EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52013PC0027

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004

/* COM/2013/027 final - 2013/0014 (COD) */

52013PC0027

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004 /* COM/2013/027 final - 2013/0014 (COD) */


TOELICHTING

1.           ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

1.1. Recente ontwikkelingen in het spoorwegbeleid van de EU

In het witboek "Stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte – werken aan een concurrerend en zuinig vervoerssysteem" dat zij op 28 maart 2011 vaststelde ("het witboek van 2011") geeft de Commissie haar visie op een gemeenschappelijke Europese spoorwegruimte, namelijk een interne spoorwegmarkt waarop Europese spoorwegondernemingen hun diensten zonder onnodige technische en administratieve belemmeringen kunnen aanbieden.

In zijn conclusies van januari 2012 benadrukt de Europese Raad hoe belangrijk het voor netwerkindustrieën en andere bedrijfstakken is om het groeipotentieel van een volledig geïntegreerde gemeenschappelijke markt te benutten[1]. Daarnaast wordt in de mededeling van de Commissie over Actie voor stabiliteit, groei en werkgelegenheid van 30 mei 2012[2] het belang benadrukt van een verdere vermindering van de regelgevingslast en de belemmeringen voor nieuwe spelers in de spoorwegsector, en worden daartoe voor elke lidstaat specifieke aanbevelingen gedaan. Op 6 juni 2012 stelde de Commissie verder de mededeling over een betere governance van de interne markt vast, waarin het belang van de vervoersector ook wordt benadrukt[3].

Het jongste decennium heeft de spoorwegmarkt in de EU ingrijpende veranderingen doorgemaakt, door de invoering van de drie "spoorwegpakketten" (plus enige begeleidende wetgeving). Deze waren bedoeld om nationale markten open te stellen en de spoorwegen op EU-niveau concurrerender en interoperabeler te maken en een hoge mate van veiligheid te handhaven. Ondanks de aanzienlijke vooruitgang die werd geboekt met EU-wetgeving en andere maatregelen (het "EU-acquis") waarmee een interne markt voor vervoersdiensten over het spoor tot stand werd gebracht, is het marktaandeel van de spoorwegen in het totale vervoer binnen de EU bescheiden gebleven. Daarom is de Commissie met een vierde spoorwegpakket gekomen, om de kwaliteit en efficiency van spoorwegdiensten te verbeteren door de resterende belemmeringen op de markt weg te nemen.

Deze verordening is onderdeel van het vierde spoorwegpakket en legt de nadruk op de rol van het Spoorwegbureau van de Europese Unie om de nog overblijvende administratieve en technische belemmeringen weg te werken, een gemeenschappelijke benadering van voorschriften op het gebied van veiligheid en interoperabiliteit vast te stellen, schaalvoordelen te creëren voor spoorwegondernemingen die in de hele EU actief zijn en de administratieve kosten terug te dringen en de administratieve procedures te versnellen, maar ook om verkapte discriminatie tegen te gaan. Deze verordening vervangt de oorspronkelijke oprichtingsverordening en geeft het Bureau belangrijke nieuwe taken, waarmee het een echte Europese spoorwegautoriteit wordt op het gebied van interoperabiliteit en veiligheid.

1.2. Waarom moet de bestaande Verordening nr. 881/2004 (als gewijzigd) door een nieuwe worden vervangen?

De oorspronkelijke oprichtingsverordening dateert uit 2004. Sindsdien heeft zich met betrekking tot de Europese spoorwegen en het Bureau een aantal ontwikkelingen voorgedaan. Men heeft een beter inzicht verworven in de werking van de Europese spoorwegmarkt, onder meer in de aspecten interoperabiliteit en veiligheid. Er kwam nieuwe wetgeving, die ertoe leidde dat de Spoorwegbureauverordening werd gewijzigd (2008) of zijn taken werden uitgebreid zonder dat daarvoor de verordening werd gewijzigd (bijvoorbeeld Besluit 2011/155/EU).

In de effectbeoordeling die dit voorstel vergezelt, zijn een aantal maatregelen geselecteerd, die nieuwe bevoegdheden geven aan het Bureau en die de bestaande procedures stroomlijnen.

In het licht van de evaluatie van de oprichtingsverordening van het Bureau en van het Bureau zelf (2009-2010) en de aanbevelingen uit de gemeenschappelijke verklaring van de Commissie, het Europees Parlement en de Raad over de gedecentraliseerde agentschappen (2012), en het standpunt van de raad van bestuur over de toekomst van het Bureau (2012) moeten een aantal wijzigingen worden ingevoerd om de werking van het Bureau te verbeteren. Het gaat het vooral een betere interne structuur, governance en besluitvorming van het Bureau, en over zijn betrekkingen met belanghebbenden.

Door een nieuwe verordening kan ook de structuur van de wetshandeling verder worden verduidelijkt (bijvoorbeeld door artikelen te schrappen of te hernummeren) en logischer worden gemaakt (bijvoorbeeld door sommige artikelen te verplaatsen naar andere hoofdstukken, hoofdstukken toe te voegen en achterhaalde hoofdstukken te schrappen). Ten slotte worden in het kader van dit wetgevingspakket ook de richtlijnen voor interoperabiliteit en veiligheid gewijzigd. Zij houden nauw verband met de werkzaamheden van het Bureau en derhalve moet er bij deze verordening terdege rekening mee worden gehouden.

Gelet op het bovenstaande, en rekening houdende met het advies van de juridische dienst, is de Commissie voornemens om een nieuwe Spoorwegbureauverordening voor te stellen ter vervanging van Verordening (EG) nr. 881/2004. De voorgestelde wijzigingen ten opzichte van Verordening (EG) nr. 881/2004, kunnen in drie verschillende categorieën worden ingedeeld:

· Nieuwe bepalingen: nieuwe taken van het Bureau (afgifte van vergunningen om voertuigen in de handel te brengen, vergunningen voor de indienststelling van baansubsystemen voor besturing en seingeving, en van veiligheidscertificaten), versterkt toezicht op nationale instanties, meer bevoegdheden met betrekking tot nationale voorschriften, nieuwe financieringsbronnen voor het Bureau (vergoedingen), kamer van beroep; een aantal nieuwe bepalingen – met name inzake de interne organisatie – vloeien voort uit de gemeenschappelijke aanpak inzake EU-agentschappen.

· Verduidelijking/vereenvoudiging van bestaande bepalingen: met name voor werkmethoden, ERTMS, spoorwegpersoneel, registers, andere taken.

· Actualiseringen naar aanleiding van de ontwikkeling van het wettelijke en politieke kader: bepalingen met betrekking tot de interne structuur en werkwijze en verwijzingen naar comitéprocedures en gedelegeerde handelingen.

· Redactionele wijzigingen met betrekking tot de oorspronkelijke verordening.

1.3. Verbanden tussen deze verordening en de interoperabiliteits- en veiligheidsrichtlijnen

Richtlijn 2008/57/EG (interoperabiliteitsrichtlijn) en Richtlijn 2004/49/EG (spoorwegveiligheidsrichtlijn) zijn nauw verbonden met de oorspronkelijke Verordening (EG) nr. 881/2004. Het vierde spoorwegpakket voorziet in de herschikking van deze richtlijnen. Zij zullen niettemin nauw verbonden blijven met de huidige verordening. Dit komt bovenal voort uit het feit dat het Bureau ook taken vervult op het gebied van spoorweginteroperabiliteit en -veiligheid, waarvoor deze richtlijnen de rechtsgrondslag vormen.

In de huidige verordening zijn de volgende verbanden gelegd:

– technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI’s, interoperabiliteitsrichtlijn), gemeenschappelijke veiligheidsdoelen (CST’s, spoorwegveiligheidsrichtlijn) en gemeenschappelijke veiligheidsmethoden (CSM’s, spoorwegveiligheidsrichtlijn): het Bureau doet aanbevelingen voor de vaststelling van de TSI's, CST's en CSM's door de Commissie en formuleert adviezen aan de Commissie over de niet-toepassing van de TSI's;

– veiligheidscertificaten: het Bureau geeft deze certificaten af overeenkomstig de volledige procedure die in de veiligheidsrichtlijn is vastgesteld;

– registers: het Bureau doet aanbevelingen aan de Commissie met betrekking tot de specificatie van de registers (als bedoeld in de interoperabiliteitsrichtlijn) en hun herziening, en zorgt dat deze door het publiek kunnen worden geraadpleegd;

– vergunningen om spoorvoertuigen en voertuigtypen in de handel brengen en vergunningen voor de indienststelling van baansubsystemen voor besturing en seingeving: het Bureau geeft deze vergunningen af overeenkomstig de in de interoperabiliteitsrichtlijn vastgestelde procedure;

– telematicatoepassingen en het Europees systeem voor het beheer van het spoorverkeer (ERTMS): het gaat hier om specifieke gebieden die vallen onder de op grond van de interoperabiliteitsrichtlijn aangenomen TSI’s vallen, waarbij het Bureau als systeemautoriteit een belangrijke speelt;

– aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties: deze instanties zijn opgericht en voeren taken uit op grond van de interoperabiliteitsrichtlijn en onder toezicht en met ondersteuning van het Bureau;

– nationale veiligheidsinstanties: deze instanties zijn opgericht en oefenen taken uit op grond van de spoorwegveiligheidsrichtlijn en onder toezicht en met ondersteuning van het Bureau;

– nationale spoorwegvoorschriften: het Bureau beoordeelt de op grond van de spoorwegveiligheids- en interoperabiliteitsrichtlijnen aangemelde voorschriften teneinde het aantal voorschriften zo veel mogelijk terug te dringen.

2.           RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING

De diensten van de Commissie hebben de ontwikkelingen in de Europese spoorwegruimte steeds besproken met vertegenwoordigers van de sector. In 2010-2011 hebben zij een ex-postevaluatie uitgevoerd van Verordening (EG) nr. 881/2004 en de werking het Europees spoorwegbureau doorgelicht[4]. Uit deze evaluatie en de algemene evaluatie van de EU-agentschappen uit 2009 bleek de toegevoegde waarde van het Bureau en meer in het algemeen dat de belanghebbenden het Bureau zijn resultaten positief beoordelen. De resultaten van de evaluatie werden gebruikt als belangrijke input voor, en voorbereiding op de daaropvolgende effectbeoordeling in verband met de herziening van de verordening.

De Europese Commissie maakte een grondige effectbeoordeling ter ondersteuning van de wetsvoorstellen ter verbetering van de efficiency en het concurrentievermogen van de Europese spoorwegruimte op het gebied van interoperabiliteit en veiligheid. Voor deze effectbeoordeling werd in juni 2011 een stuurgroep opgericht (Impact Assessment Steering Group - IASG). Alle DG's werden door DG MOVE uitgenodigd om hieraan deel te nemen.

Een externe consultant stelde een ondersteunend onderzoekrapport op voor de effectbeoordeling en deed gericht onderzoek onder belanghebbenden. Deze gerichte raadpleging begon op 18 november 2011 met een online enquête die op 30 december 2011 werd afgerond. Vervolgens vonden gesprekken plaats met de belangrijkste betrokkenen en werd eind februari 2012 een workshop voor de belanghebbenden georganiseerd.

Daarna had het DG MOVE bilaterale ontmoetingen met vertegenwoordigers uit de sector om van gedachten te wisselen over de in het vierde pakket te nemen maatregelen inzake interoperabiliteit en veiligheid.

Vanwege de technische aard van het initiatief vond geen openbare raadpleging plaats. Wel zorgde de Commissie dat alle belanghebbenden tijdig werden geraadpleegd en dat in de discussie alle belangrijke onderdelen van het initiatief aan de orde kwamen.

Raad voor effectbeoordeling:

Op 5 september 2012 kwam de raad voor effectbeoordeling bijeen. Na afloop van deze bijeenkomst bracht hij een positief advies uit. De belangrijkste aanbevelingen van de raad werden verwerkt in het effectbeoordelingsrapport:

– er werden meer statistieken en informatie over de raadpleging van belanghebbenden toegevoegd;

– er werd meer informatie over de verwachte synergie met andere onderdelen van het vierde spoorwegpakket toegevoegd en de indirecte effecten werden verduidelijkt;

– de belangrijkste gemeenschappelijke maatregelen voor de opties 2 tot en met 5 werden uitvoeriger beschreven en hun onderlinge verschillen werden verduidelijkt;

– de voor de beoordeling van de effecten gebruikte methoden werden verduidelijk en beter uitgelegd; betere onderlinge verwijzingen om de coherentie te versterken;

– er werden duidelijker onderscheid gemaakt tussen de administratieve kosten voor marktpartijen (spoorwegondernemingen) en overheden (nationale instanties, het Bureau en de Commissie).

Onderzochte opties:

Op basis van het onderzoek van individuele maatregelen onderscheidt de Commissie vijf beleidsopties (de opties 2 tot en met 6), naast het basisscenario. De opties 2 tot en met 5 hebben vooral betrekking op het niveau van interactie tussen het Europees Spoorwegbureau (het Bureau) en de nationale instanties en bieden allemaal een antwoord op de drie operationele doelstellingen van hoofdstuk 3. Optie 6 omvat een reeks horizontale maatregelen die veelal los staan van de interactie tussen het Bureau en de nationale instanties en die naast elk van de opties 2 tot en met 5 kunnen worden toegepast, waarbij wordt verwacht dat de uiteindelijke totale effecten zullen worden versterkt.

Optie 1: Basisscenario (geen maatregelen) — voortgaan op de weg die op dit moment voor de sector is uitgestippeld.

Optie 2: Grotere coördinerende rol voor het Bureau bij het waarborgen van een consequente aanpak voor de certificering van spoorwegondernemingen en de afgifte van vergunningen voor voertuigen.

Optie 3: Het Bureau als uniek loket, waarbij de uiteindelijke beslissing over certificering en toelating bij de nationale veiligheidsinstanties blijft berusten maar het Bureau toezicht uitoefent op het begin en einde van aanvraagtrajecten en op de besluiten.

Optie 4: Het Bureau en de nationale veiligheidsinstanties delen bevoegdheden; de uiteindelijke beslissing over certificering en toelating wordt door het Bureau genomen.

Optie 5: Het Bureau neemt van de nationale veiligheidsinstanties activiteiten over die betrekking hebben op de certificering van spoorwegondernemingen en de afgifte van vergunningen voor voertuigen.

Optie 6: Horizontale maatregelen, met onder meer andere wettelijke en "zachte" maatregelen (naast de verdeling van verantwoordelijkheden over de nationale instanties en het Bureau), die het concurrentievermogen van de spoorwegsector te goede zouden komen, zoals      het vergroten van de rol van het Bureau bij de verspreiding van spoorweggerelateerde informatie en opleiding of de overstap van nationale technische en veiligheidsvoorschriften naar een stelsel van EU-voorschriften (door de inventarisatie van overbodige voorschriften door het Bureau en de nationale veiligheidsinstanties, waarna nationale instanties verplicht worden deze voorschriften in te trekken en de mogelijkheid om nieuwe voorschriften vast te stellen zou worden beperkt).

Effecten van de opties: De milieueffecten van alle opties werden als positief maar gering beoordeeld. De maatschappelijke effecten van alle opties werden als gering/marginaal beoordeeld.

In onderstaande tabel zijn voor combinaties van opties de economische voordelen (efficiency) opgenomen, evenals het aantal gerealiseerde doelstellingen (doelmatigheid):

Optie || Doelmatigheid (totale besparing in miljoen euro) || Effectiviteit (aantal gerealiseerde operationele doelstellingen)

Optie 2+6: Meer "coördinatie" door Bureau + horizontale maatregelen || 411 || 1

Optie 3+6: Bureau als uniek loket + horizontale maatregelen || 461 || 2

Optie 4+6: Bureau en NVI's delen bevoegdheden + horizontale maatregelen || 497 || 3

Optie 5+6: Bureau neemt activiteiten van NVI op het gebied van vergunning en certificering over + horizontale maatregelen || 476 || 3

Geconcludeerd werd dat optie 4 (in combinatie met optie 6) de voorkeur geniet omdat die combinatie de meest evenwichtige resultaten oplevert voor:

– de sector, vanwege de lagere kosten en de snellere veiligheidscertificering en vergunningsprocedure voor voertuigen en andere subsystemen;

– de budgettaire gevolgen voor de EU-begroting;

– de kosten voor de nationale instanties;

– de toepassing van de subsidiariteits- en evenredigheidsbeginselen;

– de aanpak van de geconstateerde problemen; en

– de verwezenlijking van de geformuleerde doelstellingen.

Meer informatie over de effectbeoordeling en de resultaten van de raadpleging van belanghebbenden is opgenomen in het werkdocument van de diensten van de Commissie dat bij de wetsvoorstellen voor het wegnemen van resterende administratieve en technische belemmeringen op het gebied van interoperabiliteit en veiligheid op de spoorwegmarkt in de EU is gevoegd. Dit document wordt na de goedkeuring van dit wetsvoorstel gepubliceerd op de website van het secretariaat-generaal van de Commissie.

3.           JURIDISCHE ASPECTEN VAN HET VOORSTEL

Dit deel verschaft commentaar en toelichting bij de belangrijkste bepalingen van de nieuwe Spoorwegbureauverordening, waar nodig wordt verwezen naar de wijzigingen in de oorspronkelijke tekst van Verordening (EG) nr. 881/2004.

HOOFDSTUK 1: BEGINSELEN

Artikel 1: de doelstellingen zijn aangepast aan de nieuwe taken van het Bureau en verplaatst naar de overwegingen; voor de duidelijkheid is een nieuw onderdeel "onderwerp en werkingssfeer" opgenomen,

Artikel 2: de rechtsvorm is naar dit artikel verplaatst, omdat deze hier beter past (voorheen artikel 22).

Artikel 3: gewijzigd naar aanleiding van de nieuwe taken van het Bureau.

HOOFDSTUK 2: WERKMETHODEN

Nieuw hoofdstuk toegevoegd voor aspecten die oorspronkelijk in andere hoofdstukken waren ondergebracht maar in feite betrekking hebben op de methoden die het Bureau gebruikt om zijn doelstellingen te verwezenlijken.

Artikel 4: het artikel inzake "werkgroepen" is herschreven ten behoeve van de juridische helderheid; de verwijzing naar de AEIF is achterhaald en kan worden geschrapt; het oorspronkelijke artikel 24, lid 4, is naar hier verplaatst in plaats van het artikel over het personeel van het Bureau; het huishoudelijk reglement dat moet worden aangenomen door het bestuur.

Artikel 7: "effectbeoordeling"; in de oorspronkelijke tekst beperkte de kosten-batenanalyse zich uitsluitend tot veiligheid (artikel 6, lid 4). Deze taak behoort niet onder één specifieke activiteit van het Bureau te vallen. Daarom moesten de leden van dit artikel naar een algemeen hoofdstuk worden verplaatst en algemeen geldend worden gemaakt en moest worden gezorgd dat ze voorzien in duidelijk omschreven taken. Dit artikel is in overeenstemming met het de standpunt van de raad van bestuur over de toekomst van het Bureau en de beginselen van activiteitsgestuurd begroten en management.

Artikel 8: "studies"; voorheen artikel 20 — verplaatst omdat studies een middel zijn om doelen te bereiken, en geen taak op zichzelf.

Artikel 9: "adviezen"; voorheen artikel 10 over technische adviezen. Het woord "technisch" is geschrapt overeenkomstig de richtlijnen. Lid 2 bis onder b) is geschrapt omdat het verouderd was. Lid 3 (het oude lid 2 ter) is gewijzigd om zijn werkingssfeer te verruimen. Voorheen was die zonder duidelijke motivering beperkt tot de TSI's.

Artikel 10: "bezoeken aan lidstaten"; voorheen artikel 33 — naar dit deel verplaatst omdat bezoeken een middel zijn om de doelen van het Bureau te bereiken.

HOOFDSTUK 3 TAKEN MET BETREKKING TOT SPOORWEGVEILIGHEID:

Artikel 11: "technische ondersteuning – veiligheid"; kleine veranderingen om de taken van het Bureau te verduidelijken.

Artikel 12: "veiligheidscertificaten"; nieuwe taak voor het Bureau (afgifte van veiligheidscertificaten), als voorgesteld in de effectbeoordeling en in overeenstemming met de herziene veiligheidsrichtlijn.

Artikel 13: "onderhoud van voertuigen"; nieuw artikel — overgebleven uit het oorspronkelijke hoofdstuk 3 bis, vereenvoudigd en ondergebracht in het deel over veiligheid omdat dat de meeste logische plaats is.

Artikel 14: "vervoer van gevaarlijke goederen per spoor"; nieuw artikel, waarin de werkzaamheden worden geformaliseerd die het Bureau nu al uitvoert op het gebied van het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor.

HOOFDSTUK 4: TAKEN MET BETREKKING TOT INTEROPERABILITEIT

Artikel 15: "technische ondersteuning – interoperabiliteit"; enigszins gewijzigd naar aanleiding van wijzigingen in de interoperabiliteitsrichtlijn (de punten b) en c)) en ter verduidelijking van de bestaande taken van het Bureau.

Artikel 16: "voertuigvergunningen"; nieuw artikel — regelt de nieuwe rol van het Bureau bij de afgifte van vergunningen om voertuigen in de handel te brengen, zoals voorgesteld in de effectbeoordeling en in overeenstemming met de gewijzigde interoperabiliteitsrichtlijn.

Artikel 17: "vergunningen voor voertuigtypen"; nieuw artikel — regelt de nieuwe rol van het Bureau inzake de afgifte van vergunningen om voertuigtypen in de handel brengen, overeenkomstig de gewijzigde interoperabiliteitsrichtlijn.

Artikel 18: "vergunningen voor indienststelling van baansubsystemen voor besturing en seingeving"; nieuw artikel - regelt de nieuwe rol van het Bureau bij de vergunning tot indienststelling van baanuitrusting voor besturing en seingeving. Houdt verband met de nieuwe rol van het Bureau als systeemautoriteit en de gevolgen van de taak voor de afgifte van vergunningen om voertuigen in de handel voor de uitrol van ERTMS (om te waarborgen dat vergunningen om met ERTMS uitgeruste voertuigen in de handel te brengen coherent zijn met de systemen langs de baan).

Artikel 19: "telematicatoepassingen"; nieuw artikel – toegevoegd om de bestaande rol die het Bureau reeds vervult, te formaliseren, overeenkomstig de TSI TAP/TAF, en overeenkomstig de effectbeoordeling.

Artikel 20: "ondersteuning van aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties"; gewijzigd — bepalingen over het toezicht van de Commissie op aangemelde instanties zijn verplaatst naar het nieuwe deel over toezicht. Wat resteert is ondersteuning van aangemelde instanties (de Commissie heeft taken met betrekking tot het technisch secretariaat van de AI Spoor per 20 april 2011 bij het bureau ondergebracht en deze activiteit loopt al. Dit moet goed tot uiting komen in de wetgeving).

HOOFDSTUK 5 TAKEN MET BETREKKING TOT NATIONALE VOORSCHRIFTEN (verplaatst naar na het nieuwe hoofdstuk interoperabiliteit):

Artikel 21, 22 en 23: "nationale voorschriften"; nieuwe artikelen die het oorspronkelijke artikel 9 bis en 9 ter omvatten en die zijn gewijzigd om de procedures in overeenstemming te brengen met de interoperabiliteits- en veiligheidsrichtlijnen, rekening houdende met de uitgebreide bevoegdheden van het Bureau op het gebied van nationale voorschriften, die voortvloeien uit de effectbeoordeling en het ontwerpverslag van de taskforce Nationale veiligheidsvoorschriften; het beheer van het IT-gegevensbestand is nu onmiskenbaar toebedeeld aan het Bureau met als doel de eerdere gemengde verantwoordelijkheden (Commissie en het Bureau) te verhelderen en de huidige problemen ten aanzien van technologie, coördinatie en eigendomsrechten te verhelpen.

HOOFDSTUK 6 TAKEN MET BETREKKING TOT ERTMS: het deel over ERTMS is nu in een nieuw hoofdstuk ondergebracht.

Artikelen 24 tot en met 28: "ERTMS-taken"; hierin wordt het oude artikel 21 bis opgenomen, met wijzigingen ter verduidelijking van de verantwoordelijkheden van het Bureau en andere partijen met betrekking tot het ERTMS, ter verbetering van de uitrol van ERTMS en om aan te geven wat het Bureau nu al doet op dit gebied. Artikel 13 sexies is gewijzigd in overeenstemming met de voorlopige evaluatie van de Commissie van vier jaar technische follow-up.

