This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52013PC0263
Proposal for a COUNCIL REGULATION amending Implementing Regulation (EU) No 990/2011 imposing a definitive anti-dumping duty on imports of bicycles originating in the People's Republic of China following an interim review pursuant to Article 11(3) of Regulation (EC) No 1225/2009
Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 990/2011 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1225/2009
Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 990/2011 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1225/2009
/* COM/2013/0263 final - 2013/0138 (NLE) */
Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 990/2011 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 /* COM/2013/0263 final - 2013/0138 (NLE) */
TOELICHTING Achtergrond van het voorstel || Motivering en doel van het voorstel Dit voorstel betreft de toepassing van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap ("de basisverordening") in het kader van het tussentijdse nieuwe onderzoek betreffende het antidumpingrecht op rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China ("de VRC"). || || Algemene context Dit voorstel wordt gedaan in het kader van de tenuitvoerlegging van de basisverordening en is het resultaat van een onderzoek dat is uitgevoerd overeenkomstig de materiële en procedurele eisen van die verordening. || Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied Bij Verordening (EEG) nr. 2474/93[1] stelde de Raad een definitief antidumpingrecht van 30,6 % in op rijwielen van oorsprong uit de VRC. Naar aanleiding van een onderzoek naar ontwijking van deze maatregel overeenkomstig artikel 13 van de basisverordening werd dit recht bij Verordening (EG) nr. 71/97 van de Raad[2] uitgebreid tot bepaalde rijwielonderdelen van oorsprong uit de VRC. Naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening, besloot de Raad bij Verordening (EG) nr. 1524/2000[3] dat de bovengenoemde maatregelen moesten worden gehandhaafd. Na een tussentijds nieuw onderzoek dat op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening werd geopend, besloot de Raad bij Verordening (EG) nr. 1095/2005[4] het geldende antidumpingrecht te verhogen tot 48,5 %. Naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening, besloot de Raad bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 990/2011[5] dat bovengenoemde maatregelen moesten worden gehandhaafd. || Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de Unie Niet van toepassing. Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling || Raadpleging van belanghebbende partijen || Partijen die belang hadden bij de procedure werden overeenkomstig de basisverordening in de loop van het onderzoek in de gelegenheid gesteld hun belangen te verdedigen. || Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid || Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid. || Effectbeoordeling Dit voorstel vloeit voort uit de tenuitvoerlegging van de basisverordening. De basisverordening voorziet niet in een algemene effectbeoordeling, maar bevat wel een volledige lijst van factoren die moeten worden beoordeeld. Juridische elementen van het voorstel || Samenvatting van de voorgestelde maatregelen Op 9 maart 2012 kondigde de Commissie met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie aan dat zij een tussentijds nieuw onderzoek zou openen naar de antidumpingmaatregelen die van toepassing waren op de invoer van rijwielen van oorsprong uit de VRC. Het nieuwe onderzoek werd ambtshalve geopend. Uit het nieuwe onderzoek is gebleken dat de omstandigheden met betrekking tot dumping en schade niet aanzienlijk zijn veranderd en de opgelegde maatregelen bijgevolg moeten worden gehandhaafd om de gevolgen van dumping te neutraliseren. Ook is vastgesteld dat bij opheffing van de antidumpingmaatregelen de dumping zou worden voortgezet en de aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie zou voortduren. Voorts werd vastgesteld dat handhaving van de maatregelen niet in strijd is met het belang van de Unie. Wat de drie medewerkende producenten-exporteurs betreft, is uit het onderzoek gebleken dat sprake is van een blijvende verandering van omstandigheden en hun individuele dumpingmarges moeten bijgevolg worden aangepast. Daarom wordt voorgesteld dat de Raad zijn goedkeuring geeft aan bijgevoegd voorstel voor een verordening tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 990/2011 van de Raad, die uiterlijk op 5 juni 2013 in het Publicatieblad van de Europese Unie moet worden bekendgemaakt. || Rechtsgrondslag Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap. || Subsidiariteitsbeginsel Het voorstel betreft een gebied dat onder de exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie valt. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing. || Evenredigheidsbeginsel Het voorstel is om de volgende reden in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel: || de vorm van de maatregel wordt voorgeschreven in de basisverordening en laat geen ruimte voor nationale besluitvorming. || Beschrijving van de wijze waarop de financiële en administratieve lasten voor de Unie, de nationale, regionale en plaatselijke overheden, de marktdeelnemers en de burgers zo veel mogelijk worden beperkt en hoe zij in verhouding staan tot het doel van het voorstel: niet van toepassing. || Keuze van instrumenten || Voorgesteld instrument: verordening. || Andere instrumenten zouden om de volgende reden ongeschikt zijn: de basisverordening voorziet niet in andere mogelijkheden. Gevolgen voor de begroting || Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie. 2013/0138 (NLE) Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU)
nr. 990/2011 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op
rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een
tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van
Verordening (EG) nr. 1225/2009 DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de
Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met
dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap[6] (“de basisverordening”), en met
name artikel 9, lid 4, en artikel 11, leden 3, 5 en 6, Gezien het voorstel van de Europese Commissie
("de Commissie"), ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité, Overwegende hetgeen volgt: A. PROCEDURE 1. Thans
geldende maatregelen (1) Bij
Verordening (EEG) nr. 2474/93[7] stelde de
Raad een definitief antidumpingrecht van 30,6 % in op rijwielen van
oorsprong uit de Volksrepubliek China (de "VRC" of "het
betrokken land") (“het oorspronkelijke onderzoek”). Naar aanleiding van
een onderzoek naar ontwijking van deze maatregelen overeenkomstig artikel 13
van de basisverordening werd dit recht bij Verordening (EG) nr. 71/97 van
de Raad[8] uitgebreid tot bepaalde onderdelen van rijwielen van oorsprong uit de
VRC. Bovendien werd besloten om een 'vrijstellingsregeling' in te voeren, op
grond van artikel 13, lid 2, van de basisverordening. De
bijzonderheden van deze regeling werden vastgelegd in Verordening (EG)
nr. 88/97 van de Commissie[9]. Om van het uitgebreide recht te worden vrijgesteld, moeten
rijwielproducenten in de Unie aan de voorwaarden van artikel 13, lid 2, van de
basisverordening voldoen: minder dan 60 % Chinese rijwielonderdelen
gebruiken bij de assemblagewerkzaamheden of meer dan 25 % van de waarde
toevoegen aan alle onderdelen die bij de werkzaamheden zijn gebruikt. Tot
dusver zijn meer dan 250 vrijstellingen verleend. (2) Naar aanleiding van een nieuw
onderzoek in verband met het vervallen van maatregelen op grond van artikel 11,
lid 2, van de basisverordening, besloot de Raad bij Verordening (EG) nr. 1524/2000[10] dat de bovengenoemde
maatregelen moesten worden gehandhaafd. (3) Naar aanleiding van een
tussentijds nieuw onderzoek dat op grond van artikel 11, lid 3, van
de basisverordening werd geopend ("tussentijds nieuw onderzoek tot
wijziging"), besloot de Raad bij Verordening (EG) nr. 1095/2005[11] het geldende antidumpingrecht
te verhogen tot 48,5 %. (4) Naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met de
maatregelen tegen ontwijking van antidumpingmaatregelen op grond van artikel
13, lid 4, en artikel 11, lid 3, van de basisverordening, besloot de Raad bij
Verordening (EG) nr. 171/2008[12] tot
handhaving van de uitbreiding van het antidumpingrecht op rijwielen van
oorsprong uit de VRC tot bepaalde onderdelen van rijwielen uit de VRC. (5) Naar aanleiding van een nieuw
onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel
11, lid 2, van de basisverordening ("het vorige onderzoek"), besloot
de Raad bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 990/2011[13] dat bovengenoemde maatregelen
moesten worden gehandhaafd. 2. Ambtshalve opening van
onderzoek (6) Naar aanleiding van het
nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen dat in oktober
2011 werd afgerond, concludeerde de Commissie op basis van het beschikbare
bewijs dat, wat de dumping en schade betreft, de omstandigheden op grond
waarvan de bestaande antidumpingmaatregelen waren vastgesteld, mogelijk waren
gewijzigd en dat deze wijzigingen van blijvende aard konden zijn. (7) In
het bijzonder duidde het voorlopige bewijsmateriaal waarover de Commissie
beschikte erop dat het systeem van uitvoercontingenten voor rijwielproducenten
in de VRC, op grond waarvan de producenten-exporteurs ten tijde van het
tussentijdse nieuwe onderzoek tot wijziging niet als marktgerichte onderneming werden
behandeld, in januari 2011 was afgeschaft. (8) Bovendien was de structuur van de bedrijfstak van de Unie
gewijzigd. In het bijzonder waren diverse producenten in de Unie van volledige
productie overgeschakeld op assemblage met
gebruikmaking van ingevoerde onderdelen. (9) Voorts was het aantal
producenten in de bedrijfstak van de Unie door de uitbreidingen van de Europese
Unie in 2004 en in 2007 aanzienlijk toegenomen. Verder hadden diverse
producenten die vóór de twee uitbreidingsronden deel uitmaakten van de
bedrijfstak van de Unie, hun productiefaciliteiten verplaatst naar of nieuwe
faciliteiten opgezet in de nieuwe lidstaten. Als gevolg daarvan kon de
kostenstructuur van de bedrijfstak van de Unie zijn gewijzigd. (10) Tot slot is de huidige schademarge
berekend op basis van rijwielen van staal, terwijl de meeste rijwielen
tegenwoordig uit aluminiumlegeringen zijn vervaardigd. (11) Al deze ontwikkelingen leken
van blijvende aard te zijn, zodat de schade- en dumpingbevindingen opnieuw
moesten worden beoordeeld. (12) Bovendien neemt het aantal
ondernemingen waarop de vrijstellingsregeling van toepassing is, snel toe,
zonder dat de regeling sinds de invoering ervan in 1997 is aangepast. Verder is
het toezicht op de invoer van onderdelen die van de antidumpingmaatregelen zijn
vrijgesteld, uiterst complex en omslachtig geworden, wat mogelijk de
doeltreffendheid ervan in gevaar brengt. (13) Nadat de Commissie na
raadpleging van het Raadgevend Comité tot de conclusie was gekomen dat er
voldoende voorlopig bewijsmateriaal was om op grond van artikel 11, lid 3, van
de basisverordening een onderzoek te openen, kondigde zij met een bericht in
het Publicatieblad van de Europese Unie van 9 maart 2012 ("Bericht van
opening")[14]
de ambtshalve opening aan van een tussentijds nieuw onderzoek naar de
antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van rijwielen uit
de VRC. 3. Gelijktijdig onderzoek naar
ontwijking antidumpingmaatregelen (14) Op 25
september 2012 opende de Commissie bij Verordening (EU) nr. 875/2012 van de
Commissie[15] een onderzoek naar de mogelijke ontwijking van het bij Verordening
(EU) nr. 990/2011 van de Raad ingestelde antidumpingrecht op rijwielen van
oorsprong uit de VRC door de invoer van rijwielen verzonden vanuit Indonesië,
Maleisië, Sri Lanka en Tunesië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit
Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië, en tot onderwerping van deze invoer
aan registratie ("het onderzoek naar de ontwijking van
antidumpingmaatregelen"). (15) In mei 2013 besloot de Raad
bij Verordening (EU) nr. XXX/2013[16] ("de verordening
betreffende de ontwijking van antidumpingmaatregelen") de
antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van rijwielen van
oorsprong uit de VRC uit te breiden tot de invoer van rijwielen verzonden
vanuit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië, al dan niet aangegeven als
van oorsprong uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië, omdat was gebleken
dat deze invoer werd gebruikt voor het ontwijken van de betreffende
antidumpingmaatregelen door overlading en/of assemblageverrichtingen in de zin
van artikel 13, leden 1 en 2, van de basisverordening. 4. Gelijktijdig
antisubsidieonderzoek (16) Op 27 april 2012 kondigde de
Commissie met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie[17] de inleiding aan van een
antisubsidieprocedure betreffende de invoer in de Unie van rijwielen van
oorsprong uit de VRC (antisubsidieonderzoek). (17) In
november 2012 kondigde de Commissie met een bericht in het Publicatieblad van
de Europese Unie[18] aan dat de in de overwegingen 14 en 15 genoemde bevindingen van het
onderzoek naar de ontwijking van antidumpingmaatregelen gebruikt konden worden
voor het antisubsidieonderzoek. (18) In mei 2013 heeft de Commissie
bij Verordening nr. xxx/2013 het
antisubsidieonderzoek beëindigd zonder maatregelen in te stellen[19]. 5. Bij het onderzoek betrokken
partijen (19) De
Commissie stelde de haar bekende producenten en verenigingen van producenten in
de Unie, de haar bekende producenten-exporteurs in de VRC en een vereniging van
Chinese producenten, de vertegenwoordigers van het betrokken land, de haar
bekende importeurs en verenigingen van importeurs, de haar bekende producenten
en verenigingen van producenten van rijwielonderdelen in de Unie en de haar
bekende vereniging van gebruikers officieel van de opening van het onderzoek in
kennis. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het
bericht van opening genoemde termijn hun standpunt schriftelijk bekend te maken
en te verzoeken te worden gehoord. (20) Gezien het kennelijk grote
aantal producenten-exporteurs, producenten in de Unie en niet-verbonden
importeurs werd in het bericht van opening vermeld dat werd overwogen om
overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening gebruik te maken van
steekproeven. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een
steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, werd alle
producenten-exporteurs en hun bekende vereniging, en alle producenten en
niet-verbonden importeurs in de Unie verzocht zich kenbaar te maken bij de
Commissie en haar de in het bericht van opening gespecificeerde basisgegevens
te verstrekken over de activiteiten die zij in de periode van 1 januari 2011
tot en met 31 december 2011 in verband met het betrokken product hadden
ondernomen. (21) Aangezien de
vertegenwoordigers van het betrokken land zich na de opening van het onderzoek
niet kenbaar maakten, stelde de Commissie zich in verbinding met ongeveer
zeventig Chinese ondernemingen die reeds van het vorige onderzoek bij de
diensten van de Commissie bekend waren. De Commissie heeft in een later
stadium, na opening van het in overweging 16 genoemde antisubsidieonderzoek,
een lijst opgesteld van nog eens rond de driehonderd producenten-exporteurs in
de VRC die ook in het kader van het onderhavige tussentijdse nieuwe onderzoek
werden benaderd. (22) Ondanks de inspanningen van de
Commissie om medewerking te verkrijgen, verleenden slechts acht groepen van
producenten-exporteurs in de VRC hun medewerking. Daarvan vermeldden er slechts
vier, die samen minder dan 4 % van de totale invoer van rijwielen uit de
VRC vertegenwoordigden in het tijdvak van het nieuwe onderzoek (TNO), zoals
omschreven in overweging 37, dat zij in het TNO naar de Unie hadden uitgevoerd.
(23) Op basis van het bovenstaande
werd besloten dat voor de producenten-exporteurs in de VRC geen steekproef
hoefde te worden samengesteld. (24) Zoals vermeld in de
overwegingen 63, 64 en 131, was voor één Chinese exporteursgroep, namelijk
Giant China, de toepassing van artikel 18, lid 1, van de basisverordening
gerechtvaardigd. De medewerking van de Chinese producenten-exporteurs werd
daardoor zelfs nog geringer. (25) Zoals uiteengezet in de
overwegingen 32 tot en met 35 werd een steekproef van producenten in de Unie
samengesteld. (26) Zoals uiteengezet in
overweging 36 werd besloten dat een steekproef niet noodzakelijk was voor de
niet-verbonden importeurs. (27) De
Commissie stuurde vragenlijsten aan alle haar bekende betrokken partijen en
alle andere partijen die daarom binnen de in het bericht van opening gestelde
termijnen hadden verzocht, namelijk de in de steekproef opgenomen producenten
in de Unie, de medewerkende producenten-exporteurs in de VRC, de niet-verbonden
importeurs die zich kenbaar hadden gemaakt zoals beschreven in overweging 36,
en de bekende producenten van rijwielonderdelen in de Unie. (28) De Commissie ontving ingevulde vragenlijsten en opmerkingen
van vier groepen Chinese producenten-exporteurs en hun vertegenwoordiger, van
acht in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, van één vereniging van
gebruikers, van acht verenigingen van producenten in de Unie, van 53
producenten van rijwielonderdelen en één vereniging van producenten van
rijwielonderdelen. Geen van de benaderde niet-verbonden importeurs stuurde een ingevulde
vragenlijst terug. (29) De Commissie heeft alle
gegevens die nodig werden geacht voor de vaststelling van dumping, daaruit
voortvloeiende schade, oorzakelijk verband en het belang van de Unie ingewonnen
en gecontroleerd. Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse gecontroleerd: (a)
Producenten van rijwielen in de Unie –
Accell Hunland, Hongarije –
Decathlon RGVS, Portugal –
Denver srl, Italië –
SC Eurosport DHS, Roemenië –
Koninklijke Gazelle, Nederland –
Maxcom Ltd, Bulgarije –
MIFA, Duitsland –
Sprick Rowery, Polen (b)
Producenten van rijwielonderdelen in de Unie –
Chimsport, Roemenië –
Telai Olagnero, Italië (c)
Producenten-exporteurs in de VRC –
Ideal (Dong Guan) Bike Co. –
Oyama Bicycles (Taicang) Co. –
Zhejiang Baoguilai Vehicle Co. (30) Daar ten aanzien van de
producenten-exporteurs in de VRC die eventueel niet als marktgerichte
onderneming zouden kunnen worden behandeld, aan de hand van gegevens van een
referentieland een normale waarde moest worden vastgesteld, vond daartoe bij de
volgende ondernemingen een controlebezoek plaats: –
Distribuidora de Bicicletas Benotto, S.A. DE C.V.,
Mexico City, Mexico, –
Bicicletas Magistroni, Mexico City, Mexico, –
Bicicletas Mercurio SA de CV, San Luis Potosí,
Mexico. (31) Na de mededeling van de belangrijkste feiten en
overwegingen ("de mededeling") hebben verscheidene belanghebbenden
betoogd dat de termijn waarbinnen partijen opmerkingen konden indienen, niet
adequaat was. Opgemerkt zij dat aan de partijen voldoende tijd voor de
indiening van opmerkingen is gegund, in overeenstemming met artikel 20, lid 5,
van de basisverordening. Het argument wordt derhalve afgewezen. 6. Steekproef
van producenten in de Unie (32) In het bericht van opening
deelde de Commissie mee dat zij een voorlopige steekproef van producenten in de
Unie had samengesteld. De steekproef bestond uit acht ondernemingen, van de
meer dan 380 producenten in de Unie die voorafgaand aan de opening van het
onderzoek bij de Commissie bekend waren, en was met name samengesteld op basis
van de grootste representatieve productie- en verkoophoeveelheid die
redelijkerwijs binnen de beschikbare tijd en met inachtneming van de
geografische spreiding kan worden onderzocht. De steekproef omvatte de
grootste, naar productie-omvang gerangschikte productielanden. Voor elk van die
landen behoorden de in de steekproef opgenomen ondernemingen tot de grootste
representatieve medewerkende producenten. Ook entiteiten van de grootste
medewerkende groepen waren in de steekproef opgenomen. In deze zaak is er
speciaal op gelet dat in de steekproef een gelijk aantal ondernemingen uit de
oude en de nieuwe lidstaten werd opgenomen. (33) De steekproef
vertegenwoordigde ongeveer 25 % van de totale geschatte productie en
verkoop in de Unie gedurende het TNO. Belanghebbenden werd verzocht het dossier
te raadplegen en eventuele opmerkingen over de geschiktheid van deze keuze
binnen 15 dagen na de datum van bekendmaking van het bericht van opening in te
dienen. Alle belanghebbbenden die daar met opgave van redenen om hadden
verzocht, werden gehoord. (34) Sommige belanghebbenden
maakten er bezwaar tegen dat voor de producenten in de Unie gebruik werd
gemaakt van een steekproef. Zij voerden aan dat: i) in de voorlopige steekproef
enkel bepaalde juridische entiteiten waren opgenomen die deel uitmaken van
groepen van verbonden ondernemingen, en niet alle juridische entiteiten die de
volledige economische tak vormen waarbinnen het onderhavige product wordt
geproduceerd, en ii) het voorstel een onderneming omvatte die recentelijk
verlies had geleden, terwijl het de producenten in de Unie in die periode juist
goed ging. Daarnaast werd aangevoerd dat deze verliezen geen verband hielden
met het betrokken product. (35) Deze
argumenten werden verworpen op de volgende gronden: 1) de entiteiten die deel uitmaakten van
grotere groepen waarvan was gebleken dat zij onafhankelijk van andere
dochtermaatschappijen van dezelfde groep functioneerden, werden geacht
representatief te zijn voor de bedrijfstak van de Unie. In die gevallen was het
bijgevolg niet nodig om de hele groep op geconsolideerde basis te onderzoeken; ii) de stelling dat de in de steekproef opgenomen
onderneming die beweerdelijk verlies had geleden, niet representatief was voor
de bedrijfstak van de Unie, werd door de betrokken belanghebbende niet
onderbouwd. Tot slot betekent het feit dat een
steekproef representatief moet zijn voor de bedrijfstak van de Unie niet dat de
ondernemingen in de steekproef homogeen moeten zijn. De
argumenten van deze partij werden derhalve verworpen.
