EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52013PC0027
Proposal for a REGULATION OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL on the European Union Agency for Railways and repealing Regulation (EC) No 881/2004
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004
/* COM/2013/027 final - 2013/0014 (COD) */
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004 /* COM/2013/027 final - 2013/0014 (COD) */
TOELICHTING 1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
1.1.
Recente ontwikkelingen in het spoorwegbeleid van de
EU
In het witboek "Stappenplan voor een
interne Europese vervoersruimte – werken aan een concurrerend en zuinig
vervoerssysteem" dat zij op 28 maart 2011 vaststelde ("het witboek
van 2011") geeft de Commissie haar visie op een gemeenschappelijke
Europese spoorwegruimte, namelijk een interne spoorwegmarkt waarop Europese
spoorwegondernemingen hun diensten zonder onnodige technische en administratieve
belemmeringen kunnen aanbieden. In zijn conclusies van januari 2012 benadrukt
de Europese Raad hoe belangrijk het voor netwerkindustrieën en andere
bedrijfstakken is om het groeipotentieel van een volledig geïntegreerde
gemeenschappelijke markt te benutten[1].
Daarnaast wordt in de mededeling van de Commissie over Actie voor stabiliteit,
groei en werkgelegenheid van 30 mei 2012[2]
het belang benadrukt van een verdere vermindering van de regelgevingslast en de
belemmeringen voor nieuwe spelers in de spoorwegsector, en worden daartoe voor
elke lidstaat specifieke aanbevelingen gedaan. Op 6 juni 2012 stelde de
Commissie verder de mededeling over een betere governance van de interne markt
vast, waarin het belang van de vervoersector ook wordt benadrukt[3]. Het jongste decennium heeft de spoorwegmarkt
in de EU ingrijpende veranderingen doorgemaakt, door de invoering van de drie
"spoorwegpakketten" (plus enige begeleidende wetgeving). Deze waren
bedoeld om nationale markten open te stellen en de spoorwegen op EU-niveau
concurrerender en interoperabeler te maken en een hoge mate van veiligheid te
handhaven. Ondanks de aanzienlijke vooruitgang die werd geboekt met
EU-wetgeving en andere maatregelen (het "EU-acquis") waarmee een
interne markt voor vervoersdiensten over het spoor tot stand werd gebracht, is
het marktaandeel van de spoorwegen in het totale vervoer binnen de EU
bescheiden gebleven. Daarom is de Commissie met een vierde spoorwegpakket
gekomen, om de kwaliteit en efficiency van spoorwegdiensten te verbeteren door
de resterende belemmeringen op de markt weg te nemen. Deze verordening is onderdeel van het vierde
spoorwegpakket en legt de nadruk op de rol van het Spoorwegbureau van de
Europese Unie om de nog overblijvende administratieve en technische
belemmeringen weg te werken, een gemeenschappelijke benadering van
voorschriften op het gebied van veiligheid en interoperabiliteit vast te
stellen, schaalvoordelen te creëren voor spoorwegondernemingen die in de hele
EU actief zijn en de administratieve kosten terug te dringen en de
administratieve procedures te versnellen, maar ook om verkapte discriminatie
tegen te gaan. Deze verordening vervangt de oorspronkelijke
oprichtingsverordening en geeft het Bureau belangrijke nieuwe taken, waarmee
het een echte Europese spoorwegautoriteit wordt op het gebied van
interoperabiliteit en veiligheid.
1.2.
Waarom moet de bestaande Verordening nr. 881/2004
(als gewijzigd) door een nieuwe worden vervangen?