HOOFDSTUK 7 TAKEN MET BETREKKING TOT HET TOEZICHT OP DE EUROPESE SPOORWEGRUIMTE: nieuw hoofdstuk - diverse toezichttaken zijn nu met het oog op de zichtbaarheid en duidelijkheid samengebracht in één hoofdstuk.

Artikel 29: "toezicht op nationale veiligheidsinstanties"; nieuw artikel — nieuwe taak voor het Bureau: toezicht op de nationale veiligheidsinstanties zoals voorgesteld in de effectbeoordeling (en de evaluatie van de Spoorwegbureauverordening).

Artikel 30: "toezicht op aangemelde instanties"; nieuw artikel — nieuwe taak voor het Bureau: toezicht op aangemelde instanties, zoals voorgesteld in de effectbeoordeling.

Artikel 31: "toezicht op de vorderingen inzake interoperabiliteit en veiligheid"; deels gebaseerd op het oude artikel 9 (nieuwe leden 1 en 2, waarin de taken van het Bureau met betrekking tot het toezicht op de veiligheid zijn verduidelijkt), op het oude artikel 14 (nieuwe leden 3 en 4, waarin de twee aparte rapporten over interoperabiliteit en veiligheid nu worden gebundeld tot één rapport). Lid 5 — gebaseerd op artikel 21 ter (lid 2, onder a), in overeenstemming met de effectbeoordeling en de evaluatie van de Spoorwegbureauverordening.

HOOFDSTUK 8 OVERIGE TAKEN – nieuw hoofdstuk waarin eerdere hoofdstukken inzake registers, spoorwegpersoneel en overige taken worden bijeengebracht:

Artikel 32: "spoorwegpersoneel"; de voormalige artikelen 16 ter, 16 quater en 17 worden ter vereenvoudiging gecombineerd: sommige taken zijn achterhaald, andere zijn reeds omschreven in Richtlijn 2007/59; gewijzigd om juridische ambiguïteit en herhaling te vermijden.

Artikel 33: "registers"; dit artikel combineert de oorspronkelijke artikelen 18 en 19, geactualiseerd en in overeenstemming met de wetgeving gebracht.

Artikel 34: "netwerken van nationale veiligheidsinstanties, onderzoeksorganen en representatieve instanties"; voorheen deels opgenomen in het oorspronkelijke artikel 6, lid 5 en artikel 9; het netwerk van representatieve instanties (lid 2) is toegevoegd om de coördinatie van belanghebbenden op het niveau van het Bureau te verbeteren en te structureren; lid 3 is toegevoegd om de raadpleging van alle belanghebbenden te verbeteren en te structureren, met als uiteindelijke een hoogwaardiger output van het Bureau te waarborgen (overeenkomstig de evaluatie van de Spoorwegbureauverordening en het standpunt over de toekomst van het Bureau).

Artikel 35: "communicatie en verspreiding"; nieuw artikel, om de bestaande activiteiten van het Bureau gedeeltelijk te formaliseren en in het licht van de effectbeoordeling, de evaluatie van de Spoorwegbureauverordening en het standpunt over de toekomst van het Bureau.

Artikel 36: "onderzoek en bevordering van innovatie"; oorspronkelijk artikel met onderzoek toegevoegd, om te formaliseren wat het Bureau reeds in grote mate doet; in overeenstemming met het standpunt van het bestuur over de toekomst van het Bureau

Artikel 37: "ondersteuning van de Commissie"; licht gewijzigd.

Artikel 38: "ondersteuning van de beoordeling van spoorwegprojecten"; voorheen artikel 15, ook veiligheid valt hier nu onder.

Artikel 39: "ondersteuning van lidstaten en belanghebbenden"; nieuw artikel naar aanleiding van de effectbeoordeling (optie 6) en de resultaten van de evaluatie van de Spoorwegbureauverordening.

Artikel 40: "internationale betrekkingen"; nieuwe artikelen waarin wordt geformaliseerd wat het Bureau nu reeds in grote mate doet. In overeenstemming met de effectbeoordeling en het standpunt van het bestuur over de toekomst van het Bureau.

Artikel 41: "reserveonderdelen"; nieuw artikel — nieuwe taak in overeenstemming met de effectbeoordeling.

HOOFDSTUK 9 ORGANISATIE VAN HET BUREAU: voornamelijk opgesteld naar aanleiding van de gemeenschappelijke verklaring van de Commissie, het Europees Parlement en de Raad over de gedecentraliseerde agentschappen en de gemeenschappelijke aanpak (2012), met name met betrekking tot uitgebreide bevoegdheden van de raad van bestuur; instelling van de directieraad; meerjarig werkprogramma; overige standaardbepalingen inzake personeels- en begrotingsaangelegenheden.

Overige belangrijke wijzigingen:

Artikel 48: "jaarlijkse en meerjarige werkprogramma’s"; nieuw, afzonderlijk artikel over werkprogramma's; dit werd zinvol geacht met het oog op de duidelijkheid. In overeenstemming met de gemeenschappelijke verklaring en de aanbevelingen van de raad van bestuur, het EP, de evaluatie van de Spoorwegbureauverordening en de standpuntnota van de raad van bestuur van het Bureau over de toekomst van dat Bureau (meerjarenperspectief, ABB en ABM, betrekkingen met belanghebbenden).

Artikelen –51 tot en met 57: "kamer van beroep"; nieuwe artikelen — kamer van beroep noodzakelijk vanwege de uitbreiding van de bevoegdheden van het Bureau (vergunning om voertuigen in de handel te brengen en afgifte van veiligheidscertificaten). De effectbeoordeling voorziet in de oprichting van een onafhankelijk beroepsorgaan buiten het Bureau. De oplossing die bij het EASA reeds wordt toegepast, lijkt echter geschikter. Gebaseerd op de relevante bepalingen uit de EASA-verordening.

HOOFDSTUK 10 FINANCIËLE BEPALINGEN:

Artikel 58, lid 2: nieuw punt c) - nieuwe bronnen van inkomsten voor het ERA toegevoegd (externe vergoedingen en kosten voor de markttoelating van voertuigen (nieuwe taken). Nieuw punt e) - om het in overeenstemming te brengen met de EASA-verordening.

HOOFDSTUK 11 PERSONEEL: nieuw hoofdstuk, grotendeels naar aanleiding van standaardbepalingen als gevolg van de gemeenschappelijke aanpak inzake agentschappen (artikelen 62 en 63).

Artikel 61: "Personeel — algemene bepalingen";" oorspronkelijk artikel 24, gewijzigd in overeenstemming met de gezamenlijke verklaring over de agentschappen, de evaluatie van de Spoorwegbureauverordening en de standpuntnota van de raad van bestuur van het Bureau over de toekomst van het Bureau. De vroegere beperkingen van de maximum looptijd van contracten zijn geschrapt.

HOOFDSTUK 12 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikelen 64, 66 tot en met 68, 70 tot en met 72: verplaatst vanuit andere delen van de oorspronkelijke verordening, waar nodig gewijzigd naar aanleiding van de gemeenschappelijke verklaring inzake agentschappen.

Artikel 65: "zetelovereenkomst en beheersvoorwaarden"; nieuw artikel, naar aanleiding van de gemeenschappelijke verklaring inzake gecentraliseerde agentschappen (2012).

Artikel 69: "samenwerking met nationale autoriteiten en instanties"; nieuwe artikelen die voortvloeien uit de nieuwe bevoegdheden van het Bureau om certificaten en vergunningen af te geven; samenwerking met nationale instanties en autoriteiten wordt in sommige gevallen nodig geacht om een beroep te doen op hun deskundigheid; mogelijkheid van een (sub)contractonderdeel van de taken van het Bureau.

HOOFDSTUK 13 SLOTBEPALINGEN: nieuw hoofdstuk

Artikelen 73 en 74: "gedelegeerde handelingen"; nieuwe artikelen - naar aanleiding van de nieuwe bevoegdheden van het Bureau (afgifte van veiligheidscertificaten en vergunningen om voertuigen in de handel te brengen, eigen middelen) moeten gedelegeerde handelingen worden vastgesteld. Dit is vergelijkbaar met het EASA.

Artikel 75: "comitéprocedure"; nieuw artikel, toegevoegd om niet te verwijzen naar andere wetgeving (interoperabiliteitsrichtlijn).

Artikel 76: "evaluatie en beoordeling"; oorspronkelijk artikel gewijzigd in overeenstemming met de gemeenschappelijke verklaring over de agentschappen.

ARTIKELEN DIE GELIJK BLEVEN AAN VERORDENING (EG) Nr. 881/2004: 5, 6, 58, 59, 60.

4.           GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Deze nieuwe verordening is de juridische basis voor personele en begrotingsverplichtingen in verband met Spoorwegbureau van de Europese Unie. De gedetailleerde berekeningen zijn opgenomen in bijgevoegd financieel memorandum.

In de huidige regelgeving is voor de personeelsbezetting van het Bureau het volgende is opgenomen:

1. Berekeningen voor personele middelen uit twee vorige financiële memoranda die als bijlage zijn toegevoegd aan de oude Verordening (EG) nr. 881/2004 en de gewijzigde versie daarvan uit 2008 (Verordening (EG) nr. 1335/2008), die voorzag in 104 tijdelijke arbeidsplaatsen voor het ERA.

2. Begrotingsprocedures voor de jaren 2005-2013 waarmee de begrotingsautoriteit nog eens 39 arbeidsplaatsen toewees voor het uitvoeren van extra taken die niet waren opgenomen in de oprichtingsverordening. Daarmee kwam het aantal tijdelijke arbeidsplaatsen in 2013 op 143.

3. De verwachte gevolgen voor de middelen van de nieuwe taken en uitgebreide bevoegdheden van het ERA zoals omschreven in deze nieuwe verordening. Deze is op 43 personen vastgesteld.

Met betrekking tot punt 2 zij aangemerkt dat het aantal functies sinds de oprichting van het Bureau in 2005 geleidelijk is toegenomen. Deze ontwikkeling is elk jaar grondig onderzocht en jaarlijks door de begrotingsautoriteit goedgekeurd in overeenstemming met het door de Commissie voorgestelde aantal functies. De belangrijkste verklaring voor het verschil tussen het eerste en tweede punt is het feit dat een aantal functies en activiteiten, waaronder juridische zaken, de functionaris voor gegevensbescherming, het secretariaat voor de raad van bestuur, interne audit, kwaliteit en bedrijfsplanning, economische evaluatie (effectbeoordeling), inkoop, facility management en een hoofd van de administratie niet was omschreven in de oprichtingsverordening — of dat althans niet was aangenomen dat deze door speciale medewerkers zouden worden vervuld. Voor een aantal activiteitsgebieden, waaronder personeelsbeleid, IT en financiële zaken was de behoefte aan middelen aanzienlijk onderschat.

De economische evaluatie vloeit voort uit het feit dat het Bureau is opgericht om bij te dragen aan een geïntegreerde en concurrerende spoorwegruimte. Dit is van meet af aan integraal onderdeel geweest van de werkzaamheden van het Bureau hoewel hiervoor in het financieel memorandum geen apart personeel was opgenomen. De behoefte aan deze activiteit staat niet ter discussie en is, in overeenstemming met het activiteitsgestuurde begroten, recentelijk alleen maar groter geworden. Dit komt tot uiting in het feit dat wordt voorgesteld om een nieuw artikel op te nemen in de nieuwe Spoorwegbureauverordening.

Naast deze ontwikkelingen heeft het Bureau als gevolg van diverse besluiten van de Commissie zonder aanpassing van de middelen een aantal extra taken gekregen die niet goed zijn terug te vinden in het financieel memorandum. Zo wordt het Bureau door Besluit 2011/155/EU van de Commissie betreffende de publicatie en het beheer van het referentiedocument als bedoeld in artikel 27, lid 4, van Richtlijn 2008/57/EG belast met het transparant maken en vereenvoudigen van processen en voorschriften voor de toelating van spoorwegvoertuigen en subsystemen. Meer in het bijzonder bestaat de taak van het Bureau uit het documenteren van vergunningsprocedures in lidstaten, van nationale voorschriften voor de vergunning van spoorwegvoertuigen, uit het controleren van de samenhang van gegevens, het ondersteunen van nationale veiligheidsinstanties en het beheren en onderhouden van gegevens.

Voor het punt 3 vloeien de personele en budgettaire gevolgen van nieuwe en uitgebreide taken met name voort uit de berekeningen van de effectbeoordeling, de uitvoering van de aanbevelingen van de gemeenschappelijke verklaring van de Commissie, het Europees Parlement en de Raad over de gedecentraliseerde agentschappen, aanbevelingen van de Rekenkamer en de interne accountantsdienst en uit de evaluatie van de Spoorwegbureauverordening. Alle veranderingen in de wetgeving worden uitvoerig toegelicht in deel 3 van dit memorandum. In totaal zijn er naar schatting 70 personeelsleden nodig om deze nieuwe en uitgebreide taken te verrichten, hetgeen neerkomt op 43 aanvullende aanstellingen ten opzichte van het huidige personeelsbestand van het Bureau. Deze 43 nieuwe personeelsleden zullen zich bezighouden met de afgifte van vergunningen en certificaten. Hiervoor zullen aanvullende vergoedingen en kosten vereist zijn, terwijl de resterende behoefte van 27 aanstellingen zal worden ingevuld op basis van interne overplaatsing van bestaand personeel van het Bureau. Derhalve is er geen aanvullend effect op de EU-begroting (behalve voor de jaren 2015 en 2016, wanneer de externe vergoedingen en kosten nog niet beschikbaar zijn).

De geplande aanvulling van het personeelsbestand met 43 medewerkers beslaat de volgende categorieën:

· technische deskundigen (41 personeelsleden), die zich gaan richten op het verstrekken van vergunningen voor het in de handel brengen van voertuigen en voertuigtypen (30), vergunningen voor het in dienst stellen van baansubsystemen voor besturing en seingeving (6) en veiligheidscertificaten (5);

· ondersteunende personeelsleden (2), met inbegrip van een accountant, die belast worden met het beheer van het geplande systeem van externe vergoedingen en kosten, met inbegrip van de samenwerking met nationale autoriteiten.

De externe vergoedingen en kosten omvatten ook de desbetreffende administratieve kosten, die voornamelijk bestaan uit:

· de vertaling van door het Bureau uitgevaardigde besluiten naar nationale talen;

· het IT-systeem dat nodig is voor boekhoudkundige doeleinden (externe vergoedingen en kosten).

De resterende 27 aanstellingen, die worden ingevuld op basis van interne overplaatsing van bestaand personeel van het Bureau, zijn gericht op het volgende:

· toezicht op de nationale veiligheidsinstanties en aangemelde instanties, en tenuitvoerlegging van de nationale veiligheids- en interoperabiliteitswetgeving;

· vermindering van de hoeveelheid nationale voorschriften;

· advisering en ondersteuning van de lidstaten en belanghebbenden, verspreiding van spoorweggerelateerde informatie en opleidingen, en coördinatie van de standaardisering van de potentiële reserveonderdelen.

De totale budgettaire gevolgen van de versterking het Bureau op de EU-begroting 2015-2020 worden geraamd op 157,113 miljoen euro. De kosten van de nieuwe taken voor de EU-begroting bedragen 0,4113 miljoen euro met ingang van 2017 maar worden gedekt door aan de sector opgelegde vergoedingen en heffingen.

Er is ook enig effect op de middelen van de Commissie (bij DG MOVE). Ten aanzien hiervan is in deze verordening het volgende opgenomen:

1. Berekeningen voor personele middelen uit twee vorige financiële memoranda die als bijlage zijn toegevoegd aan de oude Verordening (EG) nr. 881/2004 en de gewijzigde versie daarvan uit 2008 (Verordening (EG) nr. 1335/2008), die voorzag in twee ambtenaren/tijdelijke personeelsleden voor de Commissie.

2. Wijzigingen voor de periode 2005-2013, met drie extra personeelsleden bij de Commissie voor ERA-aangelegenheden, voor het uitvoeren van extra taken die niet in de oprichtingsverordening waren beschreven.

Het algemene totaal voor de Commissie in verband met dit initiatief komt op 5 personen, zonder aanvraag voor nieuwe personeelsleden.

2013/0014 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie

en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[5],

Gezien het advies van het Comité van de Regio's[6],

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)       Met het oog op de geleidelijke totstandkoming van een Europese spoorwegruimte zonder grenzen dient de Unie maatregelen te nemen op het gebied van de technische regelgeving voor de spoorwegen met betrekking tot technische aspecten (interoperabiliteit) en de veiligheidsaspecten, die nauwe met elkaar zijn verbonden en een grotere standaardisering op EU-niveau vereisen. De jongste twee decennia is voor de spoorwegen relevante wetgeving vastgesteld, waaronder met name drie spoorwegpakketten, waarvan Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 en Richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Gemeenschap de meest relevante zijn.

(2)       Om verdere stappen te zetten om de veiligheid en interoperabiliteit te verbeteren moeten omvangrijke technische werkzaamheden worden verricht, die begeleid door een gespecialiseerde instantie moeten worden begeleid. Om die reden was het in 2004 in het kader van het tweede spoorwegpakket noodzakelijk om binnen het bestaande institutionele kader en zonder te raken aan de bevoegdheidsevenwichten binnen de Unie een Europees Spoorwegbureau op te richten voor spoorwegveiligheid en -interoperabiliteit (hierna het "Bureau").

(3)       Het Europese Spoorwegbureau is oorspronkelijk opgericht bij Verordening (EG) nr. 881/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004[7] teneinde de totstandbrenging van een Europese spoorwegzone zonder grenzen te bevorderen, en ertoe bij te dragen dat de spoorwegsector nieuw leven wordt ingeblazen en tegelijkertijd de onontbeerlijke veiligheidsvoordelen van de sector te consolideren. Verordening (EG) nr. 881/2004 moet door nieuwe wetgeving worden vervangen vanwege de ingrijpende wijziging van het takenpakket van het Bureau en van zijn interne organisatie.

(4)       In het vierde spoorwegpakket worden belangrijke wijzigingen voorgesteld om de Europese spoorwegruimte beter te doen functioneren dankzij een herschikking van de Richtlijnen 2004/49/EG en 2008/57/EG, die beide direct aan de taken van het Bureau zijn gekoppeld. Deze richtlijnen hebben, net als de verordening, betrekking op de taken in verband met de afgifte van vergunningen voor voertuigen en de toekenning van veiligheidscertificaten op EU-niveau. De wijzigingen versterken de rol van het Bureau.

(5)       Het Bureau moet bijdragen aan de totstandbrenging en de effectieve werking van de Europese spoorwegruimte zonder grenzen, het waarborgen van een hoog veiligheidsniveau en tegelijk de concurrentiepositie van de spoorwegsector versterken. Daartoe dient het Bureau technische ondersteuning te leveren voor de tenuitvoerlegging van EU-wetgeving door de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem te bevorderen en gemeenschappelijk beleid te ontwikkelen inzake de veiligheid van het Europese spoorwegsysteem. Het Bureau moet fungeren als Europese autoriteit voor de afgifte van vergunningen om spoorvoertuigen en -voertuigtypes in de handel te brengen, de afgifte van veiligheidscertificaten voor spoorwegondernemingen en de afgifte van vergunningen voor de indienststelling van baansubsystemen voor besturing en seingeving. Bovendien moet het toezien op nationale spoorwegvoorschriften en de prestaties van nationale autoriteiten die bevoegd zijn voor de spoorweginteroperabiliteit en ‑veiligheid.

(6)       Bij het nastreven van deze doelstellingen houdt het Bureau ten volle rekening met het proces van uitbreiding van de Unie en met de specifieke context van de spoorwegverbindingen met derde landen. Het Bureau dient als enige verantwoordelijkheid te dragen voor de hem opgedragen taken en bevoegdheden.

(7)       Het Bureau moet bij het verrichten van zijn taken en met name de opstelling van aanbevelingen zo veel mogelijk rekening houden met externe spoorwegdeskundigheid. Voor die deskundigheid moet in de eerste plaats een beroep worden gedaan op specialisten uit de sector en de betrokken nationale instanties. Samen moeten zij bekwame en representatieve werkgroepen van het Bureau vormen.

(8)       Om inzicht te verschaffen in de economische effecten van de spoorwegsector en het effect daarvan op de samenleving, om anderen in staat te stellen gefundeerde besluiten te nemen en om de werkprioriteiten en de toewijzing van middelen binnen het Bureau doelmatiger te beheren, dient het Bureau zijn betrokkenheid bij effectbeoordelingen verder te ontwikkelen.

(9)       Het Bureau dient onafhankelijke en objectieve technische ondersteuning te bieden, met name aan de Commissie. Richtlijn …. [interoperabiliteitsrichtlijn] vormt de grondslag voor de opstelling en herziening van de technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI’s), terwijl Richtlijn … [spoorwegveiligheidsrichtlijn] de grondslag vormt voor de opstelling en herziening van de gemeenschappelijke veiligheidsdoelen (CST's) en de gemeenschappelijke veiligheidsmethoden (CSM's). De continuïteit van de werkzaamheden en de stapsgewijze ontwikkeling van de TSI’s, de CSM’s en de CST’s heeft deze gespecialiseerde instantie behoefte aan een permanent technisch kader en toegewijde personeelsleden. Om deze reden heeft het Bureau tot taak de Commissie aanbevelingen te doen met betrekking tot de opstelling en herziening van de TSI’s, CSM’s en CST’s. De nationale veiligheidsinstanties en de toezichthoudende instanties moeten eveneens onafhankelijk technisch advies kunnen inwinnen bij het Bureau.

(10)     Spoorwegondernemingen werden bij het aanvragen van veiligheidscertificaten bij de bevoegde nationale instanties geconfronteerd met diverse problemen, gaande van aanslepende procedures en buitensporige kosten tot oneerlijke behandeling, met name ten opzichte van nieuwkomers. De door de lidstaten afgegeven certificaten worden in overige lidstaten niet automatisch erkend, hetgeen nadelig is voor de Europese spoorwegruimte. Om de procedures voor de afgifte van veiligheidscertificaten aan spoorwegondernemingen doelmatiger en onpartijdiger te maken is het van wezenlijk belang om te komen tot een gemeenschappelijk veiligheidscertificaat dat in de gehele Unie geldig is en door het Bureau wordt afgegeven. De herziene Richtlijn ... [spoorwegveiligheidsrichtlijn] vormt hiervoor de basis.

(11)     De huidige Richtlijn 2008/57/EG voorziet voor spoorwegvoertuigen voor elke lidstaat in een afzonderlijke vergunning tot indienststelling, behoudens in specifieke gevallen. De taskforce Voertuigautorisatie, die in 2011 door de Commissie is ingesteld, heeft diverse gevallen besproken waarbij fabrikanten en spoorwegondernemingen werden geconfronteerd met een buitensporig trage en dure vergunningsprocedure en heeft derhalve een aantal verbeteringen voorgesteld. Aangezien sommige problemen hun oorsprong vinden in de complexiteit van de huidige voertuigvergunningsprocedure, moet die worden vereenvoudigd. Voor elk spoorwegvoertuig zou nog één vergunning nodig; deze vergunning voor het in de handel brengen van voertuigen en voertuigtypen moet worden verleend door het Spoorwegbureau. Dit brengt voor de sector tastbare voordelen met zich mee omdat de kosten en duur van de procedure worden teruggebracht en het risico op eventuele discriminatie, met name van nieuwe ondernemingen die zich op de spoorwegmarkt willen begeven, afneemt. De herziene Richtlijn ... [interoperabiliteitsrichtlijn] vormt hiervoor de basis.

(12)     Om de ontwikkeling van de gemeenschappelijke Europese spoorwegruimte verder te bevorderen, met om ervoor te zorgen dat klanten van het goederenvervoer en passagiers degelijk worden geïnformeerd, moet aan het Bureau een sterkere rol worden toegekend inzake telematicatoepassingen. Hierdoor kan worden gezorgd voor een consistentere ontwikkeling en een snellere invoering.