7. Steekproef van niet-verbonden
importeurs (36) Het bericht van opening
voorzag ook in het gebruik van een steekproef voor niet-verbonden importeurs.
Alle bekende niet-verbonden importeurs werden bij de opening van het onderzoek
benaderd. Gezien het kleine aantal reacties op de vragenlijst die met het oog
op het samenstellen van een steekproef was verstuurd, werd geen steekproef
samengesteld. Alle niet-verbonden importeurs die zich kenbaar maakten, werd
gevraagd om hun medewerking te verlenen en ontvingen een vragenlijst. Geen van
hen stuurde een ingevulde vragenlijst terug, noch verleenden zij aan het
onderhavige onderzoek op een andere manier hun medewerking. 8. Onderzoektijdvak (37) Het onderzoek naar dumping en
schade had betrekking op de periode van 1 januari 2011 tot en met
31 december 2011 ("het tijdvak van het nieuwe onderzoek" of
"TNO"). Het onderzoek naar de voor de schadebeoordeling relevante
ontwikkelingen had betrekking op de periode van januari 2008 tot het einde van
het TNO ("de beoordelingsperiode"). B. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT 1. Betrokken
product (38) Dit nieuwe onderzoek heeft
betrekking op niet-gemotoriseerde rijwielen (waaronder wel bakfietsen maar geen
eenwielers zijn begrepen) ("het onderzochte product"), die momenteel
zijn ingedeeld onder de GN-codes 8712 00 30 en ex 8712 00 70, van
oorsprong uit de VRC. (39) Net als bij het vorige
onderzoek werden de rijwielen in de volgende categorieën ingedeeld: –
- A) ATB's (terreinfietsen, inclusief mountainbikes
24″ en 26″), –
- B) trekking-, stads-, hybride, VTC- en toerfietsen
26″ en 28″, –
- C) junioractie- (BMX-) en kinderfietsen 16″ en
20″, –
- D) andere rijwielen (exclusief eenwielers). (40) Alle
soorten rijwielen zoals hierboven omschreven hebben dezelfde fysieke en
technische basiskenmerken. Bovendien worden deze rijwielen op de markt van de
Unie verkocht via vergelijkbare distributiekanalen, zoals gespecialiseerde
detailhandelaren, sportketens en grootwinkelbedrijven. Aangezien rijwielen
allemaal dezelfde basistoepassing en hetzelfde basisgebruik hebben, zijn zij
voor een groot deel onderling verwisselbaar en concurreren modellen van
verschillende categorieën derhalve met elkaar. Op deze basis werd geconcludeerd
dat alle categorieën één enkel product vormen. (41) Eén partij voerde aan dat de
verschillende soorten rijwielen aanzienlijk van elkaar verschillen qua
eigenschappen, gebruiksdoel en ook in prijs, en dat de verschillende soorten
uit het oogpunt van de consument niet onderling verwisselbaar waren. Voorts
werd aangevoerd dat stalen en aluminium rijwielen niet onderling verwisselbaar
zijn en de prijzen ervan eveneens verschillen. (42) Ter staving hiervan overlegde
de partij een verslag van een onderzoek naar de fysieke en technische kenmerken
en gebruiksdoeleinden van vijf verschillende soorten rijwielen en de onderlinge
verwisselbaarheid ervan. Opgemerkt zij dat het
onderzoek kennelijk was gebaseerd op de antwoorden van 36 personen, maar
onduidelijk is hoe de respondenten zijn gekozen. Bovendien
lijkt dat onderzoek speciaal te zijn uitgevoerd voor het onderhavige onderzoek. Het onderzoeksverslag bevat geen enkel
kwantificeerbaar gegeven. Ook zijn de
resultaten niet op controleerbare gegevens maar op verklaringen van afnemers en
rijwielproducenten gebaseerd. Vandaar dat
vraagtekens kunnen worden gesteld bij de representativiteit ervan. (43) De partij voerde geen ander
bewijs aan ter staving van haar bewering. (44) Het onderzoek heeft bevestigd
dat alle soorten rijwielen, zoals hierboven omschreven, dezelfde fysieke en
technische basiskenmerken hebben. Meer in het bijzonder bleek het gebruik van
verschillende grondstoffen geen effect te hebben op de basiskenmerken van een
rijwiel. Hoewel de technische eigenschappen van staal en aluminium op enkele
punten, zoals gewicht, van elkaar verschillen, hebben rijwielen van staal en rijwielen
van aluminium soortgelijke basiskenmerken. (45) De partij overlegde geen
concreet bewijs waaruit blijkt dat rijwielen van staal en rijwielen van
aluminium wel verschillende fysieke en technische basiskenmerken hebben. (46) Wat de specifieke toepassing,
het gebruik en de perceptie van de consument betreft, heeft het onderhavige
onderzoek bevestigd dat alle rijwielen dezelfde basistoepassingen hebben en in
wezen dezelfde functie. Weliswaar zijn de verschillende categorieën rijwielen
hoofdzakelijk bedoeld om aan verschillende behoeften van eindgebruikers te
voldoen, maar deze eindgebruikers zullen een rijwiel van een bepaalde categorie
voor een verscheidenheid aan doeleinden gebruiken. (47) Derhalve kunnen aan de hand van
het gebruik door de eindgebruikers en de percepties van consumenten geen
duidelijke scheidslijnen tussen de verschillende categorieën worden getrokken. (48) Voorts maken ook de
producenten in de Unie zelf bij de productie, distributie en administratie
dikwijls geen onderscheid tussen de verschillende categorieën rijwielen. Zo
hebben zij vaak voor alle categorieën rijwielen een gelijksoortig
fabricageproces. (49) Bovendien worden de rijwielen
in de verschillende categorieën via vergelijkbare distributiekanalen op de
markt van de Unie verkocht, zoals gespecialiseerde detailhandelaren,
sportketens en grootwinkelbedrijven. (50) Op deze basis werd
geconcludeerd dat alle categorieën één enkel product vormen. (51) Een partij bracht naar voren
dat het onderhavige onderzoek betrekking heeft op 2 GN-codes zoals in
overweging 38 werd vermeld, terwijl het vorige onderzoek als vermeld in
overweging 5, betrekking had op 3 GN-codes, te weten ex 8712 00 10, 8712 00 30
en ex 8712 00 80. In dit verband zij opgemerkt dat de wijziging van de codes
was te wijten aan wijzigingen van de Gecombineerde Nomenclatuur per 1 januari
2012 ingevolge Verordening (EU) nr. 1006/2011[20].
(52) De partij stelde in dit
verband dat rijwielen zonder kogellagers en rijwielen met kogellagers niet als
een enkel product konden worden beschouwd. Uit het onderzoek is echter gebleken
dat rijwielen met kogellagers en rijwielen zonder kogellagers dezelfde
technische kenmerken en gebruiksdoelen hebben. Bovendien leverde de partij geen
enkel bewijs voor haar stelling en werd deze derhalve verworpen. (53) Verder
voerde de partij aan dat tussen de twee GN-codes waaronder het betrokken
product is ingedeeld, aanmerkelijke verschillen bestaan in de gemiddelde
invoerprijzen, zoals geregistreerd door Eurostat. In dit verband moet worden
benadrukt dat, zoals vermeld in overweging 157, de gemiddelde prijs zoals die
wordt geregistreerd door Eurostat, door de onzekerheden met betrekking tot het
productassortiment alleen gebruikt kan worden als een indicator van
prijsontwikkelingen, maar van geen nut is om de verkoopprijzen in verschillende
landen met die van de Unie te vergelijken. (54) Na de mededeling herhaalde een
partij zijn argument dat de verschillende soorten rijwielen waarop het
onderzoek betrekking had, geen gelijksoortige producten zijn en dat hij
bewijsmateriaal had overgelegd ter onderbouwing van de verschillen in
grondstoffen, fysieke kenmerken, technologische eigenschappen en vormen van
eindgebruik ten aanzien van de verschillende soorten rijwielen. (55) In dit opzicht moet worden
opgemerkt dat het bewijsmateriaal dat de partij stelt te hebben overgelegd,
bestaat in de studie ten aanzien waarvan de Commissie in overweging 42 haar
visie heeft gegeven. Nadat de Commissie een en ander naar behoren had
beoordeeld, heeft zij geconcludeerd dat de representativiteit van de resultaten
van deze studie kon worden betwijfeld, om de in overweging 42 genoemde redenen.
(56) De partijen stelden dat
kinderfietsen, die door de partij worden gedefinieerd als rijwielen met een
wielmaat van maximaal 16 inch, van de productomschrijving van het onderzoek
moeten worden uitgesloten. Aan deze stellingen lag het vermoeden ten grondslag
dat met name de duur van de vormen van gebruik en de eenvoud van de kenmerken
deze rijwielen duidelijk onderscheidden van andere soorten rijwielen waarop het
onderhavige onderzoek betrekking heeft. (57) Deze argumenten werden echter
niet toereikend geacht om rijwielen met een wielmaat van maximaal 16 inch van
de omschrijving van het betrokken product uit te sluiten, omdat zij niet waren
gestaafd met het nodige bewijsmateriaal om in het kader van dit onderzoek een
duidelijke scheidslijn te kunnen trekken tussen fietsen met een wielmaat van
maximaal 16 inch en andere soorten rijwielen waarop het onderzoek betrekking
heeft. Er is integendeel gebleken dat de belangrijkste fysieke en technische
kenmerken van de rijwielen met een wielmaat van maximaal 16 inch welke
overeenkwamen met die van het betrokken product – een door menskracht met
behulp van pedalen voortbewogen voertuig met meer dan één wiel met bevestiging
aan een frame - veel belangrijker waren dan de eventuele verschillen
(voornamelijk de wielmaat). Voorts bleek dat de productie, de verkoopkanalen en
de consumentendienst niet fundamenteel van die van andere soorten rijwielen waarop
het onderzoek betrekking had, verschilden. Het enkele feit dat rijwielen met
een wielmaat van maximaal 16 inch een aparte sub-productgroep vormen binnen de
omschrijving van het betrokken product, noopt niet tot de uitsluiting ervan van
de productomschrijving. Gebleken is namelijk dat er tussen rijwielen met een
wielmaat van maximaal 16 inch en het betrokken product geen duidelijke
scheidslijn bestaat, maar dat er veeleer sprake is van een grote overlapping
wat de omschrijving van het betrokken product betreft: met name erin gelegen
dat het een door menskracht met behulp van pedalen voortbewogen voertuig met
meer dan één wiel met bevestiging aan een frame betreft, dat in hoofdzaak wordt
gebruikt voor vervoer en sport. In dit opzicht is uit het onderzoek gebleken
dat een van de medewerkende Chinese producenten-exporteurs inderdaad rijwielen
met een wielmaat van 12 inch naar de Unie uitvoerde die niet per se als
kinderfietsen werden aangemerkt maar in feite vouwfietsen waren en gebruikt
werden door volwassenen voor wie het stallen ervan een belangrijke eigenschap
van de rijwielen vormde. (58) Het verzoek tot uitsluiting
van rijwielen met een wielmaat van maximaal 16 inch van de productomschrijving
van het onderzoek wordt derhalve afgewezen. 2. Soortgelijk product (59) Door de bedrijfstak van de Unie geproduceerde en op de markt
van de Unie verkochte rijwielen, op de markt van het referentieland
geproduceerde en verkochte rijwielen en in de Unie ingevoerde rijwielen van
oorsprong uit de VRC hebben dezelfde fysieke en technische basiskenmerken en
dezelfde gebruiksdoelen en worden derhalve als soortgelijke producten in de zin
van artikel 1, lid 4, van de basisverordening beschouwd. C. DUMPING 1. Behandeling als marktgerichte
onderneming 1.1. BMO-onderzoek (60) Ingevolge artikel 2, lid 7,
onder b), van de basisverordening wordt bij antidumpingonderzoeken betreffende
producten van oorsprong uit de VRC, voor producenten die aan de criteria van
artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening voldoen, de normale waarde
vastgesteld overeenkomstig de leden 1 tot en met 6 van genoemd artikel. Voor de
duidelijkheid zijn deze criteria hieronder nog eens kort samengevat: –
besluiten van ondernemingen zijn een reactie op
marktsignalen, zonder staatsinmenging van betekenis, en kosten weerspiegelen de
marktwaarde; –
ondernemingen beschikken over een duidelijke
basisboekhouding die wordt gecontroleerd door een onafhankelijke instantie in
overeenstemming met de internationale standaarden voor jaarrekeningen en die
alle terreinen bestrijkt; –
er zijn geen verstoringen van betekenis die nog
voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie; –
de betrokken ondernemingen zijn onderworpen aan
faillissements- en eigendomswetten die stabiliteit en juridische zekerheid
verschaffen, en –
omrekening van munteenheden geschiedt tegen de
marktkoers. (61) Alle
groepen exporteurs die aanvankelijk hun medewerking aan het onderzoek
verleenden, verzochten in het kader van het onderhavige onderzoek om
behandeling als marktgerichte onderneming ("BMO") overeenkomstig
artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening en verstrekten binnen de
vastgestelde termijn het ingevulde aanvraagformulier voor een BMO. (62) Voor
alle groepen exporteurs die aanvankelijk hun medewerking aan het onderzoek
verleenden, verzamelde de Commissie alle gegevens die zij nodig achtte en
controleerde zij ter plaatse de in het aanvraagformulier voor een BMO
verstrekte gegevens. (63) De gegevensverstrekking door
één groep, Giant China, werd als tamelijk gebrekkig beschouwd, omdat niet alle
gevraagde gegevens over de organisatiestructuur van de groep werden verstrekt,
ondanks de inspanningen van de Commissie om die gegevens te verkrijgen. (64) Overeenkomstig artikel 18, lid
1, van de basisverordening werd Giant China in kennis gesteld van het feit dat
de Commissie voor het onderzoek waarschijnlijk gebruik zou maken van de
beschikbare gegevens en werd zij uitgenodigd tot het maken van opmerkingen.
Aangezien Giant China echter weigerde om de Commissie de noodzakelijke gegevens
te verstrekken, werd artikel 18, lid 1, van de basisverordening toegepast en de
BMO-aanvraag afgewezen. (65) Voorts bleek uit het onderzoek
dat geen van de Chinese groepen van ondernemingen in aanmerking kwam voor BMO,
omdat geen van hen aan alle criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de
basisverordening voldeed, om de volgende redenen. Criterium 1 (66) Geen van de medewerkende
groepen exporteurs voldeed aan criterium 1, omdat sprake was van
staatsinmenging in besuiten betreffende de belangrijkste grondstoffen (staal en
aluminium). De kosten van staal en aluminium vertegenwoordigen voor de
medewerkende groepen exporteurs ten minste ongeveer 20 tot 25 % van de
kosten van productie van het betrokken product. Veel ondernemingen zijn
volledig verticaal geïntegreerd, wat betekent dat zij aluminium of stalen
ingots inkopen voor het maken van buizen en daar vervolgens frames/vorken en
uiteindelijk rijwielen van fabriceren. (67) Het onderzoek toonde aan dat
de drie medewerkende groepen Chinese producenten-exporteurs het staal en
aluminium dat zij voor de productie van het betrokken product gebruikten, op de
Chinese binnenlandse markt verwierven. (68) De prijzen zijn gebaseerd op
de notering van aluminium op de door de staat gecontroleerde beurs voor
non-ferrometalen in Shanghai ("SHFE"). De SHFE is een gesloten beurs
voor in de VRC geregistreerde ondernemingen en Chinese burgers die wordt
gecontroleerd door de China Securities Regulatory Commission (CSRC).
Verscheidene regels voor de werking van de SHFE dragen bij tot een lage
volatiliteit en maken dat de beursprijzen niet de marktwaarde weerspiegelen: de dagelijkse prijsschommelingen zijn beperkt tot
4 % boven of onder de afwikkelingsprijs van de vorige handelsdag, de
handel vindt plaats met een lage frequentie (tot en met de 15e dag van elke
maand), futurescontracten hebben een maximumduur van twaalf maanden, en zowel
de SHFE als beursmakelaars brengen transactiekosten in rekening. (69) Bovendien kunnen bij
SHFE-transacties fysieke leveringen alleen in een erkende opslagplaats in de
VRC plaatsvinden, terwijl bij transacties op internationale beurzen de fysieke
levering over de hele wereld kan plaatsvinden. Voorts is de Chinese
aluminiummarkt volledig geïsoleerd, omdat de SHFE uitsluitend een platform voor
fysieke handel is (er worden geen derivaten verkocht). Als gevolg daarvan is
arbitrage met de wereldwijde benchmark, de Londense metaalbeurs (London
Metal Exchange, of LME), of met andere markten praktisch onmogelijk en
werkt de SHFE geïsoleerd van andere wereldmarkten. Er kan dan ook geen
arbitrage tussen deze markten plaatsvinden. Gedurende het TNO waren de prijzen
van primair aluminium (exclusief btw) op de SHFE ongeveer 7 % lager dan op
de LME, in vergelijking met de spotprijs. (70) De staat mengt zich ook in de
prijsvorming op de SHFE doordat hij, via het State Reserve Bureau en
andere staatsorganen, zowel verkoper als koper van primair aluminium is.
Bovendien stelt de staat dagelijks prijslimieten vast via de regels van de
SHFE, die door de staatstoezichthouder, de CSRC, zijn goedgekeurd. (71) De VRC steunt de verwerking
van aluminiumproducten door toekenning van een gedeeltelijke terugbetaling van
btw met betrekking tot de uitvoer van vele aluminiumproducten (voor rijwielen
is het tarief 15 %); in geval van uitvoer van primair aluminium vindt
daarentegen geen terugbetaling plaats. Dit is een prikkel voor de Chinese
industrie om meer aluminium te verwerken en heeft een direct effect op de
beschikbaarheid en de prijs van primair aluminium op de binnenlandse markt.
Daarnaast is uit het onderzoek gebleken dat op primair aluminium dat voor
uitvoer is bestemd, 17 % uitvoerbelasting wordt geheven, terwijl die
belasting niet wordt geheven op rijwielen die voor uitvoer zijn bestemd. Dit
ondersteunt de bevinding dat de Chinese staat zich in de binnenlandse
aluminiummarkt mengt. Genoemde fiscale instrumenten hebben een prijsdrukkend
effect op de binnenlandse markt en stimuleren de binnenlandse industrie zo tot
het vervaardigen van eindproducten waarin aluminium is verwerkt (zoals het
betrokken product) voor zowel de binnenlandse als de exportmarkt. (72) Een andere vorm van
marktverstoring door de Chinese staat zijn de marktinterventies van het State
Reserves Bureau (SRB), dat deel uitmaakt van de National Development and
Reform Commission (nationale commissie voor ontwikkeling en hervorming).