De oorspronkelijke oprichtingsverordening
dateert uit 2004. Sindsdien heeft zich met betrekking tot de Europese
spoorwegen en het Bureau een aantal ontwikkelingen voorgedaan. Men heeft een
beter inzicht verworven in de werking van de Europese spoorwegmarkt, onder meer
in de aspecten interoperabiliteit en veiligheid. Er kwam nieuwe wetgeving, die
ertoe leidde dat de Spoorwegbureauverordening werd gewijzigd (2008) of zijn
taken werden uitgebreid zonder dat daarvoor de verordening werd gewijzigd
(bijvoorbeeld Besluit 2011/155/EU). In de effectbeoordeling die dit voorstel
vergezelt, zijn een aantal maatregelen geselecteerd, die nieuwe bevoegdheden
geven aan het Bureau en die de bestaande procedures stroomlijnen. In het licht van de evaluatie van de
oprichtingsverordening van het Bureau en van het Bureau zelf (2009-2010) en de
aanbevelingen uit de gemeenschappelijke verklaring van de Commissie, het
Europees Parlement en de Raad over de gedecentraliseerde agentschappen (2012),
en het standpunt van de raad van bestuur over de toekomst van het Bureau (2012)
moeten een aantal wijzigingen worden ingevoerd om de werking van het Bureau te
verbeteren. Het gaat het vooral een betere interne structuur, governance en
besluitvorming van het Bureau, en over zijn betrekkingen met belanghebbenden. Door een nieuwe verordening kan ook de
structuur van de wetshandeling verder worden verduidelijkt (bijvoorbeeld door
artikelen te schrappen of te hernummeren) en logischer worden gemaakt
(bijvoorbeeld door sommige artikelen te verplaatsen naar andere hoofdstukken,
hoofdstukken toe te voegen en achterhaalde hoofdstukken te schrappen). Ten
slotte worden in het kader van dit wetgevingspakket ook de richtlijnen voor
interoperabiliteit en veiligheid gewijzigd. Zij houden nauw verband met de
werkzaamheden van het Bureau en derhalve moet er bij deze verordening terdege
rekening mee worden gehouden. Gelet op het bovenstaande, en rekening
houdende met het advies van de juridische dienst, is de Commissie voornemens om
een nieuwe Spoorwegbureauverordening voor te stellen ter vervanging van
Verordening (EG) nr. 881/2004. De voorgestelde wijzigingen ten opzichte van
Verordening (EG) nr. 881/2004, kunnen in drie verschillende categorieën worden
ingedeeld: ·
Nieuwe bepalingen:
nieuwe taken van het Bureau (afgifte van vergunningen om voertuigen in de
handel te brengen, vergunningen voor de indienststelling van baansubsystemen
voor besturing en seingeving, en van veiligheidscertificaten), versterkt
toezicht op nationale instanties, meer bevoegdheden met betrekking tot
nationale voorschriften, nieuwe financieringsbronnen voor het Bureau
(vergoedingen), kamer van beroep; een aantal nieuwe bepalingen – met name
inzake de interne organisatie – vloeien voort uit de gemeenschappelijke aanpak
inzake EU-agentschappen. ·
Verduidelijking/vereenvoudiging van bestaande
bepalingen: met name voor werkmethoden, ERTMS, spoorwegpersoneel,
registers, andere taken. ·
Actualiseringen naar
aanleiding van de ontwikkeling van het wettelijke en politieke kader:
bepalingen met betrekking tot de interne structuur en werkwijze en verwijzingen
naar comitéprocedures en gedelegeerde handelingen. ·
Redactionele wijzigingen met betrekking tot de oorspronkelijke verordening.
1.3.
Verbanden tussen deze verordening en de
interoperabiliteits- en veiligheidsrichtlijnen
Richtlijn 2008/57/EG
(interoperabiliteitsrichtlijn) en Richtlijn 2004/49/EG (spoorwegveiligheidsrichtlijn)
zijn nauw verbonden met de oorspronkelijke Verordening (EG) nr. 881/2004.