(13)     Gezien het belang van het Europees verkeersleidingsysteem voor de spoorwegen (ERTMS) voor een soepele ontwikkeling van de gemeenschappelijke Europese spoorwegruimte en de veiligheid daarvan, en gelet op het feit dat deze ontwikkeling tot op heden gefragmenteerd verloopt, is het noodzakelijk om de algehele coördinatie op EU-niveau te versterken. Derhalve moet het Bureau als de meest competente instantie van de EU een meer prominente rol op dit vlak krijgen. Zo kan worden gezorgd voor de consistente ontwikkeling van het ERTMS, kan mede worden gezorgd dat ERTMS-apparatuur voldoet aan de geldende specificaties en kan worden gezorgd dat ERTMS-gerelateerde Europese onderzoeksprogramma’s in lijn worden gebracht met de ontwikkeling van de technische specificaties van het ERTMS. Om de procedures voor het afgeven van vergunningen voor indienststelling van subsystemen voor besturing en seingeving langs de baan doelmatiger en onpartijdiger te maken, is het bovendien cruciaal om over te stappen op een enkele vergunning die geldt voor de gehele Unie en die wordt afgegeven door het Bureau. De herziene Richtlijn … [interoperabiliteitsrichtlijn] biedt hier de grondslag voor.

(14)     De bevoegde nationale autoriteiten brengen doorgaans kosten in rekening voor het afgeven van voertuigvergunningen en veiligheidscertificaten. Als deze bevoegdheid wordt overgezet naar EU-niveau, moet het Bureau gerechtigd zijn aanvragen voor het afgeven van de in de vorige overwegingen genoemde certificaten en vergunningen kosten in rekening te brengen. De hoogte van deze kosten zou gelijk aan of lager dan het huidige gemiddelde in de EU moeten zijn en moet worden vastgesteld op grond van een door de Commissie aan te nemen gedelegeerde handeling.

(15)     In het algemeen wordt ernaar gestreefd de overdracht van taken en bevoegdheden van de lidstaten naar het Bureau efficiënt te laten verlopen, zonder het huidige veiligheidsniveau aan te tasten. Het Bureau dient over voldoende middelen te beschikken om zijn nieuwe taken uit te voeren en de planning voor de toekenning van die middelen moet gebaseerd zijn op duidelijk gedefinieerde behoeften. Rekening houdend met de kennis van nationale autoriteiten, met name de nationale veiligheidsinstanties, moet het Bureau op die deskundigheid een beroep kunnen doen bij het verlenen van vergunningen en certificaten. Daartoe moet de detachering van nationale deskundigen naar het Bureau worden aangemoedigd.

(16)     Richtlijn ... [spoorwegveiligheidsrichtlijn] en Richtlijn [interoperabiliteitsrichtlijn] voorzien in onderzoek van nationale maatregelen vanuit een oogpunt van veiligheid en interoperabiliteit, en hun verenigbaarheid met de mededingingsregels. De mogelijkheden die deze richtlijnen de lidstaten bieden om nieuwe nationale voorschriften aan te nemen, moeten worden beperkt. Het huidige systeem waarin een grote hoeveelheid nationale voorschriften blijft bestaan, leidt tot mogelijke conflicten met de EU-voorschriften en creëert een risico op onvoldoende transparantie en verkapte discriminatie van buitenlandse exploitanten, met name kleine en nieuwe. Om over te stappen op een systeem met echte, transparante en onpartijdige spoorwegvoorschriften op EU-niveau moet het aantal nationale voorschriften geleidelijk worden verminderd. Een op onafhankelijke en onpartijdige deskundigheid gebaseerd advies is derhalve onmisbaar. Daartoe moet de rol van Bureau worden versterkt.

(17)     De prestaties, organisatie en besluitvormingsprocedures op het gebied van spoorweginteroperabiliteit en veiligheid lopen sterk uiteen tussen de nationale veiligheidsinstanties en de aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties. Dit ondermijnt de goede werking van de Europese spoorwegruimte. Met name kleine en middelgrote ondernemingen die de spoorwegmarkt van een andere lidstaat willen betreden, kunnen hier nadelige effecten van ondervinden. Daarom is een betere coördinatie met het oog op grotere harmonisatie op EU-niveau cruciaal. Daartoe dient het Bureau door middel van audits en inspecties toe te zien op de activiteiten van de nationale veiligheidsinstanties en de aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties

(18)     Op het gebied van veiligheid is het van belang om een zo groot mogelijke transparantie en doelmatige gegevensstromen te waarborgen. Toetsing van prestaties aan gemeenschappelijke indicatoren en het verbinden van alle partijen in de sector is van belang en zou moeten worden uitgevoerd. Met betrekking tot de statistische aspecten is een nauwe samenwerking met Eurostat noodzakelijk.

(19)     Om toe te zien op de voortgang inzake interoperabiliteit en spoorwegveiligheid moet het Bureau de opdracht krijgen een tweejaarlijks verslag te publiceren. Gelet op zijn technische deskundigheid en onpartijdigheid dient het Bureau tevens de Commissie te ondersteunen bij het toezicht op de toepassing van de EU-wetgeving inzake spoorwegveiligheid en interoperabiliteit.

(20)     De interoperabiliteit van het trans-Europese netwerk dient te worden versterkt en bij de selectie van nieuwe investeringsprojecten voor financiële bijstand van de Unie moet naar interoperabiliteit worden gestreefd overeenkomstig Beschikking nr. 1692/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende communautaire richtsnoeren voor de ontwikkeling van een trans-Europees vervoersnet[8]. Het Bureau is goed geplaatst om bijdrage te dragen aan deze doelstellingen.

(21)     Het onderhoud van rollend materieel is een belangrijk onderdeel van het veiligheidssysteem. Bij gebrek aan een certificeringssysteem voor onderhoudswerkplaatsen bestaat er geen echte Europese markt voor het onderhoud van spoorwegmaterieel. Deze situatie brengt extra kosten voor de sector met zich mee en leidt ertoe dat bepaalde trajecten met ledig materieel worden afgelegd. Het is dus van belang om geleidelijk een Europees systeem te ontwikkelen voor de certificering van onderhoudswerkplaatsen. Het Bureau is het best geplaatst om passende oplossingen voor te stellen aan de Commissie.

(22)     De voor het besturen van treinen vereiste beroepsbekwaamheden zijn van groot belang voor zowel de veiligheid als de interoperabiliteit in de Unie. Zij zijn bovendien een voorwaarde voor het vrije verkeer van werknemers in de spoorwegsector. Bij de behandeling van dit punt moet het bestaande kader op het gebied van de sociale dialoog worden geëerbiedigd. Het Bureau dient de nodige technische steun te verlenen om op EU-niveau rekening te houden met dit aspect.

(23)     Het Bureau moet de samenwerking tussen de nationale veiligheidsinstanties, onderzoeksorganen en vertegenwoordigers van de spoorwegsector die actief zijn op EU-niveau, organiseren en vergemakkelijken om goed praktijken, de uitwisseling van relevante informatie en de verzameling van spoorweggerelateerde gegevens te promoten en toe te zien op de algemene veiligheidsprestaties van het spoorwegsysteem.

(24)     Om een zo groot mogelijke transparantie te waarborgen en alle partijen gelijke toegang te verschaffen tot relevante informatie, moeten de documenten inzake spoorweginteroperabiliteit en veiligheidsprocessen publiek toegankelijk zijn. Dat geldt ook voor vergunningen, veiligheidscertificaten en overige relevante spoorwegdocumenten. Het Bureau dient voor een efficiënte uitwisseling en publicatie van die informatie te zorgen.

(25)     Gezien zijn reputatie en positie is voor het Bureau een belangrijke taak weggelegd om de bevordering van innovatie en onderzoek op spoorweggebied aan te moedigen. Financiële steun die in het kader van de activiteiten van het Bureau op dit gebied wordt verstrekt, mag niet tot verstoring van de markt leiden.

(26)     Om de doelmatigheid van de financiële steun van de EU, de kwaliteit daarvan en de compatibiliteit met de desbetreffende technische voorschriften te vergroten, moet het Bureau als enige algemeen erkende EU-autoriteit op spoorweggebied, een actieve rol spelen bij de beoordeling van spoorwegprojecten.

(27)     De belanghebbende ondervinden soms interpretatie- en andere problemen met de interoperabiliteits- en veiligheidswetgeving, toepassingsrichtsnoeren of aanbevelingen van het Bureau. Een correct en eensluidend begrip van die handelingen is een voorwaarde voor de effectieve uitvoering van het spoorwegacquis en het functioneren van de spoorwegmarkt. Het Bureau moet daarom actief opleidingen en toelichting ter zake aanbieden.

(28)     Om zijn taken goed te kunnen uitoefenen, dient het Bureau te beschikken over rechtspersoonlijkheid en een eigen begroting waarvoor de middelen in hoofdzaak afkomstig zijn van een bijdrage van de Unie en vergoedingen die door aanvragers worden betaald. Om de onafhankelijkheid van het Bureau te waarborgen in zijn dagelijkse beheer en in de door het Bureau uitgebrachte adviezen en aanbevelingen, dient de organisatie van het Bureau transparant te zijn en dient de uitvoerend directeur de volledige verantwoordelijkheid te dragen. Ook moet het personeel van het Bureau onafhankelijk zijn moet er een goed evenwicht zijn tussen kort- en langlopende contracten om de organisatorische kennis en de bedrijfscontinuïteit in stand te houden en tegelijk voor de nodige en permanente uitwisseling van deskundigheid met de spoorwegsector te zorgen.

(29)     Om de daadwerkelijke uitoefening van de functies van het Bureau te waarborgen, dienen de lidstaten en de Commissie te zijn vertegenwoordigd in een raad van bestuur die beschikt over de noodzakelijke bevoegdheden, met inbegrip van het opstellen van de begroting en het goedkeuren van de meerjarige en jaarlijkse werkprogramma's van het Bureau.

(30)     Om de transparantie van de besluiten van de raad van bestuur te waarborgen, dienen vertegenwoordigers van de betrokken sectoren de beraadslagingen als waarnemer zonder stemrecht bij te wonen. Stemrecht moet worden voorbehouden aan de vertegenwoordigers van de overheid, die verantwoording dienen af te leggen aan de democratisch gekozen toezichthoudende instanties. De vertegenwoordigers van de sector worden door de Commissie benoemd op grond van hun Europese representativiteit voor de spoorwegondernemingen, de infrastructuurbeheerders, de spoorwegindustrie, de vakbonden, de passagiers en de klanten van het goederenvervoer.

(31)     Om de vergaderingen van de raad van bestuur goed voor te bereiden en advies uit te brengen aan de raad over de te nemen besluiten, moet een uitvoerend comité worden ingesteld.

(32)     Er moet worden gewaarborgd dat partijen die gevolgen ondervinden van door het Agentschap genomen besluiten, op onafhankelijke en onpartijdige wijze de nodige rechtsmiddelen kunnen uitoefenen. Er dient een passend beroepsmechanisme te worden ingesteld, zodat verzet kan worden aangetekend tegen beslissingen van de uitvoerend directeur bij een gespecialiseerde kamer van beroep, waarvan de besluiten op hun beurt kunnen worden aangevochten voor het Hof van Justitie.

(33)     Een breder strategisch gezichtspunt met betrekking tot de activiteiten van het Bureau zou bijdragen tot een doelmatiger planning en beheer en de kwaliteit van de output van het Bureau ten goede komen. Daarom moet door de raad van bestuur, na terdege de relevante belanghebbenden te hebben geraadpleegd, een meerjarig werkprogramma worden aangenomen en regelmatig worden bijgewerkt.

(34)     De werkzaamheden van het Bureau dienen op transparante wijze te worden verricht. Een effectieve controle door het Europees Parlement dient te worden gewaarborgd en met het oog daarop dient het Europees Parlement de uitvoerend directeur van het Bureau te kunnen horen en dient het te worden geraadpleegd over het meerjarig werkprogramma. Het Bureau moet ook de relevante wetgeving van de Unie inzake de toegang van het publiek tot documenten toepassen.

(35)     De begrotingsautoriteit heeft de afgelopen jaren, bij de oprichting van meerdere gedecentraliseerde agentschappen, gestreefd naar meer transparantie en een betere controle op het beheer van de aan hen toegewezen EU-kredieten, in het bijzonder met betrekking het opnemen van vergoedingen in de begroting, financiële controle, de kwijtingsbevoegdheid, bijdragen aan de pensioenregeling en interne begrotingsprocedure (gedragscode). Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)[9] zou op soortgelijke wijze onverkort van toepassing moeten zijn op het Bureau, dat zou moeten toetreden tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding[10].

(36)     Aangezien de doelstellingen van de beoogde maatregel, namelijk de oprichting van een gespecialiseerde instantie voor de ontwikkeling van gemeenschappelijke oplossingen op het gebied van spoorwegveiligheid en -interoperabiliteit, niet in voldoende mate door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en dus, gelet op de collectieve aard van de uit te voeren werkzaamheden, beter op EU-niveau kunnen worden verricht, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in dat artikel omschreven evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan noodzakelijk is om dit doel te verwezenlijken.

(37)     Om zo de hoogte van de vergoedingen en kosten die het Bureau gerechtigd is in rekening te brengen op correcte wijze vast te stellen, moet de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen goed te keuren worden gedelegeerd aan de Commissie met betrekking tot de artikelen inzake de afgifte of vernieuwing van vergunningen voor de indienststelling van baansubsystemen voor besturing en seingeving, vergunningen voor het in de handel brengen van voertuigen en voertuigtypen, en veiligheidscertificaten. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden het nodige overleg pleegt, ook op deskundigenniveau.    De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten gelijktijdig, tijdig en op passende wijze aan het Europees Parlement en de Raad worden toegezonden.

(38)     Om te zorgen voor de tenuitvoerlegging van de artikelen 21 en 22 van deze verordening met betrekking tot het opzetten van nationale ontwerpvoorschriften en geldende voorschriften, moeten uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend aan de Commissie.

(39)     Om eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van de artikelen 29, 30, 31 en 51 van deze verordening te waarborgen, moeten uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren.

(40)     Er moeten een aantal principes worden ingevoerd met betrekking tot het bestuur van het Bureau, teneinde te voldoen aan de gemeenschappelijke verklaring en benadering zoals in juli 2012 vastgesteld door de interinstitutionele werkgroep over de gedecentraliseerde agentschappen van de EU, om de activiteiten van de agentschappen te stroomlijnen en hun prestaties te verbeteren.

(41)     Onderhavige verordening eerbiedigt de grondrechten en volgt de beginselen die met name door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

PRINCIPES

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1. Bij deze verordening wordt een Spoorwegbureau van de Europese Unie ("het Bureau") opgericht.

2. Deze verordening regelt:

(a) de oprichting en taken van het Bureau,

(b) de taken van de lidstaten.

3. Deze verordening is van toepassing op:

(a) de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem van de Unie als bedoeld in Richtlijn ../../.EU [interoperabiliteitsrichtlijn],

(b) de veiligheid van het spoorwegsysteem van de Unie als bedoeld in Richtlijn ../../.EU [spoorwegveiligheidsrichtlijn],

(c) de certificering van machinisten als bedoeld in Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 inzake de certificering van machinisten die locomotieven en treinen op het spoorwegsysteem van de Gemeenschap besturen [machinistenrichtlijn].

Artikel 2

Rechtsvorm

1. Het Bureau is een orgaan van de Unie met rechtspersoonlijkheid.

2. In elke lidstaat geniet het Bureau de ruimste juridische handelingsbevoegdheid welke krachtens de wetgeving van die lidstaat aan rechtspersonen wordt verleend. Het Bureau kan in het bijzonder roerende en onroerende goederen verwerven of vervreemden en kan in rechte optreden.

3. Het Bureau wordt vertegenwoordigd door zijn directeur.

Artikel 3

Handelingen van het Bureau

Het Bureau kan:

(a)          aanbevelingen doen aan de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 11, 13, 14, 15, 23, 24, 26, 30, 31, 32, 33 en 41,

(b)          aanbevelingen doen aan de lidstaten betreffende de toepassing van de artikelen 21, 22 en 30,

(c)          adviezen formuleren aan de Commissie op grond van de artikelen 9, 21, 22 en 38, alsmede aan de betrokken instanties in de lidstaten op grond van artikel 9,

(d)          besluiten nemen op grond van de artikelen 12, 16, 17 en 18,

(e)          adviezen formuleren over aanvaardbare wijzen van naleving overeenkomstig artikel 15,

(f)           technische documenten publiceren overeenkomstig artikel 15,

(g)          auditrapporten opstellen overeenkomstig de artikelen 29 en 30,

(h)          richtsnoeren en overige niet-bindende documenten publiceren om de toepassing de wetgeving inzake van spoorweginteroperabiliteit en -veiligheid te faciliteren overeenkomstig de artikelen 11, 15 en 24.

HOOFDSTUK 2

WERKMETHODEN

Artikel 4

Instelling en samenstelling van de werkgroepen

1. Het Bureau stelt een beperkt aantal werkgroepen in met het oog op het opstellen van aanbevelingen, met name voor technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI's), gemeenschappelijke veiligheidsdoelen (common safety targets - CST's) en gemeenschappelijke veiligheidsmethoden (common safety methods - CSM's).

Het Bureau kan ook in andere gerechtvaardigde gevallen, op verzoek van de Commissie of op eigen initiatief na overleg met de Commissie, andere werkgroepen instellen.

2. Het Bureau benoemt deskundigen in de werkgroepen.

Het Bureau wijst in de werkgroepen vertegenwoordigers aan die door bevoegde nationale instanties worden voorgedragen voor de werkgroepen waaraan zij wensen deel te nemen.

Het Bureau wijst voor de werkgroepen vakmensen uit de spoorwegsector aan op basis van de in lid 3 bedoelde lijst. Het Bureau zorgt voor adequate vertegenwoordiging van de sectoren en die gebruikers waarop de maatregelen die de Commissie op basis van de aanbevelingen van het Bureau kan voorstellen, van invloed kunnen zijn.

Het Bureau benoemt voor de werkgroepen tevens onafhankelijke deskundigen en vertegenwoordigers van internationale organisaties die op het betrokken gebied erkenning genieten. Personeel van het Bureau niet als lid van een werkgroep worden aangesteld.

3. Elke in artikel 34 genoemde representatieve instantie bezorgt het Bureau een lijst van de meest gekwalificeerde deskundigen die hen in elk van de werkgroepen vertegenwoordigen.

4. Wanneer de werkzaamheden van deze werkgroepen rechtstreeks gevolgen hebben voor de arbeidsomstandigheden, de gezondheid en de veiligheid van de werknemers in de spoorwegsector, nemen de vertegenwoordigers van de werknemersorganisaties als volwaardige leden deel aan de betrokken werkgroepen.

5. Reis- en verblijfskosten van de leden van de werkgroepen komen volgens de door de raad van bestuur vastgestelde voorschriften en schalen ten laste van het Bureau.

6. De werkgroepen worden voorgezeten door een vertegenwoordiger van het Bureau.

7. De werkgroepen werken op transparante wijze. De raad van bestuur stelt het reglement voor de werkgroepen vast.

Artikel 5

Raadpleging van de sociale partners

Wanneer de in de artikelen 11, 12, 15 en 32 bedoelde werkzaamheden rechtstreeks gevolgen voor de sociale context of de arbeidsomstandigheden in de spoorwegsector hebben, raadpleegt het Bureau de sociale partners in het kader van het overeenkomstig Besluit 98/500/EG[11] opgerichte Comité voor de sectoriële dialoog.

Deze raadpleging vindt plaats voordat het Bureau zijn aanbevelingen aan de Commissie voorlegt. Het Bureau houdt naar behoren rekening met deze raadpleging en is te allen tijde beschikbaar voor toelichting op zijn aanbevelingen. De door het comité voor de sectorale dialoog uitgebrachte adviezen worden door het Bureau aan de Commissie, en door de Commissie aan het in artikel 75 bedoelde comité toegezonden.

Artikel 6

Raadpleging van klanten van het goederenvervoer en reizigers

Wanneer de in de artikelen 11 en 15 bedoelde werkzaamheden rechtstreekse gevolgen hebben voor de klanten van het goederenvervoer en de reizigers, raadpleegt het Bureau de organisaties die hen vertegenwoordigen. De lijst van te raadplegen organisaties wordt door de Commissie opgesteld met ondersteuning van het in artikel 75 genoemde comité.

Deze raadpleging vindt plaats voordat het Bureau zijn aanbevelingen aan de Commissie voorlegt. Het Bureau houdt naar behoren rekening met deze raadpleging en is te allen tijde beschikbaar voor een toelichting op zijn aanbevelingen. De door de betrokken organisaties uitgebrachte adviezen worden door het Bureau aan de Commissie, en door de Commissie aan het in artikel 75 bedoelde comité toegezonden.

Artikel 7

Effectbeoordeling

1. Het Bureau verricht een effectbeoordeling voor zijn aanbevelingen en adviezen. De raad van bestuur stelt de methodiek voor de effectbeoordeling vast op basis van de methodiek van de Commissie. Het Bureau pleegt overleg met de Commissie om te waarborgen dat met relevante werkzaamheden van de Commissie voldoende rekening wordt gehouden.

2. Alvorens werkzaamheden te verrichten die in een werkprogramma zijn opgenomen, verricht het Bureau in verband daarmee een vroegtijdige effectbeoordeling, waarin vermeld staat:

(a) het op te lossen probleem en de mogelijke oplossingen;

(b) de mate waarin een specifieke actie, met inbegrip van het doen van aanbevelingen of het geven van adviezen door het Bureau, vereist is;

(c) de verwachte bijdrage van het Bureau voor de oplossing van het probleem.

Bovendien moet elke activiteit of elk project in het werkprogramma afzonderlijk en in onderlinge samenhang aan een efficiëntiebeoordeling worden onderworpen om de begroting en de middelen van het Bureau optimaal te benutten.

3. Het Bureau is gerechtigd achteraf een evaluatie te verrichten van de wetgeving die is opgesteld op basis van zijn aanbevelingen.

4. De lidstaten dienen het Bureau de voor de effectbeoordeling benodigde gegevens te verstrekken

Artikel 8

Studies

Indien dat voor de uitvoering van zijn taken noodzakelijk is, kan het Bureau studies laten uitvoeren die het uit zijn eigen begroting financiert.

Artikel 9

Adviezen

1. Het Bureau brengt advies uit indien de nationale toezichthoudende instanties als bedoeld in artikel 55 van Richtlijn 2012/34/EU [tot instelling van een Europese spoorwegruimte (herschikking)] daarom vragen met betrekking tot veiligheids- of interoperabiliteitsaspecten of aspecten die onder hun aandacht zijn gebracht.

2. Het Bureau brengt op verzoek van de Commissie adviezen uit over wijzigingen in wetgeving die worden vastgesteld op grond van Richtlijn ... [interoperabiliteitsrichtlijn] of... [spoorwegveiligheidsrichtlijn], met name wanneer op vermeende tekortkomingen wordt gewezen.

3. Met betrekking tot de in de vorige leden en in overige artikelen van deze verordening genoemde adviezen brengt het Bureau, tenzij anders overeengekomen, zijn advies binnen twee maanden uit. Van deze adviezen wordt door het Bureau binnen twee maanden een versie openbaar gemaakt waaruit alle commercieel vertrouwelijke informatie is weggelaten.

Artikel 10

Inspecties in de lidstaten

1. Het Bureau kan inspecties in de lidstaten uitvoeren voor het vervullen van zijn taken overeenkomstig de artikelen 12, 16, 17, 21, 22, 27, 29, 30, 31 en 38, overeenkomstig de door de raad van bestuur vastgestelde beleidslijn.

2. Het Bureau stelt de betrokken lidstaat in kennis van de geplande inspectie, de identiteit van de gemachtigde ambtenaren en de aanvangsdatum. De met de inspecties belaste ambtenaren van het Bureau leggen eerst het besluit over van de uitvoerend directeur van het Bureau waarin het voorwerp en het doel van hun inspectie zijn vermeld.

3. De nationale autoriteiten van de lidstaten faciliteren de werkzaamheden van het personeel van het Bureau.

4. Het Bureau stelt van elk bezoek een verslag op en zendt dit aan de Commissie en de betrokken lidstaat.

5. Voornoemde leden laten de in de artikelen 29, lid 6, en 30, lid 6, genoemde inspecties onverlet, welke worden verricht overeenkomstig de daarin vermelde procedures.

HOOFDSTUK 3

TAKEN MET BETREKKING TOT SPOORWEGVEILIGHEID

Artikel 11

Technische ondersteuning - aanbevelingen inzake spoorwegveiligheid

1. Het Bureau doet aanbevelingen aan de Commissie over de gemeenschappelijke veiligheidsmethoden (CSM's) en gemeenschappelijke veiligheidsdoelstellingen (CST's) als bedoeld in de artikelen 6 en 7 van Richtlijn ... [spoorwegveiligheidsrichtlijn]. Ook doet het Bureau de Commissie aanbevelingen over periodieke herziening van CSM's en CST's.