Eind 2008 en begin 2009 begon het SRB bij Chinese aluminiumsmelterijen
voorraden primair aluminium op te kopen om de prijs van deze grondstof te
ondersteunen. Het SRB verkocht het primaire aluminium weer op de markt,
bijvoorbeeld begin november 2010, zoals gemeld door Bloomberg[21]. Het Xinhua News Agency
berichtte in december 2008 over maatregelen voor voorraadvorming, waarbij het
uitlegde dat het de bedoeling was een voorraad van 300 000 ton aluminium
aan te leggen tegen prijzen die 10 % hoger waren dan de marktprijs, als
maatregel om de prijzen te ondersteunen[22].
Het voorraadvormingsplan van het SRB omvatte aankopen bij diverse Chinese
smelterijen, hoewel ongeveer de helft bij de Aluminium Corporation of China
Ltd. moest worden gekocht. Uit het bovenstaande blijkt dat de Chinese staat een
hoofdrol speelt bij het bepalen van de prijzen van primair aluminium en zich in
de markt mengt. (73) Dat de aanzienlijke
staatsinmenging, zoals hierboven beschreven, een duidelijk doel heeft, wordt
onder meer bevestigd door het twaalfde vijfjarenontwikkelingsplan voor
aluminium (2011-2015), waarin de Chinese overheid uitdrukkelijk haar voornemen
kenbaar maakt om "de kortingen op de belastingen en de uitvoerbelastingen
en andere economische hefbomen aan te passen en het strikt de hand houden aan
de totale omvang van de groei en de uitvoer van basisproducten". Dit plan
is een voortzetting van het in het vorige aluminiumplan vervatte beleid.
Bovendien worden deze plannen al jarenlang uitgevoerd en, zoals hierboven is
aangetoond, werden in het TNO diverse uitvoeringsmaatregelen ten uitvoer
gelegd. (74) De veelvuldige door de staat
teweeggebrachte verstoringen in de Chinese prijzen van primair aluminium zijn
dus van invloed op de grondstoffenprijzen. Bovendien profiteren de producenten
van deze verstoringen doordat zij hun aankopen normaal gesproken op de Chinese
markt doen bij lokale leveranciers die de Chinese spotmarktprijzen (of
SHFE-prijzen) als benchmark gebruiken. In het TNO lagen deze prijzen ongeveer
7 % onder de wereldmarktprijzen. In theorie kunnen Chinese ondernemingen
ook bepaalde hoeveelheden tegen LME-prijzen kopen als de prijzen op de Chinese
markt als gevolg van staatsinmenging hoger zijn dan op de Londense beurs,
terwijl het omgekeerde niet mogelijk is voor niet-Chinese marktdeelnemers. (75) Derhalve werd geconcludeerd
dat de Chinese aluminiummarkt vertekend is wegens significante staatsinmenging. (76) De inmenging door de Chinese
staat in de staalsector blijkt uit het feit dat een grote meerderheid van de
grote Chinese staalproducenten staatsbedrijven zijn en de geïnstalleerde
productiecapaciteit voor staal en de output worden beïnvloed door de
verschillende industriële vijfjarenplannen, in het bijzonder het huidige
twaalfde vijfjarenplan (2011-2015) voor de ijzer- en staalsector. (77) De staat oefent ook een
aanzienlijke controle uit op de grondstoffenmarkt. Voor cokes (samen met
ijzererts de belangrijkste grondstof voor staalproductie) gelden kwantitatieve
uitvoerbeperkingen en een uitvoerrecht van 40 %. Daarom kan worden
geconcludeerd dat de Chinese staalmarkt vertekend is wegens significante
staatsinmenging. (78) Een door de Commissie[23] uitgevoerd
antidumpingonderzoek bevestigde de grote mate van staatsinterventie ook in de
specifieke sector van pijpen en buizen, die de voornaamste grondstof voor de
productie van stalen rijwielen vormen. (79) Daarom werd geconcludeerd dat
op de Chinese staalmarkt sprake was van vertekening wegens significante staatsinmenging. (80) In die omstandigheden was geen
van de ondernemingen in staat om aan te tonen dat hun bedrijfsbesluiten
betreffende de aankoop van grondstoffen niet door staatsinmenging van betekenis
werden beïnvloed en dat de kosten van belangrijke input in essentie de
marktwaarde weerspiegelden. Zij konden dan ook niet aantonen dat zij aan
criterium 1 voldeden. (81) De
drie medewerkende producenten-exporteurs konden wel aantonen dat zij aan de
overige vier criteria voldeden. (82) Gezien bovenstaande bevindingen
met betrekking tot criterium 1 en na raadpleging van het Raadgevend Comité werd
de BMO-aanvraag van de drie medewerkende Chinese groepen producenten-exporteurs
afgewezen. (83) De Commissie heeft de
bevindingen van het BMO-onderzoek officieel meegedeeld aan de betrokken
ondernemingen in de VRC en de klager. Zij kregen ook de gelegenheid om hun
standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord
indien daar bijzondere redenen voor waren. 1.2. Opmerkingen van partijen (84) Na de mededeling van de
resultaten van het BMO-onderzoek voerde één onderneming aan dat de afwijzing om
BMO toe te kennen was gebaseerd op een beoordeling van de Chinese
rijwielindustrie als geheel in plaats van een beoordeling per onderneming. In
dit verband wordt opgemerkt dat de Commissie weliswaar een beoordeling heeft
gemaakt van de staal- en aluminiumsectoren in de VRC, maar dat er een duidelijk
verband is tussen de staal- en de aluminiummarkt in de VRC en de aankopen van
stalen en aluminium producten als grondstoffen door de medewerkende groepen. (85) Ook werd aangevoerd dat het
kostenvoordeel van het staal en aluminium voor de rijwielproducenten in de VRC
gering was, omdat het slechts tussen 1,4 % en 1,75 % van de kostprijs
zou bedragen als in aanmerking wordt genomen dat primair aluminium en staal
goed zijn voor 20-25 % van de productiekosten van rijwielen en dat
gedurende het TNO het verschil tussen de prijzen op de LME en SHFE 7 %
was. (86) De Commissie benadrukt in dit
verband dat de cruciale factor in de analyse bestaat uit het aandeel van de
grondstofkosten in de productiekosten is (ten minste 20-25 %) en het feit
de werking van de grondstoffenmarkt in de VRC verstoord is. Het exacte
kwantitatieve effect van die verstoring wordt niet als een doorslaggevende
factor beschouwd. (87) Verder werd aangevoerd dat de
Commissie in het kader van een ander onderzoek niet de prijzen van de primaire
grondstof had onderzocht, maar die van de directe grondstoffen die bij de
fabricage van het product in kwestie werden gebruikt. Bijgevolg had de
Commissie in het onderhavige geval niet de staatsinmenging in de prijzen van
primair aluminium, de primaire grondstof, maar in de prijzen van de gebruikte
aluminiumlegering moeten onderzoeken. (88) Om te beginnen wordt opgemerkt
dat elk onderzoek op zijn eigen merites wordt beoordeeld. Voorts is het zo dat
als de markt van primair aluminium door de staat wordt gecontroleerd, de markt
van halffabrikaten van aluminium evenmin op marktvoorwaarden zal opereren, dat
wil zeggen: op vraag en aanbod zal reageren. Het argument werd daarom
afgewezen. (89) Ook werd aangevoerd dat
eventuele prijsverschillen tussen de SHFE en de LME voor primair aluminium niet
hoeven te leiden tot prijsverschillen voor aluminiumlegeringen tussen de
respectieve markten en dat ook rekening moet worden gehouden met factoren als
productie-efficiëntie, restcapaciteit en kosten van milieuverplichtingen. (90) Deze bewering werd niet
gestaafd met bewijzen. Bij ontbreken van bewijsmateriaal kon die bewering niet
door de Commissie op juistheid worden onderzocht en werd deze dan ook
afgewezen. (91) Daarnaast werd aangevoerd dat
de Commissie door het bestaan van een aantal opeenvolgende halffabrikaten te
negeren, voorbij was gegaan aan de werkelijk prijsbepalende kenmerken en
factoren voor het rijwiel-eindproduct. Meer in het bijzonder zou het feit dat
rijwielen (in tegenstelling tot primair aluminium) rechtstreeks aan de
eindgebruikers worden verkocht, maken dat de prijs van rijwielen door andere
factoren dan de prijs van de grondstof wordt bepaald, zoals de technische
kenmerken van een rijwiel en de vraag van de consument. (92) Over deze kenmerken en
factoren werden echter geen concrete gegevens verstrekt die bij de beoordeling
zouden moeten worden betrokken, waardoor de Commissie hier geen commentaar op
kon leveren. (93) Verder werd beweerd dat de
Commissie een verkeerde analyse had gemaakt van de beginselen die aan de
werking van de SHFE ten grondslag lagen. Aangevoerd werd dat de CSRC de werking
van de SHFE op een soortgelijke wijze reguleert als bijvoorbeeld de Autorité
des marchés financiers ("AMF") in Frankrijk en de Financial
Services Authority ("FSA") in het Verenigd Koninkrijk, en dat de
rol van de CSRC en de specifieke regelgevings-/toezichtsmaatregelen die door de
Chinese toezichthouder worden genomen, in overeenstemming zijn met de
beginselen van de G-20. Bijgevolg zouden de conclusies van het BMO-onderzoek
die op de rol van de CSRC en de werking van de SHFE zijn gebaseerd, ongegrond
zijn. (94) De onderneming hield geen
rekening met het feit dat de Franse[24]
en Britse toezichthouder[25]
onafhankelijke niet-gouvernementele organisaties zijn, terwijl de CSRC een
eenheid op ministerieel niveau is die rechtstreeks onder de Staatsraad valt[26]. De Staatsraad is zowel het hoogste
uitvoerend orgaan van de staat als het hoogste bestuursorgaan[27]. Dit is een ander voorbeeld
van de actieve betrokkenheid van de staat in de regulering van de
aluminiummarkt in de VRC. Wat betreft de verklaring van de onderneming dat de
beginselen van de G-20 worden nageleefd, wordt opgemerkt dat dit inderdaad niet
meer dan een verklaring is en dat ook niet duidelijk is welke beginselen
precies worden bedoeld. Daarom werd het argument afgewezen. (95) Verder was één onderneming het
oneens met de conclusie van de Commissie dat arbitrage tussen de SHFE en de
wereldwijde benchmark, de LME, of andere markten praktisch onmogelijk is en dat
de SHFE geïsoleerd van andere wereldmarkten functioneert. (96) Dit laat zich niet verenigen
met het feit dat de onderneming wel aanvaardt dat er een prijsverschil was
tussen de SHFE en de LME toen de prijzen op de SHFE hoger waren dan op de LME
als zij zegt dat de Chinese producenten gedurende die periode een hogere prijs
voor aluminiumproducten betaalden dan de producenten in de Unie. (97) Tevens voerde de onderneming
aan dat de SHFE vanaf 2010 toestemming is gaan verlenen voor de fysieke
levering van aluminium naar douane-entrepots in de vrijhandelszone van
Shanghai. Dit is juist een bevestiging van de conclusie van de Commissie dat
fysieke leveringen alleen mogelijk zijn als die plaatsvinden in een door de
SHFE erkende opslagplaats in de VRC, terwijl bij transacties op internationale
beurzen de fysieke levering over de hele wereld kan plaatsvinden. (98) Ook werd aangevoerd dat de
SHFE een futuresmarkt is en dat er al sinds 1991 futurescontracten voor
aluminium worden verhandeld. Bijgevolg zou de conclusie van de Commissie dat op
de SHFE geen derivaten worden verhandeld, onjuist zijn. (99) De SHFE is inderdaad een
futuresmarkt. Maar de futurescontracten die er worden verhandeld, worden
vereffend door middel van een fysieke levering. Derivaten zonder fysieke
levering, dat wil zeggen waarbij niet wordt uitgeoefend maar vóór de
leveringsdatum wordt verhandeld, zijn zeldzaam in de VRC. Vandaar dat de SHFE
niet meer is dan een platform voor fysieke uitwisselingen, waardoor de Chinese
aluminiummarkt in isolement functioneert. (100) Ook werden vraagtekens gezet
bij de manier van redeneren van de Commissie ten aanzien van de effecten op de
rijwielprijzen van de btw-/fiscale en voorraadmaatregelen betreffende primair
aluminium, die als "economisch dubieus" en "onvoldoende
doordacht' werd gekwalificeerd. (101) Omdat de onderneming niet
aangaf welke elementen naar haar mening ontbraken in de analyse van de
Commissie en zij ook geen nadere onderbouwing gaf, kon de Commissie hier echter
geen commentaar op leveren. (102) Verder werd aangevoerd dat er
overeenkomsten waren tussen het industriebeleid van de VRC en EU-beleid en dat
de Commissie niet had aangetoond dat het industriebeleid van de VRC een directe
of aanmerkelijke invloed had op de beslissingen inzake grondstoffen, de
productie of de verkoopactiviteiten van de producenten-exporteurs van rijwielen
in de VRC. (103) Omdat de onderneming niet
aangaf op welk EU-beleid zij precies doelde, kon de Commissie hier geen
commentaar op leveren. Wat betreft de opmerking dat niet is aangetoond dat het
industriebeleid van de VRC een directe of aanmerkelijke invloed heeft op de
beslissingen inzake grondstoffen, de productie of de verkoopactiviteiten van de
producenten-exporteurs van rijwielen in de VRC, merkt de Commissie op dat het
bestaan van een vijfjarenplan voor de aluminiumsector en de verstoringen van de
prijs van aluminium, dat wordt verhandeld op een geïsoleerde beurs, in een
situatie waarin aluminium verantwoordelijk is voor 20-25 % van de totale
fabricagekosten van een rijwiel, wijzen op een duidelijke relatie tussen het
industriebeleid van de VRC en de beslissingen inzake grondstoffen, de productie
en de verkoopactiviteiten van de producenten-exporteurs van rijwielen in de
VRC. (104) Ook werd beweerd dat de
Commissie de in de basisverordening genoemde termijn van drie maanden had
geschonden. Aangezien de Chinese exporteurs zeer weinig medewerking verleenden,
moest de Commissie extra inspanningen doen om toch de noodzakelijke informatie
te verkrijgen. Daarvoor werd contact opgenomen met een groot aantal extra
exporteurs die later in het onderzoek werden geïdentificeerd. Hierdoor kon het
besluit over de BMO-aanvraag niet binnen de gestelde termijn worden genomen. De
Commissie wijst er echter op dat het Gerecht[28]
recentelijk heeft geoordeeld dat het feit dat een besluit over een BMO-aanvraag
is genomen buiten de in artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening
gestelde termijn van drie maanden, op zichzelf onvoldoende grond is voor
nietigverklaring van een verordening tot instelling van antidumpingmaatregelen.
Ook wordt erop gewezen dat artikel 2, lid 7, van de basisverordening ondertussen
is gewijzigd, in de zin dat de Commissie alleen nog BMO-aanvragen in
behandeling neemt van ondernemingen die in een steekproef zijn opgenomen en dat
een besluit over een dergelijke aanvraag normaliter binnen zeven maanden maar
uiterlijk binnen acht maanden na de opening van het onderzoek moet zijn genomen[29]. Deze wijziging is van
toepassing op alle nieuwe en hangende onderzoeken, inclusief het onderhavige.
De besluiten werden genomen binnen acht maanden na opening van het onderzoek. (105) Gezien het bovenstaande wordt
het argument betreffende de schending van de termijn van drie maanden
afgewezen. 1.3. Verzoeken van partijen (106) Eén partij verzocht om ook
BMO-aanvragen te onderzoeken van producenten in de VRC die waren gestopt met
uitvoeren naar de Unie. Deze producenten zouden alleen zijn gestopt met
uitvoeren naar de Unie vanwege de antidumpingrechten die sinds 2005 van kracht
zijn. (107) De bevindingen ten aanzien van
dumping en schade hebben betrekking op het TNO, zoals vastgesteld
overeenkomstig artikel 6, lid 1, van de basisverordening. Dit betekent dat de
gegevens die in het kader van het onderhavige onderzoek bij
producenten-exporteurs zijn verzameld voor het vaststellen van de normale
waarde en de uitvoerprijs, uitsluitend betrekking hebben op die periode. De
BMO-aanvragen werden onderzocht met het oog op het vaststellen van de normale
waarde voor producenten-exporteurs in de VRC, welke waarde vervolgens werd
vergeleken met de uitvoerprijs in diezelfde periode. Wanneer een producent het
betrokken product in het TNO niet heeft uitgevoerd, kan geen uitvoerprijs
worden vastgesteld en geen dumpingmarge worden berekend. Vandaar dat er geen
reden is om de BMO-aanvraag te onderzoeken van een producent die het betrokken
product niet uitvoerde in het TNO. Dit neemt niet weg dat alle
producenten-exporteurs kunnen verzoeken om een "tussentijds nieuw
onderzoek" om hun situatie opnieuw te onderzoeken, ingevolge artikel 11,
lid 3, van de basisverordening, en dat producenten-exporteurs die het betrokken
product in het onderzoektijdvak waarop de maatregelen zijn gebaseerd, niet
hebben uitgevoerd, om een "nieuw onderzoek ten behoeve van een nieuwe
exporteur" kunnen verzoeken, ingevolge artikel 11, lid 4, van dezelfde
verordening. (108) De partij verwees in haar
verzoek naar het Brosmann-arrest[30]
van het Europees Hof van Justitie en leek ervan uit te gaan dat op basis van
dit arrest zelfs producenten in de VRC die het betrokken product in het TNO
niet naar de Unie hadden uitgevoerd, een BMO konden aanvragen. Het arrest gaat
echter niet in op de situatie van BMO-aanvragen van producenten-exporteurs die
niet uitvoerden in het onderzoektijdvak en is derhalve niet relevant voor deze
zaak. (109) Het verzoek werd derhalve
afgewezen. (110) Ook werd aangevoerd dat
uitvoerprijzen voor ondernemingen die in het TNO niet naar de Unie uitvoerden,
moeten worden bepaald op basis van artikel 2, lid 9, van de basisverordening,
dat wil zeggen: op "elke andere redelijke grondslag". (111) Artikel 2, lid 9, van de
basisverordening kan niet zo worden uitgelegd dat voor producenten in het
betrokken land die helemaal niets naar de Unie uitvoerden, een uitvoerprijs
moet worden berekend. Integendeel, artikel 2, lid 9, van de basisverordening
doelt op de wederverkoopprijs van het ingevoerde product als basis voor het
berekenen van de uitvoerprijs en voorziet in het toepassen van een correctie
voor alle tussen invoer en wederverkoop gemaakte kosten, hetgeen impliceert dat
daadwerkelijk een invoer in de Unie heeft plaatsgevonden. Het zinsdeel "elke
andere redelijke grondslag", in de eerste zin van deze bepaling, doelt op
specifieke gevallen waarin de daarvoor genoemde methoden niet toegepast kunnen
worden. De zinsnede doet niets af aan feit dat het artikel impliceert dat in
het TNO invoer in de Unie heeft plaatsgevonden. 1.4. Conclusie (112) Gezien het bovenstaande kon
geen van de groepen in de VRC die een aanvraag deden voor een BMO, aantonen dat
zij voldeden aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de
basisverordening. Vandaar dat de BMO-aanvraag van al deze groepen werd
afgewezen. 2. Individuele
behandeling (113) Bij Verordening (EU) nr.
