmee in hoofdzaak een doelstelling van afschrikking zou
worden nagestreefd. De obstakels die aan een effectief schadeherstel voor
slachtoffers van inbreuken op de mededingingsregels in de weg staan, werden
vrij algemeen erkend. Over de concrete maatregelen die werden voorgesteld om de
problemen aan te pakken, liepen de meningen echter uiteen. In 2011 hield de Commissie een publieke
raadpleging over een coherente Europese aanpak op het gebied van collectief
verhaal[27].
Naar aanleiding van de antwoorden van de belanghebbenden en het standpunt van
het Europees Parlement[28]
heeft de Commissie gekozen voor een horizontale benadering van deze kwestie, en
niet voor opneming in dit voorstel van bepalingen inzake collectief verhaal die
specifiek betrekking hebben op mededinging. Door een horizontale benadering
worden gemeenschappelijke regels voor collectief verhaal mogelijk gemaakt voor
alle beleidsterreinen waar verbrokkelde schade vaak voorkomt en waar het
moeilijk is voor consumenten en kmo's om een schadevergoeding te ontvangen. Met
de mededeling "Naar een Europees horizontaal kader voor collectief
verhaal"[29]
en een aanbeveling van de Commissie over gemeenschappelijke beginselen voor
mechanismen voor collectieve vorderingen tot staking en tot schadevergoeding in
de lidstaten betreffende schendingen van aan het EU-recht ontleende rechten[30] heeft de Commissie een eerste
stap gezet in de richting van een horizontale benadering van collectief
verhaal. In 2011 hield de Commissie ook een publieke
raadpleging over een ontwerpbeleidsnota inzake de schadebegroting in mededingingszaken[31]. In deze ontwerpbeleidsnota
worden inzichten uiteengezet in een aantal methoden die worden gebruikt om
schade bij schadevorderingen te begroten en worden de sterke en zwakke punten
van deze methoden belicht. Institutionele en andere belanghebbenden stonden
over het algemeen achter het idee om niet-bindende richtsnoeren op te stellen
om schade door schendingen van de mededingingsregels te begroten[32]. 2.2. Bijeenbrengen en benutten van
externe deskundigheid De Commissie liet
externe studies verrichten ter voorbereiding van het groenboek van 2005[33], het witboek van 2008[34] en de ontwerpbeleidsnota inzake de schadebegroting in
mededingingszaken van 2011[35]. 2.3. Effectbeoordeling Aan het voorstel voor een richtlijn ging een
effectbeoordeling vooraf, waarin grotendeels werd voortgebouwd op de
bevindingen van de effectbeoordeling voor het witboek. Met name maatregelen die
in het witboek buiten beschouwing werden gelaten omdat zij waarschijnlijk niet
doeltreffend zouden zijn of de kosten ervan buitensporig zouden zijn, zijn niet
opnieuw onderzocht. In het verslag over de effectbeoordeling[36] ging de aandacht naar vier
opties voor een vervolginitiatief dat in heel Europa de wisselwerking tussen de
publieke en de civiele handhaving van de mededingingsregels van de Unie moet
optimaliseren en voor een doeltreffender rechtskader voor schadevorderingen
wegens inbreuk op de mededingingsregels van de Unie moet zorgen. Deze opties
varieerden van geen actie op EU-niveau, over zachte wetgeving tot twee opties
met wettelijk bindende maatregelen op EU-niveau. De optie die de voorkeur wegdraagt – en die de
basis vormt voor dit voorstel voor een richtlijn – wordt geacht de meest
kostenefficiënte manier te zijn om de gestelde doelen te bereiken. Daarbij
wordt naar behoren rekening gehouden met de belangrijkste opmerkingen die
tijdens de publieke raadplegingen van de afgelopen acht jaar werden gemaakt en
met de recentste wetgevende ontwikkelingen en ontwikkelingen in de rechtspraak
op EU-niveau en op nationaal niveau. 3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET
VOORSTEL 3.1. Rechtsgrondslag De keuze van de rechtsgrondslag voor een
Europese maatregel moet berusten op objectieve gegevens die voor rechterlijke
toetsing vatbaar zijn. Daartoe behoren het doel en de inhoud van de maatregel.
Dit voorstel is gebaseerd op zowel artikel 103 als artikel 114 van
het Verdrag, omdat het twee gelijkwaardige doelen nastreeft die onlosmakelijk
met elkaar verbonden zijn, met name a) de in de artikelen 101 en 102 van
het Verdrag neergelegde beginselen toepassen en b) een gelijker speelveld
garanderen voor ondernemingen die op de interne markt actief zijn, en het voor
burgers en bedrijven gemakkelijker maken om hun uit de interne markt
voortvloeiende rechten uit te oefenen. Met betrekking tot de eerste doelstelling heeft
het Hof duidelijk gemaakt dat aan de volle werking van de mededingingsregels
van de Unie, en in het bijzonder het nuttig effect van het daarin neergelegde
verbod, zou worden afgedaan indien niet eenieder vergoeding kon vorderen van
schade die hem is berokkend door een overeenkomst of een gedraging die de
mededinging kan beperken of vervalsen. Het was van oordeel dat
schadevorderingen de mededingingsregels van de Unie gemakkelijker toepasbaar
maken en in zoverre wezenlijk kunnen bijdragen tot de handhaving van een
effectieve mededinging in de EU[37].
Het doel van dit voorstel is de voorwaarden te verbeteren waarop benadeelde
partijen vergoeding kunnen vorderen en de wisselwerking tussen de publieke en
de civiele handhaving van de artikelen 101 en 102 VWEU te optimaliseren,
waarmee duidelijk uitvoering wordt gegeven aan deze bepalingen. Daarom moet de
voorgestelde richtlijn op artikel 103 van het Verdrag worden gebaseerd. Deze rechtsgrondslag is op zich echter niet
voldoende, omdat zowel het doel als de inhoud van de voorgestelde richtlijn
verder reiken dan deze rechtsgrondslag. Het doel van de voorgestelde richtlijn
is namelijk breder dan enkel de artikelen 101 en 102 VWEU toe te passen.
Door de huidige verschillen tussen nationale regels inzake schadevorderingen
wegens inbreuk op de mededingingsregels van de Unie, met inbegrip van de
wisselwerking van dergelijke maatregelen met de publieke handhaving van deze
regels, is op de interne markt een duidelijk ongelijk speelveld ontstaan. Deze
opvallende verschillen werden reeds beschreven in een vergelijkende studie[38] in 2004 en in het witboek van 2008
en de bijbehorende effectbeoordeling. Sindsdien zijn deze verschillen groter
geworden door divergerende wetgevende ontwikkelingen en ontwikkelingen in de
rechtspraak in een beperkt aantal lidstaten. Een voorbeeld hiervan zijn de verschillende
nationale regels inzake toegang tot bewijsmateriaal. Behalve in enkele
lidstaten hebben slachtoffers van een inbreuk op het mededingingsrecht die een
vergoeding voor de geleden schade vorderen, door het gebrek aan passende regels
inzake de openbaarmaking van documenten bij procedures voor een nationale
rechter geen effectieve toegang tot het bewijsmateriaal. Andere voorbeelden
zijn de nationale regels voor doorberekening (waarbij de bestaande verschillen
grote gevolgen hebben voor de mate waarin directe/indirecte afnemers effectief
een vergoeding kunnen vorderen en voor de mate waarin de verweerder zich op
zijn beurt kan onttrekken aan vergoeding van de veroorzaakte schade), de bewijskracht
van beslissingen van de nationale mededingingsautoriteiten in daaropvolgende
schadevorderingen en relevante nationale regels voor de schadebegroting in
mededingingszaken (bv. het bestaan van een vermoeden van schade). Door deze opvallende verscheidenheid van de
nationale wetgevingen achten eisers de toepasselijke regels van sommige
lidstaten veel beter geschikt om daar een schadevordering in te stellen dan die
van andere lidstaten. Deze verschillen doen ongelijkheid en onzekerheid
ontstaan over de voorwaarden waarop benadeelde partijen, zowel burgers als
ondernemingen, hun uit het Verdrag voortvloeiend recht op schadevergoeding
kunnen uitoefenen en hebben een negatieve invloed op de doeltreffendheid van
dit recht. Wanneer een eiser op grond van de bevoegdheidsregels zijn
schadevordering in één van deze "gunstige" lidstaten kan instellen en
hij over de nodige middelen en stimulansen beschikt om dit te doen, is het veel
waarschijnlijker dat hij zijn EU-recht op schadevergoeding effectief kan uitoefenen
dan wanneer dit niet het geval is. Aangezien benadeelde partijen met kleinere
claims en/of minder middelen eerder kiezen voor een rechter in de lidstaat van
vestiging om een vergoeding te vorderen (onder meer omdat in het bijzonder
consumenten en kleinere ondernemingen het zich niet kunnen veroorloven om te
kiezen voor een gunstigere jurisdictie), kunnen de verschillen tussen nationale
regels resulteren in een ongelijk speelveld wat betreft schadevorderingen,
waardoor de mededinging op de markten van deze benadeelde partijen ongunstig
kan worden beïnvloed. Deze opvallende verschillen houden eveneens in
dat ondernemingen die in verschillende lidstaten gevestigd en actief zijn, een
heel ander risico lopen om aansprakelijk te worden gesteld voor inbreuken op
het mededingingsrecht. Deze ongelijke handhaving van het EU-recht op
schadevergoeding kan leiden tot een concurrentievoordeel voor ondernemingen die
in strijd met de artikelen 101 en 102 van het Verdrag hebben gehandeld en
die niet gevestigd of actief zijn in één van de "gunstige" lidstaten.
Omgekeerd kan door ongelijke handhaving de uitoefening van het recht om zich te
vestigen en goederen of diensten te leveren worden ontmoedigd in de lidstaten
waar het recht op schadevergoeding beter wordt gehandhaafd. Bijgevolg kunnen de
verschillen tussen de aansprakelijkheidsregelingen de mededinging ongunstig
beïnvloeden en de goede werking van de interne markt verstoren. Om een gelijker speelveld te garanderen voor
ondernemingen die op de interne markt actief zijn en de voorwaarden te
verbeteren voor benadeelde partijen om hun uit de interne markt voortvloeiende
rechten uit te oefenen, moet de rechtszekerheid worden vergroot en moeten de
verschillen tussen de lidstaten wat betreft de nationale regels voor
schadevorderingen wegens inbreuk op de mededingingsregels worden verkleind. De mate waarin nationale regels onderling
worden afgestemd, is niet beperkt tot schadevorderingen wegens inbreuk op de
mededingingsregels van de Unie, maar geldt ook voor inbreuken op de nationale
mededingingsregels wanneer deze parallel van toepassing zijn. In het bijzonder
wanneer een inbreuk die gevolgen heeft voor het handelsverkeer tussen lidstaten
ook een inbreuk op het nationale mededingingsrecht vormt, moeten
schadevorderingen wegens deze inbreuk voldoen aan dezelfde normen als die voor
inbreuken op het mededingingsrecht van de Unie. Het onderling afstemmen van nationale
materiële en procedurele regels, met als doel onvervalste mededinging op de
interne markt en volledige uitoefening door burgers en ondernemingen van de
daaruit voortvloeiende rechten en vrijheden, is niet louter een aanvulling op
de doelstelling een effectieve handhaving van de mededingingsregels van de Unie
te garanderen. Deze conclusie is niet enkel op de doelen gebaseerd, maar ook op
de specifieke bepalingen van de voorgestelde richtlijn. De inhoud van de
voorgestelde richtlijn kan niet volledig onder artikel 103 van het Verdrag
vallen omdat hiermee ook de toepasselijke nationale regels inzake het recht om
een schadevergoeding te vorderen voor inbreuken op het nationale
mededingingsrecht worden gewijzigd, ook al is dit enkel met betrekking tot
concurrentieverstorend gedrag dat gevolgen heeft voor het handelsverkeer tussen
lidstaten en waarop het mededingingsrecht van de Unie dus eveneens van
toepassing is[39].
Het toepassingsgebied van de voorgestelde richtlijn, dat niet enkel uit de
doelen maar ook uit de inhoud van het instrument voortvloeit, gaat dus verder
dan louter werking geven aan de artikelen 101 en 102 van het Verdrag en
daarom moet de voorgestelde richtlijn ook op artikel 114 VWEU worden
gebaseerd. Deze met elkaar verband houdende maar
verschillende doelstellingen van de voorgestelde richtlijn kunnen niet los van
elkaar, door de aanneming van twee verschillende instrumenten, worden
nagestreefd. Het is bijvoorbeeld niet haalbaar om de voorgestelde richtlijn op
te splitsen in een eerste instrument op basis van artikel 103 VWEU,
waarmee nationale regels inzake schadevorderingen wegens inbreuk op de
artikelen 101 en 102 VWEU onderling worden afgestemd, en een tweede
instrument op basis van artikel 114 VWEU, waarbij lidstaten dezelfde
materiële en procedurele regels moeten toepassen op schadevorderingen wegens
inbreuken op het nationale mededingingsrecht. Deze keuze is om materiële en
procedurele redenen niet mogelijk. Materieel gezien ligt de onscheidbare band
tussen de twee onafhankelijke doelstellingen ten grondslag aan de concrete
maatregelen waarmee deze doelen worden nagestreefd. De uitzonderingen wat
betreft openbaarmaking en beperkingen van de aansprakelijkheid geven
bijvoorbeeld ook volle werking aan de artikelen 101 en 102 bij claims die
op inbreuken op het nationale mededingingsrecht zijn gebaseerd wanneer dit
parallel met de bepalingen van het Verdrag werd toegepast. Omdat
rechtszekerheid en een gelijk speelveld op de interne markt nodig zijn, moeten
bovendien dezelfde regels van toepassing zijn voor inbreuken op de
mededingingsregels van de Unie en voor inbreuken op het nationale
mededingingsrecht (wanneer dit parallel met de EU-regels wordt toegepast).
Vanuit procedureel oogpunt en om het institutionele evenwicht van de
EU-wetgever niet te verstoren, is het vaststellen van één enkel
rechtsinstrument binnen dezelfde procedure het enige middel om uniforme regels
voor beide situaties tot stand te brengen. Om deze redenen wordt de inhoud van het
initiatief niet opgesplitst in verschillende instrumenten, maar als één geheel
aangepakt in de voorgestelde richtlijn, die dus zowel op artikel 103 als
op artikel 114 van het Verdrag moet zijn gebaseerd. 3.2. Subsidiariteitsbeginsel
(artikel 5, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie) De voorgestelde richtlijn is in
overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel omdat de doelstellingen ervan
niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en een optreden op
EU-niveau nodig en waardevol is. Een wettelijk bindend besluit op EU-niveau kan
beter garanderen dat volle werking wordt verleend aan de artikelen 101 en 102
van het Verdrag aan de hand van gemeenschappelijke normen waarmee doeltreffende
schadevorderingen in de hele EU mogelijk worden, en dat op de interne markt een
gelijker speelveld tot stand wordt gebracht. Meer in het bijzonder kan om de volgende
redenen worden aangenomen dat de voorgestelde richtlijn in overeenstemming is
met het subsidiariteitsbeginsel: ·
Er bestaat een aanzienlijk risico dat de
doeltreffendheid van de publieke handhaving door de Commissie en de nationale
mededingingsautoriteiten in gevaar wordt gebracht bij gebrek aan regelgeving
voor de hele EU inzake de wisselwerking tussen de publieke en de civiele
handhaving, en in het bijzonder bij gebrek aan een gemeenschappelijke Europese
regeling met betrekking tot de terbeschikkingstelling van informatie uit het
dossier van een mededingingsautoriteit. Dit punt kan het duidelijkst worden
geïllustreerd met de informatie die ondernemingen vrijwillig aan de
mededingingsautoriteiten hebben verstrekt in het kader van hun
clementieregeling. De onvoorspelbaarheid die het gevolg is van het feit dat elke
nationale rechter op een ad-hocbasis op grond van de toepasselijke nationale
regels moet oordelen of al dan niet toegang wordt verleend tot deze informatie
die in het kader van een clementieregeling is verkregen, kan niet adequaat
worden aangepakt met – mogelijk divergerende – nationale wetgeving. Aangezien
de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten binnen het Europees
Mededingingsnetwerk (European Competition Network, ECN) informatie kunnen
uitwisselen, zullen potentiële indieners van clementieverzoeken allicht
rekening houden met de nationale wetgeving die de minst uitgebreide bescherming
biedt (uit vrees dat hun zaak mogelijk door die nationale
mededingingsautoriteit zal worden behandeld). De mate waarin informatie die in
het kader van een clementieregeling is verkregen beschermd lijkt, zal afhangen
van de nationale wetgeving met de minst uitgebreide bescherming, en daardoor
wordt afbreuk gedaan aan de toepasselijke regels van andere lidstaten. Het is
daarom noodzakelijk dat een gemeenschappelijke norm voor alle lidstaten wordt
vastgesteld voor de wisselwerking tussen de publieke en de civiele handhaving.