2. Op verzoek van de Commissie of uit eigen beweging doet het Bureau de Commissie aanbevelingen betreffende andere maatregelen op het gebied van veiligheid.

3. Het Bureau kan richtsnoeren en overige niet-bindende documenten publiceren om de toepassing van de wetgeving inzake spoorwegveiligheid te faciliteren.

Artikel 12

Veiligheidscertificaten

Het Bureau geeft Europese veiligheidscertificaten af overeenkomstig de artikelen 10 en 11 van Richtlijn ... [veiligheidsrichtlijn].

Artikel 13

Onderhoud van voertuigen

1. Het Bureau verleent de Commissie bijstand met betrekking tot het systeem voor de certificering van met het onderhoud belaste entiteiten overeenkomstig artikel 14, lid 6, van Richtlijn … [spoorwegveiligheidsrichtlijn]

2. Het Bureau doet aanbevelingen aan de Commissie met het oog op artikel 14, lid 7, van Richtlijn … [spoorwegveiligheidsrichtlijn].

3. Het Bureau maakt in het in artikel 30, lid 2, van deze verordening bedoelde verslag een analyse van de alternatieve maatregelen waartoe overeenkomstig artikel 15 van Richtlijn ... [spoorwegveiligheidsrichtlijn] is besloten.

Artikel 14

Vervoer van gevaarlijke goederen per spoor

Het Bureau volgt ontwikkelingen in de wetgeving voor het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor in de zin van Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad[12], en vergelijkt deze met de wetgeving inzake spoorweginteroperabiliteit en -veiligheid, en in het bijzonder met de essentiële eisen. Daartoe verleent het Bureau bijstand aan de Commissie en kan het op verzoek van de Commissie of op eigen initiatief aanbevelingen doen.

HOOFDSTUK 4

TAKEN MET BETREKKING TOT INTEROPERABILITEIT

Artikel 15

Technische ondersteuning op het gebied van spoorweginteroperabiliteit

1. Het Bureau verricht de volgende werkzaamheden:

(a) de Commissie aanbevelingen doen betreffende de TSI's, en de herziening daarvan overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn ... [interoperabiliteitsrichtlijn];

(b) de Commissie aanbevelingen doen betreffende de modellen voor de EU-keuringsverklaring en de documenten van het technische dossier waarvan deze vergezeld gaat, overeenkomstig artikel 15 van Richtlijn … [interoperabiliteitsrichtlijn];

(c) de Commissie aanbevelingen doen betreffende de specificaties voor de registers, en de herziening daarvan overeenkomstig de artikelen 43, 44 en 45 van Richtlijn ... [interoperabiliteitsrichtlijn];

(d) adviezen uitbrengen over aanvaardbare wijzen van naleving voor tekortkomingen in TSI's overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn ... [interoperabiliteitsrichtlijn], en deze aan de Commissie verstrekken;

(e) adviezen formuleren aan de Commissie betreffende verzoeken tot ontheffing van TSI’s door lidstaten overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn ... [interoperabiliteitsrichtlijn];

(f) technische documenten publiceren overeenkomstig artikel 4, lid 9, van Richtlijn ... [interoperabiliteitsrichtlijn];

(g) de Commissie aanbevelingen doen met betrekking tot de arbeidsomstandigheden van al het personeel dat essentiële veiligheidstaken verricht.

2. Met het oog op het opstellen van de in het eerste lid onder a) en b) bedoelde aanbevelingen dient het Bureau:

(a) toe te zien op de aanpassing van de TSI's en de specificaties voor de registers aan de stand van de techniek, de ontwikkelingen op de markt en de maatschappelijke eisen,

(b) toe te zien op de coördinatie tussen de samenstelling en bijwerking van TSI's enerzijds en de samenstelling van Europese normen die noodzakelijk blijken te zijn voor de interoperabiliteit anderzijds, en onderhouden van relevante contacten met de Europese normalisatie-instituten.

3. Het Bureau kan richtsnoeren en overige niet-bindende documenten publiceren om de toepassing van de wetgeving inzake interoperabiliteit te faciliteren.

Artikel 16

Vergunningen om voertuigen in de handel te brengen

Het Bureau geeft vergunningen af om spoorvoertuigen in de handel te brengen overeenkomstig artikel 20 van Richtlijn ... [interoperabiliteitsrichtlijn].

Artikel 17

Vergunningen om voertuigtypen in de handel te brengen

Het Bureau geeft vergunningen af om voertuigentypen in de handel te brengen overeenkomstig artikel 22 van Richtlijn ... [interoperabiliteitsrichtlijn].

Artikel 18

Vergunningen voor de indienststelling van baansubsystemen voor besturing en seingeving

Het Bureau geeft vergunningen af voor de indienststelling van baansubsystemen voor besturing en seingeving die in de hele Unie aanwezig zijn of worden geëxploiteerd overeenkomstig artikel 18 van Richtlijn ... [interoperabiliteitsrichtlijn].

Artikel 19

Telematicatoepassingen

1. Het Bureau treedt op als systeemautoriteit en is verantwoordelijk voor het bijhouden van de technische specificaties voor de telematicatoepassingen overeenkomstig de desbetreffende TSI’s.

2. Het Bureau definieert, publiceert en volgt daarbij de procedure voor de behandeling van verzoeken tot wijziging van deze specificaties. Hiertoe wordt door het Bureau een register van verzoeken tot wijzigingen van specificaties voor telematicatoepassingen en hun status opgezet en bijgehouden.

3. Het Bureau ontwikkelt en onderhoudt de technische hulpmiddelen voor het beheer van de verschillende versies van de specificaties voor telematicatoepassingen.

4. Het Bureau verleent de Commissie bijstand bij het toezicht op de invoering van de telematicatoepassingen overeenkomstig de desbetreffende TSI’s.

Artikel 20

Ondersteuning van aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties

1. Het Bureau ondersteunt de werkzaamheden van aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties als bedoeld in artikel 27 van Richtlijn ... [interoperabiliteitsrichtlijn]. Deze ondersteuning omvat met name het opstellen van richtsnoeren voor de beoordeling van de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik van een interoperabiliteitsonderdeel als bedoeld in artikel 9 van Richtlijn ... [interoperabiliteitsrichtlijn] en richtsnoeren voor de EG-keuringsprocedure als bedoeld in artikel 10 van Richtlijn ... [interoperabiliteitsrichtlijn].

2. Het Bureau faciliteert de samenwerking tussen aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties en treedt met name op als technisch secretariaat voor de coördinatiegroep daarvan.

HOOFDSTUK 5

TAKEN MET BETREKKING TOT NATIONALE VOORSCHRIFTEN

Artikel 21

Onderzoek van nationale ontwerpvoorschriften

1. Het Bureau beoordeelt binnen twee maanden na ontvangst de bij het Bureau aangemelde nationale ontwerpvoorschriften overeenkomstig:

(a) artikel 8, lid 2, van Richtlijn ... (veiligheidsrichtlijn);

(b) artikel 14 van Richtlijn ... (interoperabiliteitsrichtlijn).

2. Indien het Bureau na een onderzoek als bedoeld in het voorgaande lid van mening is dat met nationale voorschriften kan worden voldaan aan de essentiële eisen voor interoperabiliteit, de CSM’s worden nageleefd en de CST's worden verwezenlijkt, en dat die voorschriften niet tot willekeurige discriminatie of een verkapte beperking van het spoorvervoer tussen de lidstaten zullen leiden, stelt het de Commissie en de betrokken lidstaat in kennis van zijn positieve beoordeling. De Commissie kan het voorschrift bekrachtigen in het IT-verslag als bedoeld in artikel 23.

3. Indien het onderzoek als bedoeld in lid 1 tot een negatieve beoordeling leidt, dient het Bureau:

(a) aan de betrokken lidstaat een aanbeveling te doen en te motiveren waarom het betrokken voorschrift niet van kracht mag worden en/of mag worden toegepast,

(b) de Commissie in kennis te stellen van zijn negatieve beoordeling.

4. Indien de lidstaat binnen twee maanden na ontvangst van de aanbeveling van het Bureau als bedoeld in lid 3, onder a), geen maatregelen heeft genomen, kan de Commissie, nadat zij de gegevens als bedoeld in lid 3, onder b), heeft ontvangen en kennis heeft genomen van door de betrokken lidstaat meegedeelde redenen, een aan de betrokken lidstaat gericht besluit vaststellen waarin zij deze lidstaat verzoekt het desbetreffende ontwerpvoorschrift te wijzigen of de goedkeuring, inwerkingtreding of tenuitvoerlegging ervan op te schorten.

Artikel 22

Onderzoek van geldende nationale voorschriften

1. Het Bureau beoordeelt binnen twee maanden na ontvangst de bij het Bureau aangemelde nationale voorschriften overeenkomstig artikel 14, lid 3, van Richtlijn ... [interoperabiliteitsrichtlijn].

2. Indien het Bureau na een onderzoek als bedoeld in lid 1 van mening is dat met nationale voorschriften aan de essentiële eisen voor interoperabiliteit kan worden voldaan, de CSM’s kunnen worden nageleefd en de CST's kunnen worden verwezenlijkt, en dat de voorschriften niet tot willekeurige discriminatie of verkapte beperkingen aan het spoorwegvervoer tussen lidstaten zullen leiden, stelt het Bureau de Commissie en de betrokken lidstaat in kennis van zijn positieve beoordeling. De Commissie kan het voorschrift bekrachtigen in het IT-verslag als bedoeld in artikel 23.

3. Indien het onderzoek als bedoeld in lid 1 tot een negatieve beoordeling leidt, dient het Bureau:

(a) aan de betrokken lidstaat een aanbeveling te doen en daarin te motiveren waarom het desbetreffende voorschrift moet worden gewijzigd of ingetrokken,

(b) de Commissie in kennis te stellen van zijn negatieve beoordeling.

4. Indien de lidstaat binnen twee maanden na ontvangst van de aanbeveling van het Bureau als bedoeld in lid 3, onder a), geen maatregelen heeft genomen, kan de Commissie, nadat zij de informatie als bedoeld in lid 3, onder b), heeft ontvangen en kennis heeft genomen van door de betrokken lidstaat meegedeelde redenen, een aan de betrokken lidstaat gericht besluit vaststellen waarin zij deze verzoekt het desbetreffende ontwerpvoorschrift te wijzigen of in te trekken.

5. Mutatis mutandis dient de in de leden 2 en 3 omschreven procedure ook te worden toegepast wanneer het Bureau vaststelt dat een al dan niet aangemeld nationaal voorschrift overbodig is of strijdig is met de CSM's, CST's, TSI's of andere wetgeving van de Unie op spoorweggebied.

Artikel 23

IT-systeem voor de aanmelding en classificatie van nationale voorschriften

1. Het Bureau ontwikkelt en beheert een specifiek IT-systeem met nationale voorschriften als bedoeld in artikel 21, lid 1, en 22, lid 1, en maakt dit toegankelijk voor belanghebbenden en het publiek.

2. Lidstaten melden nationale voorschriften als bedoeld in artikel 21, lid 1, en 22, lid 1, via het IT-systeem als bedoeld in lid 1 aan bij het Bureau en de Commissie. Het Bureau publiceert de voorschriften in dit systeem en maakt voor de kennisgeving aan de Commissie overeenkomstig de artikelen 21 en 22 gebruik van hetzelfde systeem.

3. Het Bureau classificeert de aangemelde nationale voorschriften overeenkomstig artikel 14, lid 8, van Richtlijn ….[Interoperabiliteitsrichtlijn]. Hiertoe maakt het tevens gebruik van het in lid 1 van dit artikel genoemde systeem.

4. Het Bureau classificeert de overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Richtlijn… [de veiligheidsrichtlijn] aangemelde nationale voorschriften, rekening houdend met de ontwikkeling van de EU-wetgeving. Hiertoe ontwikkelt het Bureau een instrument voor het beheer van die voorschriften, dat door de lidstaten moet worden gebruikt om hun systemen van nationale voorschriften te vereenvoudigen. Het Bureau maakt gebruik van het in het eerste lid van dit artikel genoemde systeem om het beheersmiddel voor voorschriften bekend te maken.

HOOFDSTUK 6

TAKEN MET BETREKKING TOT HET EUROPEES SYSTEEM VOOR HET BEHEER VAN HET SPOORVERKEER (ERTMS)

Artikel 24

Systeemautoriteit voor ERTMS

1. Het Bureau fungeert als systeemautoriteit en is verantwoordelijk voor het bijhouden van de technische specificaties voor het ERTMS

2. Het Bureau definieert, publiceert en volgt daarbij de procedure voor de behandeling van verzoeken tot wijziging van deze specificaties. Daartoe opent en onderhoudt het Bureau een register van verzoeken tot wijzigingen in de ERTMS-specificaties en de status daarvan.

3. Het Bureau doet aanbevelingen tot vaststelling van een nieuwe versie van de technische specificaties voor het ERTMS. Dit gebeurt echter pas nadat de eerdere versie voldoende is ingevoerd. De ontwikkeling van nieuwe versies mag de uitrol van ERTMS niet vertragen en niet ten koste gaan van de stabiliteit van de specificaties die nodig zijn voor een optimale productie van ERTMS-uitrusting, het rendement op investeringen voor spoorwegondernemingen en een efficiënte planning voor de invoering van ERTMS.

4. Het Bureau ontwikkelt en onderhoudt de technische instrumenten voor het beheer van de verschillende ERTMS-versies om de technische en operationele compatibiliteit te waarborgen tussen netwerken en voertuigen die met een verschillende versie zijn uitgerust en om een snelle invoering van de geldende versie te bevorderen.

5. Overeenkomstig artikel 5, lid 10, van Richtlijn ... [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn] waarborgt het Bureau dat opeenvolgende versies van ERTMS-uitrusting technisch compatibel zijn met oudere versies.

6. Het Bureau stelt ten behoeve van de belanghebbenden de toepassingsrichtsnoeren en de begeleidende documentatie op met betrekking tot de technische specificaties van het ERTMS op en zorgt voor de verspreiding daarvan.

Artikel 25

Ad-hocwerkgroep van aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties voor ERTMS

1. Het Bureau richt een ad-hocwerkgroep op van aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties als bedoeld in artikel 27 van Richtlijn … [interoperabiliteitsrichtlijn] voor ERTMS en bekleedt daarvan het voorzitterschap.

De werkgroep ziet toe op de coherente toepassing van de procedure voor beoordeling van de conformiteit of geschiktheid voor gebruik van een interoperabiliteitsonderdeel als bedoeld in artikel 9 van Richtlijn … [interoperabiliteitsrichtlijn] en van de "EG"-keuringsprocedures als bedoeld in artikel 10 van Richtlijn … [interoperabiliteitsrichtlijn] die door aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties worden uitgevoerd.

2. Het Bureau brengt elke twee jaar verslag uit aan de Commissie over de activiteiten van de in lid 1 bedoelde werkgroep, met inbegrip van statistieken over de aanwezigheid van vertegenwoordigers van de aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties in de werkgroep.

3. Het Bureau beoordeelt de toepassing van de procedure voor de conformiteitsbeoordeling van interoperabiliteitsonderdelen en van de "EG"-keuringsprocedure voor ERTMS-uitrusting, en brengt elke twee jaar verslag uit aan de Commissie met eventuele voorstellen voor verbeteringen.

Artikel 26

Ondersteuning van technische en operationele compatibiliteit van ERTMS-subsystemen aan boord en langs het spoor

1. Het Bureau mag spoorwegondernemingen op hun verzoek bijstand verlenen bij de controle van de technische en operationele compatibiliteit van ERTMS-subsystemen aan boord en langs het spoor voordat een voertuig in dienst wordt gesteld.

2. Indien het Bureau van mening is dat bij een specifiek ERTMS-project de technische en operationele compatibiliteit van spoorwegnetwerken en voertuigen met ERTMS-uitrusting in het geding is, kan het de desbetreffende partijen, met name fabrikanten, aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties, spoorwegondernemingen, infrastructuurbeheerders en nationale veiligheidsinstanties verzoeken om relevante informatie te verstrekken over de procedures die worden toegepast voor "EG"-controle en inbedrijfstelling, en over de operationele omstandigheden. Het Bureau stelt de Commissie in kennis van een dergelijk risico en doet indien nodig aanbevelingen aan de Commissie voor passende maatregelen.

Artikel 27

Ondersteuning van de invoering van ERTMS en ERTMS-projecten

1. Het Bureau ziet toe op de invoering van ERTMS overeenkomstig het in Besluit 2012/88/EU[13] uiteengezette implementatieplan en op de coördinatie van de installatie van ERTMS op de in Verordening (EU) nr. 913/2010[14] vastgestelde trans-Europese vervoerscorridors en goederencorridors.

2. Het Bureau verzekert de technische follow-up van door de Unie gefinancierde projecten voor de invoering van ERTMS, indien relevant met inbegrip van een analyse van de aanbestedingsdocumenten bij aanbestedingen. Ook ondersteunt het Bureau waar nodig de begunstigden van de EU-fondsen om te zorgen dat de technische oplossingen die binnen projecten worden geïmplementeerd volledig voldoen aan de TSI's voor besturing en seingeving en derhalve volledig interoperabel zijn.

Artikel 28

Accreditatie van laboratoria

1. Het Bureau ondersteunt de geharmoniseerde accreditering van ERTMS-laboratoria, met name door overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad[15] passende richtsnoeren op te stellen voor de accrediteringsinstanties.

2. Het Bureau kan als waarnemer deelnemen aan de collegiale toetsing die is voorgeschreven bij Verordening (EG) nr. 765/2008.

HOOFDSTUK 7

TAKEN MET BETREKKING TOT HET TOEZICHT OP DE EUROPESE SPOORWEGRUIMTE

Artikel 29

Toezicht op nationale veiligheidsinstanties

1. Het Bureau ziet door middel van audits en inspecties toe op de prestaties en de besluitvorming van nationale veiligheidsinstanties.

2. Het Bureau heeft het recht de volgende aspecten te controleren:

(a) het vermogen van nationale veiligheidsinstanties om taken op het gebied van spoorwegveiligheid en interoperabiliteit te verrichten,

(b) de effectiviteit van het toezicht door nationale veiligheidsinstanties op veiligheidssystemen van de partijen als bedoeld in artikel 16 van Richtlijn […] [spoorwegveiligheidsrichtlijn].

De procedure voor het uitvoeren van audits wordt door de raad van bestuur vastgesteld.

3. Het Bureau publiceert auditverslagen en zendt deze aan de betrokken nationale veiligheidsinstanties en de Commissie. Elk auditverslag dient met name een lijst van alle door het Bureau vastgestelde tekortkomingen te bevatten, evenals aanbevelingen voor verbeteringen.

4. Indien het Bureau van mening is dat de betrokken nationale veiligheidsinstantie door de in lid 3 bedoelde tekortkomingen niet in staat is om haar taken op het gebied van spoorwegveiligheid en interoperabiliteit effectief te verrichten, beveelt het de nationale veiligheidsinstantie aan om binnen een gelet op de omvang van de tekortkoming vast te stellen termijn passende maatregelen te nemen.

5. Indien een nationale veiligheidsinstantie de in lid 4 omschreven aanbeveling van het Bureau betwist of binnen drie maanden na ontvangst van de aanbeveling van het Bureau geen maatregelen heeft getroffen, kan de Commissie binnen zes maanden een besluit nemen overeenkomstig de in artikel 75 uiteengezette adviesprocedure.

6. Het Bureau mag eveneens aangekondigde en onaangekondigde inspecties verrichten bij de nationale veiligheidsinstanties om specifieke gebieden van hun activiteiten en hun werking te controleren en met name documenten, processen en gegevens met betrekking tot hun taken als bedoeld in artikel 16 van Richtlijn … [veiligheidsrichtlijn] te controleren. De inspecties worden verricht op een ad-hocbasis of overeenkomstig een door het Bureau ontwikkeld plan. Een inspectie duurt niet langer dan twee dagen. De nationale instanties van de lidstaten faciliteren de werkzaamheden van het personeel van het Bureau. Het Bureau dient bij de Commissie van elke inspectie een verslag in.

Artikel 30

Toezicht op aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties

1. Het Bureau houdt toezicht op de aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties middels ondersteuning van de accreditatie-instanties, audits en inspecties overeenkomstig de leden 2 tot en met 5.

2. Het Bureau ondersteunt de geharmoniseerde accreditatie van aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties, met name door de accreditatie-instanties passende begeleiding te bieden inzake evaluatiecriteria en ‑procedures om te beoordelen of de aangemelde instanties voldoen aan de eisen als bedoeld in artikel 27 van Richtlijn … [interoperabiliteitsrichtlijn], via de bij artikel 14 van Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 erkende Europese infrastructuur voor accreditatie.

3. Indien aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties niet overeenkomstig artikel 24 van Richtlijn ... [interoperabiliteitsrichtlijn] zijn geaccrediteerd, kan het Bureau een audit uitvoeren van de mate waarin zij in staat zijn aan de eisen als bedoeld in artikel 27 van die richtlijn te voldoen. De procedure voor het verrichten van audits moet worden goedgekeurd door de raad van bestuur

4. Het Bureau stelt auditverslagen op voor de in lid 3 bedoelde activiteiten en zendt deze aan de betrokken aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstantie en de Commissie. In elk auditverslag moeten met name alle door het Bureau vastgestelde tekortkomingen worden omschreven en aanbevelingen voor verbeteringen worden gedaan. Indien het Bureau van mening is dat de betrokken aangemelde instantie door deze tekortkomingen niet in staat is om haar taken op het gebied van spoorwegveiligheid en interoperabiliteit effectief te verrichten, stelt het een aanbeveling vast waarin de lidstaat waar die aangemelde instantie is gevestigd wordt verzocht om binnen een bepaalde termijn passende maatregelen te nemen.

5. Indien een lidstaat de in lid 4 genoemde aanbeveling betwist of een aangemelde instantie binnen drie maanden na ontvangst van de aanbeveling van het Bureau geen maatregelen heeft getroffen, kan de Commissie binnen zes maanden een advies uitbrengen, overeenkomstig de in artikel 75 uiteengezette procedure.

6. Het Bureau mag ook aangekondigde en onaangekondigde inspecties verrichten, met inbegrip van inspecties in samenwerking met de betrokken nationale accreditatie-instanties, bij de aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties om specifieke gebieden van hun activiteiten en hun werking te controleren en met name documenten, certificaten en gegevens met betrekking tot hun taken als bedoeld in artikel 27 van Richtlijn … [interoperabiliteitsrichtlijn] te controleren. De inspecties worden verricht op een ad-hocbasis of overeenkomstig een door het Bureau ontwikkeld plan. Een inspectie duurt niet langer dan twee dagen. De aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties faciliteren vergemakkelijken de werkzaamheden van het personeel van het Bureau. Het Bureau dient bij de Commissie van elke inspectie een verslag in.

Artikel 31

Bewaking van de voortgang inzake interoperabiliteit en veiligheid

1. In samenwerking met het netwerk van nationale onderzoeksorganen verzamelt het Bureau relevante gegevens over ongevallen en incidenten en ziet het toe op de bijdrage van de nationale onderzoeksorganen aan de veiligheid van het volledige spoorwegsysteem.

2. Het Bureau ziet toe op de algemene veiligheidsprestaties van het spoorwegsysteem. Het Bureau kan met name de netwerken als bedoeld in artikel 34 om bijstand verzoeken, onder meer voor het verzamelen van gegevens. Het Bureau baseert zich mede op door Eurostat verzamelde gegevens en werkt met Eurostat samen om te voorkomen dat werkzaamheden dubbel worden uitgevoerd en om de methodologische samenhang te waarborgen van de gemeenschappelijke veiligheidsindicatoren en de indicatoren die worden gebruikt voor andere vormen van vervoer.

3. Het Bureau doet op verzoek van de Commissie aanbevelingen over manieren om de interoperabiliteit van de spoorwegsystemen te verbeteren, met name door de coördinatie tussen spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders te bevorderen.

4. Het Bureau bewaakt de voortgang op het gebied van de interoperabiliteit van spoorwegsystemen. Om de twee jaar dient het bij de Commissie een verslag in over de voortgang op het gebied van interoperabiliteit en veiligheid in de Europese spoorwegruimte en publiceert het dat verslag.