765/2012[31],
die op 6 september 2012 in werking is getreden, hebben het Europees Parlement
en de Raad artikel 9, lid 5, van de basisverordening gewijzigd. Artikel 2 van
deze verordening bepaalt dat de wijziging alleen van toepassing is op
onderzoeken die na de inwerkingtreding ervan worden geopend. Aangezien het
onderhavige onderzoek op 9 maart 2012 werd geopend, is de wijziging niet op dit
onderzoek van toepassing. (114) Overeenkomstig
artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening wordt, in voorkomend geval,
een voor het gehele land geldend recht vastgesteld voor landen waarop artikel
2, lid 7, van de basisverordening van toepassing is, behalve wanneer ondernemingen
overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de basisverordening kunnen aantonen dat
zij vrij zijn de uitvoerprijzen en -hoeveelheden en de verkoopvoorwaarden vast
te stellen, dat zij bij de omrekening van valuta marktkoersen gebruiken en dat
een eventuele staatsinmenging niet dusdanig is dat maatregelen ontweken kunnen
worden indien voor individuele exporteurs een ander recht wordt vastgesteld. (115) De drie medewerkende groepen
exporteurs die een aanvraag voor een BMO deden, deden ook een aanvraag voor
individuele behandeling voor het geval dat de BMO-aanvraag zou worden
afgewezen. Op basis van de beschikbare informatie is vastgesteld dat alle drie
groepen in de VRC aan alle voorwaarden voor individuele behandeling voldoen. 3. Normale waarde 3.1. Referentieland (116) Ingevolge artikel 2, lid 7,
onder a), van de basisverordening moet de normale waarde voor
producenten-exporteurs van wie de BMO-aanvraag werd afgewezen, worden
vastgesteld op grond van de binnenlandse prijzen of een berekende normale waarde
in een referentieland. (117) In het bericht van opening had
de Commissie Mexico voorgesteld als referentieland, net als bij het vorige
onderzoek betreffende de VRC. (118) Alle belanghebbende partijen
werden in de gelegenheid gesteld om over dit voorstel op- of aanmerkingen te
maken. (119) Eén partij voerde aan dat
Taiwan een beter referentieland was, omdat Taiwan een grote producent van
rijwielen was en meer gemeen had met de VRC en daardoor waarschijnlijk een
betrouwbaardere normale waarde zou opleveren. (120) De Commissie probeerde de
medewerking van vijftien landen te verkrijgen, namelijk Bangladesh, Canada,
Cambodja, India, Indonesië, Maleisië, Mexico, Noorwegen, de Filippijnen, Sri
Lanka, Taiwan, Thailand, Tunesië, Turkije en de Verenigde Staten. (121) De enigen die de vragenlijst
ingevuld terugstuurden waren drie Mexicaanse rijwielfabrikanten, die ermee
instemden dat hun antwoorden ter plaatse werden gecontroleerd. Geen enkele
andere onderneming van een gecontacteerd land verleende haar medewerking aan
het onderzoek. De drie producenten hadden een binnenlandse verkoop ter grootte
van 30 % van de Mexicaanse markt, die geschat werd op ongeveer 1,7 miljoen
eenheden in 2011. Op die markt bleken meer dan veertien producenten en
verscheidene importeurs te concurreren. De in 2011 ingevoerde rijwielen waren
hoofdzakelijk afkomstig uit de VRC (meer dan 60 %) en Taiwan (20 %).
Deze invoer vertegenwoordigde ongeveer 5 % van de binnenlandse markt
(bron: jaarverslag van de ANAFABI, de Mexicaanse vereniging van rijwielfabrikanten). (122) Het Mexicaanse marktprofiel
voor het betrokken product, het aantal marktdeelnemers, de binnenlandse
concurrentie en de kenmerken van het productieproces bevestigden dat Mexico nog
altijd een geschikt referentieland was. Gezien het voorgaande kon de Mexicaanse
markt als representatief en concurrerend worden beschouwd. Daarom was de
conclusie dat Mexico een geschikt referentieland was. 3.2. Vaststelling van de normale
waarde in het referentieland (123) Overeenkomstig artikel 2, lid 7,
onder a), van de basisverordening werd de normale waarde vastgesteld op basis
van de gecontroleerde gegevens van de producenten in het referentieland, zoals
hieronder uiteengezet. (124) Uit het onderzoek bleek dat het
betroken product in representatieve hoeveelheden op de Mexicaanse binnenlandse
markt werd verkocht. (125) Daarnaast werd onderzocht of de
binnenlandse verkoop kon worden geacht te hebben plaatsgevonden in het kader
van normale handelstransacties, overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening.
Hiertoe werd voor elke productsoort het aandeel van de winstgevende verkoop aan
onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt in het TNO vastgesteld. (126) Wanneer meer dan 80 % van
de totale verkoop van een productsoort was verkocht tegen een nettoprijs die
gelijk was aan of hoger dan de berekende productiekosten, en de gewogen
gemiddelde prijs van die soort gelijk was aan of hoger dan de productiekosten,
werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs. Deze
prijs werd berekend als het gewogen gemiddelde van de prijzen van alle
binnenlandse verkopen van die soort tijdens het TNO, ongeacht of de verkopen
winstgevend waren. (127) Wanneer de winstgevende verkoop
van een soort 80 % of minder van de totale verkoop van die soort bedroeg,
of de gewogen gemiddelde prijs van die soort lager was dan de productiekosten,
werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, berekend
als het gewogen gemiddelde van alleen de winstgevende verkopen van die soort. (128) Voorts is uit het onderzoek
niet gebleken van productsoorten waarvan de verkoop niet winstgevend was. 4. Uitvoerprijs (129) In alle gevallen waarin het
betrokken product naar onafhankelijke afnemers in de Unie werd uitgevoerd, werd
de uitvoerprijs vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de
basisverordening, dat wil zeggen: aan de hand van de werkelijk betaalde of te
betalen uitvoerprijs. (130) Wanneer
de verkoop via een verbonden importeur of handelaar had plaatsgevonden, werden
de uitvoerprijzen overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening
berekend op basis van de wederverkoopprijzen van die verbonden importeur aan de
eerste onafhankelijke afnemers in de Unie. Er werden correcties toegepast voor
alle kosten tussen invoer en wederverkoop, zoals verkoopkosten, algemene en
administratiekosten en winst. Voor de vaststelling van de winstmarge werd
gebruik gemaakt van de winst van een niet-verbonden importeur/handelaar van het
betrokken product, aangezien de werkelijke winst van de verbonden importeur/handelaar
niet betrouwbaar werd geacht wegens de band tussen de producenten-exporteurs en
de verbonden importeur/handelaar. (131) Giant China weigerde, zoals in
de overwegingen 63 en 64 is vermeld, om aan de diensten van de Commissie de
nodige gegevens te verstrekken over de structuur van de groep, alsmede
wezenlijke gegevens over de productie, de omvang van de uitvoer en de
desbetreffende prijzen van het betrokken product naar de Unie in het TNO van de
ondernemingen die deel uitmaakten van de bij de productie en de verkoop van het
betrokken product in de VRC betrokken Jinshan Development and Construction Ltd
group ("Jinshan Group"); derhalve werd artikel 18, lid 1, van de
basisverordening ten aanzien van de uitvoerprijs toegepast. (132) Giant China kwam op tegen de
toepassing van artikel 18, lid 1, van de basisverordening, zowel wat de
weigering van BMO als de toepassing van de beschikbare feiten op de
berekeningen van de uitvoerprijs aanging. Zij betoogde dat de door de Commissie
gevraagde informatie niet noodzakelijk was voor de berekening van de
dumpingmarge. In dit verband betoogde Giant China dat de van de Jinshan Groep
in de VRC gevraagde gegevens noch voor de BMO-beoordeling, noch voor de
berekening van de uitvoerprijs relevant waren, aangezien de Jinshan Groep enkel
indirect met Giant China en de daaraan verbonden ondernemingen ("Giant
Groep") was verbonden. (133) Uit het onderzoek is echter
gebleken dat een van de dochterondernemingen van de Giant Groep, te weten de
Shanghai Giant & Phoenix Bicycles Co Ltd ("GP"), die het
betrokken product tijdens het TNO actief produceerde en naar de Unie
exporteerde, door middel van gemeenschappelijke eigendom, structuur- en
managementverbanden verbonden was aan de Jinshan Groep en dat deze groep bij de
productie en de verkoop van het betrokken product betrokken was. Bij ontbreken
van een antwoord van de bij de productie en de verkoop van het betrokken
product in de VRC betrokken ondernemingen die deel uitmaakten van de Jinshan
Groep, op het BMO-aanvraagformulier en op de antidumpingvragenlijsten, kon niet
worden beoordeeld in welke mate de productie en de verkoop van het betrokken
product van de Jinshan Groep gevolgen had voor de vaststelling van de uitvoer
wat GP aangaat, en bijgevolg voor Giant als gehele groep. Verder kon niet
worden onderzocht of aan de voorwaarden van artikel 2, lid 7, onder c), van de
basisverordening was voldaan. Bij ontbreken van medewerking in dit opzicht
moesten de argumenten van Giant China worden verworpen. (134) Voorts betoogde Giant China dat
bij de berekening van de individuele marge van een producent-exporteur geen
rekening hoeft te worden gehouden met prijsinformatie over andere
producenten-exporteurs, tenzij Giant Groep en Jinshan Groep één enkele entiteit
vormen gelet op de bestaande nauwe financiële, commerciële en
managementverbanden. (135) Uit het bewijsmateriaal ten
aanzien van het dossier volgt dat GP en Jinshan Groep verbonden zijn en nauwe
eigendoms-, structuur- en managementverbanden hebben. Bij ontbreken van volledige
informatie over alle aan GP verbonden partijen, met name over de Chinese
producenten-exporteurs van rijwielen die dochterondernemingen zijn van de
Jinshan Groep, is het onmogelijk om volledige en betrouwbare berekeningen over
de uitvoerprijs te maken, en derhalve om een individuele marge voor GP en
bijgevolg voor de Giant Groep als geheel vast te stellen. (136) Teven is betoogd dat de
gevraagde informatie een onredelijke belasting voor Giant China meebracht en
dat zij naar beste vermogen aan het onderzoek had meegewerkt. Er is evenwel
geen bewijsmateriaal overgelegd, tot de opmerkingen over de mededeling van de
definitieve bevindingen, waaruit bleek dat Giant China heeft getracht de
informatie te verzamelen als verlangd in het BMO-aanvraagformulier en in de
antidumpingvragenlijsten met betrekking tot de ondernemingen die deel
uitmaakten van de Jinshan Groep en die bij de productie en de verkoop van het
betrokken product waren betrokken. Gedurende het onderzoek heeft Giant China
gesteld dat het onnodig was de gevraagde informatie te verstrekken, maar niet
dat het verkrijgen van die informatie een onredelijke belasting vormde. Giant
China heeft pas na de mededeling van de definitieve bevindingen bewijsmateriaal
overgelegd, in een fase waarin die informatie niet meer kon worden
gecontroleerd. Derhalve kon daarmee geen rekening meer worden gehouden. (137) Giant China heeft gesteld dat
er hoe dan ook geen gevaar bestond voor ontwijking van mogelijke
antidumpingmaatregelen door bijvoorbeeld een verplaatsing van de productie
tussen de twee groepen, omdat GP, de enige link tussen de twee groepen, al haar
bedrijfshandelingen in september 2011 had gestaakt. Dienaangaande zij opgemerkt
dat GP aan het eind van het TNO nog altijd als entiteit bestond, wat Giant
China ook heeft bevestigd. Derhalve kon de productie-activiteit op elk tijdstip
in de toekomst worden hervat en is het feit dat GP beweerdelijk haar
bedrijfsactiviteiten in september 2011 had gestaakt, niet relevant. Voorts
heeft Giant China aangevoerd dat het risico van ontwijking op een andere manier
had kunnen worden benaderd, en wel door de in de overwegingen 276 en 277
genoemde monitoringclausule. In dit verband zij opgemerkt dat de
monitoringclausule alleen van toepassing is ten aanzien van niet-verbonden ondernemingen,
zodat de betrokken risico's naar hun aard niet gelijksoortig zijn en dezelfde
remedies niet hadden kunnen worden toegepast. (138) Voorts betoogde Giant China dat
ter plaatse op de bedrijfsterreinen van GP in de VRC had moeten plaatsvinden
had moeten worden gecontroleerd ten aanzien van productie- en
verkoopactiviteiten van GP. In dit verband zij opgemerkt dat de vraag of GP
haar activiteiten al dan niet na september heeft gestaakt, als irrelevant is
aangemerkt. Ook indien hiervan sprake zou zijn geweest, had GP haar productie
van rijwielen en haar verkoopactiviteiten op elk moment kunnen hervatten, en
een controle ter plaatse zou dat risico niet hebben verlaagd. (139) Daarnaast heeft Giant China
enig bewijsmateriaal overgelegd waaruit bleek dat de aandelen van de Giant
Groep in GP op 30 maart 2013 zijn verkocht. Opgemerkt zij echter dat deze
transactie na het TNO heeft plaatsgevonden en gelet op het late stadium van het
onderzoek kan deze informatie niet worden gecontroleerd en zij is in het kader van
dit onderzoek evenmin relevant. Ingeval Giant om een herziening van hun
situatie naar aanleiding van de verkoop van de aandelen zou verzoeken, kan dit
te gepasten tijde overeenkomstig de bepalingen van de basisverordening worden
overwogen. (140) Bij gelegenheid van diezelfde
opmerkingen verstrekte Giant China andere toelichtingen naar aanleiding van de
beoordeling van de Commissie dat toepassing van artikel 18, lid 1, van de
basisverordening gerechtvaardigd was. Deze waren echter niet van dien aard dat daardoor
de aanvankelijke beoordeling van de Commissie werd gewijzigd. (141) Derhalve worden de bevindingen
over de toepassing van artikel 18, lid 1, van de basisverordening ten aanzien
van de Giant Groep bevestigd. 5. Vergelijking (142) De normale waarde en de
uitvoerprijs werden vergeleken af fabriek. Om een billijke vergelijking tussen
de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig
artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te
houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de
vergelijkbaarheid van de prijzen. Waar nodig werden correcties toegepast voor
indirecte belastingen, kortingen, handelsstadium, vervoer, verzekering, lading,
overlading, lossing en aanverwante kosten, verpakking, krediet, bankkosten en
commissies in alle gevallen waarin deze redelijk en accuraat werden bevonden en
waren gestaafd met bewijzen. 6. Dumpingmarge 6.1. Voor
de medewerkende producenten-exporteurs (143) Voor de drie medewerkende
ondernemingen zijn de dumpingmarges overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12,
van de basisverordening vastgesteld door de gewogen gemiddelde normale waarde
die voor de medewerkende Mexicaanse producenten is vastgesteld, te vergelijken
met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs naar de Unie van elk van de
ondernemingen. (144) De dumpingmarges bedragen in
procenten van de cif-prijs grens Unie, vóór inklaring: Onderneming || Dumpingmarge Zhejiang Baoguilai Vehicle Co. Ltd. || 19,2 % Oyama Bicycles (Taicang) Co. Ltd. || 20,9 % Ideal (Dong Guan) Bike Co. Ltd. || 0 % 6.2. Voor alle andere producenten-exporteurs (145) Aangezien van de kant van de
VRC zeer weinig medewerking werd verleend, zoals vermeld in de overwegingen 22
en 24, kunnen de bevindingen voor de medewerkende ondernemingen niet als
representatief voor het land worden beschouwd. Vandaar dat de voor het gehele
land geldende dumpingmarge die van toepassing is op alle andere
producenten-exporteurs in de VRC, niet kan worden herzien. (146) De voor het gehele land
geldende dumpingmarge van 48,5 % die bij Verordening (EC) nr. 1095/2005 is
vastgesteld, blijft derhalve ongewijzigd. D. DEFINITIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE 1. Productie
in de Unie en bedrijfstak van de Unie (147) Het soortgelijk product wordt
naar schatting geproduceerd door ongeveer 380 bekende producenten in de Unie.