Dit kan enkel op EU-niveau worden bereikt. ·
De ervaring leert dat de meeste lidstaten zonder
EU-wetgeving niet op eigen initiatief voorzien in een doeltreffend kader voor
de vergoeding van slachtoffers van inbreuken op de artikelen 101 en 102
van het Verdrag, zoals het Hof herhaaldelijk heeft gevraagd. Sinds de
publicatie van het groenboek en het witboek van de Commissie heeft maar een
beperkt aantal lidstaten wetgeving aangenomen om schadevorderingen wegens
inbreuk op de mededingingsregels mogelijk te maken; bovendien blijft die vaak
beperkt tot specifieke problemen en omvat die niet het hele scala aan
maatregelen die met dit voorstel worden beoogd. Hoewel sommige lidstaten al
enkele stappen hebben gezet, is er dus nog steeds een gebrek aan effectieve
schadevergoeding voor slachtoffers van inbreuken op de mededingingsregels van
de Unie. Enkel met verdere stimulansen op Europees niveau kan een wettelijk
kader tot stand worden gebracht waarmee effectief schadeherstel wordt verzekerd
en het recht op een effectieve rechterlijke bescherming, dat in artikel 47
van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie is vastgelegd, wordt
gegarandeerd. ·
Momenteel is er een opvallende ongelijkheid tussen
de lidstaten wat betreft de omvang van de rechterlijke bescherming van de door
het Verdrag gegarandeerde individuele rechten, wat kan leiden tot verstoringen
van de mededinging en van de goede werking van de interne markt. Dit resulteert
in een zichtbare ongelijkheid in de inhoud zelf van het door de EU-wetgeving
gewaarborgde recht op schadevergoeding. Meer bepaald zou een schadeclaim op
grond van het recht van één lidstaat kunnen leiden tot volledige vergoeding van
de door de eiser geleden schade, terwijl voor een schadeclaim voor een
identieke inbreuk in een andere lidstaat een aanzienlijk lagere of zelfs
helemaal geen schadevergoeding wordt toegewezen. Deze ongelijkheid wordt groter
wanneer – zoals nu het geval is – maar enkele lidstaten de voorwaarden
verbeteren waarop slachtoffers van een inbreuk op het mededingingsrecht een
vergoeding voor de geleden schade kunnen vorderen. Door de transnationale
dimensie van de artikelen 101 en 102 van het Verdrag en de intrinsieke
band met de werking van de interne markt, zijn maatregelen op EU-niveau
gerechtvaardigd. 3.3. Evenredigheidsbeginsel
(artikel 5, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie) Wat de evenredigheid betreft, gaat de
voorgestelde richtlijn niet verder dan wat noodzakelijk is om effectief de
doelstellingen te bereiken: garanderen dat de publieke handhaving van het
mededingingsrecht in de hele EU effectief wordt beschermd en dat slachtoffers
van inbreuken op het mededingingsrecht toegang krijgen tot een echt
doeltreffend mechanisme om de schade die zij hebben geleden volledig vergoed te
krijgen, en tegelijk de rechtmatige belangen van verweerders en derden
beschermen. Met de voorgestelde richtlijn worden deze
doelstellingen ook tegen de laagst mogelijke kosten bereikt. De mogelijke
kosten voor burgers en ondernemingen staan in verhouding tot de vastgelegde
doelstellingen. Een eerste stap in deze richting werd met het witboek gezet,
waarin van meer radicale maatregelen werd afgezien (zoals meervoudige
schadevergoedingen, opt-out collectieve schadevorderingen en vergaande regels
inzake openbaarmaking van bewijsmateriaal). Tijdens de publieke raadplegingen
werden de inspanningen om naar dit evenwicht te zoeken positief onthaald. Met
de in de voorgestelde richtlijn opgenomen garanties wordt dit evenwicht verder
versterkt omdat de mogelijke kosten (in het bijzonder proceskosten) worden
verlaagd zonder het recht op vergoeding in gevaar te brengen. Voorts zijn
bepaalde in het witboek voorgestelde maatregelen, zoals collectief verhaal en
regels inzake een schuldvereiste, in dit voorstel geschrapt. Tot slot is ook de
keuze voor een richtlijn als geschikt instrument in overeenstemming met het
beginsel dat er zo weinig mogelijk regelgevend moet worden opgetreden zolang de
nagestreefde doelen worden bereikt. 3.4. Richtlijn als meest geschikte
wettelijk bindende instrument De doelstellingen van het huidige voorstel
kunnen het best door een richtlijn worden verwezenlijkt. Dit is het meest
geschikte wetgevingsinstrument om de maatregelen effectief te doen werken en om
een soepele integratie in de rechtsstelsels van de lidstaten mogelijk te maken: –
een richtlijn legt de lidstaten de verplichting op
de doelstellingen te bereiken en de maatregelen in hun nationale materiële en
formele rechtsstelsels op te nemen. Deze benadering geeft de lidstaten meer
vrijheid bij de tenuitvoerlegging van een EU-maatregel dan een verordening,
omdat de lidstaten de keuze wordt gelaten van de instrumenten die het meest
geschikt zijn om de maatregelen in de richtlijn ten uitvoer te leggen. Daardoor
kunnen de lidstaten verzekeren dat deze nieuwe regels in overeenstemming zijn
met hun bestaande materiële en formele rechtskader; –
bovendien is een richtlijn een flexibel instrument
om gemeenschappelijke regels te introduceren in gebieden van het nationale
recht die van cruciaal belang zijn om de interne markt te laten functioneren en
de doeltreffendheid van schadevorderingen te verzekeren, en om in de hele EU
passende garanties te bieden, terwijl de individuele lidstaten toch ruimte
wordt gelaten om bijkomende maatregelen te nemen, mochten zij dat willen; –
ten slotte wordt met een richtlijn overbodig
optreden vermeden daar waar de nationale bepalingen in de lidstaten al met de
voorgestelde maatregelen in overeenstemming zijn. 4. Gedetailleerde
toelichting bij het voorstel 4.1. Toepassingsgebied en
definities (hoofdstuk I, artikelen 1 tot en met 4) Het doel van de voorgestelde richtlijn is de
voorwaarden te verbeteren waarop een vergoeding kan worden gekregen voor schade
door a) inbreuken op de mededingingsregels van de Unie en b) inbreuken op
bepalingen van het nationale mededingingsrecht wanneer deze door een nationale
mededingingsautoriteit of een nationale rechter in dezelfde zaak parallel met
de mededingingsregels van de Unie worden toegepast. Een dergelijke parallelle
toepassing vindt haar grondslag in de wijze waarop in Verordening (EG)
nr. 1/2003 de verhouding tussen de artikelen 101 en 102 van het
Verdrag en het nationale mededingingsrecht wordt geregeld. In
Verordening (EG) nr. 1/2003 wordt bepaald dat de
mededingingsautoriteiten en de rechterlijke instanties van de lidstaten tevens
artikel 101 moeten toepassen wanneer zij het nationale mededingingsrecht
toepassen op overeenkomsten in de zin van artikel 101 die de handel tussen
lidstaten kunnen beïnvloeden. Wanneer zij het nationale mededingingsrecht
toepassen op door artikel 102 verboden misbruiken, moeten zij ook
artikel 102 toepassen[40].
In zaken waar een schadevergoeding wordt geëist voor een inbreuk op zowel het
mededingingsrecht van de Unie als het nationale mededingingsrecht is het
aangewezen dat dezelfde materiële en procedurele regels van toepassing zijn op
die schadevorderingen. Als op één specifieke mededingingsbeperkende gedraging
divergerende regels inzake civiele aansprakelijkheid moeten worden toegepast,
zou het voor rechters niet enkel onmogelijk worden om de zaak te behandelen,
maar zou er ook voor alle betrokken partijen rechtsonzekerheid ontstaan. Al
naargelang de nationale rechter de zaak als een inbreuk op het
mededingingsrecht van de Unie of het nationale mededingingsrecht beschouwt, zou
dit tot tegenstrijdige uitkomsten kunnen leiden, wat de effectieve toepassing
van deze regels in de weg staat. In de voorgestelde richtlijn wordt daarom met
schadevorderingen verwezen naar "inbreuken op het nationale
mededingingsrecht of het mededingingsrecht van de Unie" of samen
"inbreuken op het mededingingsrecht", waarbij het "nationale
mededingingsrecht" zo eng wordt gedefinieerd dat enkel zaken waarbij het
parallel met het mededingingsrecht van de Unie wordt toegepast, hieronder
vallen. In de voorgestelde richtlijn worden regels
vastgesteld om i) te garanderen dat iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon
die schade lijdt door inbreuken op de mededingingsregels in de hele Unie
gelijkwaardige bescherming geniet en via schadevorderingen voor de nationale
rechter effectief zijn EU-recht op volledige vergoeding kan afdwingen, en ii)
de wisselwerking tussen dergelijke schadevorderingen en de publieke handhaving
van de mededingingsregels te optimaliseren. In artikel 2 wordt het acquis
communautaire betreffende het EU-recht op volledige vergoeding in
herinnering gebracht. In de voorgestelde richtlijn is dus gekozen voor een
benadering die inzet op vergoeding: het is de bedoeling dat eenieder die als
gevolg van een inbreuk op de mededingingsregels schade heeft geleden,
vergoeding voor die schade kan krijgen van de onderneming of ondernemingen die
onrechtmatig heeft of hebben gehandeld. In artikel 2 wordt ook het acquis
communautaire betreffende de bevoegdheid om een schadevordering in te
stellen en de definitie van het begrip "te vergoeden schade" in
herinnering gebracht. Het begrip "reëel verlies", waarnaar in deze
bepaling wordt verwezen, is ontleend aan de jurisprudentie van het Hof van
Justitie en sluit geen enkele vorm van (materiële of immateriële) schade uit
die door een inbreuk op de mededingingsregels kan zijn veroorzaakt. In artikel 3 worden de beginselen van
doeltreffendheid en gelijkwaardigheid in herinnering gebracht, die in de
nationale wetgeving en procedures betreffende schadevorderingen in acht moeten
worden genomen. 4.2. Openbaarmaking van
bewijsmateriaal (hoofdstuk II, artikelen 5 tot en met 8) Het vaststellen van een inbreuk op de mededingingsregels,
het begroten van de schade en het aantonen van een oorzakelijk verband tussen
de inbreuk en de geleden schade vergen doorgaans een complexe feitelijke en
economische analyse. Veel van het relevante bewijsmateriaal waarmee een eisende
partij zijn gelijk kan aantonen, is in het bezit van de verweerder of van
derden en is vaak onvoldoende bekend bij of toegankelijk voor de eisers
("informatieasymmetrie"). Algemeen wordt erkend dat de moeite die het
een eiser kost om alle noodzakelijke bewijsmateriaal te vergaren, in vele
lidstaten één van de grote hinderpalen voor schadevorderingen in
mededingingszaken is. Wanneer de bewijslast bij de (vermeende) inbreukmakende
onderneming ligt[41],
is het mogelijk dat deze ook toegang moet hebben tot bewijsmateriaal dat in
handen van de eiser en/of een derde is. Daarom hebben beide partijen bij de
procedure de mogelijkheid de rechter om openbaarmaking van bewijsmateriaal te
verzoeken. De openbaarmakingsregeling in de voorgestelde
richtlijn bouwt voort op de benadering waarvoor in Richtlijn 2004/48/EG
betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten[42] is gekozen. De bedoeling is
ervoor te zorgen dat er in alle lidstaten een minimumniveau is aan
daadwerkelijke toegang tot het bewijsmateriaal dat de eisers en/of verweerders
nodig hebben om hun vordering en/of verweer met betrekking tot een inbreuk op
de mededingingsregels te kunnen staven. Tegelijk worden in de voorgestelde
richtlijn al te ruime en dure openbaarmakingsverplichtingen vermeden, die
buitensporige lasten voor de betrokken partijen alsook een risico op misbruiken
zouden kunnen meebrengen. De Commissie heeft er ook nauwlettend op toegezien
dat het voorstel met de uiteenlopende rechtsordes van de lidstaten verenigbaar
is. Met het oog daarop sluit het voorstel aan bij de traditie van de overgrote
meerderheid van de lidstaten en gaat het uit van de centrale rol van de rechter
bij wie een schadevordering wordt ingesteld: openbaarmaking van bewijsmateriaal
dat in het bezit is van de tegenpartij of een derde, kan alleen door de rechter
worden gelast en is onderworpen aan een strikte en actieve rechterlijke
toetsing wat betreft noodzaak, omvang en evenredigheid ervan. De nationale rechters dienen over effectieve
maatregelen te beschikken om bedrijfsgeheimen te beschermen of om te beletten
dat anderszins vertrouwelijke informatie in de loop van de procedure openbaar
wordt gemaakt. Voorts mag openbaarmaking niet zijn toegestaan wanneer die
openbaarmaking in strijd zou zijn met bepaalde rechten en verplichtingen, zoals
het beroepsgeheim. De rechters moeten ook sancties met een voldoende
afschrikkende werking kunnen opleggen om de vernietiging van relevant
bewijsmateriaal of een weigering zich naar een bevel tot openbaarmaking te
schikken, te voorkomen. Om te vermijden dat de openbaarmaking van
bewijsmateriaal de publieke handhaving van de mededingingsregels door een
mededingingsautoriteit in gevaar brengt, worden in de voorgestelde richtlijn
ook gemeenschappelijke beperkingen voor de hele EU vastgesteld voor de openbaarmaking
van bewijsmateriaal in het dossier van een mededingingsautoriteit: (a)
ten eerste wordt voorzien in de absolute
bescherming van twee soorten documenten, die als cruciaal worden beschouwd voor
de doeltreffendheid van de instrumenten voor publieke handhaving. Deze
documenten zijn de ondernemingsverklaringen met betrekking tot clementie en
verklaringen met het oog op een schikking. De openbaarmaking ervan kan ernstige
gevolgen hebben voor de doeltreffendheid van de clementieregelingen en de
schikkingsprocedures. Krachtens dit voorstel voor een richtlijn kan een
nationale rechter bij de behandeling van een schadevordering nooit de
openbaarmaking van dergelijke documenten gelasten; (b)
ten tweede wordt voorzien in de tijdelijke
bescherming van documenten die de partijen met het oog op de procedure voor
publieke handhaving hebben voorbereid (bijvoorbeeld het antwoord van de partij
op het verzoek om inlichtingen van de autoriteit), of die de
mededingingsautoriteit in de loop van de procedure heeft opgesteld (bijvoorbeeld
een mededeling van punten van bezwaar). Die documenten kunnen pas openbaar
worden gemaakt met het oog op een schadevordering wegens een inbreuk op de
mededingingsregels nadat de mededingingsautoriteit haar procedure heeft
beëindigd; (c)
behalve ter beperking van de mogelijkheid van de
nationale rechter om openbaarmaking te gelasten, moeten bovenstaande
beschermende maatregelen ook gelden indien en wanneer de beschermde documenten
in het kader van een procedure voor publieke handhaving zijn verkregen
(bijvoorbeeld bij het uitoefenen van het recht van verdediging door één van de
betrokkenen). Indien één van de bij de schadevordering betrokken partijen die
documenten heeft verkregen uit het dossier van een mededingingsautoriteit, zijn
deze documenten daarom niet toelaatbaar als bewijs in een schadevordering (in
het geval van documenten van categorie a)), of enkel toelaatbaar wanneer de
autoriteit haar procedure heeft beëindigd (in het geval van documenten van
categorie b)); (d)
documenten die niet tot bovenstaande categorieën
behoren, kunnen te allen tijde bij rechterlijk bevel openbaar worden gemaakt.