5. Het Bureau stelt op verzoek van de Commissie rapporten op over de voortgang bij de tenuitvoerlegging en toepassing van de EU-wetgeving inzake veiligheid en interoperabiliteit in een bepaalde lidstaat.

HOOFDSTUK 8

ANDERE TAKEN

Artikel 32

Spoorwegpersoneel

1. Het Bureau verricht de relevante taken met betrekking tot spoorwegpersoneel als uiteengezet in de artikelen 4, 20, 22, 23, 25, 28, 33, 34, 35 en 37 van Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad[16].

2. Het Bureau kan door de Commissie worden verzocht om andere taken met betrekking tot spoorwegpersoneel te verrichten overeenkomstig Richtlijn 2007/59/EG.

3. In het kader van de in de leden 1 en 2 genoemde taken raadpleegt het Bureau de autoriteiten die bevoegd zijn voor aangelegenheden met betrekking tot spoorwegpersoneel. Het Bureau mag de samenwerking tussen die autoriteiten bevorderen, onder meer door bijeenkomsten met hun vertegenwoordigers te beleggen.

Artikel 33

Registers en de toegankelijkheid daarvan

1. Het Bureau zet de Europese registers als bedoeld in de artikelen 43, 44 en 45 van Richtlijn .... [interoperabiliteitsrichtlijn] op en houdt deze bij. Het Bureau fungeert als systeemautoriteit voor alle registers en databanken als bedoeld in de richtlijnen inzake veiligheid en interoperabiliteit en de machinistenrichtlijn. Dit omvat in het bijzonder de volgende taken:

(a) het ontwikkelen en onderhouden van specificaties van de registers;

(b) het coördineren van ontwikkelingen in de lidstaten met betrekking tot registers;

(c) aan relevante belanghebbenden richtsnoeren verstrekken inzake de registers;

(d) aan de Commissie aanbevelingen doen voor verbeteringen van de specificatie van bestaande registers en de eventuele behoefte aan nieuwe registers.

2. Het Bureau maakt de volgende in Richtlijn ... [interoperabiliteitsrichtlijn] en Richtlijn ... [spoorwegveiligheidsrichtlijn] voorgeschreven documenten en registers toegankelijk voor het publiek:

(a) de EG-keuringsverklaringen van subsystemen,

(b) de EG-conformiteitsverklaringen van interoperabiliteitsonderdelen en EG-verklaringen van geschiktheid voor gebruik van interoperabiliteitsonderdelen,

(c) de vergunningen die zijn afgegeven overeenkomstig Richtlijn ... [richtlijn tot instelling van één Europese spoorwegruimte (herschikking)],

(d) de overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn ... [spoorwegveiligheidsrichtlijn] afgegeven veiligheidscertificaten,

(e) de overeenkomstig artikel 24 van Richtlijn ... [spoorwegveiligheidsrichtlijn] aan het Bureau toegezonden onderzoeksverslagen,

(f) de overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn ... [spoorwegveiligheidsrichtlijn] en artikel 14 van Richtlijn ... [interoperabiliteitsrichtlijn] bij de Commissie aangemelde nationale voorschriften,

(g) de voertuigregisters, onder meer via een koppeling naar het betrokken nationale register,

(h) de infrastructuurregisters, onder meer via een koppeling naar het desbetreffende nationale register,

(i) het Europees register van goedgekeurde voertuigtypen,

(j) het register van verzoeken om wijzigingen en geplande wijzigingen van de ERTMS-specificaties,

(k) het register van verzoeken om wijzigingen en geplande wijzigingen in de specificaties van de TSI voor telematicatoepassingen in het reizigersvervoer (TAP)/de TSI voor telematicatoepassingen in het goederenvervoer (TAF),

(l) het door het Bureau bijgehouden register van kenmerken van voertuighouders overeenkomstig de TSI exploitatie en verkeersleiding,

(m) uitgebrachte kwaliteitsverslagen overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1371/2007.

3. De praktische werkwijze voor de toezending van de in lid 2 bedoelde documenten wordt door de Commissie en de lidstaten in overleg vastgesteld op basis van een ontwerp van het Bureau.

4. Bij de toezending van de documenten als bedoeld in lid 2 kunnen de betrokken instanties aangeven welke documenten uit veiligheidsoverwegingen niet openbaar mogen worden gemaakt.

5. De nationale instanties die belast zijn met de afgifte van de in de punten c) en d) van lid 2 bedoelde vergunningen en certificaten stellen het Bureau binnen een maand in kennis van elk afzonderlijk besluit tot verlening, verlenging, wijziging of intrekking van een vergunning of certificaat.

6. Het Bureau kan alle openbare documenten of koppelingen die relevant zijn voor de doelstellingen van deze verordening opnemen in het openbare gegevensbestand, met inachtneming van de geldende EU-wetgeving inzake gegevensbescherming.

Artikel 34

Netwerken van nationale veiligheidsinstanties, onderzoeksorganen en representatieve instanties

1. Het Bureau richt een netwerk van nationale veiligheidsinstanties op en een netwerk van de onderzoeksorganen als bedoeld in artikel 21 van Richtlijn ... /… […] [spoorwegveiligheidsrichtlijn]. Het Bureau verzekert het secretariaat van deze netwerken. De taken van de netwerken bestaan in het bijzonder uit:

(a) de uitwisseling van informatie met betrekking tot spoorwegveiligheid en interoperabiliteit,

(b) bevorderen van goede werkwijzen,

(c) verstrekking van gegevens over spoorwegveiligheid aan het Bureau, met name gegevens inzake gemeenschappelijke veiligheidsindicatoren.

Het Bureau bevordert de samenwerking tussen deze netwerken en kan met name besluiten gezamenlijke bijeenkomsten van beide netwerken te beleggen.

2. Het Bureau richt een netwerk op van representatieve instanties uit de spoorwegsector die op EU-niveau actief zijn. De lijst van deze instanties wordt vastgesteld in een uitvoeringsbesluit van de Commissie, overeenkomstig de adviesprocedure als bedoeld in artikel 75. Het Bureau verzekert het secretariaat van dit netwerk. De taken van dit netwerk bestaan in het bijzonder uit:

(a) de uitwisseling van informatie met betrekking tot spoorwegveiligheid en interoperabiliteit,

(b) bevorderen van goede werkwijzen,

(c) verstrekken van gegevens over spoorwegveiligheid en interoperabiliteit aan het Bureau.

3. De netwerken als bedoeld in de leden 1 en 2 kunnen niet-bindende adviezen uitbrengen over de ontwerpaanbevelingen als bedoeld in artikel 9, lid 2.

4. Het Bureau kan andere netwerken oprichten van instanties of autoriteiten die voor bepaalde aspecten van het spoorwegsysteem bevoegd zijn.

5. De Commissie kan deelnemen aan bijeenkomsten of netwerken als bedoeld in dit artikel.

Artikel 35

Communicatie en verspreiding

Het Bureau verzorgt de voorlichting over het Europees kader van spoorwegwetgeving, -normen en richtsnoeren en verspreidt die informatie onder de relevante belanghebbenden overeenkomstig de door de raad van bestuur vastgestelde communicatie- en verspreidingsplannen. Die plannen worden opgesteld op basis van een behoefteanalyse en worden regelmatig door de raad van bestuur bijgewerkt.

Artikel 36

Onderzoek en bevordering van innovatie

1. Het Bureau draagt op verzoek van de Commissie bij aan onderzoeksactiviteiten op spoorweggebied op EU-niveau, onder meer door ondersteuning van de bevoegde diensten van de Commissie en representatieve instanties. Deze bijdrage laat overige onderzoeksactiviteiten op EU-niveau onverlet.

2. De Commissie kan het Bureau opdracht geven innovatie te bevorderen om de interoperabiliteit en veiligheid van het spoor te verbeteren, met name wat betreft het gebruik van nieuwe informatietechnologieën en tracking- en tracingsystemen.

Artikel 37

Ondersteuning van de Commissie

1. Het Bureau verleent de Commissie op haar verzoek ondersteuning bij de tenuitvoerlegging van de EU-regelgeving die tot doel heeft de interoperabiliteit van spoorwegsystemen te verbeteren en een gemeenschappelijke beleid inzake de veiligheid van het Europese spoorwegsysteem te ontwikkelen.

2. Deze ondersteuning kan onder meer bestaan uit:

(a) verstrekking van technisch advies in aangelegenheden die bijzondere knowhow vereisen,

(b) het verzamelen van informatie via de netwerken als bedoeld in artikel 34.

Artikel 38

Ondersteuning bij de beoordeling van spoorwegprojecten

Onverminderd de afwijkingen waarin artikel 9 van Richtlijn ... [interoperabiliteitsrichtlijn] voorziet, onderzoekt het Bureau op verzoek van de Commissie vanuit het oogpunt van interoperabiliteit en veiligheid elk project voor het ontwerp, de bouw, de vernieuwing of de verbetering van het subsysteem waarvoor een aanvraag om financiële EU-bijstand is ingediend.

Het Bureau brengt binnen een met het belang van het project en de beschikbare middelen evenredige en in overleg met de Commissie te bepalen termijn, doch uiterlijk binnen twee maanden, advies uit over de conformiteit van het project met de toepasselijke wetgeving inzake spoorwegveiligheid en interoperabiliteit.

Artikel 39

Ondersteuning van lidstaten, kandidaat-lidstaten en belanghebbenden

1. Op eigen initiatief of op verzoek van de Commissie, lidstaten, kandidaat-lidstaten of de netwerken als bedoeld in artikel 34 verzorgt het Bureau opleidingen en verricht het andere passende activiteiten in verband met de toepassing en de uitlegging van de wetgeving inzake spoorweginteroperabiliteit en -veiligheid en levert het aanverwante producten, waaronder registers, uitvoeringsinformatie of aanbevelingen.

2. De aard en omvang van de werkzaamheden als bedoeld in lid 1 worden door de raad van bestuur vastgesteld en opgenomen in het werkprogramma.

Artikel 40

Internationale betrekkingen

1. Voor zover noodzakelijk voor de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening en onverminderd de respectieve bevoegdheden van de lidstaten en de instellingen van de Unie, waaronder de Europese dienst voor extern optreden, kan het Bureau contacten aanknopen en administratieve regelingen treffen met toezichthoudende instanties, internationale organisaties en autoriteiten van derde landen die bevoegd zijn voor aangelegenheden die binnen het werkgebied van het Bureau vallen, teneinde op de hoogte te blijven van wetenschappelijke en technische ontwikkelingen en de spoorwegwetgeving en -normen van de Europese Unie te promoten.

2. Deze regelingen scheppen geen wettelijke verplichtingen voor de Unie en haar lidstaten, en zij beletten lidstaten en hun bevoegde autoriteiten niet om bilaterale of multilaterale regelingen te treffen met deze toezichthoudende instanties, internationale organisaties en autoriteiten van derde landen. Deze regelingen en samenwerking dienen vooraf met de Commissie te worden besproken en geregeld aan haar te worden gerapporteerd.

3. De raad van bestuur stelt een strategie vast voor betrekkingen met derde landen of internationale organisaties inzake aangelegenheden die onder de bevoegdheden van het Bureau vallen. Deze strategie wordt opgenomen in de jaarlijkse en meerjarige werkprogramma's van het Bureau, met vermelding van de bijbehorende middelen.

Artikel 41

Coördinatie met betrekking tot onderdelen

Het Bureau werkt mee aan een inventarisatie van spoorwegonderdelen die mogelijk kunnen worden gestandaardiseerd. Daartoe kan het een werkgroep instellen om de activiteiten van de betrokken partijen te coördineren en kan het contacten aanknopen met de Europese normalisatie-instellingen. Het Bureau doet de Commissie relevante aanbevelingen.

HOOFDSTUK 9

ORGANISATIE VAN HET BUREAU

Artikel 42

Administratieve en bestuurlijke structuur

De administratieve en bestuurlijke structuur van het Bureau omvat:

(a) een raad van bestuur, die de in artikel 47 vastgestelde taken uitoefent,

(b) een uitvoerend comité, dat de in artikel 49 genoemde taken vervult,

(c) een uitvoerend directeur, die de in artikel 50 genoemde verantwoordelijkheden uitoefent,

(d) een kamer van beroep, die de in artikel 54 tot en met 56 genoemde verantwoordelijkheden uitoefent.

Artikel 43

Samenstelling van de raad van bestuur

1. De raad van bestuur bestaat uit een vertegenwoordiger van elke lidstaat en vier vertegenwoordigers van de Commissie, die allen stemrecht hebben.

In de raad van bestuur zetelen ook zes vertegenwoordigers zonder stemrecht, die op Europees niveau de volgende groepen vertegenwoordigen:

(a) spoorwegondernemingen,

(b) infrastructuurbeheerders,

(c) de spoorwegindustrie,

(d) vakbonden,

(e) reizigers,

(f) klanten van het goederenvervoer.

Voor elk van deze categorieën benoemt de Commissie een vertegenwoordiger en een plaatsvervanger op basis van een door hun respectieve Europese organisaties ingediende lijst met vier namen.

2. Leden van de raad van bestuur en hun plaatsvervangers worden benoemd vanwege hun kennis van de kerntaken van het Bureau en rekening houdend met relevante vaardigheden op het gebied van management, bestuur en begrotingen. Alle partijen leveren inspanningen om het verloop onder hun vertegenwoordigers in de raad van bestuur te beperken en de continuïteit van de werkzaamheden van de raad te verzekeren. Alle partijen streven naar een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de raad van bestuur.

3. De lidstaten en de Commissie benoemen hun leden van de raad van bestuur, alsmede een plaatsvervanger, die dat lid bij diens afwezigheid vertegenwoordigt.

4. De ambtstermijn van de leden bedraagt vier jaar en kan worden verlengd.

5. Indien van toepassing worden de deelname van vertegenwoordigers van derde landen en de voorwaarden daarvoor vastgesteld in de regelingen als bedoeld in artikel 68.

Artikel 44

Voorzitter van de raad van bestuur

1. De raad van bestuur kiest bij tweederde meerderheid van zijn stemgerechtigde leden uit de vertegenwoordigers van de lidstaten een voorzitter, alsmede een vicevoorzitter, een functie waarvoor alle leden zich kandidaat kunnen stellen.

De vicevoorzitter vervangt de voorzitter wanneer deze is verhinderd zijn/haar taken te verrichten.

2. De ambtstermijn van de voorzitter en de vicevoorzitter bedraagt vier jaar en kan worden verlengd. Indien echter hun lidmaatschap van de raad van bestuur tijdens hun ambtstermijn eindigt, loopt hun ambtstermijn op dezelfde datum af.

Artikel 45

Vergaderingen

1. De voorzitter roept de raad van bestuur in vergadering bijeen. De uitvoerend directeur van het Bureau neemt deel aan de vergaderingen.

2. De raad van bestuur komt ten minste tweemaal per jaar bijeen. Voorts komt hij bijeen op initiatief van zijn voorzitter, dan wel op verzoek van de Commissie, de meerderheid van zijn leden of een derde van de vertegenwoordigers van de lidstaten in de raad van bestuur.

Artikel 46

Stemming

Tenzij anders bepaald in deze verordening neemt de raad van bestuur zijn besluiten bij absolute meerderheid van zijn stemgerechtigde leden. Elk stemgerechtigd lid beschikt over één stem.

Artikel 47

Taken van de raad van bestuur

1. Om te waarborgen dat het Bureau zijn taken vervult, verricht de raad van bestuur de volgende werkzaamheden:

(a) het jaarverslag over de werkzaamheden van het Bureau tijdens het voorgaande jaar aannemen en dat verslag voor 1 juli toezenden aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en het verslag openbaar maken;

(b) jaarlijks, bij tweederde meerderheid van zijn stemgerechtigde leden, na ontvangst van het advies van de Commissie en overeenkomstig artikel 48, het werkprogramma van het Bureau voor het volgende jaar en een strategisch meerjarig werkprogramma vaststellen;

(c) bij tweederde meerderheid van zijn stemgerechtigde leden de jaarbegroting van het Bureau vaststellen en andere functies met betrekking tot de begroting van het Bureau uitoefenen overeenkomstig hoofdstuk 10;

(d) vaststellen van procedures voor het nemen van besluiten door de uitvoerend directeur;

(e) vaststellen van een inspectiebeleid overeenkomstig artikel 10;

(f) vaststellen van zijn huishoudelijk reglement;

(g) vaststellen en bijwerken van de communicatie- en verspreidingsplannen als bedoeld in artikel 35;

(h) vaststellen van procedures voor het uitvoeren van de audits als bedoeld in de artikelen 29 en 30;

(i) overeenkomstig lid 2, met betrekking tot het personeel van het Bureau de bevoegdheden tot aanstelling uitoefenen die krachtens het statuut aan het tot aanstelling bevoegde gezag is verleend en die krachtens de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden is verleend aan het tot het sluiten van arbeidscontracten bevoegde gezag ("de bevoegdheden tot aanstelling");

(j) vaststellen van passende uitvoeringsvoorschriften voor het Statuut en de Regeling voor de andere personeelsleden in overeenstemming met de procedure van artikel 110 van het Statuut;

(k) benoemen van de uitvoerend directeur, verlengen van zijn ambtstermijn verlengen of hem uit zijn functie ontheffen, bij tweederde meerderheid van de stemgerechtigde leden van de raad van bestuur overeenkomstig artikel 62;

(l) vaststellen van een strategie voor fraudebestrijding die evenredig is met de risico's van fraude, gelet op de kosten en de baten van de te nemen maatregelen;

(m) waarborgen van een passende opvolging voor de bevindingen en aanbevelingen uit onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de diverse interne of externe auditverslagen en beoordelingen;

(n) vaststellen van voorschriften voor preventie van, en omgang met belangenconflicten bij leden van de raad van bestuur en de kamer van beroep.

2. Overeenkomstig de procedure van artikel 110 van het Statuut kan de raad van bestuur op basis van artikel 2, lid 1, van het Statuut en op basis van artikel 6 van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, een besluit aannemen om de bevoegdheden tot aanstelling te delegeren aan de uitvoerend directeur en de voorwaarden vast te stellen waaronder die delegatie kan worden geschorst. De uitvoerend directeur mag deze bevoegdheid op zijn beurt subdelegeren.

In toepassing van de vorige alinea en wanneer uitzonderlijke omstandigheden dat vereisen, kan de raad van bestuur een besluit nemen om de delegatie van bevoegdheden tot aanstelling aan de uitvoerend directeur en de door hem verleende subdelegatie tijdelijk te schorsen en deze bevoegdheden zelf uitoefenen, dan wel delegeren aan een van zijn leden of een ander personeelslid dan de uitvoerend directeur.

Artikel 48

Jaarlijkse en meerjarige werkprogramma's

1. De raad van bestuur van het Bureau stelt uiterlijk op 30 november van elk jaar het werkprogramma vast, rekening houdend met het advies van de Commissie, en zendt dit aan de lidstaten, het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de netwerken als bedoeld in artikel 34.

2. De vaststelling van het werkprogramma geschiedt los van de jaarlijkse begrotingsprocedure van de Unie. Indien de Commissie binnen vijftien dagen na de datum van aanneming van het werkprogramma te kennen geeft het niet eens te zijn met het aangenomen werkprogramma, bespreekt de raad van bestuur het werkprogramma opnieuw en neemt hij het eventueel gewijzigde werkprogramma binnen twee maanden in tweede lezing aan, hetzij met een twee derde meerderheid van zijn stemgerechtigde leden, met inbegrip van alle vertegenwoordigers van de Commissie, hetzij met eenparigheid van stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten.

3. In het werkprogramma van het Bureau wordt voor elke activiteit de doelstelling vermeld. In algemene zin wordt voor elke activiteit en elk project een duidelijk verband gelegd met de middelen die voor die activiteit zijn vereist, overeenkomstig de principes van activiteitsgestuurd begroten en management en de vroegtijdige effectbeoordelingsprocedure van artikel 7, lid 2.

4. Indien nodig wijzigt de raad van bestuur het vastgestelde werkprogramma wanneer een nieuwe taak aan het Bureau wordt opgedragen. Wanneer een dergelijke nieuwe taak wordt toegevoegd, wordt een analyse gemaakt van de gevolgen voor de personele en budgettaire middelen en kan worden besloten om andere taken uit te stellen.

5. De raad van bestuur stelt daarnaast uiterlijk op 30 november van elk jaar een strategisch meerjarig werkprogramma vast en werkt dat bij. Er wordt rekening gehouden met het advies van de Commissie. Het Europees Parlement en de netwerken als bedoeld in artikel 34 worden geraadpleegd over het ontwerpprogramma. Het goedgekeurde meerjarige werkprogramma wordt doorgestuurd naar de lidstaten, het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de in artikel 34 genoemde netwerken.

Artikel 49

Uitvoerend comité

1. De raad van bestuur wordt bijgestaan door een uitvoerend comité.

2. Het uitvoerend comité wordt belast met het voorbereiden van door de raad van bestuur te nemen besluiten. Indien dat in dringende gevallen noodzakelijk is, neemt het namens de raad van bestuur bepaalde voorlopige besluiten, met name in administratieve en begrotingsaangelegenheden.

Samen met de raad van bestuur draagt het zorg voor een passende opvolging voor de bevindingen en aanbevelingen uit onderzoeken van het OLAF en de diverse interne of externe auditverslagen en evaluaties.

Onverminderd de verantwoordelijkheden van de uitvoerend directeur als omschreven in artikel 30 ondersteunt en adviseert het uitvoerend comité hem/haar bij de tenuitvoerlegging van de besluiten van de raad van bestuur teneinde het toezicht op het &administratief en begrotingsbeheer te versterken.

3. Het uitvoerend comité bestaat uit de voorzitter van de raad van bestuur, een vertegenwoordiger van de Commissie en [vier] andere leden van de raad van bestuur. De raad van bestuur benoemt de leden van het uitvoerend comité en zijn voorzitter.

4. De ambtstermijn van de leden van het uitvoerend comité heeft dezelfde duur als die van de leden van de raad van bestuur.

5. Het uitvoerend comité komt ten minste eenmaal per kwartaal bijeen. Op verzoek van de leden van het comité roept de voorzitter van het uitvoerend comité extra vergaderingen bijeen.

6. De raad van bestuur stelt het huishoudelijk reglement van het uitvoerend comité vast.

Artikel 50

Taken van de uitvoerend directeur

1. Het Bureau wordt geleid door zijn uitvoerend directeur, die volledig onafhankelijk is in de uitoefening van zijn taken. De uitvoerend directeur rapporteert aan de raad van bestuur.

2. Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie, de raad van bestuur of het uitvoerend comité, vraagt of aanvaardt de uitvoerend directeur geen instructies van een regering of een andere instantie.

3. De uitvoerend directeur brengt desgevraagd aan het Europees Parlement verslag uit over de wijze waarop hij zijn taken uitvoert. De Raad kan de uitvoerend directeur verzoeken verslag uit te brengen over de wijze waarop hij zijn taken uitvoert.

4. De uitvoerend directeur treedt op als wettelijke vertegenwoordiger van het Bureau. Hij/zij keurt alle besluiten, aanbevelingen, adviezen en overige formele handelingen van het Bureau goed.

5. De uitvoerend directeur is belast met het bestuurlijk beheer van het Bureau en met de uitvoering van de taken die het op grond van deze verordening heeft. De uitvoerend directeur is in het bijzonder belast met:

(a) de dagelijkse leiding van het Bureau;

(b) de uitvoering van de besluiten van de raad van bestuur;

(c) opstellen van het jaarlijkse werkprogramma en het strategisch meerjarig werkprogramma, die na raadpleging van de Commissie aan de raad van bestuur worden voorgelegd;

(d) uitvoeren van het jaarlijkse werkprogramma en het strategisch meerjarig werkprogramma en, voor zover mogelijk, voldoen aan verzoeken om ondersteuning van de Commissie met betrekking tot de taken van het Bureau op grond van deze verordening;

(e) rapporteren aan de raad van bestuur over de uitvoering van het strategisch meerjarig werkprogramma;

(f) de nodige regelingen treffen, waaronder met name de vaststelling van interne administratieve instructies en de bekendmaking van aanwijzingen, om te waarborgen dat het Bureau overeenkomstig deze verordening functioneert;

(g) invoeren van een doelmatig monitoringsysteem om de resultaten van het Bureau te kunnen toetsen aan de operationele doelstellingen en invoeren van een methode van regelmatige beoordelingen overeenkomstig de erkende vaknormen;

(h) jaarlijks een algemeen ontwerpverslag opstellen op basis van de onder g) genoemde toetsings- en beoordelingssystemen en dit verslag voorleggen aan de raad van bestuur;

(i) opstellen van een ontwerpraming van de inkomsten en uitgaven van het Bureau overeenkomstig artikel 58 en het uitvoeren van de begroting overeenkomstig artikel 59;

(j) opstellen van het jaarverslag over de werkzaamheden van het Bureau en dat verslag ter beoordeling voorstellen aan de raad van bestuur;

(k) opstellen van een actieplan als follow-up van ex-postevaluaties en de halfjaarlijkse voortgangsrapportage aan de Commissie;

(l) beschermen van de financiële belangen van de Unie door toepassing van preventiemaatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, door middel van effectieve controles en, indien onregelmatigheden worden vastgesteld, door terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen en afschrikkende administratieve en financiële sancties;

(m) een eigen strategie voor fraudebestrijding van het Bureau ontwikkelen en de deze ter goedkeuring voorleggen aan de raad van bestuur;

(n) opstellen van een ontwerp van financieel reglement van het Bureau, dat overeenkomstig artikel 60 wordt aangenomen door de raad van bestuur, alsook de maatregelen ter uitvoering van die regeling.