Daarnaast hebben zich zes nationale verenigingen van producenten in de Unie
kenbaar gemaakt. (148) De totale productie in de Unie
bedroeg in het TNO ongeveer elf miljoen eenheden. Voor het berekenen van dit
cijfer werd gebruik gemaakt van alle beschikbare informatie, zoals de gegevens
die van producenten in de Unie en van nationale verenigingen waren ontvangen en
algemene productiestatistieken waarover de Commissie de beschikking had. (149) De producenten in de Unie die
samen de totale productie in de Unie voor hun rekening nemen, vormen de
bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4,
van de basisverordening en worden hierna "de bedrijfstak van de Unie"
genoemd. (150) Zoals hierboven is vermeld, is wegens het grote aantal
medewerkende producenten in de Unie gebruik gemaakt van een steekproef; deze
steekproef bestond uit acht producenten en vertegenwoordigde ongeveer 25 %
van de totale productie en verkoop van het soortgelijke product in de Unie in
het TNO. Alle in de steekproef opgenomen producenten maakten gebruik van de in
overweging 1 beschreven vrijstellingsregeling. E. SITUATIE OP DE MARKT VAN DE UNIE 1. Verbruik
in de EU (151) De verkoop van de bedrijfstak
van de Unie werd berekend aan de hand van de gegevens die producenten in
antwoord op de vragenlijst hadden verstrekt en de gegevens die verscheidene
verenigingen van rijwielproducenten hadden verstrekt. (152) Het verbruik in de EU werd vastgesteld door de verkopen van de
hele bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie te nemen, zoals geschat in
overweging 151, en daaraan de invoer volgens Eurostat toe te voegen. (153) Het totale verbruik in de Unie
daalde van 22 459 062 eenheden in 2008 tot 20 116 602
eenheden in het TNO. Het verbruik is dus in de beoordelingsperiode met
10 % gedaald. Dit is vooral het gevolg van een scherpe daling van 8 %
tussen 2008 and 2009, waarna het verbruik relatief stabiel bleef en vervolgens
in het TNO weer licht daalde (met 2 %). In 2009 had de markt met name te
lijden onder de gevolgen van de economische crisis, waarvan de markt zich nog
niet heeft hersteld. De verdere daling in 2011 was vooral het gevolg van het
aanhoudende geringe consumentenvertrouwen. Tabel 1 Verbruik || 2008 || 2009 || 2010 || 2011 Hoeveelheid (eenheden) || || || || + Totale invoer || 10 017 616 || 8 974 906 || 9 734 143 || 8 840 362 + Productie in de Unie die op de markt van de Unie wordt verkocht || 12 441 446 || 11 604 072 || 10 946 875 || 11 276 240 = Verbruik || 22 459 062 || 20 578 978 || 20 681 018 || 20 116 602 Index (2008=100) || 100 || 92 || 92 || 90 Bron: Eurostat en antwoorden op de vragenlijst. 2. Invoer uit de VRC 2.1. Omvang
van de invoer met dumping en marktaandeel van rijwielen van oorsprong uit de
VRC (154) De
omvang van de invoer van het betrokken product uit de VRC werd vastgesteld aan
de hand van gegevens van Eurostat. De invoer uit de VRC daalde tussen 2008 en
2009 van 941 522 tot 597 339 eenheden, ofwel 37 %. Nadat de
invoer in 2010 was gestegen, was in het TNO weer sprake van een daling,
namelijk tot 581 459 eenheden. De significante daling van de invoer uit de
VRC viel samen met de economische crisis en heeft zich sindsdien niet meer
hersteld. Over de gehele beoordelingsperiode daalde de invoer uit de VRC met
38 %. (155) Het
marktaandeel van de invoer uit de VRC daalde bijgevolg van 4,2 % in 2008
tot 2,9 % in het TNO. Deze daling werd deels teniet gedaan door de
vermindering van het verbruik in de Unie. (156) Het betrekkelijk lage en
krimpende marktaandeel van de invoer uit de VRC moet echter worden gezien tegen
de achtergrond van de resultaten van het in de overwegingen 14 en 15 genoemde
gelijktijdige onderzoek naar de ontwijking van antidumpingmaatregelen, dat nog
steeds loopt (zie de overwegingen 223 en 224). Tabel 2 Invoer uit de VRC || 2008 || 2009 || 2010 || TNO Omvang van de invoer uit het betrokken land (eenheden) || 941 522 || 597 339 || 627 120 || 581 459 Index (2008=100) || 100 || 63 || 67 || 62 Marktaandeel van de invoer uit het betrokken land || 4,2 % || 2,9 % || 3,0 % || 2,9 % Bron: Eurostat 3. Prijzen van de betrokken invoer 3.1. Ontwikkeling
van de prijzen (157) Zoals vastgesteld in
Verordening (EG) nr. 1095/2005 van de Raad[32]
konden de gegevens van Eurostat slechts in beperkte mate worden gebruikt om de
prijsontwikkeling van invoer met dumping in de periode van 2008 tot het einde
van het TNO vast te stellen, en wel om de volgende redenen. (158) De op gegevens van Eurostat
gebaseerde invoerprijzen houden geen rekening met de verschillende
productsoorten en de aanzienlijke prijsverschillen daartussen. De gemiddelde
prijzen per land worden sterk beïnvloed door het productassortiment. Bij een
vergelijking van de door de medewerkende exporteurs uitgevoerde modellen bleek
dat er zelfs tussen dezelfde productsoorten en modellen aanzienlijke
prijsverschillen bestonden, afhankelijk van de rijwielonderdelen. Vandaar dat
de in Eurostat vermelde prijzen nog steeds geen afdoende basis voor dit
onderzoek zijn. De in Eurostat vermelde prijzen bij invoer uit de VRC kunnen
slechts als indicator van prijsontwikkelingen worden gebruikt en zijn van geen
nut om de verkoopprijzen in verschillende landen met die van de Unie te
vergelijken. (159) Volgens de Eurostatgegevens
stegen de gewogen gemiddelde invoerprijzen, hierna aangegeven per index, van de
VRC aanzienlijk in de beoordelingsperiode, zoals blijkt uit tabel 3. Zonder te
weten welke soort rijwielen uit de VRC werden ingevoerd en of zich van jaar tot
jaar enige verandering had voorgedaan in de feitelijke samenstelling van het
productassortiment, kan echter geen conclusie worden getrokken. Tabel 3 Prijzen bij invoer uit de VRC || 2008 || 2009 || 2010 || TNO Prijzen bij invoer uit de VRC || || || || Index (2008=100) || 100 || 173 || 217 || 214 Bron: Eurostat 3.2. Prijsonderbieding (160) De
prijsonderbieding van de medewerkende producenten-exporteurs ten aanzien
waarvan dumping werd vastgesteld, werd berekend op basis van de werkelijke,
geverifieerde uitvoerprijs (cif-prijs, grens Unie), zowel met als zonder het
antidumpingrecht. De verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie waren de aan
onafhankelijke afnemers in de Unie berekende prijzen, zo nodig gecorrigeerd tot
het niveau af fabriek. Uitgaande van de verschillende in de vragenlijst
beschreven productsoorten, werd in het TNO slechts door een van de
producenten-exporteurs onderboden. De onderbiedingsmarge bedroeg zonder het
antidumpingrecht 61 % en met het antidumpingrecht 44 %. (161) Aangezien de producenten-exporteurs
in de VRC zeer weinig medewerking verleenden en de bevindingen voor de
medewerkende ondernemingen niet als representatief voor het land konden worden
beschouwd, en gezien ook het feit dat de gemiddelde prijs die in Eurostat wordt
vermeld niet als afdoende basis kon worden beschouwd, werd voor het vaststellen
van de voor de gehele VRC geldende prijsonderbiedingsmarge uitgegaan van de marges
die waren vastgesteld bij Verordening (EC) nr. 1095/2005 van de Raad naar
aanleiding van het laatste nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de
maatregelen (zie overweging 3) aangezien geen betrouwbaardere informatie
beschikbaar was, te weten: 53 % zonder en 39 % met het
antidumpingrecht. 4. Economische situatie van de
bedrijfstak van de Unie (162) Zoals vermeld in de
overwegingen 8 tot en met 10, werd in het onderhavige onderzoek onderzocht of
de situatie van de bedrijfstak van de Unie zodanig was veranderd dat de
schadebevindingen van het tussentijdse nieuwe onderzoek tot wijziging opnieuw
moesten worden beoordeeld. Uit het onderzoek is het volgende gebleken: (i) de
productie van rijwielen in de Unie volgt een mondiale trend waarbij rijwielonderdelen
volgens de specificaties van de afnemers worden ontworpen, uit verschillende
landen worden betrokken en vervolgens op arbeidsintensieve wijze worden
geassembleerd; (ii) ter verlaging van de productiekosten streeft de bedrijfstak
van de Unie voortdurend naar automatisering en stroomlijning van het
assemblageproces. Daarnaast profiteerden sommige producenten in de Unie van de
relatief lagere arbeidskosten in Midden- en Oost-Europa, vergeleken met het
onderzoektijdvak van het tussentijdse nieuwe onderzoek tot wijziging. De
productiestatistieken waarover de Commissie beschikt, bevestigen deze trend;
(iii) er was een voorkeur voor aluminiumlegeringen als grondstof, maar staal
was nog steeds de belangrijkste grondstof voor de modellen in het onderste marktsegment
en kinderfietsen. Gezien de geconstateerde veranderingen werd de economische
situatie van de bedrijfstak van de Unie opnieuw onderzocht. Dat gebeurde op de
hierna beschreven wijze. (163) Overeenkomstig artikel 3, lid
5, van de basisverordening onderzocht de Commissie alle relevante economische
factoren en indicatoren die op de situatie van de bedrijfstak van de Unie van
invloed waren. (164) De indicatoren voor de
schadeanalyse zijn als volgt vastgesteld: ·
de macro-economische indicatoren (productie,
productiecapaciteit, bezettingsgraad, omvang van de verkoop, marktaandeel,
werkgelegenheid, productiviteit, groei, hoogte van de dumpingmarges en herstel
van de gevolgen van eerdere dumping) werden aan de hand van de door de
nationale verenigingen van producenten en individuele producenten in de Unie
verstrekte gegevens beoordeeld voor de totale productie in de Unie voor alle
producenten. Deze factoren werden waar mogelijk getoetst aan algemene gegevens
uit de officiële statistieken; ·
de micro-economische indicatoren (voorraden,
verkoopprijzen per stuk, productiekosten, kasstroom, winstgevendheid, rendement
van investeringen, vermogen om kapitaal aan te trekken, investeringen en lonen)
werden beoordeeld voor de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op
basis van de informatie die zij hadden verstrekt. Macro-economische indicatoren (a)
Productie, productiecapaciteit en
bezettingsgraad (165) Tabel 1 in overweging 153 laat
zien dat de productie van de bedrijfstak van de Unie gedurende de beoordelingsperiode
voortdurend daalde en dat die daling sterker was dan de daling van het verbruik
in de Unie. Meer in het bijzonder daalde de productie van 13 541 244
eenheden in 2008 tot 11 026 646 eenheden in het TNO, wat neerkomt op
een daling van 19 %. Tabel 4 Totale productie in de Unie || 2008 || 2009 || 2010 || TNO Hoeveelheid (eenheden) || || || || Productie || 13 541 244 || 12 778 305 || 11 682 329 || 11 026 646 Index (2008=100) || 100 || 94 || 86 || 81 Bron: Antwoorden op de vragenlijst en relevante officiële statistieken (166) De productiecapaciteit
verminderde tussen 2008 en het einde van het TNO met 5 %, wat de gevolgen
van de 19 % productiedaling voor de bezettingsgraad deels ongedaan maakte.
Laatstgenoemde daalde in diezelfde periode met 14 procentpunten en bedroeg in
het TNO 74 %. Tabel 5 Productiecapaciteit en bezettingsgraad || 2008 || 2009 || 2010 || TNO Hoeveelheid (eenheden) || || || || Productiecapaciteit || 15 804 000 || 15 660 000 || 15 150 000 || 15 000 000 Index (2008=100) || 100 || 99 || 96 || 95 Bezettingsgraad || 86 % || 82 % || 77 % || 74 % Index (2008=100) || 100 || 95 || 90 || 86 Bron: Antwoorden op de vragenlijst en relevante officiële statistieken (b)
Omvang van de verkoop (167) Over het geheel genomen is de
verkoop van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie in de
beoordelingsperiode op vergelijkbare wijze gedaald als het verbruik in de Unie,
namelijk van 12 441 446 eenheden in 2008 tot 11 276 240
eenheden in het TNO, ofwel met 9 %. Tussen 2009 en 2010 bleef de verkoop
echter afnemen, terwijl het verbruik stabiel bleef, wat tot uitdrukking komt in
het verlies van marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie in 2010 (zie tabel
7 in overweging 168). In het TNO nam de verkoop weer toe, maar bleef onder het
niveau van 2008. Tabel 6 Verkopen van de bedrijfstak van de Unie in de Unie (in tonnen) || 2008 || 2009 || 2010 || TNO Hoeveelheid (eenheden) || 12 441 446 || 11 604 072 || 10 946 875 || 11 276 240 Index (2008=100) || 100 || 93 || 88 || 91 Bron: Antwoorden op de vragenlijst en relevante officiële statistieken (c)
Marktaandeel (168) Het marktaandeel van de
bedrijfstak van de Unie steeg van 55,4 % in 2008 tot 56,1 % in het
TNO. Deze lichte verbetering van 0,7 procentpunten in de beoordelingsperiode
omvatte ook een aanzienlijke daling van 56,4 % in 2009 tot 52,9 % in
2010. De stijging van het marktaandeel in een periode dat de verkopen in het
algemeen afnamen (zie overweging 167), kan worden toegeschreven aan de algemene
daling van het verbruik (zie overweging 153). Tabel 7 Marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie || 2008 || 2009 || 2010 || TNO Marktaandeel van de Unie || 55,4 % || 56,4 % || 52,9 % || 56,1 % Index (2008=100) || 100 || 102 || 96 || 101 Bron: Antwoorden op de vragenlijst en relevante officiële statistieken (d)
Werkgelegenheid en productiviteit (169) De rechtstreekse
werkgelegenheid daalde met 17 %, namelijk van 14 197 in 2008 tot 11 783 in
het TNO. Deze daling was een gevolg van de vermindering van de productieomvang.
(170) De productiviteit daalde in de
beoordelingsperiode met 2 %. In combinatie met een constante
werkgelegenheid zorgde de productievermindering tussen 2008 en 2009 tot een
scherpe daling van de productiviteit in die periode. De productiviteitsstijging
die vervolgens tussen 2009 en 2010 plaatsvond, kan worden toegeschreven aan de
herstructurering van de bedrijfstak en investeringen die in die periode werd
doorgevoerd om te komen tot efficiëntere productieprocessen. Een verdere
verlaging van productiehoeveelheid in het TNO, in combinatie met een minder
scherpe daling van de werkgelegenheid, leidde tot een nieuwe
productiviteitsdaling in het TNO. Tabel 8 Totale werkgelegenheid en productiviteit in de Unie || 2008 || 2009 || 2010 || TNO Aantal werknemers || 14 197 || 14 147 || 12 067 || 11 783 Index (2008=100) || 100 || 100 || 85 || 83 Productiviteit (eenheden/jaar) || 954 || 903 || 968 || 936 Index (2008=100) || 100 || 95 || 102 || 98 Bron: Antwoorden op de vragenlijst en relevante officiële statistieken (e)
Groei (171) Gedurende de
beoordelingsperiode nam het verbruik met 10 % af. Het marktaandeel van de
bedrijfstak van de Unie bleef in die periode relatief constant: een lichte
groei van 0,7 procentpunten (zie overweging 168). Het feit dat de markt van de
Unie kromp, duidt erop dat de producenten in de Unie niet van enige groei
konden profiteren. (f)
Hoogte van de dumpingmarge (172) De
invoer met dumping uit de VRC duurde voort tijdens het TNO, zoals uiteengezet
in de overwegingen 143 tot en met 145. Gezien de grote reservecapaciteit in de
VRC (zie overweging 203) en de vastgestelde ontwijking (zie de overwegingen 223
en 224) kunnen de gevolgen van de werkelijke dumpingmarges voor de bedrijfstak
van de Unie niet als verwaarloosbaar worden beschouwd. (g)
Herstel van de gevolgen van eerdere dumping (173) Onderzocht werd of de
bedrijfstak van de Unie zich van de gevolgen van eerdere dumping had hersteld.
Geconcludeerd werd dat het verwachte herstel was uitgebleven, hetgeen met name
blijkt uit de aanhoudend lage winstgevendheid en de daling van de
bezettingsgraad. Het herstel werd tevens belemmerd door vastgestelde
ontwijkingspraktijken (zie de overwegingen 223 en 224). Micro-economische indicatoren (h)
Voorraden (174) De voorraad rijwielen van de producenten
in de Unie bedroeg aan het einde van het TNO 517 977 eenheden, een cijfer
dat vergeleken met 2008 relatief stabiel was, hoewel de voorraad tussen 2008 en
2009 met 25 % was afgenomen. (175) Sommige producenten hadden een
zeer beperkte voorraad, omdat zij hun volledige productie verkochten aan
verbonden ondernemingen in de groep waarvan zij deel uitmaakten. Daarnaast
bleken de producenten in de Unie vooral op bestelling te produceren. De cijfers
over de voorraadontwikkeling in de beoordelingsperiode geven door al deze
factoren een vertekend beeld, waardoor deze indicator van weinig nut is. Tabel 9 Voorraden || 2008 || 2009 || 2010 || TNO Hoeveelheid (eenheden) || || || || Eindvoorraden || 519 832 || 390 398 || 522 779 || 517 977 Index (2008=100) || 100 || 75 || 101 || 100 Bron: Antwoorden op de vragenlijst. (i)
Verkoopprijzen en kosten (176) De gemiddelde verkoopprijs af
fabriek in de Unie bleef gedurende de beoordelingsperiode stabiel, ondanks een
stijging van 3 % tussen 2008 en 2009. De verkoopprijs gedurende het TNO
daalde opnieuw tot het niveau van 2008. Tabel 10 Verkoopprijs per eenheid in de Unie || 2008 || 2009 || 2010 || TNO Eenheidsprijs in de EU (EUR) || 144 || 149 || 146 || 144 Index (2008=100) || 100 || 103 || 102 || 100 Bron: Antwoorden op de vragenlijst. (177) De productiekosten werden berekend
door het gewogen gemiddelde te nemen van alle soorten van het soortgelijk
product die door de producenten in de Unie werden vervaardigd. De
productiekosten namen in de beoordelingsperiode met 2 % licht toe, zoals
in onderstaande tabel 11 is weergegeven. Tabel 11 Productiekosten per eenheid || 2008 || 2009 || 2010 || TNO Productiekosten (EUR/ eenheid) || 141 || 147 || 146 || 145 Index (2008=100) || 100 || 104 || 103 || 102 Bron: Antwoorden op de vragenlijst. (j)
Winstgevendheid (178) De winstgevendheid werd
vastgesteld op basis van de verkopen aan niet-verbonden afnemers. Tussen 2010
en het einde van het TNO was de bedrijfstak van de Unie dicht bij het
break-evenpoint. De winstgevendheid daalde in de beoordelingsperiode van
1,9 % in 2008 tot -0,1 % aan het einde van het TNO. Tabel 12 Winstgevendheid || 2008 || 2009 || 2010 || TNO Winstgevendheid van de verkopen in de Unie || 1,9 % || 1,6 % || 0,3 % || -0,1 % Index (2008=100) || 100 || 100 || 98 || 98 Bron: Antwoorden op de vragenlijst. (k)
Investeringen en rendement van investeringen (179) De investeringen stegen in de
beoordelingsperiode met 16 %, namelijk van EUR 7 952 150 in
2008 tot EUR 9 263 184 in het TNO. Dit weerspiegelt de voortdurende
inspanningen van de bedrijfstak van de Unie om de doelmatigheid van het
productieproces te vergroten en concurrerend te blijven. (180) Het rendement van investeringen
vertoonde eenzelfde trend als de winstgevendheid. Hoewel het in 2008 nog
positief was (14 %), was het aan het einde van het TNO gedaald tot
-1 %. Tabel 13 Investeringen en rendement van investeringen || 2008 || 2009 || 2010 || TNO Investeringen (× 1000 EUR) || 7 952 150 || 9 421 745 || 19 288 284 || 9 263 184 Index (2008=100) || 100 || 118 || 243 || 116 Rendement van investeringen || 14 % || 11 % || 2 % || -1 % Bron: Antwoorden op de vragenlijst. (l)
Kasstroom en vermogen om kapitaal aan te
trekken (181) De kasstroom liet eenzelfde
negatieve ontwikkeling als de winstgevendheid zien, maar bleef gedurende de
hele beoordelingsperiode positief. De kasstroom wordt in tabel 14 uitgedrukt
als een percentage van de omzet. (182) Alleen producenten in de Unie
die deel uitmaakten van een grotere groep meldden geen bijzondere problemen met
het aantrekken van kapitaal. Producenten die geen deel uitmaakten van een
grotere groep meldden een toenemende verslechtering van hun kaspositie, die in
verband werd gebracht met een lage winstgevendheid en slechtere voorwaarden in
de overeenkomsten met zowel leveranciers als afnemers. Het vermogen tot het
aantrekken van kapitaal kwam verder onder druk te staan door de geringe
bereidheid van banken om in de huidige economische situatie de rijwielindustrie
te financieren. Tabel 14 Kasstroom || 2008 || 2009 || 2010 || TNO Kasstroom || 3,2 % || 3,1 % || 1,8 % || 1,3 % Index (2008=100) || 100 || 97 || 99 || 98 Bron: Antwoorden op de vragenlijst. (m)
Lonen (183) In de beoordelingsperiode
bleven de loonkosten per werknemer min of meer stabiel. Alleen in 2009 was
sprake van een stijging. Dit komt vooral door het effect dat de inkrimping van
personeel op de loonschaal van een onderneming heeft als geschoold personeel
wordt vastgehouden om de efficiency en kwaliteit te handhaven. Tabel 15 Lonen || 2008 || 2009 || 2010 || TNO Loonkosten per werknemer (in EUR) || 15 747 || 17 393 || 17 383 || 16 581 Index (2008=100) || 100 || 110 || 110 || 105 Bron: Antwoorden op de vragenlijst. 5. Conclusie
inzake schade (184) Ondanks de geldende maatregelen
zijn de meeste schade-indicatoren die betrekking hebben op de prestaties van de
bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode verslechterd. Dat geldt met
name voor de macro-economische indicatoren productiehoeveelheid (-19 %),
productiecapaciteit (-5 %), bezettingsgraad (-14 %) en
werkgelegenheid (-17 %). Ook de winstgerelateerde micro-economische
indicatoren zijn in de beoordelingsperiode verslechterd. Meer in het bijzonder
was de winstgevendheid aan het einde van het TNO gedaald tot -0,1 %. (185) Het
bovenstaande toont aan dat de bedrijfstak van de Unie ten tijde van het
onderzoek nog steeds in een fragiele situatie verkeert: nog steeds dalende
winsten, dicht bij het break-evenpoint in 2010 en het TNO. Daarnaast werd elke
mogelijkheid tot meer groei en winst ondergraven door de druk die werd
uitgeoefend door invoer met dumping uit de VRC en ontwijkende invoer (zie de
overwegingen 223 en 224). (186) Toch slaagde de bedrijfstak
erin om zijn marktaandeel in een krimpende markt te handhaven en zelfs enigszins
uit te breiden. De toegenomen investeringen in de beoordelingsperiode (+16 %)
geven blijk van het streven om concurrerend te blijven. De investeringsgroei
laat samen met de nieuwste innovaties van de bedrijfstak van de Unie
(beschreven in overweging 248) ook zijn onderliggende vitaliteit en economische
levensvatbaarheid zien. (187) Op basis van het bovenstaande
wordt geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie nog steeds aanmerkelijke
schade in de zin van artikel 3 van de basisverordening lijdt en zich nog
steeds in een kwetsbare situatie bevindt. (188) Na mededeling hebben de
partijen, onder verwijzing naar de zaak van de verduurzaamde mandarijnen[33], betoogd dat de Commissie,
gelet op het ontbreken van bepaalde informatie door de lage graad van medewerking
van de Chinese producenten-exporteurs, verplicht was te handelen en dat zij
door dit na te laten, haar procedurele verplichtingen uit hoofde van de
basisverordening niet was nagekomen. Voorts hebben deze partijen voorgesteld om
gebruik te maken van de Chinese exportstatistieken, die anders dan Eurostat de
voornaamste soorten van de naar de EU-markt uitgevoerde rijwielen uitsplitsen,
of om de nationale douane-autoriteiten van de grootste invoerende lidstaten
overeenkomstig artikel 6, lid 3 of 4, van de basisverordening te verzoeken, een
analyse van de verschillende uit de VRC ingevoerde soorten te maken. (189) Zoals vermeld in de
overwegingen 19 en 21 heeft de Commissie de haar bekende producenten-exporteurs
in de VRC, een vereniging van Chinese producenten en de vertegenwoordigers van
het betrokken land officieel van de opening van het onderzoek in kennis
gesteld. De Commissie nam contact op met ongeveer 70 Chinese ondernemingen die
de Commissiediensten uit het vorige onderzoek reeds bekend waren; in een later
stadium, toen het in overweging 16 genoemde antisubsidieonderzoek was geopend,
achterhaalde zij nog eens ongeveer driehonderd producenten-exporteurs in de
VRC, die ook in het kader van het onderhavige tussentijdse nieuwe onderzoek
werden benaderd. Voorts werden de vertegenwoordigers van het betrokken land er
bij de opening van het onderzoek van in kennis gesteld dat bij onvoldoende
medewerking van de kant van de producenten-exporteurs, de Commissie haar
bevindingen in overeenstemming met artikel 18 van de basisverordening kan
baseren op de beschikbare feiten. Er werd benadrukt dat een bevinding op basis
van de beschikbare feiten voor de betrokken partij minder gunstig kan zijn. (190) In de zaak van de verduurzaamde
mandarijnen was het door het Hof geanalyseerde element de mate van inspanning
die de Commissie had moeten doen om –door het zoeken naar medewerking vanuit
als zodanig vastgestelde mogelijke referentiemarkten–, van binnenlandse
producenten in een derde land met een markteconomie relevante gegevens te
verkrijgen voor de berekening van de normale waarde, op basis van de prijs of
de door berekening vastgestelde waarde. (191) In het onderhavige onderzoek is
het gebrek aan gegevens te wijten aan de grote mate van niet-medewerking van de
partijen waarop het onderzoek in casu betrekking heeft. De partijen zijn, zoals
vermeld in overweging 186, herhaaldelijk verzocht mee te werken, maar hebben
dit niet gedaan. Derhalve heeft de Commissie, anders dan in de zaak van de
verduurzaamde mandarijnen, de betrokken partijen actief en herhaaldelijk om
medewerking verzocht. De vergelijking tussen de zaak van de verduurzaamde
mandarijnen en het huidige onderzoek ontbeert derhalve feitelijke grondslag. (192) De
Commissie heeft de bruikbaarheid van andere bronnen beoordeeld, met inbegrip
van de Chinese exportstatistieken. De conclusie was dat de alternatieve bronnen
niet geëigend waren voor dit onderzoek, omdat de mate van nauwkeurigheid
onvoldoende was voor de berekening van nieuwe marges. Daarnaast bleken de Chinese
statistieken ook inconsistent met de Eurostat-statistieken te zijn,
bijvoorbeeld doordat zij aanzienlijk hogere niveaus van invoer lieten zien dan
de invoerniveus volgens de Eurostat-statistieken. Er kon derhalve van de
voorgestelde alternatieve bronnen geen gebruik worden gemaakt. Sommige partijen
stelden tevens voor dat de Commissie zou moeten samenwerken met de nationale
douane-autoriteiten van de grootste invoerende lidstaten, in het kader van een
analyse van de verschillende productcategorieën die vanuit de VRC werden
ingevoerd. Ten aanzien van deze stelling wordt geoordeeld dat, afgezien van de
praktische onmogelijkheid, dergelijke gegevens ook indien zij zouden zijn
verzameld, geen oplossing hadden geboden voor het informatiegat dat door de niet-medewerking
was veroorzaakt. Dit met name omdat het verlangde niveau van onderzoek niet
enkel op rekeningen had kunnen worden gebaseerd, waarbij niet alle
productsoortbeschrijvingen in een mate van nauwkeurigheid voorhanden zijn die
vereist is om productsoorten zinvol te kunnen vergelijken. (193) Sommige partijen betoogden
voorts dat de Commissie geen analyse van het productassortiment van de invoer
uit de VRC had verricht, om een billijke vergelijking van de invoer met in de
Unie geproduceerde rijwielen te kunnen maken, met het oog op een objectieve en
billijke vergelijking bij de vaststelling van haar schade en de prijsonderbieding.