Hierbij moeten de nationale rechters echter vermijden de openbaarmaking te
gelasten van bewijsmateriaal dat is gebaseerd op inlichtingen die aan een
mededingingsautoriteit zijn verstrekt met het oog op haar procedure[43]. Zolang het onderzoek loopt,
kan de openbaarmaking de procedure voor publieke handhaving belemmeren, omdat
hierdoor bekend zou worden welke informatie het dossier van de
mededingingsautoriteit bevat. Dit zou kunnen worden gebruikt om de
onderzoeksstrategie van de autoriteit bloot te leggen. De selectie van reeds
bestaande documenten die met het oog op de procedure aan een
mededingingsautoriteit worden bezorgd, is echter op zich relevant, omdat ondernemingen
om mee te werken doelgericht bewijsmateriaal moeten verstrekken. Het is
mogelijk dat ondernemingen minder bereid zijn om dergelijk uitgebreid of
selectief bewijsmateriaal te verstrekken wanneer zij met de
mededingingsautoriteiten samenwerken, als om openbaarmaking van een bepaalde
categorie documenten kan worden verzocht omdat deze zich in het dossier van een
mededingingsautoriteit bevinden, en niet vanwege hun type, aard of inhoud
(bijvoorbeeld verzoeken om openbaarmaking van alle documenten in het dossier
van een mededingingsautoriteit of alle documenten die haar door een partij zijn
verstrekt). Daarom moeten dergelijke algemene verzoeken om openbaarmaking van
documenten door de rechter worden aangemerkt als onevenredig en niet in
overeenstemming met de plicht van de partij die om openbaarmaking verzoekt om
de categorieën bewijsmateriaal zo nauwkeurig en eng mogelijk te specificeren; (e)
om te vermijden dat documenten die via toegang tot
het dossier van een mededingingsautoriteit werden verkregen, verhandeld worden,
kan tot slot enkel diegene die toegang tot het dossier heeft gekregen (of zijn
rechtsopvolger met betrekking tot de claim) deze documenten als bewijsmateriaal
in een schadevordering gebruiken. Ter wille van de samenhang tussen de regels
inzake openbaarmaking en het gebruik van bepaalde documenten uit het dossier
van een mededingingsautoriteit, is het noodzakelijk dat ook de bestaande regels
inzake procedures van de Commissie, die in Verordening (EG) nr. 773/2004
van de Commissie[44]
zijn vastgelegd, worden gewijzigd, met name wat betreft de toegang tot het
dossier van de Commissie en het gebruik van documenten die uit dit dossier zijn
verkregen, en de door de Commissie gepubliceerde toelichtingen[45]. De Commissie is voornemens
dit te doen zodra deze richtlijn door het Europees Parlement en de Raad is
aangenomen. 4.3. Doorwerking van nationale
besluiten, verjaringstermijnen en gezamenlijke en hoofdelijke aansprakelijkheid
(hoofdstuk III, artikelen 9 tot en met 11) 4.3.1. Bewijskracht van nationale besluiten Volgens artikel 16, lid 1, van
Verordening (EG) nr. 1/2003 heeft een besluit van de Commissie met
betrekking tot procedures overeenkomstig artikel 101 of 102 van het
Verdrag bewijskracht in daaropvolgende schadevorderingen, aangezien een
nationale rechter geen beslissing mag nemen die strijdig is met een dergelijk
door de Commissie vastgesteld besluit[46].
Het is passend om in kracht van gewijsde gegane besluiten van nationale
mededingingsautoriteiten (of van een nationale beroepsinstantie) in inbreukzaken
vergelijkbare werking te verlenen. Indien al een inbreukbesluit is vastgesteld
dat in kracht van gewijsde is gegaan, zou de mogelijkheid om in daaropvolgende
schadevorderingen opnieuw te gaan procederen over dezelfde kwesties ondoelmatig
zijn, rechtsonzekerheid veroorzaken en tot onnodige kosten leiden voor alle
betrokken partijen en voor de rechter. De bewijskracht van in kracht van gewijsde
gegane besluiten van nationale mededingingsautoriteiten houdt geen aantasting
van de rechtsbescherming van de betrokken ondernemingen in, omdat tegen
inbreukbesluiten van nationale mededingingsautoriteiten nog steeds beroep kan
worden ingesteld. Overigens wordt het recht van verdediging van ondernemingen
in de hele EU in dezelfde mate beschermd, zoals in artikel 48, lid 2,
van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie is vastgelegd. Tot
slot laat deze regel laat de rechten en verplichtingen van de nationale
rechters uit hoofde van artikel 267 van het Verdrag onverlet. 4.3.2. Verjaringstermijnen Om slachtoffers van een inbreuk op het
mededingingsrecht een redelijke kans te bieden om schadevorderingen in te
stellen, en tegelijk voor alle partijen voldoende rechtszekerheid te
garanderen, stelt de Commissie voor dat door de nationale regels inzake
verjaringstermijnen voor een schadevordering: –
slachtoffers voldoende tijd wordt geboden (ten
minste vijf jaar) om een schadevordering in te stellen nadat zij van de
inbreuk, de daardoor veroorzaakte schade en de identiteit van de inbreukmaker
kennis hebben gekregen; –
wordt belet dat een verjaringstermijn begint te
lopen vóór de dag waarop een voortgezette of herhaalde inbreuk is beëindigd; en –
indien een mededingingsautoriteit een procedure
instelt voor een vermoedelijke inbreuk, de verjaringstermijn om een schadevordering
wegens deze inbreuk in te stellen wordt geschorst tot ten minste één jaar nadat
het besluit in kracht van gewijsde is gegaan of de procedure op andere wijze is
beëindigd. 4.3.3. Gezamenlijke en hoofdelijke
aansprakelijkheid Wanneer
meerdere ondernemingen samen inbreuk maken op de mededingingsregels – wat in de
regel het geval is bij een kartel – is het wenselijk dat zij gezamenlijk en
hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de volledige door de inbreuk veroorzaakte
schade. Hoewel de voorgestelde richtlijn op deze algemene regel is gebaseerd,
worden bepaalde wijzigingen voorgesteld met betrekking tot de
aansprakelijkheidsregeling voor de partij die immuniteit heeft gekregen. Deze
wijzigingen hebben tot doel de aantrekkelijkheid van de clementieregelingen van
de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten te waarborgen,
omdat deze belangrijke instrumenten zijn voor het opsporen van kartels en dus
van groot belang zijn voor een effectieve publieke handhaving van de
mededingingsregels. Aangezien ondernemingen
die in aanmerking komen voor de clementieregeling minder geneigd zijn beroep in
te stellen tegen een inbreukbesluit, wordt dit besluit vaak eerder definitief
voor deze ondernemingen dan voor andere leden van hetzelfde kartel. Hierdoor
is het mogelijk dat schadevorderingen in de eerste plaats gericht zijn tegen de
ondernemingen die in aanmerking komen voor de clementieregeling. Om
de nadelige gevolgen hiervan te beperken en toch de mogelijkheden voor
benadeelde partijen om de geleden schade volledig vergoed te krijgen niet
onrechtmatig in te perken, wordt voorgesteld de aansprakelijkheid van de partij
aan wie immuniteit is verleend, alsook de bijdrage die deze partij aan de
overige inbreukmakers in het kader van de gezamenlijke en hoofdelijke aansprakelijkheid
is verschuldigd, te beperken tot de schade die deze partij heeft veroorzaakt
aan haar eigen directe of indirecte afnemers of, in het geval van een
inkoopkartel, haar directe of indirecte leveranciers. Indien een
kartel enkel schade heeft berokkend aan andere partijen dan de
klanten/leveranciers van de inbreukmakende ondernemingen, is de partij die
immuniteit heeft gekregen enkel verantwoordelijk voor haar aandeel in de door
het kartel veroorzaakte schade. Hoe dit aandeel wordt bepaald
(bijvoorbeeld omzet, marktaandeel, rol in het kartel e.d.), wordt aan de
lidstaten overgelaten, zolang de beginselen van doeltreffendheid en
gelijkwaardigheid in acht worden genomen. De bescherming van de partijen die immuniteit hebben gekregen mag
echter het EU-recht van de slachtoffers op volledige vergoeding niet aantasten.
De voorgestelde beperking van de aansprakelijkheid van de partij die immuniteit
heeft gekregen, mag daarom niet absoluut zijn: de partij die
immuniteit heeft gekregen blijft volledig aansprakelijk als ultieme debiteur
wanneer de benadeelde partijen geen volledige vergoeding kunnen krijgen van de
andere inbreukmakers. Om het nuttig effect van deze uitzondering
te waarborgen, moeten lidstaten verzekeren dat benadeelde partijen nog steeds
een schadevergoeding kunnen vorderen van de partij die immuniteit heeft
gekregen wanneer zij beseffen dat zij van de andere deelnemers aan het kartel
geen volledige vergoeding kunnen krijgen. 4.4. Doorberekening van
prijsverhogingen (hoofdstuk IV, artikelen 12 tot en met 15) Eenieder die als
gevolg van een inbreuk op de mededingingsregels schade heeft geleden, heeft
recht op vergoeding, ongeacht of hij een directe of indirecte afnemer is.
Benadeelde partijen hebben recht op vergoeding van het reële verlies (door de
meerprijs geleden schade) en van de gederfde winst. Wanneer een benadeelde
partij het reële verlies heeft beperkt door het – volledig of ten dele – door
te berekenen aan haar eigen afnemers, vormt het aldus doorberekende verlies
niet langer een nadeel waarvoor de partij die dit heeft doorberekend, moet
worden vergoed. Door de doorberekening van het verlies zal de prijsverhoging
door de directe afnemer echter waarschijnlijk leiden tot een daling van de
verkoop. Die gederfde winst, evenals het reële verlies dat niet werd
doorberekend (in het geval van gedeeltelijke doorberekening) blijft schade in
mededingingszaken waarvoor de benadeelde partij een vergoeding kan vorderen. Als de schade
wordt geleden als gevolg van een inbreuk met betrekking tot de toelevering aan
de inbreukmakende onderneming, kan doorberekening ook opwaarts in de
toeleveringsketen gebeuren. Dit zou bijvoorbeeld het geval zijn wanneer
leveranciers als gevolg van een inkoopkartel lagere prijzen aan de
karteldeelnemers aanrekenen, en die leveranciers op hun beurt van hun eigen
leveranciers lagere prijzen verlangen. Om te garanderen dat enkel de directe en
indirecte afnemers die feitelijk door de meerprijs schade hebben geleden
daadwerkelijk een schadevergoeding kunnen eisen, wordt in het voorstel voor een
richtlijn expliciet erkend dat de inbreukmakende onderneming zich op het
doorberekeningsverweer kan beroepen. Het
doorberekeningsverweer kan echter niet worden ingeroepen in situaties waarin de
prijsverhoging werd doorberekend aan natuurlijke personen of rechtspersonen op
het volgende niveau van de toeleveringsketen voor wie het juridisch onmogelijk
is om een schadevergoeding te vorderen. Voor indirecte afnemers kan het
wettelijk onmogelijk zijn om een schadevergoeding te vorderen wegens nationale
regels inzake causaliteit (met inbegrip van regels inzake voorzienbaarheid en
afstand). Het doorberekeningsverweer toestaan wanneer het voor de partij aan
wie de prijsverhoging vermoedelijk werd doorberekend juridisch onmogelijk is om
een vergoeding te vorderen, zou ongerechtvaardigd zijn, aangezien de
inbreukmakende onderneming hierdoor ten onrechte vrijgesteld wordt van haar
aansprakelijkheid voor de veroorzaakte schade. De bewijslast met betrekking tot
doorberekening rust altijd op de inbreukmakende onderneming. In het geval van
een schadevordering die door een indirecte afnemer wordt ingesteld, houdt dit
een weerlegbaar vermoeden in dat, onder bepaalde voorwaarden, een
doorberekening aan deze indirecte afnemer heeft plaatsgehad. Wat betreft het
begroten van de doorberekening moet de nationale rechter de bevoegdheid hebben
om in een bij hem aanhangig geschil in te schatten welk deel van de
prijsverhoging aan het niveau van de indirecte afnemers is doorberekend.
Wanneer benadeelde partijen op verschillende niveaus van de toeleveringsketen
afzonderlijke schadevorderingen instellen die verband houden met dezelfde
inbreuk op het mededingingsrecht, moeten de nationale rechters, voor zover dit
is toegestaan volgens het toepasselijke nationale recht of het EU-recht, naar
behoren rekening houden met gelijktijdige of eerder ingestelde vorderingen (of
uitspraken waartoe dergelijke vorderingen hebben geleid), om onder- en
oververgoeding van de door die inbreuk veroorzaakte schade te voorkomen en de
coherentie tussen uitspraken in dergelijke samenhangende procedures te
bevorderen. Vorderingen die aanhangig zijn voor gerechten van verschillende
lidstaten, kunnen worden beschouwd als samenhangend in de zin van artikel 30
van Verordening (EG) nr. 1215/2012[47], wat inhoudt dat tussen deze
vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om
hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij
afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden
gegeven. Bijgevolg kan elke rechter behalve de rechter bij wie de zaak eerst
werd aangebracht, zijn uitspraak aanhouden of tot verwijzing overgaan mits het
gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht bevoegd is van de vorderingen
kennis te nemen en zijn wetgeving de voeging ervan toestaat. Zowel met
Verordening (EG) nr. 1215/2012 en met deze voorgestelde richtlijn
wordt dus beoogd de coherentie tussen uitspraken in samenhangende vorderingen
te bevorderen. Om dit resultaat te bereiken, heeft de voorgestelde richtlijn een
nog ruimer toepassingsgebied dan Verordening (EG) nr. 1215/2012 en
bestrijkt zij ook de situatie waarin door benadeelde partijen op verschillende
niveaus van de toeleveringsketen opeenvolgende schadevorderingen met betrekking
tot dezelfde inbreuk op het mededingingsrecht worden ingesteld. Deze
vorderingen kunnen voor dezelfde rechter worden ingesteld, voor verschillende
rechters in dezelfde lidstaat of voor verschillende rechters in verschillende
lidstaten. In elk van deze gevallen wil het voorstel voor een richtlijn de
coherentie tussen samenhangende procedures en uitspraken bevorderen. 4.5. Schadebegroting (hoofdstuk V,
artikel 16) Voor het aantonen
en begroten van schade in mededingingszaken spelen feiten over het algemeen een
belangrijke rol en kunnen de kosten hoog oplopen, omdat complexe economische
modellen moeten worden toegepast. Om slachtoffers van een kartel bij te staan
bij het begroten van de door de inbreuk op het mededingingsrecht veroorzaakte
schade voorziet de voorgestelde richtlijn in een weerlegbaar vermoeden met
betrekking tot het bestaan van schade die door een kartel wordt veroorzaakt. Op
basis van de vaststelling dat meer dan negen op de tien kartels inderdaad een
onrechtmatige prijsverhoging veroorzaken[48],
maakt dit het voor de benadeelde partij minder moeilijk en duur om te bewijzen
dat door het kartel hogere prijzen werden aangerekend dan het geval was geweest
indien het kartel niet had bestaan. De inbreukmakende
onderneming kan dit vermoeden weerleggen en het beschikbare bewijsmateriaal
gebruiken om aan te tonen dat het kartel geen schade heeft veroorzaakt. De
bewijslast wordt derhalve bij de partij gelegd die reeds het nodige
bewijsmateriaal in haar bezit heeft om aan deze bewijslast te voldoen.
Openbaarmaking zal voor de benadeelde partijen waarschijnlijk noodzakelijk zijn
om aan te tonen dat er sprake is van schade, maar op deze manier worden de
kosten hiervoor vermeden. Behalve het
bovengenoemde vermoeden, wordt de schade in mededingingszaken begroot op basis
van nationale regels en procedures. Deze moeten echter in overeenstemming zijn
met de beginselen van doeltreffendheid en gelijkwaardigheid. In het bijzonder
volgens dit laatste beginsel mag het door de bewijslast en het niveau van
bewijs niet praktisch onmogelijk of buitensporig moeilijk worden voor de
benadeelde partij om haar recht op schadevergoeding uit te oefenen. Voor de
schadebegroting in mededingingszaken, waarbij de werkelijke situatie moet
worden vergeleken met een hypothetische situatie, betekent dit dat rechters de omvang
van de schade moeten kunnen begroten. Hierdoor wordt de kans groter dat
slachtoffers effectief een passende schadevergoeding krijgen voor de schade die
zij hebben geleden. Om het voor de
nationale rechters eenvoudiger te maken om de schade te begroten, voorziet de
Commissie in haar mededeling inzake de begroting van schade bij
schadevorderingen wegens inbreuken op artikel 101 of 102 van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie[49]
ook in niet-bindende richtsnoeren dienaangaande. Die mededeling gaat vergezeld
van een werkdocument van de diensten van de Commissie in de vorm van een
praktische gids voor de begroting van schade bij schadevorderingen wegens
inbreuken op het mededingingsrecht van de Unie. In die praktische gids worden
de sterke en zwakke punten van verscheidene methoden en technieken voor het
begroten van schade in mededingingszaken belicht. Er wordt eveneens een reeks
praktijkvoorbeelden gegeven en besproken waarmee wordt aangetoond welke de
typische gevolgen zijn van inbreuken op de mededingingsregels van de Unie en
hoe de beschikbare methoden en technieken in de praktijk kunnen worden
toegepast. 4.6. Consensuele
geschillenbeslechting (hoofdstuk VI, artikelen 17 en 18) Eén van de hoofddoelstellingen van de
voorgestelde richtlijn is dat slachtoffers van inbreuken op het
mededingingsrecht volledige vergoeding kunnen krijgen voor de geleden schade.