Artikel 51

Instelling en samenstelling van de kamers van beroep

1. Het Bureau stelt één of meer kamers van beroep in.

2. Een kamer van beroep is samengesteld uit een voorzitter en twee andere leden. Zij hebben plaatsvervangers, die hen bij afwezigheid vertegenwoordigen.

3. De raad van bestuur benoemt de voorzitter, de andere leden en hun plaatsvervangers uit een door de Commissie vastgestelde lijst met gekwalificeerde kandidaten.

4. Wanneer de kamer van beroep van oordeel is dat de aard van het beroep dit vereist, kan deze de raad van bestuur verzoeken nog twee extra leden en plaatsvervangers te benoemen op basis van de in lid 3 genoemde lijst.

5. Op voorstel van het Bureau stelt de Commissie het huishoudelijk reglement van de kamer van beroep vast, na de raad van bestuur te hebben geraadpleegd en overeenkomstig de in artikel 75 bedoelde raadplegingsprocedure.

Artikel 52

Leden van de kamer van beroep

1. De ambtstermijn van de leden en plaatsvervangers van een kamer van beroep bedraagt vier jaar en kan worden verlengd.

2. De leden van een kamer van beroep zijn onafhankelijk en mogen geen andere taken binnen het Bureau vervullen. Bij het nemen van hun besluiten zijn zij niet aan instructies gebonden.

3. De leden van een kamer van beroep mogen tijdens hun ambtstermijn niet van hun functie worden ontheven, noch van de lijst van gekwalificeerde kandidaten worden verwijderd, tenzij er ernstige gronden zijn voor deze ontheffing of verwijdering en de Commissie hier na advies van de raad van bestuur toe besluit.

Artikel 53

Uitsluiting en wraking

1. De leden van de kamer van beroep kunnen niet aan een beroepsprocedure deelnemen wanneer zij daarbij enig persoonlijk belang hebben of voordien betrokken zijn geweest als vertegenwoordiger van een van de partijen in de procedure, dan wel wanneer zij aan betrokken waren bij het betwiste besluit.

2. Leden van de kamer van beroep die van mening zijn dat zij om één van de redenen als genoemd in lid 1 of om een andere reden geen deel behoren te nemen aan een beroepsprocedure, stellen de kamer van beroep daarvan in kennis, die dienovereenkomstig een besluit neemt over de uitsluiting van die leden.

Artikel 54

Besluiten waartegen beroep kan worden aangetekend

1. Beroep kan worden aangetekend voor de kamer van beroep tegen besluiten van het Bureau op grond van de artikelen 12, 16, 17 en 18.

2. Een ingevolge lid 1 van dit artikel aangetekend beroep heeft geen schorsende werking. Het Bureau kan de toepassing van het besluit waartegen beroep wordt ingesteld echter opschorten indien het van mening is dat de omstandigheden dat toelaten.

Artikel 55

Personen die beroep kunnen aantekenen, termijnen en vorm

1. Elke natuurlijke of rechtspersoon kan beroep aantekenen tegen een door het Bureau overeenkomstig de artikelen 12, 16, 17 en 18 tot die persoon gericht besluit.

2. Het beroep wordt samen met de uiteenzetting van de gronden voor het beroep binnen twee maanden na de kennisgeving van het besluit aan de betrokken persoon, dan wel bij gebreke daarvan, binnen twee maanden na de dag van publicatie van het besluit door het Bureau, schriftelijk bij het Bureau ingediend.

Artikel 56

Onderzoek van en beslissingen inzake beroep

1. De kamer van beroep gaat bij het onderzoek voortvarend te werk. De kamer nodigt zo vaak als noodzakelijk is de partijen in de beroepsprocedure uit om binnen een bepaalde termijn opmerkingen in te dienen naar aanleiding van de kennisgevingen van de kamer of de mededelingen van de andere partijen in de beroepsprocedure. Het is de partijen in de beroepsprocedure toegestaan hun standpunt mondeling uiteen te zetten.

2. De kamer van beroep kan de passende bevoegdheid uitoefenen die binnen de bevoegdheid van het Bureau valt, dan wel de zaak terugverwijzen naar het bevoegde orgaan van het Bureau. Dit orgaan is gebonden aan de beslissing van de kamer van beroep.

Artikel 57

Beroep bij het Hof van Justitie

1. Een beroep tot nietigverklaring van de besluiten die het Bureau op grond van de artikelen 12, 16, 17 en 18 heeft genomen, kan pas bij het Hof van Justitie van de Europese Unie worden ingeleid nadat alle beroepsmogelijkheden bij het Bureau zelf zijn uitgeput.

2. Het Bureau treft alle noodzakelijke maatregelen ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

HOOFDSTUK 10

FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 58

Begroting

1. Voor ieder begrotingsjaar, dat samenvalt met het kalenderjaar, worden voor alle inkomsten en uitgaven van het Bureau prognoses opgesteld die worden opgenomen in de begroting van het Bureau. De inkomsten en uitgaven moeten in evenwicht zijn.

2. De inkomsten van het Bureau bestaan uit:

(a) een bijdrage van de Unie;

(b) eventuele bijdragen van derde landen die aan de werkzaamheden van het Bureau deelnemen op grond van artikel 68;

(c) de vergoedingen die worden betaald door aanvragers en houders van certificaten en vergunningen die door het Bureau worden afgegeven overeenkomstig de artikelen 12, 16, 17 en 18;

(d) vergoedingen voor publicaties, opleidingen en andere door het Bureau geleverde diensten;

(e) vrijwillige financiële bijdragen van lidstaten, derde landen of andere entiteiten, voor zover deze bijdragen de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van het Bureau niet in het gedrang brengen.

3. De uitgaven van het Bureau bestaan uit operationele uitgaven en personeels-, administratie-, infrastructuurkosten.

4. De inkomsten en uitgaven moeten in evenwicht zijn.

5. De raad van bestuur stelt jaarlijks, aan de hand van de ontwerpraming die door de uitvoerend directeur is opgesteld op basis van een activiteitsgestuurde begroting, de raming op van de inkomsten en uitgaven van het Bureau voor het volgende begrotingsjaar. Deze raming, die tevens een ontwerppersoneelsformatie bevat, wordt uiterlijk op 31 januari door de raad van bestuur bij de Commissie ingediend.

6. De raming wordt samen met het voorontwerp van de algemene begroting van de Unie door de Commissie ingediend bij het Europees Parlement en de Raad (hierna "begrotingsautoriteit" genoemd).

7. Op basis van deze raming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht met betrekking tot de personeelsformatie en de subsidie ten laste van de algemene begroting op in het voorontwerp van algemene begroting, dat zij overeenkomstig artikel 314 van het Verdrag voorlegt aan de begrotingsautoriteit, samen met een beschrijving en verantwoording van alle verschillen tussen de raming van het Bureau en het bedrag van de subsidie ten laste van de algemene begroting.

8. De begrotingsautoriteit keurt de kredieten goed voor de subsidie aan het Bureau. De begrotingsautoriteit stelt de personeelsformatie van het Bureau vast.

9. De begroting wordt vastgesteld door de raad van bestuur bij tweederde meerderheid van zijn stemgerechtigde leden. De begroting wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Unie. De begroting wordt zo nodig dienovereenkomstig aangepast.

10. De raad van bestuur stelt de begrotingsautoriteit zo spoedig mogelijk in kennis van de projecten die hij voornemens is te realiseren en die aanzienlijke financiële gevolgen kunnen hebben voor de begroting, met name onroerendgoedprojecten, zoals de huur of aankoop van gebouwen. De raad van bestuur brengt de Commissie daarvan op de hoogte. Wanneer een tak van de begrotingsautoriteit kennis heeft gegeven van zijn voornemen om een advies over het project te verstrekken, doet hij dit binnen zes weken na kennisgeving van het project toekomen aan de raad van bestuur.

Artikel 59

Uitvoering en controle van de begroting

1. De uitvoerend directeur voert de begroting van het Bureau uit.

2. Uiterlijk op 1 maart van het jaar dat volgt op elk afgesloten begrotingsjaar dient de rekenplichtige van het Bureau de voorlopige rekeningen met het verslag over het budgettaire en financiële beheer van het begrotingsjaar in bij de rekenplichtige van de Commissie. De rekenplichtige van de Commissie consolideert de voorlopige rekeningen van de instellingen en de gedecentraliseerde organen overeenkomstig artikel 147 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het algemene Financieel Reglement.

3. Uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op elk afgesloten begrotingsjaar dient de rekenplichtige van de Commissie de voorlopige rekeningen van het Bureau met het verslag over het budgettaire en financiële beheer van dat begrotingsjaar in bij de Rekenkamer. Het verslag over het budgettaire en financiële beheer van het begrotingsjaar wordt ook toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

De Rekenkamer onderzoekt deze rekeningen overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag. De Rekenkamer publiceert elk jaar een verslag van de activiteiten van het Bureau.

4. Na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van het Bureau overeenkomstig artikel 148 van het algemeen Financieel Reglement; maakt de uitvoerend directeur van het Bureau onder zijn eigen verantwoordelijkheid de definitieve rekeningen van het Bureau op en legt hij deze voor advies voor aan de raad van bestuur.

5. De raad van bestuur brengt advies uit over de definitieve rekeningen van het Bureau.

6. Uiterlijk op 1 juli van het jaar dat volgt op elk afgesloten begrotingsjaar dient de uitvoerend directeur de definitieve rekeningen en het advies van de raad van bestuur in bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

7. De definitieve rekeningen worden gepubliceerd.

8. De uitvoerend directeur zendt de Rekenkamer uiterlijk op 30 september van het jaar dat volgt op elk afgesloten begrotingsjaar een antwoord op de door haar geformuleerde opmerkingen. Hij deelt dit antwoord ook mee aan de raad van bestuur.

9. De uitvoerend directeur verstrekt het Europees Parlement op verzoek, overeenkomstig artikel 165, lid 3, van het algemeen Financieel Reglement, alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het desbetreffende begrotingsjaar.

10. Vóór 30 april van het jaar N+2 verleent het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, de uitvoerend directeur kwijting met betrekking tot de uitvoering van de begroting van begrotingsjaar n.

Artikel 60

Financieel Reglement

De financiële regels die van toepassing zijn op het Bureau worden vastgesteld door de raad van bestuur, na raadpleging van de Commissie. Zij mogen niet afwijken van Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002[17] tenzij dat specifiek vereist is voor het functioneren van het Bureau en de Commissie daarmee vooraf heeft ingestemd.

HOOFDSTUK 11

PERSONEEL

Artikel 61

Algemene bepalingen

1. Het Statuut van de Europese Unie, de Regeling voor de andere personeelsleden van de Europese Unie en de voorschriften die bij overeenkomst zijn vastgesteld tussen de instellingen van de Europese Unie ten behoeve van de uitvoering van dit Statuut zijn van toepassing op het personeel van het Bureau.

2. In het belang van zijn diensten werft het Bureau:

(a) personeel dat in aanmerking komt voor een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur, en

(b) personeel dat niet in aanmerking komt voor een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur.

Voor dit artikel worden passende uitvoeringsvoorschriften aangenomen overeenkomstig de procedure van artikel 110 van het Statuut.

3. Het Bureau neemt alle passende bestuurlijke maatregelen om zijn diensten zodanig in te richten dat alle eventuele belangenconflicten worden vermeden.

Artikel 62

Uitvoerend directeur

1. De uitvoerend directeur wordt aangesteld als tijdelijk medewerker van het Bureau op grond van artikel 2, onder a), van de Regeling van toepassing op de andere personeelsleden.

2. De uitvoerend directeur wordt na een open en transparante selectieprocedure door de raad van bestuur benoemd uit een lijst van door de Commissie voorgestelde kandidaten.

Voor het sluiten van de arbeidsovereenkomst met de uitvoerend directeur wordt het Bureau vertegenwoordigd door de voorzitter van de raad van bestuur.

Vóór de benoeming kan de door de raad van bestuur gekozen kandidaat worden verzocht een verklaring voor de bevoegde commissie van het Europees Parlement af te leggen en vragen van de commissieleden te beantwoorden.

3. De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt vijf jaar. Aan het eind van deze termijn stelt de Commissie een beoordeling op waarin rekening wordt gehouden met de evaluatie van de resultaten van de uitvoerend directeur en de toekomstige taken en uitdagingen van het Bureau.

4. Op voorstel van de Commissie, waarin rekening wordt gehouden met de beoordeling als bedoeld in lid 3, kan de raad van bestuur de ambtstermijn van de uitvoerend directeur eenmaal verlengen met ten hoogste vijf jaar.

5. De raad van bestuur stelt het Europees Parlement in kennis van zijn voornemen om de ambtstermijn van de uitvoerend directeur te verlengen. In de maand die voorafgaat aan de verlenging van zijn of haar ambtstermijn kan de uitvoerend directeur worden gevraagd een verklaring voor de bevoegde commissie van het Europees Parlement af te leggen en vragen van de commissieleden te beantwoorden.

6. Een uitvoerend directeur wiens ambtstermijn is verlengd, is aan het eind van de volledige termijn uitgesloten van een andere selectieprocedure voor dezelfde functie.

7. De uitvoerend directeur kan uitsluitend uit zijn functie worden ontheven bij besluit van de raad van bestuur op voorstel van de Commissie.

Artikel 63

Gedetacheerde nationale deskundigen en andere personeelsleden

Het Bureau kan ook een beroep doen op gedetacheerde nationale deskundigen of andere personeelsleden die niet bij het Bureau in dienst zijn op grond van het Statuut en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden .

Bij besluit van de raad van bestuur worden de voorschriften vastgesteld voor de detachering van nationale deskundigen naar het Bureau.

HOOFDSTUK 12

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 64

Voorrechten en immuniteiten

Op het Bureau en zijn personeel is het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie van toepassing.

Artikel 65

Vestigingsovereenkomst en voorwaarden voor de exploitatie

1. De noodzakelijke bepalingen betreffende de huisvesting van het Bureau in de gastlidstaat en de door deze lidstaat ter beschikking gestelde installaties, alsook de specifieke voorschriften die in de gastlidstaat van het Bureau gelden voor de uitvoerend directeur, de leden van de raad van bestuur, het personeel van het Bureau en hun gezinsleden, worden vastgesteld in een vestigingsovereenkomst tussen het Bureau en de gastlidstaat, die wordt gesloten nadat de raad van bestuur daarmee heeft ingestemd, doch uiterlijk in 2015.

2. De gastlidstaat zorgt ervoor dat het Bureau in optimale omstandigheden kan werken, onder andere door het aanbieden van meertalig onderwijs met een Europese dimensie en degelijke vervoersverbindingen.

Artikel 66

Aansprakelijkheid

1. De contractuele aansprakelijkheid van het Bureau wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op het desbetreffende contract.

2. Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd om uitspraak te doen krachtens arbitrageclausules in de door het Bureau gesloten overeenkomsten.

3. In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt het Bureau overeenkomstig de gemeenschappelijke rechtsbeginselen van de lidstaten alle door zijn diensten of personeelsleden in de uitoefening van hun functie veroorzaakte schade.

4. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft rechtsmacht voor geschillen over de vergoeding van de in lid 3 bedoelde schade.

Artikel 67

Talenregeling

1. De bepalingen van Verordening nr. 1 van de Raad van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap[18] zijn van toepassing op het Bureau.

2. De voor het functioneren van het Bureau noodzakelijke vertalingen worden gemaakt door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie.

Artikel 68

Deelname door derde landen aan de werkzaamheden van het Bureau

1. Onverminderd artikel 40 staat het Bureau open voor deelname door derde landen en met name door landen binnen de werkingssfeer van het Europees nabuurschapsbeleid, landen die onder het uitbreidingsbeleid vallen en EVA-landen met de Unie overeenkomsten hebben gesloten op grond waarvan zij wetgeving van de Unie of vergelijkbare nationale maatregelen hebben vastgesteld en toepassen op het gebied waarop deze verordening betrekking heeft.

2. Overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van de overeenkomsten als bedoeld in lid 1 worden regelingen tussen het Bureau en derde landen getroffen waarin de wijze van deelname van deze landen aan de werkzaamheden van het Bureau nader is uitgewerkt wat betreft de aard en de omvang van die deelname. Deze regelingen bevatten bepalingen met betrekking tot de financiële bijdragen en het personeel. Zij kunnen voorzien in een vertegenwoordiging zonder stemrecht in de raad van bestuur.

Het Bureau ondertekent de regelingen na akkoord te hebben ontvangen van de Commissie en na raadpleging van de raad van bestuur.

Artikel 69

Samenwerking met nationale autoriteiten en instanties

1. Het Bureau kan voor de uitvoering van de artikelen 12, 16, 17 en 18 overeenkomsten sluiten met relevante nationale autoriteiten, met name nationale veiligheidsinstanties, en met overige bevoegde instanties.

2. Deze overeenkomsten kunnen voorzien in de uitbesteding van bepaalde taken van het Bureau aan de nationale autoriteiten, zoals het controleren en opstellen van dossiers, het controleren van de technische compatibiliteit, het verrichten van inspecties en het opstellen van technische studies.

3. Het Bureau zorgt ervoor dat de overeenkomsten in ieder geval een specifieke beschrijving van de taken en voorwaarden voor de te leveren producten, de termijnen die voor de levering daarvan gelden en de omvang en de planning van de betalingen bevatten.

4. De in de leden 1, 2 en 3 beschreven overeenkomsten laten de algemene verantwoordelijkheid van het Bureau voor het verrichten van zijn taken zoals uiteengezet in de artikelen 12, 16, 17 en 18, onverlet.

Artikel 70

Transparantie

Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad[19] is van toepassing op de documenten die in het bezit zijn van het Bureau.

De raad van bestuur stelt uiterlijk op [...] praktische maatregelen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vast.

Tegen besluiten van het Bureau uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kan klacht worden ingediend bij de ombudsman of beroep worden aangetekend bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, op grond van respectievelijk artikel 228 en artikel 263 van het Verdrag.

Op de verwerking van documenten van persoonlijke aard door het Bureau is Verordening (EG) nr. 45/2001 van toepassing

Artikel 71

Veiligheidsvoorschriften voor beveiliging van geheime informatie

Het Bureau past de beveiligingsprincipes toe die zijn vastgelegd in de veiligheidsvoorschriften van de Commissie voor de bescherming van gerubriceerde EU-gegevens (EUCI) en gevoelige, niet-gerubriceerde informatie zoals omschreven in de bijlage van Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van de Commissie van 29 november 2001 tot wijziging van haar reglement van orde. Dit omvat onder bepalingen inzake de uitwisseling, verwerking en opslag van dergelijke informatie.

Artikel 72

Fraudebestrijding

1. Teneinde de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten krachtens Verordening (EG) nr. 1073/1999 te vereenvoudigen, treedt het Bureau binnen zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening toe tot het Interinstitutioneel akkoord van 25 mei 1999 betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) en stelt het op basis van het model in de bijlage bij dat akkoord passende voorschriften op voor alle werknemers van het Bureau.       

2. De Commissie en de Rekenkamer hebben het recht om bij alle begunstigden van subsidies, contractanten en subcontractanten die van het Bureau EU-middelen hebben ontvangen, controles op stukken of controles en verificaties ter plaatse te verrichten.

3. Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad[20] en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad[21] onderzoeken, waaronder controles en inspecties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in verband met een subsidie aan het Bureau of een contract dat door het Bureau wordt gefinancierd.

4. Onverminderd de leden 1, 2 en 3 moeten in samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, contracten, subsidieovereenkomsten en subsidiebesluiten van het Bureau bepalingen worden opgenomen die de Europese Rekenkamer en het OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid verlenen dergelijke controles en onderzoeken te verrichten overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden.

HOOFDSTUK 13

SLOTBEPALINGEN

Artikel 73

Gedelegeerde handelingen met betrekking tot de artikelen 12, 16, 17 en 18

1. De Commissie wordt gemachtigd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 74 met betrekking tot de vergoedingen en kosten die voortvloeien uit de toepassing van de artikelen 12, 16, 17 en 18.

2. De in lid 1 genoemde maatregelen bepalen met name voor welke aangelegenheden vergoedingen en kosten ingevolge de artikelen 12, 16, 17 en 18 verschuldigd zijn, alsmede het bedrag van de vergoedingen en kosten en de betalingswijze daarvan.

3. Er worden vergoedingen en kosten in rekening gebracht voor:

(a) de afgifte en vernieuwing van vergunningen voor de indienststelling van subsystemen voor besturing en seingeving langs het spoor, en vergunningen voor het in de handel brengen van voertuigen en soorten voertuigtypen, met inbegrip van een eventuele bepaling van de compatibiliteit met bepaalde netwerken of lijnen;

(b) de afgifte en vernieuwing van veiligheidscertificaten;

(c) de levering van diensten; deze dienen overeen te komen met de werkelijke kosten van elke dienstverlening;

(d) de behandeling van beroepen.

Alle vergoedingen en kosten worden uitgedrukt en moeten worden betaald in euro.

4. Het bedrag van de vergoedingen en kosten wordt zodanig vastgesteld dat wordt gezorgd dat de inkomsten daarvan toereikend zijn om de volledige kosten van de geleverde diensten te dekken. Deze kosten zijn met name een weergaven van alle uitgaven van het Bureau voor de betrokkenheid van personeel bij de in lid 3 bedoelde activiteiten, met inbegrip van de pro-rata pensioenbijdrage van de werkgever. Indien er bij herhaling sprake is van een aanzienlijke onevenwichtigheid bij tegen betaling van vergoedingen en kosten geleverde diensten, moeten de vergoedingen en kosten worden aangepast.

Artikel 74

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel vastgestelde voorwaarden.

2. De bevoegdheid tot vaststelling gedelegeerde handelingen als bedoeld in artikel 73 wordt voor onbepaalde tijd aan de Commissie verleend met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

3. De delegatie van de in artikel 73 genoemde bevoegdheid kan te allen tijde door het Europees Parlement en de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de bevoegdheidsdelegatie die in het besluit wordt vermeld. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van alle reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij tegelijkertijd het Europees Parlement en de Raad daarvan in kennis.

5. Een overeenkomstig artikel 73 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze periode met [twee maanden] verlengd.

Artikel 75

Comitéprocedure

De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 21 van Richtlijn 96/48/EG ingestelde comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 76

Evaluatie en herziening

1. Uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening en vervolgens om de vijf jaar geeft de Commissie opdracht een evaluatie te maken om de resultaten, effectiviteit en doelmatigheid van het Bureau en zijn werkwijzen te beoordelen. De evaluatie richt zich met name op de vraag of het mandaat van het Bureau moet worden gewijzigd en op de financiële gevolgen van dergelijke wijzigingen.

2. De Commissie zendt het evaluatierapport met haar conclusies over het rapport aan het Europees Parlement, de Raad en de raad van bestuur. De resultaten van de evaluatie worden openbaar gemaakt.

3. Bij elke tweede evaluatie worden bovendien de door het Bureau bereikte resultaten getoetst aan zijn doelstelling, mandaat en taken.

Artikel 77

Overgangsbepalingen

1. Het Bureau is de vervanger en opvolger van het Europees Spoorwegbureau als ingesteld op grond van Verordening (EG) nr. 881/2004 met betrekking tot alle eigendomsrechten, overeenkomsten, wettelijke verplichtingen, arbeidscontracten, financiële verbintenissen en verplichtingen.