Voorts stelden de partijen dat de Commissie had gerefereerd aan het
prijsonderbiedingscijfer dat in het vorige onderzoek als genoemd in overweging
5 was vastgesteld, dat was berekend aan de hand van de gemiddelde prijzen van
Eurostat, zonder dat de feitelijke samenstelling van de invoer bekend was.
Voorts zou de Commissie niet hebben getracht te bepalen of de ingevoerde producten
daadwerkelijk vergelijkbaar waren met in de Unie geproduceerde rijwielen, en
derhalve vertoont de analyse van de Commissie inzake prijsonderbieding wat de
niet-medewerkende producenten aangaat, mankementen. Om deze redenen zou tevens
moeten worden geconcludeerd dat de Commissie er niet in is geslaagd een
objectieve beoordeling te maken en evenmin haar vaststelling dat de bedrijfstak
van de Unie nog altijd aanmerkelijke schade lijdt, voldoende heeft toegelicht. (194) In dit verband zij opgemerkt
dat, zoals in overweging 160 is vermeld, de prijsonderbieding van de
medewerkende producenten-exporteurs ten aanzien waarvan dumping was
vastgesteld, is berekend op basis van hun feitelijk gecontroleerde uitvoerprijs
(cif-prijs grens Unie), zowel met als zonder de dumpingmarge en met
inachtneming van het productassortiment van hun uitvoer gedurende het TNO. Aangezien
de medewerking van de Chinese producenten-exporteurs bijzonder gering was en
bijgevolg de resultaten van de medewerkende Chinese producenten-exporteurs niet
representatief voor de gehele VRC konden worden geacht, zoals vermeld in
overweging 145, konden echter de prijsonderbiedingsniveaus die waren
vastgesteld in het tussentijds nieuw onderzoek tot wijziging als vermeld in
overweging 3, niet worden gewijzigd. (195) Gelet op de grote mate van
niet-medewerking moest de Commissie voor de vaststelling van de voor het gehele
land geldende dumping-, prijsonderbieding- en schadeniveaus afgaan op de
beschikbare feiten. In deze context heeft de Commissie gekeken naar
alternatieve informatiebronnen die om de in de overwegingen 192 tot en met 194
vermelde redenen niet konden worden gebruikt. Bij ontbreken van daarmee
strijdige bevindingen werden de in het tussentijds nieuw onderzoek vastgestelde
dumping-, prijsonderbieding- en schadeniveaus uit het in het tussentijds nieuw
onderzoek tot wijziging als vermeld in overweging 3 als referentie aangehouden.
(196) Anders dan partijen stellen,
zijn de referentieniveaus gebruikt die zijn vastgesteld tijdens het onderzoek
in verband met het vervallen van maatregelen dat zijn beslag heeft gevonden in
de in overweging 3 genoemde Verordening (EG) nr. 1095/2005 van de Raad, en niet
die welke zijn vastgesteld tijdens het onderzoek in verband met het vervallen
van maatregelen dat zijn beslag heeft gevonden in de in overweging 5 genoemde
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 990/2011. (197) Daarnaast is betoogd dat de Commissie heeft nagelaten de
gestelde fouten van de nationale douane-autoriteiten te onderzoeken, waarmee
geen billijke vergelijking van de Chinese invoerprijzen mogelijk was. Er zij
aan herinnerd dat in het huidige onderzoek geen zinvolle prijsvergelijking had
kunnen plaatsvinden wegens de grote mate van niet-medewerking, zodat dit
argument als niet ter zake doende werd beschouwd. F. BLIJVENDE AARD VAN GEWIJZIGDE
OMSTANDIGHEDEN EN WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING VAN DUMPING EN SCHADE 1. Dumping (198) Overeenkomstig artikel 11, lid
3, van de basisverordening werd onderzocht of de omstandigheden in verband met
dumping en schade significant waren gewijzigd en of deze wijziging
redelijkerwijs als blijvend kon worden aangemerkt. (199) Voor de drie medewerkende
producenten-exporteurs uit de VRC gold in het vorige onderzoek een residueel
recht, terwijl in het onderhavige onderzoek voor hen een individueel recht is
berekend. Zoals vermeld in de overwegingen 113 voldeden alle drie de
medewerkende producenten-exporteurs in de VRC aan de eisen voor individuele
behandeling. Het dossier bevatte geen informatie waaruit bleek dat de situatie
van de betrokken medewerkende producenten-exporteurs in de nabije toekomst zou
kunnen veranderen. (200) Voorts is uit het onderzoek
gebleken dat het Chinese systeem van uitvoercontingenten dat tijdens het
tussentijdse nieuwe onderzoek tot wijziging van toepassing was, door de
regering van de VRC is afgeschaft en vermoedelijk niet meer zal worden
ingesteld, zeker gezien het feit dat de Chinese regering voor de rijwielsector
een op de uitvoer gericht beleid voert, zoals vermeld in overweging 203. Verder
is uit het onderzoek niet gebleken van bewijs dat het prijsgedrag van de drie
ondernemingen in de nabije toekomst aanzienlijk zal veranderen. (201) Vandaar dat de gewijzigde
omstandigheden die hebben geleid tot het berekenen van nieuwe dumpingmarges
voor de drie medewerkende producenten-exporteurs in de VRC worden geacht van
blijvende aard te zijn. (202) Wat het
voor de gehele VRC geldende recht betreft, is uit het onderzoek niet gebleken
van gewijzigde omstandigheden en wordt voorgesteld om het in het tussentijdse
nieuwe onderzoek tot wijziging vastgestelde recht te handhaven. (203) Ook werd onderzocht of
handhaving van de maatregel niet langer noodzakelijk was om de gevolgen van
dumping te neutraliseren. Volgens de Chinese Bicycles Association werden in
2011 in totaal 83,45 miljoen rijwielen in de VRC geproduceerd, wat een stijging
is van 2,3 % ten opzichte van 2010. Verder is de Chinese rijwielindustrie
nog steeds een exportindustrie. In 2011 exporteerde de VRC 55,72 miljoen
rijwielen, ofwel 67 % van de totale productie, wat een daling is van
4,2 % ten opzichte van 2010. De binnenlandse verkoop bedroeg in 2011
ongeveer 23,73 miljoen eenheden. De belangrijkste productieregio is Tianjin,
waar in 2011 ongeveer de helft van de totale productie werd geproduceerd.
Volgens het ontwikkelingsplan van de gemeente Tianjin voor de lichte industrie
en de textielindustrie dat in het kader van het 12de vijfjarenplan is
opgesteld, worden in deze gemeente nieuwe industrieparken ontwikkeld die
speciaal zijn bedoeld voor de productie van rijwielen. De productiecapaciteit
voor rijwielen in Tianjin zal in 2015 naar schatting 55 miljoen eenheden
bedragen, wat een stijging is van 44 % ten opzichte van 2011. De helft
daarvan is bestemd voor uitvoer (meer dan het totale verbruik in de Unie in het
TNO). (204) Voorts meldden de drie
medewerkende ondernemingen een bezettingsgraad tussen 72 % en 81 % in
het TNO. Extrapolatie levert voor de Chinese industrie een geschatte
reservecapaciteit op van meer dan 25 miljoen rijwielen. Dat is meer dan het
dubbele van de totale productie van de bedrijfstak van de Unie in het TNO en
24 % meer dan het totale verbruik in de Unie. Voorts geldt dat de
productie van rijwielen arbeidsintensief is en arbeidskrachten in de VRC zeer
goedkoop zijn, waardoor Chinese producenten vrij snel extra capaciteit kunnen
opbouwen. (205) Verder is de markt van de Unie
qua omvang na de Chinese markt de grootste in de wereld. Deze grote potentiële
vraag maakt de Unie zeer aantrekkelijk. (206) De bevindingen van het onderzoek
naar de ontwijking van antidumpingmaatregelen (zie overweging 14) bevestigen
dat de markt van de Unie nog steeds een aantrekkelijke markt is voor
producenten-exporteurs in de VRC en dat het zeer waarschijnlijk is dat zij in
afwezigheid van maatregelen opnieuw een aanzienlijk deel van hun productie naar
de Unie zullen uitvoeren. (207) Bovendien hebben andere
potentiële exportmarkten voor de VRC ook antidumpingmaatregelen ingesteld
(Canada[34]),
waardoor het aantal derde landen waar het betrokken product onbelast kan worden
ingevoerd, beperkt is. (208) Er wordt in herinnering
gebracht dat vroeger in de Verenigde Staten op grote schaal rijwielen werden
geproduceerd en op rijwielen uit de VRC antidumpingrechten van toepassing
waren. Nadat deze rechten eind jaren negentig werden ingetrokken, werd de
Amerikaanse markt overstroomd door invoer uit de VRC. De daaropvolgende jaren
is de binnenlandse productie vrijwel volledig gestopt. Van de rijwielen die in
2011 in de Verenigde Staten werden verkocht, was naar schatting 99 %
ingevoerd: 93 % uit de VRC en 6 % uit Taiwan. De binnenlandse
productie van rijwielen in de Verenigde Staten wordt geschat op ongeveer
56 000 eenheden per jaar, terwijl het jaarlijks verbruik ongeveer 16
miljoen eenheden bedraagt. De totale rijwielmarkt van de Verenigde Staten
(inclusief de verkoop van onderdelen en accessoires) vertegenwoordigde in 2011
een geschatte waarde van 6 miljard US-dollar. (209) De conclusie luidt derhalve dat
de Chinese rijwielindustrie georiënteerd is op de export en dat zij zich al
eerder op verschillende markten in de hele wereld schuldig heeft gemaakt aan
oneerlijke tariefpraktijken. Bovendien bevestigen de bevindingen van het
onderzoek naar de ontwijking van antidumpingmaatregelen dat de Chinese
exporteurs nog steeds belangstelling hebben voor de markt van de Unie. Voorts
doen de tariefpraktijken van de Chinese exporteurs vermoeden dat de markt van
de Unie bij het intrekken van de maatregelen zeer waarschijnlijk overstroomd
zou worden met laaggeprijsde Chinese invoer om de binnenlandse markt over te
nemen. Derhalve wordt geconcludeerd dat handhaving van de maatregelen nog
steeds noodzakelijk is om de gevolgen van dumping te neutraliseren. (210) Na de
mededeling is betoogd dat in de analyse geen rekening is gehouden met het feit
dat de groei van de productie in de VRC wordt beperkt door de mate van
beschikbaarheid van arbeidskrachten, en dat de VRC haar voordeel op het gebied
van arbeidskosten verliest ten opzichte van andere zuid-Aziatische landen die
in het kader van preferentiële handelsovereenkomsten werken. Gelet op de
niet-medewerking kon deze stelling niet nader worden gecontroleerd en werd zij
derhalve buiten beschouwing gelaten. 2. Schade (211) Reden voor het ambtshalve
openen van een tussentijds nieuw onderzoek waren de volgende veranderingen in
de organisatiestructuur van de bedrijfstak van de Unie: i) een overschakeling
van de volledige productie op (gedeeltelijke) assemblage met gebruikmaking van ingevoerde onderdelen; ii) een
wijziging van het kostenniveau de uitbreiding en het opzetten van nieuwe
productiefaciliteiten in Centraal- en Oost-Europa; iii) een toenemende
wijziging in het gebruik van grondstoffen en halffabrikaten, van staal tot
legeringen, naar aanleiding van consumentenontwikkelingen. Blijkens de in
overweging 162 uiteengezette bevindingen zijn al deze ontwikkelingen gaande en
hebben zij een mondiaal karakter. Bijgevolg is het onwaarschijnlijk dat in dit
opzicht in de nabije toekomst veranderingen zullen optreden. (212) Wat betreft de beoordeling van
de waarschijnlijkheid van het voortduren van de schade, is het gezien de toch
al fragiele situatie van de bedrijfstak van de Unie, zoals beschreven in de
overwegingen 184 tot en met 187, waarschijnlijk dat de producenten in de Unie
een verdere prijsdruk als gevolg van invoer met dumping uit de VRC niet het
hoofd zouden kunnen bieden en daardoor gedwongen zouden worden om de markt van
de Unie te verlaten, met als gevolg verlies van werkgelegenheid en
investeringen, technologie en knowhow (zie de overwegingen 247 en 248).
Derhalve wordt geconcludeerd dat de schade waarschijnlijk zal voortduren als de
maatregelen worden ingetrokken. Opmerkingen van partijen (213) Enkele partijen voerden aan dat
uit openbare informatie zou blijken dat de bedrijfstak van de Unie in een goede
financiële situatie verkeert en bijgevolg geen aanmerkelijke schade lijdt. De
financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie is beoordeeld aan de hand
van informatie die tijdens het onderzoek bij een representatieve steekproef van
producenten in de Unie is verzameld en gecontroleerd. Deze beoordeling kan niet
worden vervangen door openbare informatie over enkele producenten, zelfs niet
als de productie en verkopen van die producenten "omvangrijk" zijn.
De in de overwegingen 162 tot en met 187 geanalyseerde bevindingen zijn in
tegenspraak met de door partijen verstrekte informatie. Hun argumenten zijn
derhalve ongegrond verklaard. (214) Ook werd aangevoerd dat
handhaving van de antidumpingmaatregelen tegen de VRC discriminerend zou zijn,
omdat invoer uit andere derde landen, in het bijzonder Sri Lanka, met dumping
zou worden verkocht en schade zou veroorzaken zonder dat tegen die landen een
maatregel is ingesteld. Dit is onjuist. Naar aanleiding van het onderzoek naar
de ontwijking van antidumpingmaatregelen zijn deze maatregelen uitgebreid tot
de invoer van rijwielen uit onder meer Sri Lanka. Daarnaast werd geen
bewijsmateriaal overgelegd waaruit bleek dat de echte producenten in het
betrokken land met dumping zouden verkopen. Het argument van de partij werd
derhalve ongegrond verklaard en verworpen. G. OORZAKELIJK VERBAND 1. Inleiding (215) Overeenkomstig artikel 3, leden
6 en 7, van de basisverordening werd onderzocht of de aanmerkelijke schade die
de bedrijfstak van de Unie had geleden, was veroorzaakt door de betrokken
invoer met dumping. Andere bekende factoren dan de invoer met dumping uit de
VRC waardoor de bedrijfstak van de Unie schade had kunnen lijden, werden
eveneens onderzocht, om uit te sluiten dat mogelijke schade als gevolg van deze
andere factoren aan de invoer met dumping uit de VRC zou worden toegeschreven.