Dit doel kan worden bereikt door een schadevordering voor de rechter of door
een consensuele minnelijke schikking tussen de partijen. Om de partijen ertoe
aan te zetten hun geschil consensueel te beslechten, beoogt de voorgestelde
richtlijn een optimalisatie van de wisselwerking tussen minnelijke schikkingen
en schadevorderingen. De voorgestelde richtlijn bevat daarom de
volgende bepalingen: i) schorsing van verjaringstermijnen
om schadevorderingen in te stellen zolang de inbreukmakende onderneming en de
benadeelde partij bij consensuele geschillenbeslechting zijn betrokken; ii) schorsing van aanhangige
procedures voor de duur van de consensuele geschillenbeslechting; iii) vermindering van de claim van de
bij de schikking betrokken benadeelde partij met het aandeel in de schade van
de bij de schikking betrokken inbreukmaker. Wat betreft het saldo van de claim,
is de bij de schikking betrokken inbreukmaker enkel gehouden een
schadevergoeding te betalen indien de andere inbreukmakers, die niet bij de
schikking betrokken zijn, de benadeelde partij niet volledig kunnen vergoeden;
en iv) met schadevergoedingen die via
consensuele schikkingen werden betaald moet rekening worden gehouden bij het
bepalen van de bijdrage die een bij een schikking betrokken inbreukmaker moet
betalen na de daaropvolgende veroordeling tot het betalen van een
schadevergoeding. In deze context verwijst "bijdrage" naar de situatie
waarin de bij een schikking betrokken inbreukmaker geen verweerder in de
schadevordering was, maar op grond van de regels inzake gezamenlijke en
hoofdelijke aansprakelijkheid door de andere inbreukmakers die een
schadevergoeding moesten betalen, gevraagd wordt bij te dragen. 5. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING De voorgestelde richtlijn heeft geen gevolgen
voor de begroting. 6. AANVULLENDE INFORMATIE 6.1. Intrekking van bestaande
wetgeving De vaststelling van het voorstel heeft geen
intrekking van bestaande wetgeving tot gevolg. 6.2. Evaluatie Volgens artikel 21 van de voorgestelde
richtlijn brengt de Commissie uiterlijk vijf jaar na de termijn voor de
omzetting in nationaal recht verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad
over de effecten ervan. Na de goedkeuring van het voorstel voor een
richtlijn zal de Commissie blijven toezien op het rechtskader voor
schadevorderingen wegens inbreuken op de mededingingsregels in de lidstaten, en
zich hierbij hoofdzakelijk toespitsen op de verwezenlijking van de twee
hoofddoelstellingen van de voorgestelde richtlijn, met name i) de wisselwerking tussen de publieke en
de civiele handhaving van het mededingingsrecht optimaliseren; en ii) ervoor zorgen dat slachtoffers van
inbreuken op het mededingingsrecht van de Unie de schade die zij hebben geleden
volledig vergoed kunnen krijgen. De Commissie zal nagaan of door de richtlijn
met succes de inefficiënties en belemmeringen waardoor slachtoffers van
inbreuken op de mededingingsregels geen volledige vergoeding kunnen krijgen,
worden weggenomen, en of de wisselwerking tussen de publieke en de civiele
handhaving van het mededingingsrecht vlot functioneert en optimale algemene
handhaving van het mededingingsrecht van de Unie kan worden gegarandeerd. In
het kader van dit toezicht zal de Commissie haar dialoog met alle
belanghebbenden voortzetten. Tot slot zal achteraf worden geëvalueerd of
verdere wijzigingen nodig zijn; dit zal gebeuren zodra de in de richtlijn
voorgestelde maatregelen volledig zijn uitgevoerd in de lidstaten, d.w.z. ten
minste vijf jaar na de termijn voor de omzetting van de richtlijn. 6.3. Verklarende documenten De voorgestelde richtlijn stelt specifieke
maatregelen vast om nationale materiële en procedurele regels inzake
schadevorderingen wegens inbreuk op de bepalingen van het mededingingsrecht van
de lidstaten en de Europese Unie onderling af te stemmen. Uit de voorgestelde
richtlijn vloeien meerdere wettelijke verplichtingen voort. Voor de effectieve
omzetting ervan moeten daarom specifieke en gerichte wijzigingen in de
nationale regels ter zake worden aangebracht. Opdat de Commissie zou kunnen
toezien op de correcte uitvoering, is het dus niet voldoende dat de lidstaten
de tekst met de uitvoeringsbepalingen voorleggen, aangezien een algehele
beoordeling van de daaruit voortvloeiende regeling volgens nationaal recht
nodig kan zijn. Daarom moeten de lidstaten de Commissie ook verklarende
documenten toezenden waarin wordt aangetoond welke bestaande of nieuwe
bepalingen van nationaal recht bedoeld zijn voor de uitvoering van de in
voorgestelde richtlijn opgenomen individuele maatregelen. 6.4. Europese Economische Ruimte De voorgestelde richtlijn heeft betrekking op
de effectieve handhaving van de artikelen 101 en 102 van het Verdrag, door
het optimaliseren van de wisselwerking tussen de publieke en de civiele
handhaving van deze bepalingen, en door het verbeteren van de voorwaarden
waarop slachtoffers van inbreuken op het mededingingsrecht een vergoeding
kunnen vorderen. De voorgestelde richtlijn draagt bij aan de goede werking van
de interne markt, omdat zij een gelijker speelveld creëert, zowel voor de
ondernemingen die inbreuk maken op de mededingingsregels als voor de
slachtoffers van dit onwettige gedrag. Vanwege deze doelstellingen op het
gebied van de mededinging en de interne markt, die deel uitmaken van de
wettelijke bepalingen van de EER, is het voorstel voor de EER relevant. 2013/0185 (COD) Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD betreffende bepaalde regels voor
schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van
het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie (Voor de EER relevante tekst) HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name de artikelen 103 en 114, Gezien het voorstel van de Europese Commissie[50], Na toezending van het ontwerp van
wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch
en Sociaal Comité[51], Handelend volgens de gewone
wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: (1) De artikelen 101 en 102
van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna "het
Verdrag" genoemd) zijn voorschriften van openbare orde en moeten in de
gehele Unie op doelmatige wijze worden toegepast om ervoor te zorgen dat de
mededinging op de interne markt niet wordt vervalst. (2) De publieke handhaving van
deze Verdragsbepalingen is in handen van de Commissie, die bevoegd is uit
hoofde van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002
betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en
82 van het Verdrag[52]
(hierna "Verordening (EG) nr. 1/2003" genoemd). De publieke
handhaving is eveneens in handen van de nationale mededingingsautoriteiten, die
de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1/2003 vermelde
besluiten kunnen nemen. (3) De artikelen 101 en 102
van het Verdrag brengen rechtstreekse gevolgen teweeg in de betrekkingen tussen
particulieren en doen voor de betrokken particulieren rechten en verplichtingen
ontstaan die de nationale rechters moeten handhaven. De nationale rechterlijke
instanties vervullen bij de toepassing van de mededingingsregels een even
belangrijke taak (civiele handhaving). Zij beschermen de uit het Unierecht
voortvloeiende subjectieve rechten door geschillen tussen particulieren te
beslechten, bijvoorbeeld door aan de slachtoffers van inbreuken
schadevergoeding toe te kennen. De volle werking van de artikelen 101 en 102
van het Verdrag, in het bijzonder het nuttige effect van het daarin neergelegde
verbod, vereist dat eenieder – zowel individuen, met inbegrip van consumenten
en ondernemingen, als overheidsinstanties – voor de nationale rechter
vergoeding kan vorderen voor schade die hem door een inbreuk op die bepalingen
is berokkend. Dit Unierecht op schadevergoeding is eveneens van toepassing op
inbreuken op de artikelen 101 en 102 door openbare bedrijven of
ondernemingen waaraan de lidstaten bijzondere of uitsluitende rechten verlenen
in de zin van artikel 106 van het Verdrag. (4) Volgens het Unierecht op
schadevergoeding in mededingingszaken moet elke lidstaat over procedurele
regels beschikken die de effectieve uitoefening van dat recht garanderen. De
behoefte aan doeltreffende procedurele middelen volgt ook uit het recht op een
effectieve rechterlijke bescherming dat in artikel 47, lid 1, van het
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie[53] en in artikel 19,
lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie is
vastgelegd. (5) Om effectieve publieke en
civiele handhaving van de mededingingsregels te garanderen, is het noodzakelijk
om de coördinatie tussen beide te regelen, bijvoorbeeld wat betreft de
procedures om toegang te krijgen tot documenten die in het bezit van de mededingingsautoriteiten
zijn. Door een dergelijke coördinatie op Unieniveau zal ook worden vermeden dat
er verschillen zijn tussen de toepasselijke regels, wat de goede werking van de
interne markt in gevaar zou kunnen brengen. (6) Overeenkomstig artikel 26,
lid 2, van het Verdrag omvat de interne markt een ruimte zonder
binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en
kapitaal is gewaarborgd. Er zijn opvallende verschillen tussen de regels die in
de lidstaten gelden voor schadevorderingen wegens inbreuken op het nationale
mededingingsrecht of het mededingingsrecht van de Unie. Die verschillen doen
onzekerheid ontstaan over de voorwaarden waarop benadeelde partijen hun uit het
Verdrag voortvloeiende recht op schadevergoeding kunnen uitoefenen en hebben
een negatieve invloed op de materiële doeltreffendheid van dit recht. Aangezien
benadeelde partijen eerder het gerecht in hun lidstaat van vestiging kiezen om
een vergoeding te vorderen, kunnen de verschillen tussen de nationale regels
leiden tot een ongelijk speelveld wat betreft schadevorderingen, wat de
mededinging op de markten waarop die benadeelde partijen en de inbreukmakende
ondernemingen actief zijn, ongunstig kan beïnvloeden. (7) Ondernemingen die in
verschillende lidstaten gevestigd en actief zijn, zijn onderworpen aan
procedurele regels die de mate waarin zij aansprakelijk kunnen worden gesteld
voor inbreuken op het mededingingsrecht aanzienlijk beïnvloeden. Die ongelijke
handhaving van het Unierecht op schadevergoeding kan leiden tot een
concurrentievoordeel voor ondernemingen die in strijd met de artikelen 101
en 102 van het Verdrag hebben gehandeld, en kan de uitoefening van het recht om
zich te vestigen en goederen of diensten te leveren ontmoedigen in de lidstaten
waar het recht op schadevergoeding beter wordt gehandhaafd. De verschillen
tussen de aansprakelijkheidsregelingen die in de lidstaten van toepassing zijn,
kunnen zowel de mededinging als de goede werking van de interne markt ongunstig
beïnvloeden. (8) Het is daarom noodzakelijk om
een gelijker speelveld te garanderen voor ondernemingen die op de interne markt
actief zijn en de voorwaarden te verbeteren waarop consumenten hun uit de
interne markt voortvloeiende rechten kunnen uitoefenen. Het is ook aangewezen
dat de rechtszekerheid wordt vergroot en de verschillen tussen de lidstaten
worden verkleind wat betreft de nationale regels voor schadevorderingen wegens
inbreuk op het Europese mededingingsrecht en, indien dit parallel van
toepassing is, op het nationale mededingingsrecht. Het onderling afstemmen van
deze regels zal ook helpen te voorkomen dat grotere verschillen ontstaan tussen
de regels van de lidstaten inzake schadevorderingen wegens inbreuk op de
mededingingsregels. (9) In artikel 3, lid 1,
van Verordening (EG) nr. 1/2003 wordt het volgende bepaald:
"Wanneer de mededingingsautoriteiten van de lidstaten of de nationale
rechterlijke instanties nationaal mededingingsrecht toepassen op
overeenkomsten, besluiten van ondernemersverenigingen of onderling afgestemde
feitelijke gedragingen in de zin van artikel [101, lid 1], van het
Verdrag welke de handel tussen de lidstaten in de zin van die bepaling kunnen
beïnvloeden, passen zij tevens artikel [101] van het Verdrag toe op deze
overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen.
Wanneer de mededingingsautoriteiten van de lidstaten of de nationale
rechterlijke instanties het nationale mededingingsrecht toepassen op door
artikel [102] van het Verdrag verboden misbruiken, passen zij ook
artikel [102] van het Verdrag toe." Voor de goede werking van de
interne markt en in het bijzonder met het oog op een grotere rechtszekerheid en
een gelijker speelveld voor ondernemingen en consumenten, is het passend dat
het toepassingsgebied van deze richtlijn wordt uitgebreid naar
schadevorderingen wegens inbreuken op het nationale mededingingsrecht wanneer
dit overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Verordening (EG)
nr. 1/2003 wordt toegepast. Het toepassen van divergerende regels inzake
de civiele aansprakelijkheid voor inbreuken op de artikelen 101 en 102 van
het Verdrag en voor inbreuken op de nationale mededingingsregels die in
dezelfde zaak en parallel met het mededingingsrecht van de Unie moeten worden
toegepast, zou anders nadelig zijn voor de situatie van de eisers in dezelfde
zaak en voor de omvang van hun schadeclaims, en de goede werking van de interne
markt in de weg staan. (10) Bij gebrek aan Unierecht
vallen schadevorderingen onder de nationale regels en procedures van de
lidstaten. Alle nationale regels betreffende de uitoefening van het recht op
vergoeding voor door een inbreuk op artikel 101 of 102 van het Verdrag
veroorzaakte schade, daaronder begrepen de regels betreffende aspecten die niet
in deze richtlijn worden behandeld, zoals het bestaan van een oorzakelijk
verband tussen de inbreuk en de schade, moeten de beginselen van
doeltreffendheid en gelijkwaardigheid in acht nemen. Dit betekent dat zij niet
mogen worden geformuleerd of toegepast op een wijze die het buitensporig
moeilijk of praktisch onmogelijk maakt om het door het Verdrag gegarandeerde
recht op schadevergoeding uit te oefenen. Evenmin mogen die regels worden
geformuleerd of toegepast op een wijze die minder gunstig is dan de regels die
voor vergelijkbare nationale schadevorderingen gelden. (11) In deze richtlijn wordt het acquis
communautaire betreffende het Unierecht op vergoeding van door een inbreuk
op het mededingingsrecht van de Unie veroorzaakte schade nog eens bevestigd, in
het bijzonder wat betreft de hoedanigheid om een schadevordering in te stellen
en de definitie van het begrip "schade" volgens de jurisprudentie van
het Hof van Justitie van de Europese Unie, en wordt niet vooruitgelopen op
toekomstige ontwikkelingen. Eenieder die door een inbreuk schade heeft geleden,
kan een vergoeding eisen voor het reële verlies (damnum emergens), voor
de gederfde winst (lucrum cessans), alsmede de betaling van rente vanaf
het tijdstip waarop de schade zich heeft voorgedaan tot wanneer deze is
vergoed. Dit recht wordt erkend voor iedere natuurlijke persoon of
rechtspersoon, zowel consumenten, ondernemingen als overheidsinstanties,
ongeacht of er een directe contractuele verhouding met de inbreukmakende
onderneming bestaat, en ongeacht of er vooraf door een mededingingsautoriteit
een inbreuk is vastgesteld. Deze richtlijn houdt geen verplichting in voor de
lidstaten om mechanismen voor collectief verhaal in te voeren voor de
handhaving van de artikelen 101 en 102 van het Verdrag. (12) Schadevorderingen wegens
inbreuken op het nationale mededingingsrecht of het mededingingsrecht van de
Unie vereisen doorgaans een complexe feitelijke en economische analyse. Het
bewijsmateriaal dat nodig is om een schadevordering te staven, is vaak enkel in
het bezit van de tegenpartij of van derden, en is onvoldoende bekend bij en
toegankelijk voor de eiser. Onder die omstandigheden kunnen strikte wettelijke
voorwaarden voor eisende partijen om reeds bij de aanvang van een vordering in
detail alle feiten van hun zaak uiteen te zetten en nauwkeurig gespecificeerde
bewijsstukken ter staving over te leggen, de effectieve uitoefening van het
door het Verdrag gegarandeerde recht op schadevergoeding meer dan nodig
belemmeren. (13) Bewijsmateriaal is een
belangrijk element om schadevorderingen wegens inbreuk op het nationale mededingingsrecht
of het mededingingsrecht van de Unie in te stellen. Aangezien
mededingingsgeschillen gekenmerkt worden door informatieasymmetrie, is het
passend ervoor te zorgen dat benadeelde partijen het recht hebben toegang tot
voor hun claim relevant bewijsmateriaal te krijgen, zonder dat zij individuele
bewijsstukken moeten aanwijzen. Om gelijke wapens te garanderen, moeten ook
verweerders in schadevorderingen over die middelen beschikken, zodat zij de
benadeelde partijen om de openbaarmaking van bewijsmateriaal kunnen verzoeken.