2. In afwijking van artikel 43, blijven de leden van de raad van bestuur die voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze verordening zijn benoemd op grond van Verordening (EG) nr. 881/2004, in hun functie tot de datum waarop hun mandaat als lid van de raad van bestuur verstrijkt.

In afwijking van artikel 49, blijft de uitvoerend directeur die is benoemd op grond van Verordening (EG) nr. 881/2004, in zijn functie tot de datum waarop zijn mandaat verstrijkt.

3. In afwijking van artikel 61, blijven alle arbeidscontracten die van kracht waren op de datum van inwerkingtreding van deze verordening, van kracht tot hun respectieve vervaldatum.

Artikel 78

Intrekking

Verordening (EG) nr. 881/2004 wordt ingetrokken.

Artikel 79

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement                       Voor de Raad

De voorzitter                                                  De voorzitter

BIJLAGE

FINANCIEEL MEMORANDUM

1. KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 1.1. Benaming van het voorstel/initiatief

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004"

1.2. Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur[22]

06: Mobiliteit en vervoer

0602: vervoer over land, door de lucht en over zee.

060208: Europees Spoorwegbureau

06020801: Europees Spoorwegbureau — Bijdrage voor titel 1 en 2

06020802: Europees Spoorwegbureau — Bijdrage voor titel 3

1.3. Aard van het voorstel/initiatief

¨ Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie

¨ Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie na een proefproject/een voorbereidende actie[23]

ý (Het voorstel/initiatief betreft de verlenging van een bestaande actie

¨ Het voorstel/initiatief betreft een actie die wordt omgebogen naar een nieuwe actie

1.4. Doelstellingen 1.4.1. De met het voorstel/initiatief beoogde strategische meerjarendoelstelling(en) van de Commissie

Doelstellingen/toegevoegde waarde voor de EU overeenkomstig Europa 2020:

Het Bureau draagt bij aan veilig, beveiligd en duurzaam spoorvervoer voor de economie en de burgers van de EU. Dit strookt volledig met de drie prioriteiten van Europa 2020:

- Slimme groei: voor een op kennis en innovatie gebaseerde economie. Het Bureau draagt bij aan de ontwikkeling van de hoogst mogelijke technische normen voor spoorwegvoertuigen en -infrastructuur en daarmee aan bevordering van kennis en innovatie.

- Duurzame groei: voor een groenere, competitievere economie waarin efficiënter met hulpbronnen wordt omgesprongen. Het Bureau draagt ertoe bij dat de vervoersector in de EU duurzamer en milieuvriendelijker wordt en beperkt tegelijkertijd de totale uitstoot en het verbruik van energie. Het vervoer per spoor draagt bij tot de "20/20/20"-klimaat- en energiedoelstellingen en het vlaggenschipiniatief "Efficiënt gebruik van hulpbronnen" in Europa. Het Bureau zal een rol spelen bij de tenuitvoerlegging door de sector.

- Inclusieve groei: voor een economie met veel werkgelegenheid en sociale en territoriale cohesie. Voor perifere regio's en hun verbinding met het centrum is het vervoer per spoor van wezenlijk belang voor de territoriale samenhang. Het is een betaalbare en duurzame wijze van vervoer voor grote delen van de bevolking en draagt daarmee bij aan meer sociale mobiliteit en kansen op werk, en helpt bij het dichten van de kloof tussen de armere en rijkere regio's en landen in de EU.

1.4.2. Specifieke doelstelling(en) en betrokken ABM/ABB-activiteiten

Begrotingsonderdeel: 06 02

Betrokken AMB/ABB-activiteit: 060208 Europees Spoorwegbureau:

Begrotingspost 06 02 08 01 – Europees Spoorwegbureau - Subsidiëring titels I en II (administratieve kredieten)

Begrotingspost 06 02 08 02 – Europees Spoorwegbureau - Subsidiëring titel III (beleidskredieten)

Specifieke doelstellingen:

Specifieke doelstelling nr. 1: vergroten van de doelmatigheid van de certificerings- en toelatingsprocedures op spoorweggebied door afgifte van Europese veiligheidscertificaten, vergunningen om voertuigen in de handel te brengen en vergunningen voor de indienststelling van baansubsystemen voor besturing en seingeving, en de gelijke behandeling waarborgen;

Specifieke doelstelling nr. 2: vergroten van de samenhang van het EU-spoorwegkader door toezicht op nationale spoorweginstanties en het aantal nationale spoorwegvoorschriften terug te dringen;

Specifieke doelstelling nr. 3: betere tenuitvoerlegging en toepassing van de EU-spoorwegwetgeving door een betere ondersteuning van de Commissie, de lidstaten en belanghebbenden;

Specifieke doelstelling nr. 4: ondersteunen van de Commissie bij de totstandbrenging en het bijhouden van afgeleide wetgeving inzake spoorweginteroperabiliteit en -veiligheid, onder meer door ontwikkeling van een gemeenschappelijk veiligheidsbeleid;

Specifieke doelstelling nr. 5: een coherente ontwikkeling van ERTMS in de EU waarborgen en ERTMS buiten de EU promoten;

Specifieke doelstelling nr. 6: waarborgen van een goede certificering van machinisten en andere gerelateerde taken overeenkomstig Richtlijn 2007/59/EG;

Specifieke doelstelling nr. 7: in stand houden en bijwerken van openbare registers en gegevensbestanden met betrekking tot spoorwegveiligheid en ‑interoperabiliteit.

1.4.3. Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)

Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief moet hebben op de begunstigden/doelgroepen.

Resultaten gekoppeld aan de specifieke doelstellingen:

Resultaat van specifieke doelstelling nr. 1: lagere kosten voor aanvragers en kortere doorlooptijd voor de afgifte van veiligheidscertificaten, vergunningen om voertuigen in de handel te brengen en vergunningen voor de indienststelling van baansubsystemen voor besturing en seingeving, identieke voorwaarden voor alle aanvragers in de EU, de gelijke behandeling van exploitanten wordt gewaarborgd.

Resultaat van specifieke doelstelling nr. 2: harmonisatie van de toepassing van EU-spoorwegwetgeving en werkwijzen van nationale instanties, meer duidelijkheid en transparantie over wettelijke vereisten en bedrijfsomstandigheden in de EU door minder overbodige regels, waardoor de mogelijkheden tot discriminatie van exploitanten worden beperkt.

Resultaat van specifieke doelstelling nr. 3: beter inzicht in spoorwegwetgeving bij belanghebbenden en lidstaten met als gevolg een betere werking van de Europese spoorwegruimte, het werk van verschillende diensten van de Commissie verloopt doelmatiger en efficiënter.

Resultaat van specifieke doelstelling nr. 4: de Europese spoorwegruimte is interoperabeler en kent een hoge mate van veiligheid; dit komt de spoorwegondernemingen, klanten en reizigers ten goede.

Resultaat van specifieke doelstelling nr. 5: ERTMS wordt overal in de EU op coherente wijze ingevoerd en zijn uitrusting is conform de geldende specificaties, de ERTMS-normen worden buiten de EU gepromoot.

Resultaat van specifieke doelstelling nr. 6: machinisten worden overal in de EU op dezelfde manier behandeld.

Resultaat van specifieke doelstelling nr. 7: transparantie voor partijen in het spoorvervoer, de lidstaten en het publiek inzake belangrijke gegevens over interoperabiliteit en veiligheid van spoorwegen.

1.4.4. Resultaat- en effectindicatoren

Vermeld de indicatoren aan de hand waarvan kan worden nagegaan in hoeverre het voorstel/initiatief is uitgevoerd.

Indicatoren voor specifieke doelstelling nr. 1:

- aantal afgegeven veiligheidscertificaten;

- aantal afgegeven vergunningen om voertuigen in de handel te brengen;

- aantal afgegeven vergunningen voor indienststelling van baansubsystemen voor besturing en seingeving.

Indicatoren voor specifieke doelstelling nr. 2:

- aantal uitgebrachte auditverslagen van nationale instanties;

- aantal ingetrokken nationale voorschriften;

- aantal nationale voorschriften dat wederzijds wordt erkend;

- andere resultaten op het gebied van toezicht en bewaking.

Indicatoren voor specifieke doelstelling nr. 3:

- aantal evaluatierapporten betreffende de tenuitvoerlegging van spoorwegwetgeving;

- aantal geëvalueerde spoorwegprojecten;

- aantal georganiseerde informatie- en opleidingsactiviteiten (workshops, congressen);

- aantal uitgegeven interpretatiedocumenten;

- aantal afgelegde ondersteuningsbezoeken;

- andere resultaten met betrekking tot uitgebreide ondersteuning.

Indicatoren voor specifieke doelstelling nr. 4:

- aantal aanbevelingen voor nieuwe technische specificaties voor interoperabiliteit (TSI's) dat aan de Commissie is gezonden;

- aantal aanbevelingen voor herziening van technische specificaties voor interoperabiliteit (TSI's) dat aan de Commissie is gezonden;

- aantal aanbevelingen voor nieuwe gemeenschappelijke veiligheidsmethoden (CSM's) dat aan de Commissie is gezonden;

- aantal aanbevelingen voor herziening van CSM's dat aan de Commissie is gezonden;

- aantal adviezen dat is uitgebracht aan de Commissie, de lidstaten en andere belanghebbenden;

- aantal uitgevoerde effectbeoordelingen en kosten-/batenanalyses;

- andere resultaten met betrekking tot het bevorderen van interoperabiliteit en veiligheid.

Indicatoren voor specifieke doelstelling nr. 5:

- aantal uitgebrachte aanbevelingen voor wijzigingen en nieuwe versies van ERTMS;

- aantal aan de Commissie gezonden evaluatierapporten over de tenuitvoerlegging van de conformiteitsbeoordeling en de EG-keuringsprocedure van ERTMS-uitrusting;

- aantal aan de Commissie gezonden aanbevelingen over de technische onverenigbaarheid van ERTMS-projecten;

- andere resultaten met betrekking tot het waarborgen van de coherente ontwikkeling en invoering van ERTMS.

Indicatoren voor specifieke doelstelling nr. 6:

- aantal machinisten dat is gecertificeerd in overeenstemming met de machinistenrichtlijn;

- andere resultaten met betrekking tot de harmonisatie van de voorwaarden voor machinisten.

Indicatoren voor specifieke doelstelling nr. 7:

- aantal geopende en bijgehouden openbare databanken en registers;

- andere resultaten met betrekking tot de transparantie van spoorweggerelateerde gegevens.

1.5. Motivering van het voorstel/initiatief 1.5.1. Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien

Het Bureau in staat stellen nieuwe activiteiten te ontplooien en bestaande taken naar behoren te blijven uitoefenen die noodzakelijk zijn met het oog op volledige interoperabiliteit en een veilige interne spoorwegmarkt (Europese spoorwegruimte).

1.5.2. Toegevoegde waarde van de deelname van de EU

De huidige deelname van de EU (taken van het Europees spoorwegbureau) is vastgelegd in de oprichtingsverordening van het Bureau (Verordening (EG) nr. 881/2004). Bovendien zijn op grond van Richtlijn 2004/49/EG, Richtlijn 2008/57/EG en Richtlijn 2007/59/EG direct en indirect overige taken toegekend aan het Bureau. Op vergelijkbare wijze heeft tal van afgeleide wetgeving die door de Commissie is aangenomen op grond van voornoemde richtlijnen, in het bijzonder TSI’s, CSM’s en CST’s, effect gehad op de activiteiten en werkzaamheden van het Bureau. De huidige verordening is erop gericht alle bestaande taken van het Bureau te onder te brengen in één wetshandeling en de rol van het Bureau waar gerechtvaardigd, uit te breiden.

In overeenstemming met het vervoerswitboek uit 2011 (Stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte – werken aan een concurrerend en zuinig vervoerssysteem) en de resultaten van de bij het onderhavige initiatief behorende effectbeoordeling, levert dit voorstel de EU verdere toegevoegde waarde door het wegnemen van bestaande technische en administratieve belemmeringen in de spoorwegsector, met name door:

- de toelating van spoorvoertuigen en de veiligheidscertificering van spoorwegondernemingen doelmatiger (sneller en goedkoper) en onpartijdiger te laten verlopen door ze op EU-niveau te laten plaatsvinden,

- de samenhang en toepassing van het EU-spoorwegacquis te vergroten door het Bureau te belasten met het toezicht op het functioneren van de nationale instanties die actief zijn op het gebied van interoperabiliteit en veiligheid,

- snellere voortgang op weg naar werkelijk gemeenschappelijke EU-spoorwegnormen door het Bureau een actievere rol te laten spelen om het aantal nationale voorschriften terug te dringen,

- verbetering van de besteding van EU-gelden aan de spoorwegen (TEN, Cohesiefonds, Structuurfondsen, onderzoeksprogramma's enz.).

De betrokkenheid van de EU via het Bureau kan extra toegevoegde waarde opleveren door:

- een beroep te doen op een speciale organisatie en gekwalificeerd personeel, die voor een deel reeds beschikbaar zijn,

- positieve ervaring met geteste en beproefde methoden (bijvoorbeeld het gebruik van het bestaande en operationele netwerk van nationale veiligheidsinstanties),

- zijn objectiviteit en onpartijdigheid die door belanghebbenden sterk worden gewaardeerd.

1.5.3. De lering die uit reeds verrichte soortgelijke activiteiten is getrokken

Zowel uit de evaluatie van de Spoorwegbureauverordening en de werking van het Bureau (2009-2010) als uit de algemene evaluatie van de agentschappen van de EU uit 2009 bleek de toegevoegde waarde van het Bureau.

Dit initiatief streeft (door herziening van de Spoorwegbureauverordening) naar toepassing van de aanbevelingen uit de ERA-evaluatie, van de Rekenkamer, de interne accountantsdienst en de gezamenlijke verklaring van de Commissie, het Europees Parlement en de Raad over de gedecentraliseerde agentschappen, met name inzake de interne organisatie, bestuur en werking.

1.5.4. Samenhang en eventuele synergie met andere relevante instrumenten

Het voorstel sluit aan bij het Witboek vervoer van 2011 en met name de initiatieven nr. 1 en 19:

- " invoeren van een EU-typekeuring van spoorvoertuigen en een EU-veiligheidscertificering voor spoorwegondernemingen door de rol van het Europees Spoorwegbureau (ERA) te versterken";

- "de rol van het Spoorwegbureau inzake spoorwegveiligheid versterken, met name toezicht op de door de nationale veiligheidsinstantie genomen maatregelen inzake spoorwegveiligheid en de geleidelijke harmonisering daarvan";

Het voorstel spoort met de EU-wetgeving en beleidslijnen inzake spoorweginteroperabiliteit en -veiligheid, waaronder met name de Richtlijnen 2004/49 (spoorwegveiligheidsrichtlijn) en 2008/57 (spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn), die eveneens zullen worden gewijzigd in het kader van dit spoorwegpakket. De drie herziene teksten hangen onderling samen en beogen het wegnemen van de resterende administratieve en technische belemmeringen, met name door de vaststelling van een gemeenschappelijke beleid inzake de veiligheids- en interoperabiliteitsvoorschriften, om schaalvoordelen mogelijk te maken voor spoorwegondernemingen die in de hele EU actief zijn, de administratieve kosten te verlagen, de administratieve procedures te versnellen, maar ook verkapte discriminatie te voorkomen.

Bovendien maakt dit initiatief deel uit van een breder vierde spoorwegpakket waarmee - naast bovenstaand doel - ook wordt gestreefd naar de openstelling van de interne markt voor reizigersvervoer en de optimalisatie van de governance van het infrastructuurbeheer. Met name bij het terugdringen van discriminatie bij de toegang tot infrastructuur worden synergieën verwacht, zodat de drempel voor nieuwkomers wordt verlaagd.

Er is ook sprake van aanzienlijke synergie tussen de herziene taken van het Bureau en het uitvoerend agentschap voor het TEN-T met betrekking tot de evaluatie van spoorwegprojecten met het oog op een groter rendement en een betere doelmatigheid van door de EU gefinancierde projecten.

Daarnaast is dit initiatief in overeenstemming met, en voorziet het in uitvoering van de aanbevelingen van de Rekenkamer, de interne accountantsdienst en de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad over de gedecentraliseerde agentschappen, alsmede met de evaluatie van het Bureau.

Tot slot moeten met dit initiatief in de Spoorwegbureauverordening een aantal taken en werkzaamheden worden opgenomen die voorheen in andere besluiten aan het Bureau waren opgedragen, waaronder met name Richtlijn 2007/59/EG en de besluiten van de Commissie over technische specificaties voor interoperabiliteit (TSI) en gemeenschappelijke veiligheidsmethoden (common safety methods - CSM's).

1.6. Duur en financiële gevolgen

x (Voorstel/initiatief met een onbeperkte geldigheidsduur

– Uitvoering met een opstartperiode vanaf 2015 tot en met 2020,

– gevolgd door een volledige uitvoering.

1.7. Beheersvorm(en)[24]

¨ (Direct gecentraliseerd beheer door de Commissie

x Indirect gecentraliseerd beheer door uitvoeringstaken te delegeren aan:

– ¨  uitvoerende agentschappen

– x door de Unie opgerichte organen[25]

– ¨  nationale publiekrechtelijke organen of organen met een openbare dienstverleningstaak

– ¨  personen aan wie de uitvoering van specifieke acties in het kader van titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie is toevertrouwd en die worden genoemd in het betrokken basisbesluit in de zin van artikel 49 van het Financieel Reglement

¨ Gedeeld beheer met de lidstaten

¨ Gedecentraliseerd beheer met derde landen

¨ Gezamenlijk beheer met internationale organisaties (geef aan welke)

2. BEHEERSMAATREGELEN 2.1. Regels inzake het toezicht en de verslagen

Vermeld frequentie en voorwaarden.

Alle Agentschappen van de EU werken onder een strikt controlesysteem met een interne auditdienst, de Dienst Interne audit van de Commissie, de raad van bestuur, de Commissie, de Rekenkamer en de Begrotingsautoriteit. Het stelsel als omschreven in de oprichtingsverordening van het Spoorwegbureau blijft van toepassing.

2.2. Beheers- en controlesysteem 2.2.1. Geconstateerde risico's

Geen

2.2.2. Controlemiddel(en)

Niet van toepassing

2.3. Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen.

Maatregelen voor fraudebestrijding zijn opgenomen in artikel 41 van de oprichtingsverordening van het Spoorwegbureau en blijven van toepassing.

3. GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 3.1. Rubriek(en) van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

· Bestaande begrotingsonderdelen

In volgorde van de rubrieken van het meerjarig financieel kader en de begrotingsonderdelen.

Rubriek van het meerjarig financieel kader || Begrotingsonderdeel || Soort uitgave || Bijdrage

Nummer [Omschrijving] || GK/NGK ([26]) || Van EVA-landen[27] || van kandidaat-lidstaten[28] || van derde landen || In de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement

1.1 || 06.02.08 [ERA begrotingsonderdeel] || NGK || JA || NEE || NEE || NEE

3.2. Geraamde gevolgen voor de uitgaven

Alvorens de geraamde gevolgen van dit voorstel nader te beschrijven, moet worden verduidelijkt dat deze raming in dit stadium nog voorlopig van aard is, aangezien zij afhankelijk is van de vaststelling van het nieuwe meerjarig financieel kader 2014-2020 door de begrotingsautoriteit.

3.2.1. Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

in miljoenen euro's (actuele prijzen, tot op 3 decimalen)

Rubriek van het meerjarig financieel kader: || 1 || Slimme en inclusieve groei

DG: MOVE || || || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL 2015-2020

Ÿ Administratieve kredieten || || || || || || ||

Nummer begrotingsonderdeel 06.02.08 [ERA begrotingsonderdeel] Grondslag: - Beginpunt - DB 2013 van € 25 miljoen - 2 % personeelsreductie in 2014-2017 - jaarlijkse toename van het budget met 1 % vanwege salarisaanpassingen Vanaf 2017 komen er externe inkomsten uit vergoedingen en wordt er voor personeel geen beroep gedaan op de EU-begroting || Vastleggingen || (1) || 25,613 (m.i.v. 0,113 voor nieuwe taken) || 26  (m.i.v. 0,3 voor nieuwe taken) || 26 ( 0 voor nieuwe taken) || 26,25 ( 0 voor nieuwe taken) || 26,5 ( 0 voor nieuwe taken) || 26,75 ( 0 voor nieuwe taken) || 157,113 (waarvan 0,413 voor nieuwe taken in 2015-2016)

Betalingen || (2) || 25,613 || 26 || 26 || 26,25 || 26,5 || 26,75 || 157,113

TOTAAL kredieten voor DG MOVE || Vastleggingen || (5)=1+3 || 25,613 || 26 || 26 || 26,25 || 26,5 || 26,75 || 157,113 (waarvan 0,413 voor nieuwe taken in 2015-2016)

Betalingen || (6)=2+4 || 25,613 || 26 || 26 || 26,25 || 26,5 || 26,75 || 157,113

TOTAAL kredieten van RUBRIEK 1 van het meerjarig financieel kader || Vastleggingen || =5 || 25,613 || 26 || 26 || 26,25 || 26,5 || 26,75 || 157,113 (waarvan 0,413 voor nieuwe taken in 2015-2016)

Betalingen || =6 || 25,613 || 26 || 26 || 26,25 || 26,5 || 26,75 || 157,113

Rubriek van het meerjarig financieel kader: || 5 || "Administratieve uitgaven"

in miljoenen euro's (actuele prijzen, tot op 3 decimalen)

|| || || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL 2015-2020

DG: MOVE ||

Ÿ Personele middelen Grondslag: huidig begrotingsniveau voor personeel bij DG MOVE dat werkt aan ERA-gerelateerde aangelegenheden (€ 0,655 miljoen - 5 personeelsleden) elk jaar toegepast + 1 % jaarlijkse salarisaanpassing || 0,655 || 0,66 || 0,665 || 0,67 || 0,675 || 0,68 || 4,005

Ÿ Andere administratieve uitgaven || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0

TOTAAL DG MOVE || Kredieten || 0,655 || 0,66 || 0,665 || 0,67 || 0,675 || 0,68 || 4,005

TOTAAL kredieten van RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || (totaal vastleggingen = totaal betalingen) || 0,655 || 0,66 || 0,665 || 0,67 || 0,675 || 0,68 || 4,005

EUR million (to 3 decimal places)

|| || || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAL

TOTAAL kredieten van de RUBRIEKEN 1 tot en met 5 van het meerjarig financieel kader || Vastleggingen || 26,268 || 26,66 || 26,665 || 26,92 || 27,175 || 27,43 || 161,118

Betalingen || 26,268 || 26,66 || 26,665 || 26,92 || 27,175 || 27,43 || 161,118

3.2.2. Voorgestelde ontwerpformatie voor ERA 2015-2020

VANAF 2017 WORDT AL HET NIEUWE PERSONEEL WORDT GEFINANCIERD MET EXTERNE VERGOEDINGEN:

Voorgestelde personeelsformatie voor het Bureau 2015-2020 [Basis: 143 medewerkers in 2013 en 2 % reductie in 2017 (-2-3 personen per jaar) || || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020

AD-ambtenaren || || 101 || 100 || 99 || 99 || 99 || 99

Nieuwe AD-ambtenaren || || 0 || 0 || 12 || 14 || 14 || 14

Totaal AD || || 101 || 100 || 111 || 113 || 113 || 113

AST-ambtenaren || || 37 || 36 || 34 || 34 || 34 || 34

Nieuwe AST-ambtenaren || || 0 || 0 || 4 || 4 || 4 || 4

Totaal AST || || 37 || 36 || 38 || 38 || 38 || 38

Subtotaal posten personeelsformatie || || 138 || 136 || 149 || 151 || 151 || 151

Gedetacheerde nationale deskundigen || || 6 || 6 || 6 || 6 || 6 || 6

Nieuwe gedetacheerde nationale deskundigen || || 2 || 5 || 12 || 13 || 13 || 13

Totaal gedetacheerde nationale deskundigen || || 8 || 11 || 18 || 19 || 19 || 19

Arbeidscontractanten || || 15 || 15 || 15 || 15 || 15 || 15

Nieuwe arbeidscontractanten || || 1 || 3 || 7 || 9 || 10 || 12

Totaal arbeidscontractanten || || 16 || 18 || 22 || 24 || 25 || 27

Cumulatieve nieuwe posten || || 5 || 10 || 35 || 40 || 41 || 43

Effect op EPP || || 0 || 0 || 16 || 18 || 18 || 18

ALGEMEEN TOTAAL || || 162 || 165 || 189 || 194 || 195 || 197

|| || || || || || ||

3.2.3. Geraamde gevolgen voor de administratieve en beleidskredieten

– ¨  Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig

– x Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

– onderstaande outputs betreffen de totale begroting van het Bureau (Titels 1, 2 en 3).