Hiervoor werden met name de resultaten van het onderzoek naar de ontwijking van
antidumpingmaatregelen geanalyseerd. 2. Gevolgen van de invoer met dumping uit de VRC (216) De invoer uit de VRC nam
gedurende de beoordelingsperiode af en vertegenwoordigde in het TNO een
marktaandeel van 2,9 %. Dit relatieve lage en krimpende marktaandeel moet
worden gezien tegen de achtergrond van de ontwijkende invoer uit Indonesië, Maleisië,
Sri Lanka en Tunesië (zie de overwegingen 223 en 224). (217) Zoals vermeld in overweging
160, werd geconcludeerd dat de prijzen van de invoer uit de VRC de
verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie sterk
bleven onderbieden en zo een aanzienlijk prijsdrukkend effect op de markt van
de Unie hadden. (218) Tegelijkertijd vertoonden de
meeste schade-indicatoren een negatieve trend. Dat geldt met name voor de
productie- (-19 %) en verkoophoeveelheid (-9 %), de productiecapaciteit
(-5 %) en de bezettingsgraad (-14 %). (219) De
winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie nam gedurende de hele
beoordelingsperiode af en de bedrijfstak kwam dicht bij het break-evenpoint
door het prijsdrukkend effect van de invoer uit de VRC. Hierdoor kon de
bedrijfstak de prijzen niet verhogen tot een winstgevend niveau zonder
aanzienlijk marktaandeel te verliezen. (220) Vandaar dat wordt geconcludeerd
dat het prijsdrukkend effect van de invoer van rijwielen tegen dumpingprijzen
een doorslaggevende factor is geweest bij het ontstaan van de huidige kwetsbare
economische situatie van de bedrijfstak van de Unie. (221) Na de mededeling is betoogd dat
de relevantie van de dalende productie en bezettingsgraad onvoldoende is
toegelicht, met name gelet op het feit dat de productiedaling niet werd geacht
gevolgen voor de winstgevendheid te hebben. Er zij opgemerkt dat alle
schade-elementen relevant zijn voor de beoordeling van de economische situatie
van de bedrijfstak van de Unie, ongeacht of zij in een concrete zaak gevolgen
voor de winstgevendheid hebben. Zoals toegelicht in overweging 237, werd de
daling van de winstgevendheid en van andere winstgerelateerde indicatoren niet
veroorzaakt door de krimpende markt, maar kan deze worden toegeschreven aan de voortdurende
druk van de Chinese invoer met dumping. Het argument wordt derhalve afgewezen. (222) Dezelfde partij betoogde tevens dat de ontwikkeling van het
marktaandeel van de Chinese invoer niet naar behoren is geanalyseerd, omdat bij
de analyse niet is ingegaan op de scherpe daling van de invoer gedurende de
beoordelingsperiode. Tevens werd gesteld dat het onderzoek naar het oorzakelijk
verband niet was ingegaan op de ontwikkeling van stijgende prijzen van deze
uitvoer. In dit verband zij eraan herinnerd dat het dalende volume van de
Chinese invoer moet worden gezien tegen de achtergrond van de bevindingen van
het parallelle onderzoek naar ontwijking (zie overweging 216). De aan de hand
van Eurostat vastgestelde prijsontwikkeling van de Chinese invoer is niet
bepalend, aangezien daarin geen rekening is gehouden met de prijsontwikkeling
van de invoer van Chinese fietsen via de ontwijkende landen. Daarom werd het
argument verworpen. 3. Gevolgen van ontwijkende
invoer (223) Zoals opgemerkt in overweging 15 bleek uit het onderzoek naar
de ontwijking van antidumpingmaatregelen dat de geldende maatregelen tegen de
VRC werden ontweken door assemblage en overlading in Indonesië, Maleisië, Sri
Lanka en Tunesië. Op basis van deze bevindingen werd het verschil tussen de
omvang van de invoer uit de landen in kwestie zoals geregistreerd blijkens
Eurostat en de omvang van de uitvoer door bekende echte producenten, d.w.z.
producenten die om de in Verordening (EU) nr. XX/2013
genoemde redenen in aanmerking kwamen voor vrijstelling van de uitgebreide
maatregelen, geacht invoer te zijn waarmee de geldende maatregelen worden
ontweken ("ontwijkende invoer"). (224) In de causaliteitsanalyse werd
ervan uitgegaan dat deze invoer feitelijk afkomstig was uit de VRC en bijgevolg
samen met de rechtstreekse invoer uit de VRC moest worden beoordeeld. Op basis
hiervan werd de omvang van de invoer uit de VRC vastgesteld op
1 904 761 eenheden in het TNO. In 2008 werden 2 321 240
eenheden ingevoerd. Dit cijfer daalde in 2009 tot 1 802 101 eenheden,
ofwel met 22 %, en steeg in 2010 weer tot bijna hetzelfde niveau als in
2008, wat goed was voor een marktaandeel van 10,6 %. Aan het einde van het
TNO was de invoer weer met 13 % gedaald en bedroeg het marktaandeel
9,5 %. In de beoordelingsperiode nam de omvang van de invoer met 18 %
af. Vanwege de krimpende markt (zie overweging 153) leidde de beschreven afname
van de invoerhoeveelheid niet tot een significant verlies van marktaandeel. Dat
was aan het einde van de beoordelingsperiode immers maar met 0,8 %
afgenomen. Omdat onbekend is uit welke producten de invoer uit de VRC en de
ontwijkende invoer precies zijn samengesteld (m.a.w. het productassortiment),
is een vergelijking van de prijzen van die invoer met de verkoopprijzen van de
bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie niet zinvol. Tabel 16 Invoer uit de VRC plus ontwijkende invoer uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië || 2008 || 2009 || 2010 || TNO Hoeveelheid (eenheden) || 2 321 240 || 1 802 101 || 2 194 354 || 1 904 761 Index (2008=100) || 100 || 78 || 95 || 82 Marktaandeel || 10,3 % || 8,8 % || 10,6 % || 9,5 % Bron: Eurostat (225) Na de mededeling stelden sommige partijen dat de analyse van
het effect van de ontwijkende invoer mankementen vertoonde, aangezien zij enkel
was gebaseerd op de gevolgen van het volume, en er derhalve geen sprake was van
een prijsvergelijking op basis van een analyse van een productassortiment. Deze
ontoereikende analyse zou het gevolg zijn van procedurele tekortkomingen,
aangezien de analyse van het productassortiment niet had plaatsgevonden ondanks
medewerking van producenten-exporteurs uit de betrokken landen. Voorts werd
gesteld dat de invoer uit deze landen in de Unie betrekking heeft op goedkope
kinder- of andere fietsen die niet met de in de Unie geproduceerde fietsen
concurreren. In dit verband zij opgemerkt dat de analyse van het
productassortiment niet had kunnen worden uitgevoerd om de in overweging 192
uiteengezette redenen. Tevens hield het merendeel van de ontwijkende invoer
verband met overladingen waarbij geen informatie over het productassortiment
beschikbaar was. Ten slotte zij opgemerkt dat de producenten in de Unie in alle
productsegmenten produceren; bijgevolg is het argument over beweerdelijk
niet-concurrerende invoer van kinderfietsen en fietsen uit het onderste segment
ongegrond. 4. Gevolgen van andere factoren 4.1. Invoer
uit andere derde landen (226) De totale invoer uit andere
derde landen bedroeg aan het einde van het TNO 6 931 333 eenheden.
Dit betekent dat de invoer uit die landen in de beoordelingsperiode met
1 % is gestegen (227) Omdat het verbruik in de Unie
in die periode daalde, bleef het marktaandeel van de invoer uit andere derde
landen min of meer stabiel en bedroeg in het TNO 34 %. (228) Taiwan bleef voor de Unie met
gedurende de beoordelingsperiode een relatief constant marktaandeel het
grootste land van uitvoer naar de Unie en vertegenwoordigde aan het einde van
het TNO 14 % van het verbruik in de Unie. (229) Thailand was het op een na
grootste land van uitvoer voor de Unie. Het marktaandeel van de invoer uit dit
land daalde in de beoordelingsperiode met 2 procentpunten, namelijk van
7 % in 2008 tot 5 % aan het einde van het TNO. (230) Zoals vermeld in overweging
157, wordt bij de prijzen aan de hand van Eurostat geen rekening gehouden met
het feit dat uit ieder land een ander productassortiment wordt ingevoerd en
worden om die reden indexen gebruikt om de prijsontwikkelingen weer te geven.
Omdat onbekend is welke productassortimenten uit andere derde landen werden
ingevoerd, is het niet zinvol om de prijzen van die invoer te vergelijken met
de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie. (231) Alleen de invoer uit Taiwan was
groter dan die uit de VRC (inclusief ontwijkende invoer). In dit verband moet
worden opgemerkt dat de invoer uit Taiwan in het algemeen is bedoeld voor de
hogere marktsegmenten en dat geen bewijs van het tegendeel is geleverd. Vandaar
dat deze invoer niet als een oorzaak van de door de bedrijfstak van de Unie
geleden schade kan worden beschouwd. (232) Verscheidene partijen voerden
aan dat uit andere derde landen tegen lagere prijzen werd ingevoerd dan uit de
VRC en dat de invoer uit de VRC daarom niet de oorzaak kon zijn van de
aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Unie had geleden. Dit argument
moest worden afgewezen omdat, om de in overweging 157 genoemde redenen, op
basis van Eurostat geen gemiddelde invoerprijzen konden worden vastgesteld en
bijgevolg op die basis geen conclusie kon worden getrokken. (233) Een andere partij voerde aan
dat de invoer uit derde landen die vanaf 1 januari 2011 onder het algemeen
preferentiestelsel (APS) vallen (Cambodja en Bangladesh), naar verwachting zou
stijgen. Het effect hiervan op de invoerprijzen en -hoeveelheden en de gevolgen
voor de markt van de Unie kunnen niet vooraf worden beoordeeld. Bovendien was
geen informatie beschikbaar over het vermogen van die landen om hun
productiecapaciteit en verkoop op de markt van de Unie te vergroten. Aangezien
op deze basis geen eenduidige conclusie kon worden getrokken, werd het argument
afgewezen. (234) Na de mededeling voerden de
partijen aan dat het effect van de invoer uit derde landen met preferentiële
handelsovereenkomsten niet naar behoren was onderzocht, omdat de invoer uit
deze landen qua volume vergeleken met die uit China aanzienlijk was, en een
deel daarvan ook lager geprijsd. In dit verband zij eraan herinnerd dat de VRC
de op één na grootste invoerder in de Unie is. De invoer uit andere derde
landen lag in alle gevallen onder de omvang van de invoer van de Chinese
rijwielen. Tevens werden geen klachten over dumping tegen deze landen
ingediend. Derhalve luidde de conclusie dat het effect van de invoer uit deze
landen niet zodanig kon zijn dat daardoor het oorzakelijk verband tussen de
grote omvang van de invoer met dumping uit China en de voortdurende
aanmerkelijke schade van de bedrijfstak van de Unie, werd verbroken. Daarom
werd het argument verworpen. Tabel 17 Invoer uit andere derde landen* || 2008 || 2009 || 2010 || TNO || Eenheden || Markt-aandeel || Prijs EUR/ eenheid || Eenheden || Markt-aandeel || Prijs EUR/ eenheid || Eenheden || Markt-aandeel || Prijs EUR/ eenheid || Eenheden || Markt-aandeel || Prijs EUR/ eenheid Taiwan || 3 428 043 || 15 % || || 2 949 433 || 14 % || || 3 458 448 || 17 % || || 2 864 114 || 14 % || Index || 100 || 100 || 100 || 86 || 94 || 126 || 101 || 110 || 125 || 84 || 93 || 151 Thailand || 1 522 209 || 7 % || || 1 384 410 || 7 % || || 1 234 123 || 6 % || || 993 952 || 5 % || Index || 100 || 100 || 100 || 91 || 99 || 118 || 81 || 88 || 114 || 65 || 73 || 113 Overige || 2 746 124 || 12 % || 66 || 2 838 962 || 14 % || 73 || 2 847 164 || 14 % || 80 || 3 077 535 || 15 % || 80 Index || 100 || 100 || 100 || 103 || 113 || 111 || 104 || 113 || 122 || 112 || 125 || 121 Totaal || 7 696 376 || 34 % || 99 || 7 172 805 || 35 % || 116 || 7 539 735 || 36 % || 122 || 6 935 601 || 34 % || 132 Index || 100 || 100 || 100 || 93 || 102 || 118 || 98 || 106 || 124 || 90 || 101 || 134 *Exclusief ontwijkende invoer uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië Bron: Eurostat 4.2. Ontwikkeling
van het verbruik (235) Zoals in overweging 153 is
vermeld, is het verbruik in de periode van 2008 tot het einde van het TNO met
10 % gedaald. Maar ondanks die krimpende markt handhaafde de bedrijfstak
van de Unie zijn marktaandeel en groeide het marktaandeel zelfs een beetje (zie
overweging 168). Een krimpende markt kan dus geen oorzaak van schade zijn
geweest. 4.3. Economische crisis en klimaat (236) Sommige partijen voerden aan
dat de wijdverspreide negatieve economische omstandigheden in de Unie een
negatief effect hadden op het koopgedrag van consumenten. Ook werd aangevoerd
dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie ten minste voor een deel te
wijten was aan de slechte weersomstandigheden in de Unie in 2011. Deze factoren
zouden hebben geleid tot de algehele daling van het verbruik in de Unie. (237) Uit het
onderzoek is inderdaad gebleken dat in de beoordelingsperiode sprake was van
een dalend verbruik. Zoals in overweging 234 is opgemerkt, kan de krimpende
markt echter geen oorzaak van schade zijn geweest. (238) De partijen in kwestie voerden
ook aan dat de productie en werkgelegenheid niet afnamen door de invoer met
dumping maar door de negatieve ontwikkeling van het verbruik. Aangezien de
rijwielindustrie geen hoge vaste kosten heeft, had de productiedaling echter
geen gevolgen voor de winstgevendheid van de bedrijfstak. En de afname van de
werkgelegenheid is een gevolg van de herstructurering van de bedrijfstak. Hoe
dan ook, het dalende verbruik biedt geen verklaring voor de negatieve
ontwikkeling van andere schade-indicatoren. 4.4. Invoer zonder dumping (239) De invoer zonder dumping van
één van de medewerkende producenten-exporteurs bedroeg nauwelijks meer dan
0 % van de totale invoer uit de VRC en was dus verwaarloosbaar. De invoer
van die producent-exporteur kan daarom geen waarneembaar effect op de situatie
van de bedrijfstak van de Unie hebben gehad. 4.5. Elektrische fietsen (240) Aangevoerd werd dat de door de
bedrijfstak van de Unie geleden schade was veroorzaakt door de opkomst van
elektrische fietsen, die het betrokken product zouden vervangen. Elektrische
fietsen zijn echter nog maar zeer recentelijk in opkomst en werden in het TNO
maar marginaal verkocht. Bijgevolg kan de verkoop van elektrische fietsen geen
effect hebben gehad op de situatie van de bedrijfstak van de Unie. 4.6. Gevolgen van de structurele
veranderingen (241) Na de mededeling voerde een
partij aan dat de Commissie bij haar onderzoek van de schade en het oorzakelijk
verband niet het effect had onderzocht van de als zodanig erkende structurele
veranderingen van de markt en de bedrijfstak van de Unie. Bij wijze van
voorbeeld werd gesteld dat de Commissie het effect van de verplaatsing van de
productie naar de Oost-Europese landen niet bij haar analyse van de
productiekosten had betrokken. In dit opzicht zij opgemerkt dat de analyse van
de blijvende aard van de veranderingen is verricht (zie overweging 162) en dat
de conclusie luidde dat de veranderingen van blijvende aard waren (zie
overweging 211). Om deze reden is de schade opnieuw geanalyseerd, op basis van
een steekproef van producenten in de Unie die zodanig zijn geselecteerd dat de
structuurveranderingen tot uiting komen. Derhalve is bij de analyse van de
schade en het oorzakelijk verband naar behoren rekening gehouden met het effect
van die veranderingen. Het argument wordt derhalve afgewezen. 4.7. Conclusie (242) Ondanks het dalende verbruik in
de Unie werden aanzienlijke hoeveelheden in de VRC geproduceerde rijwielen door
rechtstreekse of ontwijkende invoer met dumping op de markt van de Unie
gebracht. Het vrij stabiele en significante marktaandeel van deze invoer
gedurende de beoordelingsperiode deed zich voor in een periode waarin de
kwetsbaarheid van de bedrijfstak van de Unie voortduurde (zie de overwegingen
184 tot en met 187). Daarom werd geconcludeerd dat er een oorzakelijk verband
was tussen de invoer uit de VRC (rechtstreeks en ontwijkend) en de
aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Unie had geleden. (243) Daarnaast werden nog andere
factoren onderzocht, zoals de invoer uit andere derde landen, de ontwikkeling
van het verbruik, de economische crisis en de klimaatsomstandigheden, de invoer
zonder dumping en de opkomst van elektrische fietsen. Geen van deze factoren
bleek belangrijk genoeg om het vastgestelde oorzakelijke verband tussen de
invoer met dumping uit de VRC en de geleden aanmerkelijke schade te verbreken. (244) Op basis van bovenstaande
analyse, waarin de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de
bedrijfstak van de Unie naar behoren werden onderscheiden en gescheiden van de
schade veroorzakende gevolgen van de invoer met dumping, werd geconcludeerd dat
de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping uit de VRC en de
ontwijkende invoer aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 6, van de
basisverordening heeft geleden. H. BELANG VAN DE UNIE 1. Inleiding (245) Overeenkomstig artikel 21 van
de basisverordening is onderzocht of er ondanks de conclusie inzake schade
veroorzakende dumping dwingende redenen zijn om te concluderen dat het niet in
het belang van de Unie is om antidumpingmaatregelen tegen invoer met dumping
uit de VRC in te stellen die voorzien in de heffing van de hieronder genoemde
rechten (zie overweging 279). (246) In de vorige onderzoeken werden
antidumpingmaatregelen niet in strijd met het belang van de Unie geacht. Omdat
het onderhavige onderzoek een tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel
11, lid 3, van de basisverordening is en bijgevolg betrekking heeft op een
situatie waarin al antidumpingmaatregelen zijn ingesteld, kan worden nagegaan
of die maatregelen ongewenste negatieve gevolgen voor de betrokken partijen
hebben gehad. (247) Het belang van de Unie is
bepaald op basis van een beoordeling van de belangen van de verschillende
betrokken partijen, te weten: de bedrijfstak van de Unie, producenten van
rijwielonderdelen, niet-verbonden importeurs en gebruikers. 2. Belang
van de bedrijfstak van de Unie (248) Uit het
onderzoek is gebleken dat de bedrijfstak van de Unie nog steeds in een fragiele
situatie verkeert. Gezien de aanzienlijke omvang van de invoer met dumping uit
de VRC en de waarschijnlijkheid dat de dumping wordt voortgezet en de schade
zal voortduren, is het zeer waarschijnlijk dat de productie van rijwielen uit
de Unie zou verdwijnen als de maatregelen werden ingetrokken. (249) De bedrijfstak van de Unie
draagt in aanzienlijke mate bij aan technologische innovatie en spin-offs,
zoals de recentelijk ontwikkelde fietsen met trapondersteuning en elektrische
fietsen, die zonder rijwielindustrie in de Unie niet economisch levensvatbaar
zouden zijn. De bedrijfstak draagt ook bij aan het bereiken van milieudoelen,
zoals de vergroening van het vervoer en decarbonisatie. (250) De bedrijfstak van de Unie is
ook de motor van toeleveringsbedrijven, die bijvoorbeeld rijwielonderdelen en
-accessoires en aanverwante diensten leveren. De bedrijfstak is goed voor
60 000 tot 70 000 directe en indirecte banen in de Unie. (251) De bedrijfstak van de Unie
heeft in herstructurering en innovatie geïnvesteerd. Als de bedrijfstak
verdwijnt, gaan die investeringen verloren. Bij handhaving van de maatregelen
zou de bedrijfstak in staat zijn om zijn afzet te handhaven en mogelijk zelfs
te vergroten en zo het noodzakelijke rendement behalen om te kunnen blijven
investeren in nieuwe technologie en innovatie. (252) Gezien de in de overwegingen
184 tot en met 187 uiteengezette conclusies betreffende de situatie van de
bedrijfstak van de Unie, wordt verwacht dat intrekking van de maatregelen de
financiële situatie van de bedrijfstak aanzienlijk zal doen verslechteren en
uiteindelijk tot het stoppen van de productie zal leiden. De
antidumpingmaatregelen zijn bijgevolg in het belang van de bedrijfstak. 3. Belang van producenten van
rijwielonderdelen (253) De vereniging van fabrikanten
van rijwielonderdelen (COLIPED) heeft zich tijdens het onderzoek kenbaar
gemaakt. Volgens informatie van COLIPED telt de Unie ongeveer 370
toeleveringsbedrijven voor de rijwielindustrie, die werk verschaffen aan