De nationale rechter kan ook gelasten dat derden bewijsmateriaal openbaar
moeten maken. Wanneer de nationale rechter de Commissie wil gelasten
bewijsmateriaal openbaar te maken, zijn het beginsel van loyale samenwerking
tussen de Europese Unie en de lidstaten (artikel 4, lid 3, VEU) en
artikel 15, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003 met
betrekking tot verzoeken om inlichtingen van toepassing. (14) Relevant bewijsmateriaal moet
openbaar worden gemaakt op bevel van de rechter en onder strikte rechterlijke
toetsing, met name ten aanzien van de noodzaak en de evenredigheid van de
openbaarmakingsmaatregel. Uit het evenredigheidsbeginsel volgt dat het verzoek
om openbaarmaking pas kan worden gehonoreerd wanneer een benadeelde partij op
basis van redelijkerwijs beschikbaar feitenmateriaal heeft aangetoond dat zij
schade heeft geleden die door de verweerder werd veroorzaakt. Het verzoek om
openbaarmaking moet betrekking hebben op categorieën bewijsmateriaal die zo
nauwkeurig en eng mogelijk zijn omschreven als op basis van redelijkerwijs
beschikbaar feitenmateriaal mogelijk is. (15) Er moet eveneens zorgvuldig
worden nagegaan of aan de evenredigheidseis is voldaan wanneer door de
openbaarmaking de onderzoeksstrategie van een mededingingsautoriteit kan worden
blootgelegd doordat bekend wordt welke documenten deel uitmaken van het
dossier, of wanneer de bekendmaking negatieve gevolgen kan hebben voor de
manier waarop ondernemingen met de mededingingsautoriteit samenwerken. Het
verzoek om openbaarmaking mag derhalve niet als evenredig worden beschouwd
indien het de algemene openbaarmaking betreft van documenten in het dossier van
een mededingingsautoriteit met betrekking tot een bepaalde zaak, of van
documenten die een partij in het kader van een bepaalde zaak heeft verstrekt.
Dergelijke brede verzoeken om openbaarmaking zouden evenmin in overeenstemming
zijn met de plicht van de partij die om openbaarmaking verzoekt om de
categorieën bewijsmateriaal zo nauwkeurig en eng mogelijk te specificeren. (16) Wanneer de rechter een
bevoegde rechter in een andere lidstaat verzoekt een handeling tot het
verkrijgen van bewijs te verrichten of een dergelijke handeling rechtstreeks in
een andere lidstaat te mogen verrichten, zijn de bepalingen van Verordening (EG)
nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de
samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van
bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken[54] van toepassing. (17) Hoewel
relevant bewijsmateriaal dat bedrijfsgeheimen of anderszins vertrouwelijke
informatie bevat in beginsel voor schadevorderingen beschikbaar moet zijn, moet
deze vertrouwelijke informatie op passende wijze beschermd worden. De nationale
rechter moet daarom een beroep kunnen doen op een scala aan maatregelen om te
voorkomen dat die vertrouwelijke informatie tijdens de procedure openbaar wordt
gemaakt. Daarbij kan het gaan om besloten zittingen, waardoor de groep personen
die van het bewijsmateriaal kennis kan nemen beperkt wordt, en de opdracht aan
deskundigen om samenvattingen van de informatie te maken met samenvoeging van
individuele gegevens of in anderszins niet-vertrouwelijke vorm. Maatregelen ter
bescherming van bedrijfsgeheimen en andere vertrouwelijke informatie mogen de
uitoefening van het recht op schadevergoeding in de praktijk niet belemmeren. (18) Willen de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten
de artikelen 101 en 102 van het Verdrag doeltreffend en coherent kunnen
toepassen, dan is ten aanzien van de wisselwerking van de regels inzake
openbaarmaking van bewijsmateriaal en de manier waarop die artikelen door een
mededingingsautoriteit worden gehandhaafd, een gemeenschappelijke aanpak over
de hele Unie vereist. De openbaarmaking van bewijsmateriaal mag geen afbreuk
doen aan de doeltreffendheid van de handhaving van het mededingingsrecht door
een mededingingsautoriteit. De beperkingen op de openbaarmaking van
bewijsmateriaal mogen mededingingsautoriteiten niet beletten hun besluiten
overeenkomstig de toepasselijke regels van de Unie of nationale regels te
publiceren. (19) Clementieregelingen
en schikkingsprocedures zijn belangrijke instrumenten voor de publieke
handhaving van het mededingingsrecht van de Unie omdat deze bijdragen aan het
opsporen, efficiënt vervolgen en bestraffen van de ernstigste inbreuken op het
mededingingsrecht. Ondernemingen kunnen in deze context afgeschrikt worden om
mee te werken indien zij door de openbaarmaking van documenten die zij enkel
voor dit doel hebben verstrekt, civiel aansprakelijk kunnen worden gesteld
onder slechtere voorwaarden dan de overige inbreukmakers die niet met de
mededingingsautoriteiten meewerken. Om ervoor te zorgen dat ondernemingen
bereid zijn vrijwillig verklaringen af te leggen waarin zij, in het kader van
een clementieregeling of een schikkingsprocedure, tegenover een
mededingingsautoriteit hun betrokkenheid bij een inbreuk op het
mededingingsrecht van de Unie of het nationale mededingingsrecht erkennen,
moeten dergelijke verklaringen worden uitgesloten van de openbaarmaking van bewijsmateriaal. (20) Daarnaast moet ten aanzien van
de openbaarmaking een uitzondering gelden voor elke openbaarmakingsmaatregel
die een lopend onderzoek van een mededingingsautoriteit betreffende een inbreuk
op het nationale mededingingsrecht of het mededingingsrecht van de Unie te
sterk zou doorkruisen. Informatie die was voorbereid door een
mededingingsautoriteit in de loop van haar procedure voor de handhaving van het
nationale mededingingsrecht of het mededingingsrecht van de Unie (zoals een
mededeling van punten van bezwaar) of door een bij die procedure betrokken
partij (zoals antwoorden op verzoeken om informatie van de
mededingingsautoriteit) zou enkel openbaar mogen worden gemaakt in
schadevorderingen nadat de mededingingsautoriteit een inbreuk op de nationale
mededingingsregels of de mededingingsregels van de Unie heeft vastgesteld of
anders haar procedure heeft beëindigd. (21) Behalve het in de overwegingen
19 en 20 genoemde bewijsmateriaal, moet de nationale rechter in het kader van
een schadevordering de openbaarmaking kunnen gelasten van bewijsmateriaal dat
los van de procedure van een mededingingsautoriteit bestaat ("reeds
bestaande informatie"). (22) Iedere natuurlijke persoon of
rechtspersoon die bij het uitoefenen van zijn recht van verdediging in het
kader van onderzoeken van een mededingingsautoriteit door toegang tot het
dossier van een mededingingsautoriteit bewijsmateriaal verkrijgt, kan dit
bewijsmateriaal gebruiken in het kader van een schadevordering waarbij hij
partij is. Ook de natuurlijke persoon of rechtspersoon die als rechtsopvolger
in de rechten en verplichtingen is getreden, onder meer via verwerving van de
vordering, kan dit bewijsmateriaal gebruiken. Indien het bewijsmateriaal werd
verkregen door een rechtspersoon die deel uitmaakt van een concern dat voor de
toepassing van de artikelen 101 en 102 van het Verdrag één onderneming
vormt, is het gebruik van dit bewijsmateriaal ook toegestaan voor de andere
juridische entiteiten die tot dezelfde onderneming behoren. (23) Het gebruik waarnaar in de
vorige overweging wordt verwezen, mag echter geen afbreuk doen aan de
effectieve handhaving van het mededingingsrecht door een
mededingingsautoriteit. De in de overwegingen 19 en 20 genoemde beperkingen op
de openbaarmaking zijn derhalve eveneens van toepassing op het gebruik van
bewijsmateriaal dat enkel via toegang tot het dossier van een
mededingingsautoriteit is verkregen. Voorts mag bewijsmateriaal dat in het
kader van het uitoefenen van het recht van verweer van een mededingingsautoriteit
is verkregen, niet verhandeld worden. De mogelijkheid om bewijsmateriaal te
gebruiken dat enkel via toegang tot het dossier van een mededingingsautoriteit
werd verkregen, moet daarom worden beperkt tot de natuurlijke persoon of de
rechtspersoon die zijn recht van verweer uitoefende en zijn rechtsopvolgers,
zoals vermeld in de vorige overweging. Deze beperking sluit echter niet uit dat
een nationale rechter onder de in deze richtlijn vastgestelde voorwaarden de
openbaarmaking van dit bewijsmateriaal kan gelasten. (24) Het instellen van een
schadevordering of het inleiden van een onderzoek door een
mededingingsautoriteit houdt een risico in dat de betrokken ondernemingen
bewijsmateriaal dat voor de benadeelde partijen nuttig is om een schadeclaim te
staven, vernietigen of verbergen. Om de vernietiging van relevant
bewijsmateriaal te voorkomen en ervoor te zorgen dat een rechterlijk bevel tot
openbaarmaking wordt nageleefd, moet de rechter voldoende afschrikkende
sancties kunnen opleggen. Ten aanzien van de partijen bij de procedure kan het
risico dat in verband met de schadevordering ongunstige conclusies worden
getrokken, een bijzonder doeltreffende sanctie zijn en vertragingen voorkomen.
Er moeten eveneens sancties voorhanden zijn voor niet-nakoming van de verplichtingen
tot bescherming van vertrouwelijke informatie en voor misbruik van door
openbaarmaking verkregen informatie. Evenzo moeten sancties voorhanden zijn
indien informatie die bij de uitoefening van het recht van verweer met
betrekking tot onderzoeken van een mededingingsautoriteit via toegang tot het
dossier van deze mededingingsautoriteit is verkregen, misbruikt wordt in
schadevorderingen. (25) Overeenkomstig artikel 16,
lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003 kunnen nationale
rechterlijke instanties, wanneer zij artikel 101 of 102 van het Verdrag
toepassen op overeenkomsten, besluiten of gedragingen die reeds het voorwerp
uitmaken van een besluit van de Commissie, geen beslissingen nemen die in
strijd zijn met het door de Commissie vastgestelde besluit. Om de
rechtszekerheid te vergroten, incoherentie bij de toepassing van die
Verdragsbepalingen te vermijden, de doeltreffendheid en de proceseconomie bij
schadevorderingen te verhogen en de werking van de interne markt voor
ondernemingen en consumenten te bevorderen, mag een inbreuk op artikel 101
of 102 van het Verdrag die in een definitief besluit van een nationale
mededingingsautoriteit of een beroepsinstantie bewezen werd verklaard, evenmin
ter discussie worden gesteld in schadevorderingen ten aanzien van dezelfde
inbreuk, ongeacht of de vordering wordt ingesteld in de lidstaat van de
betrokken mededingingsautoriteit of beroepsinstantie. Dit is eveneens van
toepassing op een besluit waarin werd geconcludeerd dat inbreuk is gemaakt op
bepalingen van het nationale mededingingsrecht in gevallen waarbij het
nationale mededingingsrecht en het mededingingsrecht van de Unie in dezelfde
zaak en parallel worden toegepast. Dit effect van besluiten van nationale
mededingingsautoriteiten en beroepsinstanties waarbij een inbreuk op de
mededingingsregels wordt vastgesteld, is van toepassing op het dispositief van
het besluit en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Dit laat de
rechten en verplichtingen die voor de nationale rechter voortvloeien uit artikel 267
van het Verdrag onverlet. (26) Nationale
regels inzake de aanvang, duur, schorsing of stuiting van verjaringstermijnen
mogen geen onnodige belemmering vormen voor het instellen van
schadevorderingen. Dit is van bijzonder belang voor schadevorderingen die zijn
gesteund op de vaststelling door een mededingingsautoriteit of een
beroepsinstantie van een inbreuk. Daartoe moeten benadeelde partijen nog steeds
een schadevordering kunnen instellen na afloop van een procedure van een
mededingingsautoriteit om het nationale mededingingsrecht en het
mededingingsrecht van de Unie te handhaven. (27) Wanneer meerdere ondernemingen
samen inbreuk maken op de mededingingsregels (zoals bij een kartel) is het
wenselijk dat deze inbreukmakers gezamenlijk en hoofdelijk aansprakelijk worden
gesteld voor de volledige door de inbreuk veroorzaakte schade. Wanneer één van
de inbreukmakende ondernemingen meer dan haar aandeel heeft betaald, moet zij
het recht hebben om van de andere inbreukmakers een bijdrage te vorderen. Hoe dit
aandeel als de relatieve verantwoordelijkheid van een bepaalde inbreukmaker
wordt bepaald en welke criteria (zoals omzet, marktaandeel en rol in het
kartel) relevant zijn, wordt aan de toepasselijke nationale wetgeving
overgelaten, waarbij de beginselen van doeltreffendheid en gelijkwaardigheid in
acht worden genomen. (28) Ondernemingen die in het kader
van een clementieregeling met de mededingingsautoriteiten samenwerken, spelen
een belangrijke rol bij het opsporen van geheime kartelinbreuken en bij het beëindigen
van deze inbreuken, waardoor vaak de schade wordt beperkt die zou zijn
veroorzaakt indien de inbreuk was voortgezet. Het is daarom aangewezen om
ervoor te zorgen dat ondernemingen die in het kader van een clementieregeling
van een mededingingsautoriteit immuniteit tegen geldboeten hebben gekregen,
niet onnodig aan schadeclaims worden blootgesteld, rekening houdend met het
feit dat het besluit van de mededingingsautoriteit tot vaststelling van de
inbreuk eerder in kracht van gewijsde kan gaan voor de partij aan wie
immuniteit is verleend dan voor de andere ondernemingen, die geen immuniteit
hebben gekregen. Het is daarom aangewezen dat de partij aan wie immuniteit is
verleend in beginsel wordt vrijgesteld van de gezamenlijke en hoofdelijke
aansprakelijkheid voor de volledige schade en dat haar aandeel niet groter is
dan de schade berokkend aan haar eigen directe of indirecte afnemers of, in het
geval van een inkoopkartel, haar directe of indirecte leveranciers. Indien een
kartel schade heeft berokkend aan andere partijen dan de afnemers/leveranciers
van de inbreukmakende ondernemingen, mag het aandeel van de partij aan wie
immuniteit is verleend niet hoger zijn dan haar relatieve verantwoordelijkheid
voor de door het kartel veroorzaakte schade. Dit aandeel moet worden bepaald
volgens dezelfde regels als die aan de hand waarvan de bijdragen onder de
inbreukmakende ondernemingen worden bepaald (overweging 27). De partij aan
wie immuniteit is verleend moet enkel volledig aansprakelijk blijven ten
aanzien van de benadeelde partijen die geen directe of indirecte afnemers of
leveranciers zijn, wanneer deze geen volledige vergoeding kunnen krijgen van de
andere inbreukmakende ondernemingen. (29) Consumenten en ondernemingen
die door een inbreuk op het nationale mededingingsrecht of het
mededingingsrecht van de Unie schade hebben geleden, hebben recht op vergoeding
van het reële verlies en van de gederfde winst. Het reële verlies kan worden
berekend als het prijsverschil tussen hetgeen daadwerkelijk is betaald en
hetgeen zonder de inbreuk zou zijn betaald. Wanneer een benadeelde partij het
reële verlies heeft beperkt door het – volledig of ten dele – door te berekenen
aan haar eigen afnemers, vormt het aldus doorberekende verlies niet langer een
nadeel waarvoor de partij die dit heeft doorberekend, moet worden vergoed.
Daarom is het in beginsel passend een inbreukmakende onderneming toe te staan
de doorberekening van het reële verlies als verweer tegen een schadevordering
aan te voeren. Het is wenselijk dat de inbreukmakende onderneming, wanneer zij
het doorberekeningsverweer (passing-on defence) aanvoert, moet aantonen
dat er sprake is van doorberekening van de prijsverhoging, en in welke mate
deze is doorberekend. (30) In een situatie waarbij de
prijsverhoging werd doorberekend aan personen voor wie het wettelijk onmogelijk
is om een schadevergoeding te vorderen, is het niet passend dat de
inbreukmakende onderneming het doorberekeningsverweer kan aanvoeren, omdat zij
hierdoor wordt vrijgesteld van haar aansprakelijkheid voor de veroorzaakte
schade. Wanneer het doorberekeningsverweer in een bepaalde zaak wordt
aangevoerd, moet de behandelende rechter daarom oordelen of de personen aan wie
de prijsverhoging vermoedelijk werd doorberekend het recht hebben een schadevergoeding
te vorderen. Hoewel indirecte afnemers het recht hebben een schadevergoeding te
vorderen, kunnen nationale regels inzake causaliteit (met inbegrip van regels
inzake voorzienbaarheid en afstand), die overeenkomstig de beginselen van het
Unierecht worden toegepast, tot gevolg hebben dat bepaalde personen
(bijvoorbeeld op een niveau in de toeleveringsketen dat zich ver van de inbreuk
bevindt) in een bepaalde zaak wettelijk geen schadevergoeding kunnen vorderen.