– de kosten van de outputs in specifieke doelstelling nr. 1 zullen een inkomstenpost zijn voor het Bureau: het Bureau zal externe aanvragers een vergoeding in rekening brengen voor de afgifte van deze documenten. Daarom staan zij tussen haken en worden zij niet meegenomen in de opgetelde totale kosten van alle outputs.

Vastleggingskredieten in miljoen EUR (tot op 3 decimalen)

Vermeld doelstel-lingen en outputs ò || || || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL ||

||

Soort output[29] || Gem. kosten van de output || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Totaal aantal outputs || Totaal kosten ||

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 1[30] vergroten van de doelmatigheid van de certificerings- en toelatingsprocedures op spoorweggebied door afgifte van Europese veiligheidscertificaten, markttoelatingen voor voertuigen en vergunningen voor indienststelling van baansubsystemen voor besturing en seingeving, en voorkomen van discriminatie. || || || || || || || || || || || || || ||

Europese veiligheidscertificaten || Aantal afgegeven veiligheidscertificaten || (0,01) wordt gedekt door vergoe-dingen || 0 || || 0 || || 110 || (1,1) || 110 || (1,1) || 110 || (1,1) || 110 || (1,1) || 440 || (4,4) wordt gedekt door vergoe-dingen

Vergunning om voertuigen in de handel te brengen || Aantal afgegeven voertuigvergunningen || (0,017) wordt gedekt door vergoe-dingen || 0 || || 0 || || 456 || (7,752) || 452 || (7,684) || 449 || (7,632) || 447 || (7,598) || 1804 || (30,67) wordt gedekt uit vergoe-dingen

Systeemautoriteit voor ERTMS || Aantal afgegeven vergunningen voor indienststelling van baansubsystemen voor besturing en seingeving || (0,05) wordt gedekt door vergoe-dingen || 0 || || 0 || || 30 || (1,5) || 32 || (1,6) || 35 || (1,75) || 40 || (2) || 137 || (6,85) wordt gedekt door vergoe-dingen

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1 || || || || || || (10,352) || || (10,384) || || (10,482) || || (10,698) || || (41,92)

SPECIFIEKE DOELSTELLING nr. 2: Vergroten van de samenhang van het EU-spoorwegkader door toezicht op nationale spoorweginstanties en door vermindering van het aantal nationale spoorwegvoorschriften || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Totaal aantal outputs || Totaal kosten

Toezicht op nationale spoorweginstanties || Aantal uitgebrachte controleverslagen || 0,2 || 2 || 0,4 || 3 || 0,6 || 5 || 1 || 5 || 1 || 5 || 1 || 5 || 1 || 25 || 5

Beperking afwijkende nationale voorschriften en bevordering onderlinge erkenning || Aantal ingetrokken nationale voorschriften || 0,0015 || 1000 || 1,5 || 1500 || 2,25 || 1500 || 2,25 || 2000 || 3 || 1500 || 2,25 || 1500 || 2,25 || 9000 || 13,5

Aantal nationale voorschriften dat wederzijds wordt erkend || 0,001 || 1000 || 1,0 || 1000 || 1,0 || 1000 || 1,0 || 1000 || 1,0 || 1000 || 1,0 || 1000 || 1,0 || 8000 || 6,0

Overige || Andere resultaten op het gebied van toezicht en bewaking || 0,001 || 100 || 0,1 || 100 || 0,1 || 125 || 0,125 || 125 || 0,125 || 150 || 0,15 || 150 || 0,15 || 750 || 0,75

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2 || || || || || || || || || || || || || || 25,25

SPECIFIEKE DOELSTELLING nr. 3: Verbeteren van de tenuitvoerlegging en toepassing van EU-spoorwegwetgeving door betere ondersteuning van de Commissie, de lidstaten en belanghebbenden, en andere taken || || || || || || || || || || || || || ||

Ondersteuning van de Commissie || Aantal evaluatierapporten over de tenuitvoerlegging van spoorwegwetgeving || 0,1 || 3 || 0,3 || 5 || 0,5 || 7 || 0,7 || 10 || 1 || 14 || 1 || 18 || 1 || 57 || 5,7

Aantal geëvalueerde spoorwegprojecten || 0,05 || 5 || 0,25 || 7 || 0,35 || 10 || 0,5 || 15 || 0,75 || 20 || 1 || 25 || 1,25 || 82 || 4,1

Onder-steuning van lidstaten en andere belang-hebben-den || Aantal georganiseerde informatie- en scholings-bijeenkomsten (workshops, congressen) || 0,1 || 5 || 0,5 || 7 || 0,7 || 10 || 1 || 12 || 1,2 || 14 || 1,4 || 16 || 1,6 || 64 || 6,4

Aantal uitgegeven interpretatie-documenten || 0,1 || 2 || 0,2 || 2 || 0,2 || 4 || 0,4 || 8 || 0,8 || 10 || 1 || 10 || 1 || 36 || 3,6

Aantal afgelegde ondersteunings-bezoeken || 0,1 || 2 || 0,2 || 4 || 0,4 || 8 || 0,8 || 10 || 1 || 10 || 1 || 12 || 1,2 || 46 || 4,6

Andere taken || Andere resultaten met betrekking tot uitgebreide ondersteuning || 0,001 || 100 || 0,1 || 100 || 0,1 || 100 || 0,1 || 100 || 0,1 || 100 || 0,1 || 100 || 0,1 || 600 || 0,6

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 3 || || || || || || || || || || || || || || 25

SPECIFIEKE DOELSTELLING nr. 4: Ondersteunen van de Commissie bij de totstandbrenging en het bijhouden van afgeleide wetgeving op het gebied van spoorweginteroperabiliteit en -veiligheid, onder meer door ontwikkeling van een gemeenschappelijke benadering van veiligheid || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Totaal aantal outputs || Totaal kosten

Vergroting interopera-biliteit || Aantal nieuwe TSI's aan de Commissie gezonden || 1 || 0 || 0 || 0 || 0 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 4 || 4

Aantal herziene TSI's aan de Commissie gezonden || 0,6 || 4 || 2,4 || 4 || 2,4 || 4 || 2,4 || 4 || 2,4 || 4 || 2,4 || 4 || 2,4 || 24 || 14,4

Vergroting veiligheid || Aantal nieuwe CSM's aan de Commissie gezonden || 1 || 0 || 0 || 0 || 0 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 4 || 4

Aantal herziene CSM's aan de Commissie gezonden || 0,6 || 4 || 2,4 || 4 || 2,4 || 4 || 2,4 || 4 || 2,4 || 4 || 2,4 || 4 || 2,4 || 24 || 14,4

Bevorde-ring van de werking van de gemeen-schappelij-ke Europese spoorweg-ruimte || Aantal uitgebrachte adviezen aan Commissie, lidstaten en belanghebbenden || 0,2 || 6 || 1,2 || 6 || 1,2 || 8 || 1,6 || 8 || 1,6 || 8 || 1,6 || 8 || 1,6 || 44 || 8,8

Aantal uitgebrachte effectbeoorde-lingen en kosten-/batenanalyses || 0,06 || 20 || 1,2 || 20 || 12 || 25 || 1,5 || 27 || 1,62 || 29 || 1,74 || 30 || 1,8 || 151 || 9,06

Overige || Andere resultaten voor vergroting van interoperabiliteit en veiligheid || 0,006 || 50 || 0.3 || 80 || 0,48 || 80 || 0,48 || 80 || 0,48 || 80 || 0,48 || 80 || 0,48 || 450 || 2,7

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 4 || || || || || || || || || || || || || || 57,36

SPECIFIEKE DOELSTELLING nr. 5: Waarborgen van een samenhangende ontwikkeling van ERTMS in de EU en bevorderen van ERTMS buiten de EU || || || || || || || || || || || || || ||

Systeemautoriteit voor ERTMS || Aantal uitgebrachte aanbevelingen voor wijzigingen en nieuwe versies van ERTMS || 0,7 || 2 || 1,4 || 2 || 1,4 || 4 || 2,8 || 5 || 3,5 || 6 || 4,2 || 8 || 5.6 || 27 || 18,9

Verificatie van de invoering van ERTMS || Aantal uitgebrachte evaluatierapporten over de invoering van de keuring en de EG-controleprocedure van ERTMS-uitrusting || 0,04 || 8 || 0,32 || 12 || 0,48 || 20 || 0,8           || 25 || 1 || 30 || 1,2 || 30 || 1,2 || 125 || 5

Aantal uitgebrachte aanbevelingen over technische incompatibiliteit van ERTMS-projecten || 0,1 || 3 || 0,3 || 3 || 0,3 || 5 || 0,5 || 8 || 0.8 || 10 || 1 || 12 || 1,2 || 41 || 4,1

Andere taken || Andere resultaten met betrekking tot het waarborgen van de samenhangende ontwikkeling en invoering van ERTMS || 0,001 || 100 || 0,1 || 100 || 0,1 || 100 || 0,1 || 100 || 0,1 || 100 || 0,1 || 100 || 0,1 || 600 || 0,6

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 5 || || || || || || || || || || || || || || 28,6

SPECIFIEKE DOELSTELLING nr. 6: Waarborgen van een goede certificering van machinisten en andere gerelateerde taken, in overeenstemming met Richtlijn 2007/59/EG || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Totaal aantal outputs || Totaal kosten

Harmoni-satie van criteria voor machinis-ten || Aantal harmonisatie-maatregelen voor voorwaarden voor machinisten uitgegeven in overeenstemming met de machinisten-richtlijn || 0,6 || 2 || 1,2 || 2 || 1,2 || 2 || 1,2 || 2 || 1,2 || 2 || 1,2 || 2 || 1,2 || 12 || 7,2

Andere resultaten || 0,001 || 10 || 0,01 || 10 || 0,01 || 10 || 0,01 || 10 || 0,01 || 10 || 0,01 || 10 || 0,01 || 60 || 0,6

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 6 || || || || || || || || || || || || || || 7,8

SPECIFIEKE DOELSTELLING nr. 7: In stand houden en bijwerken van openbare registers en gegevensbestanden met betrekking tot spoorwegveiligheid en -interoperabiliteit || || || || || || || || || || || || || ||

Transpa-rantie voor belanghebbenden en publiek met betrekking tot gegevens over spoorweg-interope-rabiliteit en -veiligheid || Aantal geopende en bijgehouden openbare gegevensbestanden en registers || 0,1 || 15 || 1,5 || 17 || 1,7 || 20 || 2 || 20 || 2 || 25 || 2,5 || 25 || 2,5 || 122 || 12,2

Andere resultaten || 0,001 || 10 || 0,01 || 10 || 0,01 || 15 || 0,015 || 15 || 0,015 || 15 || 0,015 || 15 || 0,015 || 80 || 0,8

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 7 || || || || || || || || || || || || || || 13

TOTAAL KOSTEN || || || || || || || || || || || || || || 157,01

3.2.4. Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten 3.2.4.1. Samenvatting

– ¨  Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig

– x Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Grondslag voor de berekening: huidig personeel bij DG MOVE dat werkt aan ERA-gerelateerde aangelegenheden (5 personen, 0,131 miljoen euro per persoon/jaar en een stijging van 1 % per jaar) voor elk jaar; geen toename als gevolg van uitgebreide bevoegdheden van het Bureau

In miljoen EUR (tot op 3 decimalen)

|| 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL 2015-2020

Ambtenaren (AD-graden) || 0,655 || 0,66 || 0,665 || 0,67 || 0,675 || 0,68 || 4,005

Ambtenaren (AST-graden) || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0

Arbeids-contractanten || || || || || || ||

Tijdelijke functionarissen || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0

Gedetacheerde nationale deskundigen || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0

TOTAAL || 0,655 || 0,66 || 0,665 || 0,67 || 0,675 || 0,68 || 4,005

3.2.4.2.  Geraamde personeelsbehoeften

– ¨  Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig

– x Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Grondslag voor de berekening: huidig personeel bij DG MOVE dat werkt aan ERA-gerelateerde aangelegenheden (5 personen, 0,131 miljoen euro per persoon/jaar) voor elk jaar; geen toename als gevolg van uitgebreide bevoegdheden van het ERA

Raming in een geheel getal (of met hoogstens 1 decimaal)

|| 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020

Ÿ Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)

XX 01 01 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie) || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 || 5

XX 01 01 02 (delegaties) || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0

XX 01 05 01 (onderzoek onder contract) || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0

10 01 05 01 (eigen onderzoek) || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0

Ÿ Extern personeel (in voltijdequivalenten: VTE)[31]

XX 01 02 01 (CA, INT, SNE van de "totale financiële middelen") || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0

XX 01 02 02 (CA, INT, JED, LA en SNE in de delegaties) || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0

XX 01 04 yy[32] || - zetel[33] || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0

- in delegaties || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0

XX 01 05 02 (CA, INT, SNE - onderzoek onder contract) || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0

10 01 05 02 (CA, SNE, INT – eigen onderzoek) || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0

Andere begrotingsonderdelen (specificeer) || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0

TOTAAL || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 || 5

XX is het beleidsterrein of de begrotingstitel.

De benodigde personele middelen zullen worden gefinancierd uit de middelen die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en /of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

Beschrijving van de uit te voeren taken:

Ambtenaren en tijdelijke functionarissen || Bestaande personeelsleden van DG MOVE richten zich op ERA-gerelateerde kwesties, met inbegrip van: - beheer van de uitvoeringsmaatregelen op het vlak van spoorwegveiligheid en interoperabiliteit, die zijn aangenomen naar aanleiding van aanbevelingen van het Bureau (Commissiebesluiten en verordeningen); - bestuurlijke coördinatie en toezicht op het Bureau: werkprogramma’s, meerjarige plannen voor personeelsbeleid, vergaderingen van de raad van bestuur en het subcomité begrotingen; - beleidscoördinatie: deelname aan werkgroepen van het Bureau, inhoud van werkprogramma’s, mandaten van de Commissie aan het Bureau, vergaderingen op werkniveau; - beheer van de adviezen van het Bureau; - meer financiële en boekhoudkundige verantwoordelijkheden met betrekking tot het Bureau bij de Commissie(begroting, kwijtingen enz.).

Extern personeel ||

3.2.5. Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader

– ¨  Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het huidige meerjarig financieel kader

– x Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken rubriek van het meerjarig financieel kader.

Zet uiteen welke herprogrammering nodig is, onder vermelding van de betrokken begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.

Het ERA-begrotingsonderdeel (06.02.08) moet worden aangepast aan het bedrag uit dit financieel memorandum (in totaal € 157 113 miljoen voor de periode 2015-2020).

Vooralsnog zijn in het financieel memorandum alleen indicatieve bedragen voor de agentschappen opgenomen. Dit indicatief bedrag voor het Bureau is geraamd voordat de resultaten van de effectbeoordeling en andere berekeningen in verband met dit initiatief bekend waren.

Voor de periode 2015-2020 zal de status van het Bureau veranderen van een Bureau "op kruissnelheid" in een Bureau "met nieuwe taken".

– ¨  Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het flexibiliteitsinstrument of herziening van het meerjarige financiële kader[34]

Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.

3.2.6. Bijdragen van derden aan de financiering

– Het voorstel/initiatief voorziet in medefinanciering, zoals hieronder wordt geraamd:

Kredieten in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen)

|| 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || Totaal

EVA-bijdrage van Noorwegen en IJsland berekend op 2 % van de begroting || 0,5 || 0,5 || 0,5 || 0,5 || 0,5 || 0,5 || 3

Totaal medegefinancierde kredieten || 0,5 || 0,5 || 0,5 || 0,5 || 0,5 || 0,5 || 3

3.3. Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

– ¨ Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten

– x Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen

– x voor de eigen middelen

– ¨ voor de diverse ontvangsten

In miljoen EUR (tot op 3 decimalen)

Begrotingsonderdeel voor ontvangsten: || Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten || Gevolgen van het voorstel/initiatief Jaar N[35]

2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020

ERA-begrotingsonderdeel 06.02.08 || || || || 10,352 || 10,384 || 10,482 || 10,698

Vermeld de wijze van berekening van de gevolgen voor de ontvangsten.

Een aantal van de beoogde nieuwe taken voor het Bureau (veiligheidscertificaten, vergunningen om voertuigen in de handel te brengen en vergunningen voor de indienststelling van baansubsystemen voor besturing en seingeving) kunnen aan de aanvrager worden doorberekend.

Volgens de effectbeoordeling zal in 2017 met deze nieuwe taken een begin worden gemaakt en zijn de inkomsten voor het Bureau als volgt berekend:

          - kosten voor de afgifte van een veiligheidscertificaat: € 0,01 miljoen

          - kosten voor afgifte van een voertuigvergunning: € 0,017 miljoen

          - kosten voor het afgeven van vergunningen voor indienststelling van baansubsystemen voor besturing en seingeving: € 0,05 miljoen

          - de respectieve aantallen van alle soorten besluiten die per jaar worden afgegeven zijn opgenomen in tabel 3.2.3.

Samenvatting van de berekeningsmethode:

De vergoedingen die zijn opgenomen in het effectbeoordelingsrapport zijn berekend op basis van het gemiddelde van de huidige vergoedingen die door exploitanten worden betaald om in de EU een veiligheidscertificaat of een voertuigvergunning te verkrijgen. Voor vergunningen voor het in dienst stellen van baansubsystemen voor besturing en seingeving wordt een vergelijkbare methode gehanteerd. De vergoedingen die werden betaald, lopen fors uiteen, en ook bestonden er aanzienlijke verschillen tussen de vergoedingen die werden betaald in 15 oude lidstaten (ongeveer 20 000 euro voor veiligheidscertificaten en 28 000 euro voor vergunningen) en de vergoedingen die werden betaald in 12 nieuwe lidstaten (ongeveer 3 000 euro voor veiligheidscertificaten en 17 000 euro voor vergunningen). Om voor de toekomst de hoogte van deze vergoedingen te bepalen, is uitgegaan van de kosten van het personeel van het bureau en de meer gestroomlijnde afhandelingsprocedures van de aanvragen. Vanuit dit licht lijkt een waarde die dicht bij het midden ligt van het lage gemiddelde en het hoge gemiddelde, de beste vertrekbasis.

Er moet worden opgemerkt dat de berekeningen die worden vermeld voor de vergoedingen, het gemiddelde vormen van allerlei soorten veiligheidscertificaten en voertuigvergunningen. In het effectbeoordelingsrapport werden vier soorten veiligheidscertificaten en twintig soorten voertuigvergunningen vastgesteld. Hoewel het centralisatieproces bij het Bureau ertoe zal leiden dat een aantal veiligheidscertificaten en voertuigvergunningen verdwijnen, zullen er nog altijd meerdere categorieën zijn. Er zullen bijvoorbeeld nog altijd verschillende procedures zijn voor het verlenen van een vergunning voor een locomotief en een wagon. Als zodanig moet er verschil worden gemaakt tussen deze twee categorieën. In het bijzonder geldt dat vergunningen voor wagons minder zullen kosten dan gemiddeld, terwijl de vergunningen voor locomotieven en motorstellen hoger zullen liggen.

Het cijfer (prijs per vergunning/certificaat) dat is berekend in het effectbeoordelingsrapport, is bedoeld als gemiddelde. Het Bureau dient voor de verschillende categorieën de exacte vergoedingen te bepalen, met als doel te zorgen dat het gemiddelde van de berekende vergoedingen gelijk is aan of groter is dan dit gemiddelde. Het doel van de berekeningen is echter een realistische, maar conservatieve schatting van de opbrengsten voor het Bureau te maken. Het is derhalve niet uitgesloten dat de in rekening gebrachte vergoedingen, indien nodig en gerechtvaardigd, in werkelijkheid gemiddeld hoger kunnen liggen.

Het aantal veiligheidscertificaten en voertuigvergunningen is berekend op basis van de huidige hoeveelheid veiligheidscertificaten en voertuigvergunningen. Ten aanzien van veiligheidscertificaten wordt er voor de komende jaren van uitgegaan dat het aantal nieuwkomers op de markt zal leiden tot een stijging van het aantal veiligheidscertificaten dat op termijn wordt verstrekt. Indien er wijzigingen worden aangebracht in de soorten veiligheidscertificaten, kan het aantal worden teruggebracht. Als behoudende schatting is er daarom aangenomen dat er geen wijziging is in het jaarlijkse totaalaantal veiligheidscertificaten.

Voor voertuigvergunningen wordt van een iets andere benadering uitgegaan: Het model gaat uit van het bestaande aantal vergunningen zoals dat naar voren komt uit de informatie van belanghebbenden en diverse studies. Omdat het echter waarschijnlijk is dat het aantal nieuwkomers zal toenemen en dat er daarom in absolute zin meer voertuigen moeten worden vergund, zullen nieuwkomers waarschijnlijk vasthouden aan gerenommeerde technologie en dus aan het rollend materieel dat reed gecertificeerd is. Omdat de industrie standaardiseert, is het bovendien waarschijnlijk dat er in de toekomst minder soorten voertuigen moeten worden vergund, hetgeen weer tot een lichte daling van het aantal vergunningen zal leiden. Ook nu is het model verdeeld in een beoordeling van de vijftien oude en de twaalf nieuwe lidstaten.

DG MOVE is van oordeel dat de berekeningen solide zijn en terdege zijn gebaseerd op de bestaande en verifieerbare gegevens die verkregen zijn van de belanghebbenden en het Europees Spoorwegbureau. Meer informatie over de methodiek is opgenomen in het effectbeoordelingsrapport dat bij dit voorstel is gevoegd, met name in bijlage VII daarvan.

[1]               http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/en/ec/127599.pdf

[2]               COM(2012) 299 final.

[3]               COM(2012) 259 final.

[4]               http://ec.europa.eu/transport/evaluations/doc/2011_era-evaluation-881-2004.pdf

[5]               PB C … blz. ….

[6]               PB C … blz. ….

[7]               PB L 164 van 30.4.2004, blz. 1.

[8]               PB L 228 van 9.9.1996, blz. 1.

[9]               PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.

[10]               PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.

[11]               Besluit 98/500/EG van de Commissie van 20 mei 1998 betreffende de oprichting van Comités voor de sectoriële dialoog tussen de sociale partners op Europees niveau (PB L 225 van 12.8.1998, blz. 27).

[12]               PB L 260 van 30.9.2008, blz. 13.

[13]               PB L 51 van 23.2.2012, blz. 1.

[14]             PB L 276 van 20.10.2010, blz. 22.

[15]             PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30.

[16]             PB L 315 van 3.12.2007, blz. 51.

[17]             Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 23 december 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 357 van 31.12.2002, blz.72).

[18]             PB 17 van 6.10.1958, blz. 385.

[19]             PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

[20]             PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.

[21]             PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

[22]             ABM: Activity Based Management – ABB: Activity Based Budgeting.

[23]             In de zin van artikel 49, lid 6, onder a) of b), van het Financieel Reglement.

[24]             Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb: http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html

[25]             In de zin van artikel 185 van het Financieel Reglement.

[26]               GK = gesplitste kredieten/NGK = niet-gesplitste kredieten.

[27]               EVA: Europese Vrijhandelsassociatie.

[28]               Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, potentiële kandidaat-lidstaten van de westelijke Balkan.

[29]               Outputs zijn te leveren producten en diensten (bijv. aantal gefinancierde studentuitwisselingen, aantal km aangelegde wegen enz.).

[30]               Zoals beschreven in punt 1.4.2. "Specifieke doelstelling(en) …".

[31]               CA= arbeidscontractanten; INT= personeel van het Bureau ("(‘("tijdelijk personeel");’);"); JED= "‘"Junio gedelegeerd deskundige(Young Experts in Delegations); LA= plaatselijk functionaris (Local Agent); END= Expert National Détaché (gedetacheerde nationale deskundige).

[32]               Onder het maximum voor extern personeel uit beleidskredieten (voorheen de "‘"BA’-onderdelen).

[33]               Vooral voor structuurfondsen, het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en het Europees Visserijfonds (EVF).

[34]               Zie de punten 19 en 24 van het Interinstitutioneel Akkoord.

[35]               Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en suikerheffingen) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 25 % aan inningskosten.

Top