ongeveer 16 000 mensen. Deze toeleveringsbedrijven zijn afhankelijk van
voortzetting van de rijwielproductie in de Unie. (254) Drieënvijftig fabrikanten van
rijwielonderdelen, die samen goed zijn voor 39 % van de totale omzet van
de rijwielonderdelenindustrie, die wordt geraamd op 1,2 miljard EUR,
lieten weten voorstander van de maatregelen te zijn. De fabrikanten van
rijwielonderdelen profiteren van de uitbreiding van de bestaande maatregelen
tot essentiële rijwielonderdelen (zie overweging 1). De bestaande
vrijstellingsregeling (zie overweging 1) stimuleert de lokale productie van
rijwielonderdelen door te bepalen dat de waarde van de Chinese onderdelen
minder dan 60 % van de totale waarde van de gebruikte onderdelen moet
bedragen. Dankzij de ingestelde maatregelen kon de bedrijfstak van de Unie
investeren in nieuwe projecten die erop waren gericht om in de Unie de
productie van bepaalde essentiële onderdelen te hervatten. (255) Gebleken is dat als die
maatregelen worden ingetrokken en de productie van rijwielen in de Unie stopt,
ook de rijwielonderdelenindustrie in de Unie daarvan de negatieve gevolgen zal
ondervinden, omdat zij haar afnemers zal kwijtraken. Derhalve wordt
geconcludeerd dat antidumpingmaatregelen in het belang van de
rijwielonderdelenindustrie zijn. 4. Belang van de gebruikers/consumenten (256) De Europese Fietsersfederatie
(ECF), de overkoepelende organisatie van nationale fietsersverenigingen in
Europa, ondersteunt de handhaving van de geldende antidumpingmaatregelen. De
ECF voerde aan dat lokale productie in het belang van de consument is, omdat
het zowel kwaliteit en veiligheid als een gespecialiseerde klantenservice
verzekert. (257) Volgens
de ECF zou een toename van de invoer uit de VRC negatief uitwerken op de hoge
kwaliteits- en veiligheidsnormen in de Unie en daarmee ten koste gaan van de
consument. (258) De antidumpingrechten zullen
volgens de ramingen geen aanmerkelijk effect op de consumentenprijs hebben,
omdat de meeste rijwielproducenten in de Unie onder de vrijstellingsregeling
werken, ingevolge waarvan essentiële rijwielonderdelen van oorsprong uit de VRC
vrij van rechten kunnen worden ingevoerd als de waarde daarvan minder dan
60 % van de totale waarde van de gebruikte onderdelen bedraagt. (259) Er wordt in herinnering
gebracht dat in de vorige onderzoeken werd vastgesteld dat de maatregelen geen
aanmerkelijke gevolgen voor de gebruikers/consumenten zouden hebben. Ondanks de
maatregelen zijn in de Unie niet alleen rijwielen verkrijgbaar uit derde landen
waartegen geen maatregelen zijn ingesteld, maar ook uit de VRC. Derhalve wordt
geconcludeerd dat de antidumpingmaatregelen geen aanmerkelijke negatieve
gevolgen voor de gebruikers in de Unie hebben. (260) Na de mededeling betoogde een
partij dat bij de analyse onterecht geen rekening was gehouden met het negatieve
effect van de maatregelen op de afnemers in de vorm van aanvullende kosten die
de maatregelen zouden impliceren. Opgemerkt zij dat de ECF die de consumenten
vertegenwoordigt, zich ten gunste van de maatregelen uitsprak om kwaliteits- en
veiligheidsredenen (zie overweging 255). Voorts profiteren de consumenten reeds
van de verlaagde prijs van bepaalde rijwielonderdelen vanwege de
vrijstellingsregeling (zie overweging 257). Het argument werd derhalve van de
hand gewezen. 5. Belang van niet-verbonden
importeurs (261) Geen van de niet-verbonden
importeurs verleende tijdens het onderzoek zijn medewerking. Vandaar dat geen
beoordeling kon worden gemaakt van de effecten van de maatregelen tijdens het
TNO. Er wordt aan herinnerd dat antidumpingmaatregelen niet ten doel hebben de
invoer te beletten, maar om weer tot billijke handelsvoorwaarden te komen en te
waarborgen dat niet tegen schade veroorzakende prijzen wordt ingevoerd. (262) Ook
wordt in herinnering gebracht dat er ook andere bronnen van invoer zijn en dat
feitelijk ongeveer 45 % van het verbruik aan rijwielen is ingevoerd. (263) Aangezien invoer uit de VRC
tegen billijke prijzen nog steeds zou zijn toegestaan en de invoer uit andere
derde landen ook gewoon zou doorgaan, zouden importeurs hun traditionele
activiteiten naar alle waarschijnlijkheid gewoon voortzetten wanneer de
maatregelen tegen invoer met dumping uit de VRC werden gehandhaafd. De
gewijzigde antidumpingmaatregelen voor de drie medewerkende
producenten-exporteurs zouden de mogelijkheden voor invoer uit de VRC tegen een
nulprocent- of verlaagd tarief vergroten. Derhalve wordt geconcludeerd dat de
antidumpingmaatregelen geen aanmerkelijke negatieve gevolgen voor de
niet-verbonden importeurs in de Unie hebben. 6. Effectiviteit van de
maatregelen (264) Eén partij voerde aan dat
antidumpingmaatregelen niet effectief zouden zijn, wat zou blijken uit het feit
dat de bedrijfstak van de Unie na bijna twintig jaar antidumpingmaatregelen nog
steeds schade lijdt. Producenten-exporteurs in de VRC blijken de maatregelen te
ontwijken door uitvoer via andere derde landen. Dit is op zijn minst een
gedeeltelijke verklaring voor de fragiele situatie waarin de bedrijfstak van de
Unie tijdens het TNO verkeerde. Het argument werd daarom verworpen. (265) Na de mededeling betoogden
sommige partijen dat de sinds 23 jaar bestaande maatregelen noch juridisch noch
handelspolitiek gerechtvaardigd zijn. Opgemerkt zij dat er, zolang er aan de
voorwaarden voor instelling of handhaving van de maatregelen wordt voldaan,
evenwel geen beperking in de tijd voor die maatregelen van toepassing is. Voorts
zijn de maatregelen in het onderhavige geval gerechtvaardigd, aangezien van
schade veroorzakende dumping is gebleken. Bovendien wordt de situatie van de
bedrijfstak van de Unie verder ondermijnd door de ontwijking. Het argument
wordt dan ook verworpen. 7. Conclusie (266) Handhaving van de maatregelen
tegen invoer met dumping van rijwielen van oorsprong uit de VRC is duidelijk in
het belang van de bedrijfstak van de Unie en van de leveranciers van
rijwielonderdelen in de Unie. Handhaving van de maatregelen zou het voor de
bedrijfstak van de Unie mogelijk maken om te groeien en de door de invoer met
dumping veroorzaakte situatie te verbeteren. Bovendien zouden importeurs geen
wezenlijke gevolgen van de maatregelen ondervinden, omdat rijwielen uit de VRC
en andere derde landen nog steeds tegen redelijke prijzen op de markt zouden
worden aangeboden. Voorts is op grond van het uitvoerige gebruik van de
bestaande vrijstellingsregeling door de bedrijfstak van de Unie geconcludeerd
dat de bestaande maatregelen geen aanmerkelijke negatieve gevolgen voor
gebruikers/consumenten hebben. Wanneer de maatregelen daarentegen worden
ingetrokken, zullen de rijwielproducenten in de Unie hun productie waarschijnlijk
moeten stopzetten, waardoor ook het bestaan van de producenten van
rijwielonderdelen in de Unie in gevaar zal komen. (267) Gezien het bovenstaande en
gezien de beschikbare informatie over het belang van de Unie zijn er geen
dwingende redenen tegen de instelling van maatregelen die voorzien in de
heffing van de hieronder genoemde rechten (zie overweging 279) op het betrokken
product van oorsprong uit de VRC. VOORGESTELDE RECHTEN 1. Schademarge (268) Gezien de conclusies inzake
dumping, de hieruit voortvloeiende schade en het belang van de Unie, dienen de
bestaande maatregelen, zoals ingesteld bij Verordening (EU) nr. 990/2011 van de
Raad, te worden gehandhaafd, behoudens het hieronder bepaalde. (269) Bij het bepalen van de hoogte
van deze maatregelen is rekening gehouden met de vastgestelde dumpingmarges en
het bedrag aan rechten dat noodzakelijk is om de schade voor de producenten in
de Unie op te heffen. (270) De rechten moeten hoog genoeg
zijn om de door de invoer in kwestie veroorzaakte schade op te heffen, maar
mogen de vastgestelde dumpingmarge niet overschrijden. Bij de berekening van
het bedrag aan rechten dat nodig is om de gevolgen van de schade veroorzakende
dumping ongedaan te maken, is ervan uitgegaan dat de maatregelen de bedrijfstak
van de Unie in staat moeten stellen zijn productiekosten te dekken en een winst
vóór belasting te maken die onder normale concurrentievoorwaarden, dat wil
zeggen in afwezigheid van invoer met dumping, redelijkerwijs op de verkoop van
het soortgelijke product in de Unie door een dergelijke bedrijfstak in de
sector kan worden behaald. De voor deze berekening gebruikte winstmarge, vóór
belastingen, is 8 % van de omzet. Dit is hetzelfde percentage dat bij het
vorige onderzoek werd aangehouden, aangezien er geen aanwijzingen zijn dat dit
percentage gewijzigd moet worden. (271) Aangezien van de kant van de
VRC zeer weinig medewerking werd verleend, zoals vermeld in de overwegingen 22
en 24, kunnen de bevindingen voor de medewerkende ondernemingen niet als
representatief voor het land worden beschouwd. Bijgevolg blijft de voor het
gehele land geldende schademarge, zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr.
1095/2005 van de Raad [35],
ongewijzigd (272) Voor de twee medewerkende
exporteurs ten aanzien waarvan dumping werd vastgesteld, werd de schademarge
berekend op basis van hun eigen uitvoerprijzen, die werden vergeleken, voor
hetzelfde handelsstadium, met de geen schade veroorzakende prijzen van de
bedrijfstak van de Unie voor de overeenkomstige productsoort. Voor de derde
medewerkende exporteur, ten aanzien waarvan geen dumping werd vastgesteld, werd
geen schademarge berekend. Voor Oyama Bicycles
(Taicang) Co. Ltd. werd geen schademarge vastgesteld.
Voor Zhejiang Baoguilai Vehicle Co. Ltd., daarentegen, werd een schademarge
vastgesteld die beduidend hoger was dan de dumpingmarge. (273) Na de mededeling betoogde een
partij dat het winstdoel van 8 % was vastgesteld aan de hand van de
marktvoorwaarden die niet overeenkomen met de huidige situatie en dat de
Commissie niet naar behoren had gerechtvaardigd waarom het in het vorige
onderzoek vastgestelde winstdoel (zie overweging 5) nog altijd gerechtvaardigd
is. Opgemerkt zij dat er in het huidige nieuwe onderzoek geen aanwijzingen
waren dat het winstdoelpercentage zou moeten worden gewijzigd. De betrokken
partij heeft geen onderbouwde berekening of alternatief winstdoelpercentage
ingediend. Het argument werd daarom verworpen. 2. Definitieve maatregelen (274) De in deze verordening
gespecificeerde individuele antidumpingrechten voor de drie medewerkende
groepen exporteurs in de VRC, zijn vastgesteld op basis van de bevindingen van
het onderhavige onderzoek. Zij weerspiegelen daarom de situatie die bij dit
onderzoek voor die groepen is geconstateerd. Bedoelde rechten gelden dus
uitsluitend voor producten van oorsprong uit de VRC die door die groepen zijn
geproduceerd, met andere woorden: door de specifiek in deze verordening
genoemde juridische entiteiten (in tegenstelling tot het voor het gehele land
geldende recht, dat van toepassing is op "alle andere
ondernemingen"). De rechten zijn niet van toepassing op ingevoerde
producten die zijn geproduceerd door een andere, niet specifiek in het
dispositief van deze verordening genoemde groep, waaronder begrepen entiteiten die
met de specifiek genoemde ondernemingen zijn verbonden. Op die producten is het
recht van toepassing dat geldt voor "alle andere ondernemingen". (275) Verzoeken om toepassing van
deze specifiek voor bepaalde ondernemingen geldende antidumpingrechten
(bijvoorbeeld na de naamswijziging van een onderneming of na de oprichting van
nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie[36] te worden gericht, onder
opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of
oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met
wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van productie
en verkoop in binnen- en buitenland. Indien het verzoek gerechtvaardigd is,
wordt de verordening dienovereenkomstig gewijzigd door bijwerking van de lijst
van ondernemingen waarvoor een individueel recht geldt. (276) Voor
een goede toepassing van het antidumpingrecht moet het residuele recht niet
alleen gelden voor niet-medewerkende producenten-exporteurs, maar ook voor
producenten die het betrokken product in het TNO niet naar de Unie uitvoerden. (277) Om,
gelet op het grote verschil in de hoogte van de rechten, het gevaar van
ontwijking zo klein mogelijk te maken, moeten in dit geval speciale maatregelen
worden genomen om een juiste toepassing van de rechten te garanderen. Deze
bijzondere maatregelen omvatten onder meer de overlegging aan de
douaneautoriteiten van de lidstaten van een geldige handelsfactuur die voldoet
aan de vereisten die zijn vermeld in de bijlage bij deze verordening. Voor
invoer die niet van een dergelijke factuur vergezeld gaat, geldt het residuele
antidumpingrecht dat van toepassing is op alle andere producenten-exporteurs. (278) Wanneer de uitvoer van een van
de ondernemingen die van een lager individueel recht profiteren, na de
instelling van de maatregelen in kwestie aanzienlijk toeneemt, kan dit op zich
worden beschouwd als een verandering in de structuur van het handelsverkeer als
gevolg van de instelling van maatregelen in de zin van artikel 13, lid 1,
van de basisverordening. In dergelijke omstandigheden kan, mits aan de
voorwaarden is voldaan, een onderzoek naar de ontwijking van maatregelen worden
geopend. Hierbij kan onder meer worden onderzocht of het nodig is de
individuele rechten in te trekken en een voor het gehele land geldend recht in
te stellen. (279) Overeenkomstig
artikel 7, lid 2, van de basisverordening worden de voor de medewerkende
exporteurs geldende rechten vastgesteld op een niveau dat toereikend is om de
schade aan de bedrijfstak van de Unie weg te nemen. Voor Zhejiang Baoguilai
Vehicle Co. Ltd. en Ideal (Dongguan) Bike Co., Ltd. zijn de rechten gebaseerd
op de in het onderzoek vastgestelde dumpingmarges, omdat die lager waren dan de
schademarges. Voor Oyama Bicycles (Taicang) Co. Ltd. was de schademarge lager
dan de dumpingmarge en werd het recht bijgevolg vastgesteld op het niveau van
de schademarge. (280) Op basis van de gegevens voor
het TNO zijn de volgende individuele rechten berekend: Onderneming || Definitief recht Zhejiang Baoguilai Vehicle Co. Ltd. || 19,2 % Oyama Bicycles (Taicang) Co. Ltd. || 0 % Ideal (Dong Guan) Bike Co. Ltd. || 0 % Alle andere ondernemingen || 48,5 % (281) Ingevolge artikel 2, lid 1, van
Verordening (EG) nr. 71/97 van de Raad, is het bij onderhavige verordening
ingestelde recht van 48,5 % voor alle andere ondernemingen (zie overweging
279) ook van toepassing op "hoofdbestanddelen van rijwielen", zoals
gedefinieerd in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 71/97 van de Raad, van
oorsprong uit de VRC, HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING
VASTGESTELD: Artikel 1 1. Bij dezen wordt een definitief
antidumpingrecht ingesteld op niet-gemotoriseerde rijwielen (waaronder wel
bakfietsen maar geen eenwielers zijn begrepen), momenteel ingedeeld onder de
GN-codes 8712 00 30 en ex 8712 00 70 (Taric-codes
8712 00 70 91 en 8712 00 70 99), van oorsprong
uit de VRC. 2. De definitieve antidumpingrechten die van
toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de in
lid 1 omschreven producten, voor zover vervaardigd door onderstaande
ondernemingen, zijn als volgt: Onderneming || Definitief recht || Aanvullende Taric-code Zhejiang Baoguilai Vehicle Co. Ltd. || 19,2 % || B772 Oyama Bicycles (Taicang) Co. Ltd. || 0 % || B773 Ideal (Dong Guan) Bike Co. Ltd. || 0 % || B774 Alle andere ondernemingen || 48,5 % || B999 3. De individuele rechten voor de in lid 2
genoemde ondernemingen zijn uitsluitend van toepassing indien aan de
douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur, opgesteld
conform de eisen van de bijlage, wordt overgelegd. Wanneer een dergelijke
factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor "alle
andere ondernemingen" geldt. 4. Tenzij anders vermeld, zijn de vigerende
bepalingen inzake douanerechten van toepassing. Artikel 2 De uitbreiding van het antidumpingrecht op
rijwielen van oorsprong uit de VRC tot bepaalde rijwielonderdelen van oorsprong
uit de VRC bij Verordening (EG) nr. 71/97 van de Raad, wordt gehandhaafd. Het bij artikel 2, lid 1, ingestelde
antidumpingrecht voor "alle andere ondernemingen" wordt het
definitieve antidumpingrecht als bedoeld in artikel 2, lid 1, van Verordening
(EG) nr. 71/97 van de Raad. Deze verordening treedt in werking op de dag
na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Deze verordening is verbindend in al haar
onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, Voor de Raad De Voorzitter BIJLAGE De in artikel 1, lid 3, bedoelde geldige
handelsfactuur moet een verklaring, ondertekend door een daartoe bevoegde
werknemer van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft, bevatten met de
volgende gegevens: (1) de naam en functie van de bevoegde
werknemer van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft; (2) de volgende verklaring: "Ondergetekende verklaart dat de
(hoeveelheid) rijwielen die naar de Europese Unie wordt uitgevoerd en waarop
deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de
onderneming) (aanvullende Taric-code) in (betrokken land). Ondergetekende
verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is. Datum en
handtekening". [1] PB L 228 van 9.9.1993, blz. 1. [2] PB L 16 van 18.1.1997, blz. 55. [3] PB L 175 van 14.7.2000, blz. 39. [4] PB L 183 van 14.7.2005, blz. 1. [5] PB L 261 van 6.10.2011, blz. 2. [6] PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51. [7] PB L 228 van 9.9.1993, blz. 1. [8] PB L 16 van 18.1.1997, blz. 55. [9] PB L 17 van 21.1.1997, blz. 17. [10] PB L 175 van 14.7.2000, blz. 39. [11] PB L 183 van 14.7.2005, blz. 1. [12] PB L 55 van 28.2.2008, blz. 1. [13] PB L 261 van 6.10.2011, blz. 2. [14] PB C 71 van 9.3.2012, blz. 10. [15] PB L 258 van 26.9.2012, blz. 21. [16] PB L XXX, datum, bladzijde. [17] PB L 122 van 27.4.2012, blz. 9. [18] PB C 346 van 14.11.2012, blz. 7. [19] PB L XXX, datum,
bladzijde. [20] PB L 282 van 28.10.2011, blz. 1. [21] www.bloomberg.com [22] http://news.xinhuanet.com/english/2008-12/26/content_10564812.htm [23] Verordening (EU) nr. 627/2011 van de Commissie tot
instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde naadloze buizen en
pijpen van roestvrij staal, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, en
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1331/2011 van de Raad tot instelling van een
definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht
op bepaalde naadloze buizen en pijpen van roestvrij staal, van oorsprong uit de
Volksrepubliek China. [24] http://www.fsa.gov.uk/about/who [25] http://www.amf-france.org/affiche_page.asp?urldoc=lesmissionsamf.htm&lang=en&Id_Tab=0 [26] http://www.csrc.gov.cn/pub/csrc_en/about/ [27] http://www.csrc.gov.cn/pub/csrc_en/about/ [28] Arrest van het Gerecht van 18 september 2012 in de zaak
T-156/11, Since Hardware (Guangzhou) Co., Ltd v. Raad, punt 167 (nog niet
gepubliceerd), en arrest van het Gerecht van 10 oktober 2012 in de zaak
T-150/09, Ningbo Yonghong Fasteners Co., Ltd. v. Raad, punt 53 (nog niet gepubliceerd). [29] Verordening (EU) nr. 1168/2012 van het Europees Parlement
en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad
betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die
geen lid zijn van de Europese Gemeenschap, PB L 344 van 14.12.2012, blz. 1. [30] Zaak C-249/10 P. [31] PB L 237 van 3.9.2012, blz. 1. [32] PB L 183 van 14.7.2005, blz. 1. [33] Zaak C-338/10 van 22 maart 2012. [34] SIMA – Notice of Conclusion of re-investigation –
Bicycles - 2011 [35] PB L 183 van 14.7.2005, blz. 1. [36] Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel,
Directoraat H, 1049 Brussel, België.