Enkel indien de rechter tot de conclusie komt dat de persoon aan wie de
prijsverhoging vermoedelijk werd doorberekend wettelijk een schadevergoeding
kan vorderen, zal hij onderzoeken of het doorberekeningsverweer gegrond is. (31) Consumenten of ondernemingen
aan wie het reële verlies is doorberekend, hebben schade geleden die door een
inbreuk op het nationale mededingingsrecht of het mededingingsrecht van de Unie
is veroorzaakt. Hoewel die schade door de inbreukmakende onderneming moet
worden vergoed, kan het voor consumenten of ondernemingen die zelf geen
aankopen bij de inbreukmakende onderneming hebben gedaan, bijzonder moeilijk
zijn om de omvang van die schade aan te tonen. Indien het bestaan van een
schadeclaim of het toe te kennen bedrag afhangt van de vraag of en in welke
mate een door de directe afnemer van de inbreukmakende onderneming betaalde
prijsverhoging aan de indirecte afnemer is doorberekend, moet worden bepaald
dat deze laatste wordt beschouwd als diegene die het bewijs heeft geleverd dat
de door die directe afnemer betaalde prijsverhoging werd doorberekend aan zijn
niveau, wanneer hij met een begin van bewijs deze doorberekening aannemelijk
maakt. Voorts moet worden gedefinieerd onder welke voorwaarden de indirecte
afnemer moet worden geacht een dergelijk begin van bewijs te hebben geleverd.
Wat betreft het begroten van de doorberekening moet de nationale rechter de
bevoegdheid hebben om in een bij hem aanhangig geschil in te schatten welk deel
van de prijsverhoging aan het niveau van de indirecte afnemers is doorberekend.
De inbreukmakende onderneming moet de mogelijkheid krijgen bewijs te leveren
waarmee wordt aangetoond dat het reële verlies niet of niet volledig is
doorberekend. (32) Inbreuken op het
mededingingsrecht betreffen vaak de voorwaarden en de prijs waartegen goederen
of diensten worden verkocht en leiden tot een prijsverhoging en andere schade
voor de afnemers van de inbreukmakende ondernemingen. De inbreuk kan ook
betrekking hebben op de toelevering aan de inbreukmakende onderneming
(bijvoorbeeld bij een inkoopkartel). De regels van deze richtlijn en in het
bijzonder de regels inzake doorberekening moeten van overeenkomstige toepassing
zijn. (33) Schadevorderingen kunnen zowel
door benadeelde partijen die goederen of diensten van de inbreukmakende
onderneming hebben afgenomen als door afnemers verderop in de toeleveringsketen
worden ingesteld. Ter wille van de coherentie tussen uitspraken in dergelijke
samenhangende procedures, en om te voorkomen dat de door een inbreuk op het
nationale mededingingsrecht of het mededingingsrecht van de Unie veroorzaakte
schade niet volledig wordt vergoed of dat de inbreukmakende onderneming
niet-geleden schade moet vergoeden, moeten de nationale rechters, voor zover
dit volgens het Unierecht en het nationale recht is toegestaan, naar behoren
rekening houden met samenhangende vorderingen en met de uitspraken waartoe die
hebben geleid, met name wanneer daarin de doorberekening bewezen is verklaard.
Daarbij mag geen afbreuk worden gedaan aan het grondrecht op eerbiediging van
de rechten van verdediging en het grondrecht op een doeltreffende voorziening
in rechte en een onpartijdig gerecht van diegenen die geen partij waren bij
deze gerechtelijke procedures. Dergelijke vorderingen die voor gerechten van
verschillende lidstaten aanhangig zijn, kunnen worden beschouwd als
samenhangend in de zin van artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1215/2012.
Volgens dat artikel kan de nationale rechter bij wie de zaak het laatst is
aangebracht, zijn uitspraak aanhouden of, onder bepaalde voorwaarden, tot verwijzing
overgaan. (34) Een benadeelde partij die
heeft bewezen dat zij door een inbreuk op het mededingingsrecht schade heeft
geleden, moet nog steeds de omvang van de schade aantonen om een
schadevergoeding te kunnen krijgen. Bij het begroten van schade in
mededingingszaken spelen feiten een belangrijke rol en moeten complexe
economische modellen worden toegepast. Hierbij kunnen de kosten vaak hoog
oplopen en kan het voor benadeelde partijen moeilijk zijn om alle noodzakelijke
gegevens te verkrijgen om hun vorderingen te staven. Het begroten van schade in
mededingingszaken kan als zodanig voor benadeelde partijen een belangrijke
hinderpaal vormen om voor geleden schade een vergoeding te krijgen. (35) Om het probleem van de
informatieasymmetrie en sommige moeilijkheden in verband met het begroten van
schade in mededingingszaken op te lossen en om de doeltreffendheid van
schadevorderingen te garanderen, moet in het geval van een kartelinbreuk het
vermoeden bestaan dat de inbreuk schade heeft veroorzaakt, met name omdat die
gevolgen had voor de prijzen. Afhankelijk van de feiten van de zaak betekent
dit dat het kartel een prijsstijging heeft veroorzaakt, dan wel heeft
verhinderd dat de prijzen werden verlaagd, wat zonder de inbreuk wel het geval
zou zijn geweest. De inbreukmakende onderneming moet dergelijk vermoeden kunnen
weerleggen. Het is aangewezen om dit weerlegbaar vermoeden tot kartels te
beperken, omdat door de geheime aard van een kartel de bovenvermelde
informatieasymmetrie vergroot en het voor de benadeelde partij moeilijker wordt
om het nodige bewijsmateriaal te verkrijgen om de schade aan te tonen. (36) Zonder Unieregels inzake de
begroting van schade veroorzaakt door een inbreuk op de mededingingswetgeving
moet op basis van het nationale rechtssysteem van elke lidstaat en door de
nationale rechters worden vastgesteld aan welke voorwaarden een benadeelde
partij moet voldoen wanneer zij de omvang van de geleden schade aantoont, hoe
de omvang precies moet worden aangetoond, welke methoden kunnen worden gebruikt
om de omvang te begroten en welke de gevolgen zijn wanneer niet volledig aan de
gestelde eisen kan worden voldaan. Deze nationale eisen mogen echter niet
minder gunstig zijn dan de eisen voor vergelijkbare nationale vorderingen
(beginsel van gelijkwaardigheid), en mogen het evenmin praktisch onmogelijk of
buitensporig moeilijk maken om het Unierecht op schadevergoeding uit te oefenen
(beginsel van doeltreffendheid). In dit verband moet rekening worden gehouden
met de mogelijke informatieasymmetrie tussen de partijen en met het feit dat
voor de begroting van de schade moet worden beoordeeld hoe de markt in kwestie
zonder de inbreuk zou zijn geëvolueerd. Die beoordeling houdt een vergelijking
in met een situatie die per definitie hypothetisch is, en kan derhalve nooit
exact worden verricht. Het is daarom aangewezen de nationale rechters de
bevoegdheid te geven om de omvang van de door de inbreuk op het
mededingingsrecht veroorzaakte schade te begroten. (37) Benadeelde partijen en
inbreukmakende ondernemingen moeten worden gestimuleerd om een vergoeding van
de door een inbreuk op het mededingingsrecht veroorzaakte schade overeen te
komen via systemen voor consensuele geschillenbeslechting zoals minnelijke
schikkingen, arbitrage en bemiddeling/mediation. Indien mogelijk zouden zoveel
mogelijk benadeelde partijen en inbreukmakende ondernemingen van dergelijke
consensuele geschillenbeslechting gebruik moeten maken. De bepalingen van deze
richtlijn inzake consensuele geschillenbeslechting hebben tot doel het gebruik
van dergelijke mechanismen te vereenvoudigen en de doeltreffendheid ervan te
verhogen. (38) Door verjaringstermijnen voor
het instellen van een schadevordering kunnen benadeelde partijen en
inbreukmakende ondernemingen onvoldoende tijd hebben om overeenstemming te
bereiken over de te betalen vergoeding. Om beide een reële mogelijkheid te
bieden om het geschil consensueel te beslechten voordat de procedure voor de
nationale rechter wordt gebracht, moet de verjaringstermijn worden geschorst
voor de duur van de consensuele geschillenbeslechtingsprocedure. (39) Wanneer partijen instemmen met
consensuele geschillenbeslechting nadat de schadevordering met betrekking tot
dezelfde claim voor de nationale rechter is ingesteld, kan deze rechter
bovendien de procedure schorsen voor de duur van de consensuele
geschillenbeslechtingsprocedure. Bij het beoordelen van de vraag of de
procedure moet worden geschorst, moet de nationale rechter rekening houden met
het belang van een snelle procedure. (40) Om consensuele schikkingen te
stimuleren, mag een inbreukmakende onderneming die via consensuele
geschillenbeslechting een schadevergoeding betaalt, niet in een minder gunstige
positie komen ten opzichte van de overige inbreukmakers dan zonder de
consensuele schikking. Dit zou het geval zijn indien een bij de schikking
betrokken inbreukmaker ook na de consensuele schikking volledig gezamenlijk en
hoofdelijk aansprakelijk blijft voor de door de inbreuk veroorzaakte schade.
Derhalve hoeft een bij een schikking betrokken inbreukmaker in beginsel niet
bij te dragen aan de overige, niet bij een schikking betrokken inbreukmakers,
wanneer deze laatsten een schadevergoeding hebben betaald aan de benadeelde
partij met wie de eerstgenoemde inbreukmaker vroeger een schikking had getroffen.
Het corollarium van deze niet-bijdrageregel is dat de claim van de benadeelde
partij wordt verminderd met het aandeel van de bij de schikking betrokken
inbreukmaker in de veroorzaakte schade. Dit aandeel moet worden bepaald volgens
dezelfde regels als voor de bijdragen onder inbreukmakende ondernemingen
(overweging 27). Zonder deze vermindering zouden de niet bij de schikking
betrokken inbreukmakers onrechtmatig de gevolgen dragen van de schikking
waarbij zij geen partij waren. De bij de schikking betrokken inbreukmaker zal
nog steeds een schadevergoeding moeten betalen wanneer dit voor de benadeelde
partij de enige mogelijkheid is om volledige vergoeding te krijgen. (41) Indien bij de schikking
betrokken inbreukmakers worden verzocht bij te dragen aan schadevergoedingen
die vervolgens door niet bij de schikking betrokken inbreukmakers worden
betaald, houdt de nationale rechter rekening met de reeds in het kader van de
consensuele schikking betaalde schadevergoeding, en met het feit dat niet alle
inbreukmakers per definitie in dezelfde mate betrokken zijn bij de inbreuk wat
betreft de materiële, temporele en geografische omvang. (42) Deze richtlijn eerbiedigt de
grondrechten en neemt de beginselen in acht die in het Handvest van de
grondrechten van de Europese Unie worden erkend. (43) Aangezien de volle werking van
de artikelen 101 en 102 van het Verdrag en de goede werking van de interne
markt voor ondernemingen en consumenten niet gegarandeerd kunnen worden indien
op nationaal niveau uiteenlopende beleidskeuzes en rechtsregels gelden ten
aanzien van het Unierecht op vergoeding in schadevorderingen wegens inbreuk op
de mededingingsregels van de Unie, kunnen deze doelstellingen onvoldoende door
de lidstaten worden verwezenlijkt en kunnen deze, wegens het vereiste van
doelmatige en coherente toepassing van de artikelen 101 en 102 van het
Verdrag, daarom beter op Unieniveau worden bereikt. Het Europees Parlement en
de Raad stellen deze richtlijn derhalve vast overeenkomstig het in
artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde
subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in datzelfde artikel neergelegde
evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die
doelstellingen te verwezenlijken. (44) Overeenkomstig de gezamenlijke
politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie van 28 september 2011
over toelichtende stukken[55]
hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de
kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of
meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de
overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht.
Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke
stukken gerechtvaardigd, HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN
VASTGESTELD: HOOFDSTUK I TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES Artikel 1 Toepassingsgebied van de richtlijn 1. Deze richtlijn stelt bepaalde
regels vast die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat eenieder die schade
heeft geleden ten gevolge van een inbreuk op artikel 101 of 102 van het
Verdrag of op het nationale mededingingsrecht effectief het recht op volledige
vergoeding van die schade kan uitoefenen. Zij stelt eveneens regels vast die
een onvervalste mededinging op de interne markt bevorderen en de belemmeringen
voor de goede werking ervan wegnemen door in de hele Unie een gelijkwaardige
bescherming te garanderen voor eenieder die dergelijke schade heeft geleden. 2. In deze richtlijn worden ook
de regels vastgesteld voor de coördinatie tussen de handhaving van de
mededingingsregels door mededingingsautoriteiten en de handhaving van die
regels in schadevorderingen voor de nationale rechter. Artikel 2 Recht op volledige vergoeding 1. Eenieder die schade heeft
geleden door een inbreuk op de mededingingswetgeving van de Unie of de
nationale mededingingswetgeving kan volledige vergoeding van die schade
vorderen. 2. Een volledige vergoeding
brengt eenieder die schade heeft geleden in de positie waarin die persoon zich
zou hebben bevonden indien de inbreuk niet was gepleegd. Zij omvat dan ook
vergoeding voor het reële verlies en voor de gederfde winst, alsmede rente
vanaf het tijdstip waarop de schade zich heeft voorgedaan tot wanneer de
vergoeding van die schade effectief is betaald. 3. De lidstaten zorgen ervoor
dat benadeelde partijen effectief hun schadeclaims geldend kunnen maken. Artikel 3 Beginselen van doeltreffendheid en
gelijkwaardigheid De lidstaten zorgen ervoor dat alle nationale
regels en procedures betreffende schadevorderingen zodanig ontworpen en
toegepast worden dat elke benadeelde partij het Unierecht op volledige
vergoeding van de door een inbreuk op het mededingingsrecht veroorzaakte schade
effectief kan uitoefenen. De nationale regels en procedures betreffende
schadevorderingen op grond van inbreuken op artikel 101 of 102 van het
Verdrag mogen voor de benadeelde partijen niet minder gunstig zijn dan de
regels en procedures voor soortgelijke nationale schadevorderingen. Artikel 4 Definities Voor de toepassing van deze richtlijn wordt
verstaan onder: 1. "inbreuk op het
mededingingsrecht": een inbreuk op artikel 101 of 102 van het Verdrag
of op het nationale mededingingsrecht in de zin van lid 2; 2. "nationaal
mededingingsrecht": bepalingen van nationaal recht die overwegend dezelfde
doelstelling nastreven als de artikelen 101 en 102 van het Verdrag en die
in dezelfde zaak en parallel met het mededingingsrecht van de Unie worden
toegepast overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Verordening (EG)
nr. 1/2003; 3. "schadevordering":
een vordering volgens nationaal recht waarbij een benadeelde partij een
schadeclaim voor een nationale rechter brengt; wanneer het nationale recht in
deze mogelijkheid voorziet, kan dit ook vorderingen omvatten waarbij een
persoon die namens één of meerdere benadeelde partijen handelt, een schadeclaim
voor een nationale rechter brengt; 4. "schadeclaim": een
eis tot vergoeding van de door een inbreuk op het mededingingsrecht
veroorzaakte schade; 5. "benadeelde
partij": eenieder die een schadeclaim heeft; 6. "nationale
mededingingsautoriteit": een overeenkomstig artikel 35 van
Verordening (EG) nr. 1/2003 door een lidstaat aangewezen autoriteit
die bevoegd is de artikelen 101 en 102 van het Verdrag toe te passen; 7. "mededingingsautoriteit":
de Commissie of een nationale mededingingsautoriteit; 8. "nationale rechter"
of "rechter": een rechterlijke instantie van een lidstaat in de zin
van artikel 267 van het Verdrag; 9. "beroepsinstantie":
een nationale rechterlijke instantie die bevoegd is kennis te nemen van
beroepen tegen besluiten van een nationale mededingingsautoriteit, hetgeen de
bevoegdheid kan inhouden om een inbreuk op artikel 101 of 102 van het
Verdrag vast te stellen; 10. "inbreukbesluit":
een besluit van een mededingingsautoriteit of een beroepsinstantie waarin een
inbreuk op het mededingingsrecht wordt vastgesteld; 11. "in kracht van gewijsde
gegaan inbreukbesluit": een inbreukbesluit van een mededingingsautoriteit
of een beroepsinstantie waartegen geen beroep meer mogelijk is; 12. "kartel": een
overeenkomst en/of onderling afgestemde feitelijke gedraging tussen twee of
meer concurrenten met als doel hun concurrerend handelen op de markt te
coördineren en/of de relevante parameters van mededinging te beïnvloeden via
praktijken zoals het bepalen of coördineren van aan- of verkoopprijzen of
andere contractuele voorwaarden, de toewijzing van productie- of verkoopquota,
de verdeling van markten en klanten (met inbegrip van offertevervalsing), het
beperken van importen of exporten en/of mededingingsverstorende maatregelen
tegen andere concurrenten; 13. "clementieregeling":
een regeling op basis waarvan een deelnemer aan een geheim kartel onafhankelijk
van de andere bij het kartel betrokken ondernemingen meewerkt aan het onderzoek
van de mededingingsautoriteit door vrijwillig informatie te verschaffen over
zijn kennis van het kartel en de rol die hij daarin speelt, in ruil voor
immuniteit tegen of een vermindering van geldboeten die aan het kartel worden
opgelegd; 14. "ondernemingsverklaring
met betrekking tot clementie": een mondelinge of schriftelijke verklaring
ten overstaan van een mededingingsautoriteit, vrijwillig afgelegd door of
namens een onderneming, waarin de onderneming meedeelt wat zij weet over een
geheim kartel en wat haar rol daarin was, en die speciaal is opgesteld voor die
autoriteit met het oog op het krijgen van immuniteit tegen of een vermindering
van geldboeten in het kader van een clementieregeling in verband met de
toepassing van artikel 101 van het Verdrag of de overeenkomstige bepaling
van nationaal recht; hiertoe behoren geen documenten of informatie die los van
de procedure van een mededingingsautoriteit bestaan ("reeds bestaande
informatie"); 15. "verklaring met het oog
op een schikking": een vrijwillige verklaring ten overstaan van een
mededingingsautoriteit, afgelegd door of namens een onderneming, waarin de
onderneming haar deelname aan een inbreuk op artikel 101 van het Verdrag
of een overeenkomstige bepaling van nationaal recht en haar aansprakelijkheid
voor die inbreuk erkent, en die speciaal is opgesteld als een formeel verzoek
aan die autoriteit om een versnelde procedure toe te passen; 16. "prijsverhoging":
een positief verschil tussen de daadwerkelijk betaalde prijs en de prijs die
zonder een inbreuk op het mededingingsrecht van toepassing was geweest; 17. "consensuele
schikking": een overeenkomst waarbij na consensuele geschillenbeslechting
een schadevergoeding wordt betaald. HOOFDSTUK II OPENBAARMAKING VAN BEWIJSMATERIAAL Artikel 5 Openbaarmaking van bewijsmateriaal 1. De lidstaten zorgen ervoor
dat wanneer een eiser alle feiten en bewijsmateriaal heeft gepresenteerd die
redelijkerwijs voor hem beschikbaar zijn en daaruit blijkt dat er aannemelijke
redenen zijn om te vermoeden dat hij, of diegenen die hij vertegenwoordigt,
schade heeft (of hebben) geleden als gevolg van een door de verweerder gemaakte
inbreuk op het mededingingsrecht, de nationale rechter de verweerder of een
derde kan gelasten bewijsmateriaal openbaar te maken, ongeacht of dit
bewijsmateriaal ook is opgenomen in het dossier van een mededingingsautoriteit,
op de in dit hoofdstuk beschreven voorwaarden. De lidstaten zorgen ervoor dat
de rechter op verzoek van de verweerder ook de eiser of een derde kan gelasten
bewijsmateriaal openbaar te maken. Deze bepaling laat de rechten en verplichtingen
die voor de nationale rechter voortvloeien uit Verordening (EG) nr. 1206/2001
van de Raad onverlet. 2. De lidstaten zorgen ervoor
dat de nationale rechter de in lid 1 bedoelde openbaarmaking van
bewijsmateriaal gelast wanneer de partij die om openbaarmaking verzoekt: (a)
heeft aangetoond dat voor de staving van haar
vordering of verweer relevant bewijsmateriaal in het bezit van de tegenpartij
of een derde is; en (b)
zo nauwkeurig en eng als op basis van de
redelijkerwijs beschikbare feiten mogelijk is, heeft gespecificeerd om welke
bewijsstukken dan wel categorieën bewijsmateriaal het gaat. 3. De lidstaten zorgen ervoor
dat de nationale rechter de openbaarmaking van bewijsmateriaal beperkt tot wat
evenredig is. Bij de beoordeling van de vraag of een openbaarmaking waar een
partij om verzoekt evenredig is, houdt de nationale rechter rekening met de
rechtmatige belangen van alle betrokken partijen en derden. Met name houdt hij
rekening met de volgende elementen: (c)
de waarschijnlijkheid dat de vermeende inbreuk op
het mededingingsrecht zich heeft voorgedaan; (d)
de omvang en de kosten van openbaarmaking, in het
bijzonder voor betrokken derden; (e)
of het openbaar te maken bewijsmateriaal al dan
niet vertrouwelijke informatie bevat, in het bijzonder over derden, en de
regelingen tot bescherming van dergelijke vertrouwelijke informatie; en (f)
wanneer de inbreuk onderzocht wordt of is door een
mededingingsautoriteit, of het verzoek specifiek is geformuleerd met betrekking
tot de aard, het onderwerp of de inhoud van de documenten, en geen
niet-specifiek verzoek is met betrekking tot aan een mededingingsautoriteit
verstrekte of zich in het dossier van een mededingingsautoriteit bevindende
documenten. 4. De lidstaten zorgen ervoor
dat de nationale rechter over doeltreffende maatregelen beschikt om
vertrouwelijke informatie in de ruimst mogelijk mate te beschermen tegen
oneigenlijk gebruik, maar zorgen er tegelijk voor dat relevant bewijsmateriaal
dat dergelijke informatie bevat, voor de schadevordering beschikbaar is. 5. De lidstaten nemen de nodige
maatregelen om volle werking te verlenen aan verschoningsrechten en andere
rechten om zich aan de gedwongen openbaarmaking van bewijsmateriaal te
onttrekken. 6. De lidstaten zorgen ervoor
dat, voor zover hun rechters de bevoegdheid hebben om openbaarmaking te
gelasten zonder het horen van de persoon die om openbaarmaking wordt verzocht,
de adressaat van een dergelijk bevel geen sanctie voor niet-nakoming van dit
verzoek kan worden opgelegd zolang hij niet door de rechter werd gehoord. 7. Het openbaar te maken
bewijsmateriaal omvat alle soorten bewijsmateriaal dat voor de behandelende
nationale rechter toelaatbaar is, met name documenten en alle overige
informatiedragers, ongeacht het medium waarop de informatie is opgeslagen. 8. Onverminderd de verplichting
uit hoofde van lid 4 en de beperkingen uit hoofde van artikel 6,
belet dit artikel de lidstaten niet regels te handhaven of in te voeren die tot
een ruimere openbaarmaking van bewijsmateriaal zouden leiden. Artikel 6 Beperkingen op de openbaarmaking
van bewijsmateriaal in het dossier van een mededingingsautoriteit 1. De lidstaten zorgen ervoor
dat de nationale rechter met het oog op schadevorderingen op geen enkel moment
een partij of een derde de openbaarmaking van de volgende categorieën
bewijsmateriaal kan gelasten: (a)
ondernemingsverklaringen met betrekking tot
clementie; en (b)
verklaringen met het oog op een schikking. 2. De lidstaten zorgen ervoor
dat de nationale rechter met het oog op schadevorderingen de openbaarmaking van
de volgende categorieën bewijsmateriaal enkel kan gelasten nadat een
mededingingsautoriteit haar procedure heeft beëindigd of een in artikel 5
van Verordening (EG) nr. 1/2003 of hoofdstuk III van
Verordening (EG) nr. 1/2003 vermeld besluit heeft vastgesteld: (a)
informatie die specifiek voor de procedure van een
mededingingsautoriteit door een natuurlijke persoon of rechtspersoon is
voorbereid; (b)
informatie die door een mededingingsautoriteit in
de loop van haar procedure is opgesteld. 3. De openbaarmaking van
bewijsmateriaal in het dossier van een mededingingsautoriteit dat niet tot één
van de in lid 1 of 2 van dit artikel vermelde categorieën behoort, mag te
allen tijde voor schadevorderingen worden gelast. Artikel 7 Beperkingen op het gebruik van
bewijsmateriaal dat enkel via toegang tot het dossier van een
mededingingsautoriteit werd verkregen 1. De lidstaten zorgen ervoor
dat bewijsmateriaal dat tot één van de in artikel 6, lid 1, vermelde
categorieën behoort en dat door een natuurlijke persoon of rechtspersoon enkel
via toegang tot het dossier van een mededingingsautoriteit werd verkregen bij
het uitoefenen van zijn recht op verdediging op grond van artikel 27 van
Verordening (EG) nr. 1/2003 of overeenkomstige bepalingen van
nationaal recht, niet toelaatbaar is in schadevorderingen. 2. De lidstaten zorgen ervoor
dat bewijsmateriaal dat tot één van de in artikel 6, lid 2, vermelde
categorieën behoort en dat door een natuurlijke persoon of rechtspersoon enkel
via toegang tot het dossier van een mededingingsautoriteit werd verkregen bij
het uitoefenen van zijn recht op verdediging op grond van artikel 27 van
Verordening (EG) nr. 1/2003 of overeenkomstige bepalingen van
nationaal recht, niet toelaatbaar is in schadevorderingen totdat die mededingingsautoriteit
haar procedure heeft beëindigd of een in artikel 5 van
Verordening (EG) nr. 1/2003 of hoofdstuk III van
Verordening (EG) nr. 1/2003 vermeld besluit heeft vastgesteld. 3. De lidstaten zorgen ervoor
dat bewijsmateriaal dat door een natuurlijke persoon of rechtspersoon enkel via
toegang tot het dossier van een mededingingsautoriteit werd verkregen bij het
uitoefenen van zijn recht op verdediging op grond van artikel 27 van
Verordening (EG) nr. 1/2003 of overeenkomstige bepalingen van
nationaal recht, en dat overeenkomstig de leden 1 en 2 van dit artikel
niet toelaatbaar is, in schadevorderingen enkel kan worden gebruikt door die
persoon of door de natuurlijke persoon of rechtspersoon die zijn rechtsopvolger
is, met inbegrip van de persoon die zijn vordering heeft verworven. Artikel 8 Sancties 1. De lidstaten zorgen ervoor
dat de nationale rechter aan de partijen, derden en hun wettelijke
vertegenwoordigers sancties kan opleggen in het geval van: (a)
niet-nakoming, al dan niet doelbewust, van een
openbaarmakingsbevel van de rechter; (b)
de vernietiging van relevant bewijsmateriaal, voor
zover op het tijdstip van de vernietiging: i) de vernietigende partij een partij was
of was geweest bij de procedure van een mededingingsautoriteit met betrekking
tot het aan de schadevordering ten grondslag liggend gedrag; of ii) de vernietigende partij wist, of
redelijkerwijs had moeten weten, dat bij de nationale rechter een
schadevordering was ingesteld en dat het bewijsmateriaal van belang was om de
schadevordering of het verweer ertegen te staven; of iii) de vernietigende partij wist dat het
bewijsmateriaal van belang was voor door of tegen haar ingestelde aanhangige of
potentiële schadevorderingen; (c)
niet-nakoming, al dan niet doelbewust, van de door
het rechterlijk bevel opgelegde verplichtingen ter bescherming van
vertrouwelijke informatie; of (d)
misbruik van de rechten met betrekking tot de
openbaarmaking van bewijsmateriaal waarin dit hoofdstuk voorziet, en van de uit
hoofde daarvan verkregen bewijzen en informatie. 2. De lidstaten zorgen ervoor
dat de sancties die door de nationale rechter kunnen worden opgelegd
doeltreffend, evenredig en ontradend zijn. De sancties die de nationale rechter
ter beschikking staan, omvatten de mogelijkheid om uit de gedragingen van een
partij in een schadevorderingsprocedure nadelige conclusies te trekken,
bijvoorbeeld dat een punt van discussie bewezen is of dat vorderingen en
verweermiddelen geheel of ten dele worden afgewezen, alsmede de mogelijkheid om
de betaling van kosten te gelasten. HOOFDSTUK III DOORWERKING VAN NATIONALE BESLISSINGEN,
VERJARINGSTERMIJNEN, GEZAMENLIJKE EN HOOFDELIJKE AANSPRAKELIJKHEID Artikel 9 Doorwerking van nationale besluiten De lidstaten
zorgen ervoor dat wanneer de nationale rechter in schadevorderingen
artikel 101 of 102 van het Verdrag of het nationaal mededingingsrecht
toepast op overeenkomsten, besluiten of feitelijke gedragingen waarover al een
in kracht van gewijsde gegaan inbreukbesluit van een nationale
mededingingsautoriteit of beroepsinstantie is vastgesteld, hij geen
beslissingen kan nemen die met dergelijke inbreukbesluiten in strijd zijn. Deze
verplichting laat de rechten en verplichtingen uit hoofde van artikel 267
van het Verdrag onverlet. Artikel 10 Verjaringstermijnen 1. De lidstaten stellen overeenkomstig
dit artikel regels vast die van toepassing zijn op verjaringstermijnen voor het
instellen van schadevorderingen. In die regels wordt het tijdstip bepaald
waarop de verjaringstermijn begint te lopen, de duur van de termijn en de
omstandigheden waarin de termijn kan worden gestuit of geschorst. 2. De lidstaten zorgen ervoor
dat de verjaringstermijn niet begint te lopen voordat een benadeelde partij
weet heeft, of redelijkerwijs geacht kan worden weet te hebben, van: i) het gedrag dat tot de inbreuk leidt; ii) de kwalificatie van dit gedrag als een
inbreuk op het mededingingsrecht van de Unie of het nationale
mededingingsrecht; iii) het feit dat zij door de inbreuk schade
heeft geleden; en iv) de identiteit van de inbreukmaker die
deze schade heeft veroorzaakt. 3. De lidstaten zorgen ervoor
dat de verjaringstermijn niet begint te lopen vóór de dag waarop een
voortgezette of herhaalde inbreuk is stopgezet. 4. De lidstaten zorgen ervoor
dat de verjaringstermijn om een schadevordering in te stellen ten minste vijf
jaar bedraagt. 5. De lidstaten zorgen ervoor
dat de verjaringstermijn wordt geschorst wanneer een mededingingsautoriteit een
handeling verricht tot onderzoek of vervolging van een inbreuk waarop de
schadevordering betrekking heeft. De schorsing eindigt ten vroegste één jaar
nadat het inbreukbesluit in kracht van gewijsde is gegaan of de procedure op
andere wijze is beëindigd. Artikel 11 Gezamenlijke en hoofdelijke
aansprakelijkheid 1. De lidstaten zorgen ervoor
dat ondernemingen die door een gemeenschappelijk optreden inbreuk hebben
gemaakt op het mededingingsrecht gezamenlijk en hoofdelijk aansprakelijk zijn
voor de door de inbreuk veroorzaakte schade: elk van de inbreukmakende
ondernemingen is verplicht de schade volledig te vergoeden en de benadeelde
partij mag van elk van hen volledige vergoeding eisen totdat zij volledig is
voorgoed. 2. De lidstaten zorgen ervoor
dat een onderneming die in het kader van een clementieregeling van een
mededingingsautoriteit immuniteit tegen geldboeten heeft gekregen enkel
aansprakelijk is ten aanzien van andere benadeelde partijen dan haar directe of
indirecte afnemers of leveranciers indien deze benadeelde partijen aantonen dat
zij geen volledige schadevergoeding kunnen krijgen van de andere bij dezelfde
inbreuk op het mededingingsrecht betrokken ondernemingen. 3. De lidstaten zorgen ervoor
dat een inbreukmakende onderneming van de andere inbreukmakende ondernemingen
een bijdrage terug kan vorderen, waarvan het bedrag wordt bepaald op basis van
hun relatieve verantwoordelijkheid voor de door de inbreuk veroorzaakte schade.
De bijdrage van een onderneming die in het kader van een clementieregeling van
een mededingingsautoriteit immuniteit tegen geldboeten heeft gekregen, mag niet
groter zijn dan de omvang van de schade die zij haar directe of indirecte
afnemers of leveranciers heeft berokkend. 4. De lidstaten zorgen ervoor
dat, voor zover de inbreuk schade heeft veroorzaakt voor andere benadeelde
partijen dan de directe of indirecte afnemers of leveranciers van de inbreukmakende
ondernemingen, de grootte van de bijdrage van de partij aan wie immuniteit is
verleend wordt bepaald op basis van haar relatieve verantwoordelijkheid voor
die schade. HOOFDSTUK IV DOORBEREKENING VAN PRIJSVERHOGINGEN Artikel 12 Doorberekeningsverweer (passing-on defence) 1. De lidstaten zorgen ervoor
dat de verweerder in een schadevordering als verweer tegen een schadevordering
kan aanvoeren dat de eiser de door de inbreuk veroorzaakte prijsverhogingen
volledig of ten dele heeft doorberekend. De bewijslast dat de prijsverhoging is
doorberekend, rust op de verweerder. 2. Voor zover de prijsverhoging
werd doorberekend aan personen op het volgende niveau van de toeleveringsketen
voor wie het wettelijk onmogelijk is om een schadevergoeding te vorderen, kan
de verweerder het in het voorgaande lid bedoelde verweer niet inroepen. Artikel 13 Indirecte afnemers 1. De lidstaten zorgen ervoor
dat, indien in een schadevordering het bestaan van een schadevordering of het
bedrag van de toe te kennen vergoeding afhangt van de vraag of en in welke mate
een prijsverhoging aan de eiser werd doorberekend, de bewijslast van het
bestaan en de omvang van die doorberekening bij de eiser berust. 2. In de in lid 1 van dit
artikel bedoelde situatie wordt de indirecte afnemer geacht het bewijs te
hebben geleverd dat er doorberekening aan hem heeft plaatsgevonden, wanneer hij
heeft aangetoond dat: (a)
de verweerder een inbreuk op het mededingingsrecht
heeft gemaakt; (b)
de inbreuk heeft geleid tot een prijsverhoging voor
de directe afnemer van de verweerder; en (c)
hij de goederen of diensten waarop de inbreuk
betrekking had, heeft afgenomen, dan wel goederen of diensten heeft afgenomen
die van goederen of diensten waarop de inbreuk betrekking had, zijn afgeleid of
waarin dergelijke goederen of diensten zijn verwerkt. De lidstaten zorgen ervoor dat de rechter de
bevoegdheid heeft om te ramen welk deel van de prijsverhoging werd
doorberekend. Dit lid laat het recht van de inbreukmaker om aan
te tonen dat de prijsverhoging niet of niet volledig aan de indirecte afnemer
is doorberekend, onverlet. Artikel 14 Gederfde winst en inbreuk op
toeleveringsniveau 1. De in dit hoofdstuk
vastgestelde regels laten het recht van een benadeelde partij om een
schadevergoeding voor gederfde winst te vorderen, onverlet. 2. De lidstaten zorgen ervoor
dat de in dit hoofdstuk vastgestelde regels mutatis mutandis gelden wanneer de
inbreuk op het mededingingsrecht de toelevering aan de inbreukmakende
onderneming betreft. Artikel 15 Schadevorderingen door eisers op verschillende
niveaus van de toeleveringsketen 1. De lidstaten zorgen ervoor
dat de nationale rechter bij wie een schadevordering aanhangig wordt gemaakt,
bij de beoordeling van de vraag of aan de uit de toepassing van artikel 13
voortvloeiende bewijslast is voldaan, naar behoren rekening houdt met: (a)
schadevorderingen die verband houden met dezelfde
inbreuk op het mededingingsrecht, maar die worden ingesteld door eisers op een
ander niveau van de toeleveringsketen; of (b)
uitspraken waartoe dergelijke vorderingen hebben
geleid. 2. Dit artikel laat de rechten
en verplichtingen die voor de nationale rechter voortvloeien uit artikel 30
van Verordening (EU) nr. 1215/2012 onverlet. HOOFDSTUK V SCHADEBEGROTING Artikel 16 Schadebegroting 1. De lidstaten zorgen ervoor
dat in het geval van een kartelinbreuk wordt vermoed dat de inbreuk schade
heeft veroorzaakt. De inbreukmakende onderneming heeft het recht dit vermoeden
te weerleggen. 2. De lidstaten zorgen ervoor
dat de met betrekking tot de begroting van de schade vastgestelde regels inzake
bewijslast, omvang van het bewijs en aan te tonen feiten het voor de benadeelde
partij niet praktisch onmogelijk of buitensporig moeilijk maken om haar recht
op schadevergoeding uit te oefenen. De lidstaten bepalen dat de rechter de bevoegdheid
heeft om de omvang van de schade te begroten. HOOFDSTUK VI CONSENSUELE GESCHILLENBESLECHTING Artikel 17 Schorsende werking van consensuele
geschillenbeslechting 1. De lidstaten zorgen ervoor
dat de verjaringstermijn voor het instellen van een schadevordering wordt
geschorst voor de duur van de consensuele geschillenbeslechtingsprocedure. De
schorsing van de verjaringstermijn geldt enkel voor de partijen die bij de
consensuele geschillenbeslechting zijn of waren betrokken. 2. De lidstaten zorgen ervoor
dat de nationale rechter bij wie een schadevordering aanhangig is, de procedure
schorst indien de partijen bij deze procedure betrokken zijn bij consensuele
geschillenbeslechting in verband met de claim waarop die schadevordering
betrekking heeft. Artikel 18 Gevolgen van consensuele
schikkingen voor daaropvolgende schadevorderingen 1. De lidstaten zorgen ervoor
dat na een consensuele schikking de claim van de bij de schikking betrokken
benadeelde partij wordt verminderd met het aandeel van de bij de schikking
betrokken inbreukmaker in de schade die de benadeelde partij door de inbreuk
heeft geleden. Inbreukmakers die niet bij de schikking betrokken zijn, kunnen
voor de resterende claim geen bijdrage terugvorderen van de bij de schikking
betrokken inbreukmaker. Enkel indien de niet bij de schikking betrokken
inbreukmakers de met de resterende claim overeenstemmende schade niet kunnen
betalen, is de bij de schikking betrokken inbreukmaker gehouden een
schadevergoeding te betalen aan de bij de schikking betrokken benadeelde
partij. 2. Bij het bepalen van de
bijdrage van elk van de inbreukmakers houdt de nationale rechter naar behoren
rekening met vroegere consensuele schikkingen waarbij de inbreukmaker in
kwestie betrokken was. HOOFDSTUK VII SLOTBEPALINGEN Artikel 19 Evaluatie De Commissie evalueert deze richtlijn en
brengt uiterlijk op […] [te rekenen als vijf jaar vanaf de in deze richtlijn
vastgestelde termijn voor omzetting] aan het Europees Parlement en de Raad
verslag uit. Artikel 20 Omzetting 1. De lidstaten doen de nodige
wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op
[…] [te rekenen als twee jaar vanaf de vastgestelde termijn voor goedkeuring
van deze richtlijn] aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie
de tekst van die bepalingen onverwijld mede. Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen,
wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze
richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de
lidstaten. 2. De lidstaten delen de
Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht mee die
zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen. Artikel 21 Inwerkingtreding Deze richtlijn treedt in werking op de
twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de
Europese Unie. Artikel 22 Adressaten Deze richtlijn
is gericht tot de lidstaten. Gedaan te Straatsburg, Voor het Europees Parlement Voor
de Raad FINANCIEEL MEMORANDUM Dit
voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de EU. [1] Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002
betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en
82 van het Verdrag, PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1. Vanaf 1 december 2009
zijn de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag respectievelijk de artikelen 101
en 102 van het Verdrag geworden. De bepalingen in beide verdragen zijn
inhoudelijk identiek. [2] Respectievelijk de artikelen 4 en 5 van Verordening (EG)
nr. 1/2003. [3] Artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1/2003. [4] Artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1/2003, zie ook het
arrest van 30 januari 1974 in zaak 127-73, Belgische Radio en
Televisie en société belge des auteurs, compositeurs et éditeurs / SV SABAM en
NV Fonior, Jurispr. 1974, blz. 51, punt 16, en het arrest
van 18 maart 1997 in zaak C-282/95 P, Guérin automobiles /
Commissie, Jurispr. 1997, blz. I-1503, punt 39. [5] Zie conclusie van 22 maart 2001 in
zaak C-453/99, Courage / Crehan, Jurispr. 2001, blz. I-6297,
conclusie van 26 januari 2006 in gevoegde zaken C-295/04 tot C-298/04,
Manfredi, Jurispr. 2006, blz. I-6619,
arrest van 14 juni 2011 in zaak C-360/09, Pfleiderer AG /
Bundeskartellamt, Jurispr. 2011, blz. I-5161
en conclusie van 26 juni 2012 in zaak C-199/11, Europese
Gemeenschap / Otis NV en anderen, Jurispr. 2012, blz. 0000. [6] Manfredi, reeds aangehaald in voetnoot 5, punt 95. [7] Arrest van 14 juni 2011 in zaak C-360/09,
Pfleiderer AG / Bundeskartellamt, Jurispr. 2011, blz. I-5161. [8] COM(2008) 165 definitief, zie ook het aan het
witboek gehechte werkdocument van de diensten van de Commissie, SEC(2008) 404. [9] Publieke raadpleging "Naar een
coherente Europese aanpak op het gebied van collectief verhaal", zie http://ec.europa.eu/competition/consultations/2011_collective_redress/index_en.html [10] Resolutie van de bijeenkomst van de hoofden van de
Europese mededingingsautoriteiten van 23 mei 2012, Bescherming van
clementiemateriaal in het kader van burgerlijke schadevorderingen, beschikbaar
op http://ec.europa.eu/competition/ecn/leniency_material_protection_en.pdf [11] Resoluties van het Europees Parlement van 2 februari 2012
over "Op weg naar een samenhangende Europese aanpak van collectieve
verhaalmechanismen" (2011/2089(INI)), http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?type=TA&language=NL&reference=P7-TA-2012-21 en over het jaarverslag inzake het mededingingsbeleid van de EU (2011/2094(INI)),
http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?type=TA&language=NL&reference=P7-TA-2012-31 [12] COM(2005) 672 definitief, zie ook het aan het
groenboek gehechte werkdocument van de diensten van de Commissie, SEC(2005) 1732. [13] Resolutie van het Europees Parlement van 26 maart 2009
over het Witboek betreffende schadevergoedingsacties wegens schending van de
communautaire mededingingsregels (2008/2154(INI)). [14] Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 25 maart 2009
over het Witboek betreffende schadevergoedingsacties wegens schending van de
communautaire mededingingsregels, PB C 228 van 22.9.2009, blz. 40. [15] Resolutie van het Europees Parlement van 2 februari 2012
over het jaarverslag over het mededingingsbeleid van de EU (2011/2094(INI)). [16] PB L 101 van 27.4.2004, blz. 54. [17] Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000
betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging
van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, PB L 12 van 16.1.2001,
blz. 1. Deze verordening werd recentelijk vervangen door
Verordening (EU) nr. 1215/2012 van de Raad van 12 december 2012
betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging
van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, PB L 351 van 20.12.2012,
blz. 1, die voor het grootste deel op 10 januari 2015 in werking
zal treden. [18] Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001
betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied
van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken, PB L 174 van 27.6.2001,
blz. 1. [19] Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees
Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van
toepassing is op niet-contractuele verbintenissen ("Rome II"),
PB L 199 van 31.7.2007, blz. 40. [20] Verordening (EG) nr. 861/2007 van het Europees
Parlement en de Raad van 11 juli 2007 tot vaststelling van een
Europese procedure voor geringe vorderingen, PB L 199 van 31.7.2007,
blz. 1. [21] Richtlijn 2008/52/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 21 mei 2008 betreffende bepaalde aspecten van
bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken, PB L 136 van 24.5.2008,
blz. 3. [22] Verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie van 7 april
2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81
en 82 van het Verdrag, PB L 123 van 27.4.2004, blz. 18. [23] Mededeling van de Commissie betreffende de regels voor
toegang tot het dossier van de Commissie overeenkomstig de artikelen 81 en
82 van het EG-Verdrag, de artikelen 53, 54 en 57 van de EER-Overeenkomst
en Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad, PB C 325 van 22.12.2005,
blz. 7. [24] Mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen
geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken, PB C 298 van 8.12.2006,
blz. 17. [25] PB C 167 van 2.7.2008, blz. 1. [26] De
schriftelijke opmerkingen die de Commissie in de loop van de publieke
raadpleging mocht ontvangen, zijn te vinden op http://ec.europa.eu/competition/antitrust/actionsdamages/green_paper_comments.html (raadpleging groenboek) en http://ec.europa.eu/competition/antitrust/actionsdamages/white_paper_comments.html (raadpleging witboek). [27] Zie
voetnoot 9. [28] Resolutie van het Europees Parlement van 2 februari 2012
over "Op weg naar een samenhangende Europese aanpak van collectieve
verhaalmechanismen" (2011/2089(INI)): http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?type=TA&language=NL&reference=P7-TA-2012-21 [29] Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de
Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's
"Naar een Europees horizontaal kader voor collectief verhaal", COM(2013)
401 final. [30] Aanbeveling van de Commissie over
gemeenschappelijke beginselen voor mechanismen voor collectieve vorderingen tot
staking en tot schadevergoeding in de lidstaten betreffende schendingen van aan
het EU-recht ontleende rechten, C(2013) 3539 final. [31] Publieke
raadpleging over de "Ontwerpbeleidsnota – De begroting van schade bij
schadeacties wegens inbreuken op artikel 101 of 102 van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie", beschikbaar op http://ec.europa.eu/competition/consultations/2011_actions_damages/index_nl.html [32] De reacties die tijdens de publieke raadpleging werden
ontvangen zijn beschikbaar op http://ec.europa.eu/competition/consultations/2011_actions_damages/index_en.html#contributions [33] Study on the conditions of claims for damages in
case of infringement of EC competition rules, beschikbaar op http://ec.europa.eu/competition/antitrust/actionsdamages/study.html [34] Making
antitrust damages actions more effective in the EU: welfare impact and
potential scenarios, beschikbaar op http://ec.europa.eu/competition/antitrust/actionsdamages/files_white_paper/impact_study.pdf [35] Quantifying
antitrust damages – Towards non-binding guidance for courts, beschikbaar op
http://ec.europa.eu/competition/antitrust/actionsdamages/quantification_study.pdf [36] Werkdocument van de diensten van de Commissie,
Effectbeoordeling - Schadevorderingen wegens inbreuken op de mededingingsregels
van de Unie, SWD(2013) 203 final, Straatsburg 11.6.2013. [37] Zie voetnoot 5. [38] Zie voetnoot 33. [39] Zie punt 4.1. [40] Artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003. [41] Bijvoorbeeld met betrekking tot het
doorberekeningsverweer, zie punt 4.4. [42] Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 29 april 2004 betreffende de handhaving van
intellectuele-eigendomsrechten, PB L 157 van 30.4.2004, blz. 45. [43] Uiteraard geldt dezelfde beperking voor een nationale
rechter die de openbaarmaking van documenten van categorie b) gelast zodra
een mededingingsautoriteit haar procedure heeft beëindigd. [44] Verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie van 7 april
2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81
en 82 van het Verdrag, PB L 123 van 27.4.2004, blz. 18. [45] Mededeling van de Commissie betreffende de samenwerking
tussen de Commissie en de rechterlijke instanties van de EU-lidstaten bij de
toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag, PB C 101 van 27.4.2004,
blz. 54, mededeling van de Commissie betreffende de regels voor toegang
tot het dossier van de Commissie overeenkomstig de artikelen 81 en 82 van
het EG-Verdrag, de artikelen 53, 54 en 57 van de EER-Overeenkomst en
Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad, PB C 325 van 22.12.2005,
blz. 7, en mededeling van de Commissie betreffende schikkingsprocedures
met het oog op de vaststelling van beschikkingen op grond van de
artikelen 7 en 23 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad in
kartelzaken, PB C 167 van 2.7.2008, blz. 1. [46] Conclusie van 26 juni 2012 in zaak C-199/11,
Europese Gemeenschap / Otis NV en anderen, Jurispr. 2012,
blz. 0000. [47] Verordening (EG) nr. 1215/2012 van het Europees
Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke
bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in
burgerlijke en handelszaken, PB L 351 van 20.12.2012, blz. 1. [48] Quantifying antitrust damages – Towards non-binding
guidance for courts, beschikbaar op http://ec.europa.eu/competition/antitrust/actionsdamages/quantification_study.pdf,
blz. 91. [49] Mededeling van de Commissie betreffende de begroting van
schade bij schadeacties wegens inbreuken op artikel 101 of 102 van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie, C(2013) 3440. [50] PB C […] van […], blz. […]. [51] PB C […] van […], blz. […]. [52] PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1. Vanaf 1 december 2009
zijn de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag respectievelijk de artikelen 101
en 102 VWEU geworden. De bepalingen in beide verdragen zijn inhoudelijk
identiek. [53] PB L 326 van 26.10.2012, blz. 391. [54] PB L 174 van 27.6.2001, blz. 1. [55] PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.