Het vierde spoorwegpakket voorziet in de herschikking van deze richtlijnen. Zij
zullen niettemin nauw verbonden blijven met de huidige verordening. Dit komt bovenal
voort uit het feit dat het Bureau ook taken vervult op het gebied van
spoorweginteroperabiliteit en -veiligheid, waarvoor deze richtlijnen de
rechtsgrondslag vormen. In de huidige verordening zijn de volgende
verbanden gelegd: –
technische specificaties inzake interoperabiliteit
(TSI’s, interoperabiliteitsrichtlijn), gemeenschappelijke veiligheidsdoelen
(CST’s, spoorwegveiligheidsrichtlijn) en gemeenschappelijke veiligheidsmethoden
(CSM’s, spoorwegveiligheidsrichtlijn): het Bureau doet aanbevelingen voor de
vaststelling van de TSI's, CST's en CSM's door de Commissie en formuleert
adviezen aan de Commissie over de niet-toepassing van de TSI's; –
veiligheidscertificaten: het Bureau geeft deze
certificaten af overeenkomstig de volledige procedure die in de veiligheidsrichtlijn
is vastgesteld; –
registers: het Bureau doet aanbevelingen aan de
Commissie met betrekking tot de specificatie van de registers (als bedoeld in
de interoperabiliteitsrichtlijn) en hun herziening, en zorgt dat deze door het
publiek kunnen worden geraadpleegd; –
vergunningen om spoorvoertuigen en voertuigtypen in
de handel brengen en vergunningen voor de indienststelling van baansubsystemen
voor besturing en seingeving: het Bureau geeft deze vergunningen af
overeenkomstig de in de interoperabiliteitsrichtlijn vastgestelde procedure; –
telematicatoepassingen en het Europees systeem voor
het beheer van het spoorverkeer (ERTMS): het gaat hier om specifieke gebieden
die vallen onder de op grond van de interoperabiliteitsrichtlijn aangenomen
TSI’s vallen, waarbij het Bureau als systeemautoriteit een belangrijke speelt; –
aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties:
deze instanties zijn opgericht en voeren taken uit op grond van de
interoperabiliteitsrichtlijn en onder toezicht en met ondersteuning van het
Bureau; –
nationale veiligheidsinstanties: deze instanties
zijn opgericht en oefenen taken uit op grond van de
spoorwegveiligheidsrichtlijn en onder toezicht en met ondersteuning van het
Bureau; –
nationale spoorwegvoorschriften: het Bureau
beoordeelt de op grond van de spoorwegveiligheids- en
interoperabiliteitsrichtlijnen aangemelde voorschriften teneinde het aantal
voorschriften zo veel mogelijk terug te dringen. 2. RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN
BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING De diensten van de Commissie hebben de
ontwikkelingen in de Europese spoorwegruimte steeds besproken met
vertegenwoordigers van de sector. In 2010-2011 hebben zij een ex-postevaluatie
uitgevoerd van Verordening (EG) nr. 881/2004 en de werking het Europees
spoorwegbureau doorgelicht[4].
Uit deze evaluatie en de algemene evaluatie van de EU-agentschappen uit 2009
bleek de toegevoegde waarde van het Bureau en meer in het algemeen dat de
belanghebbenden het Bureau zijn resultaten positief beoordelen. De resultaten
van de evaluatie werden gebruikt als belangrijke input voor, en voorbereiding
op de daaropvolgende effectbeoordeling in verband met de herziening van de
verordening. De Europese Commissie maakte een grondige
effectbeoordeling ter ondersteuning van de wetsvoorstellen ter verbetering van
de efficiency en het concurrentievermogen van de Europese spoorwegruimte op het
gebied van interoperabiliteit en veiligheid. Voor deze effectbeoordeling werd
in juni 2011 een stuurgroep opgericht (Impact Assessment Steering Group - IASG).
Alle DG's werden door DG MOVE uitgenodigd om hieraan deel te nemen. Een externe consultant stelde een
ondersteunend onderzoekrapport op voor de effectbeoordeling en deed gericht
onderzoek onder belanghebbenden. Deze gerichte raadpleging begon op 18 november
2011 met een online enquête die op 30 december 2011 werd afgerond. Vervolgens
vonden gesprekken plaats met de belangrijkste betrokkenen en werd eind februari
2012 een workshop voor de belanghebbenden georganiseerd. Daarna had het DG MOVE bilaterale ontmoetingen
met vertegenwoordigers uit de sector om van gedachten te wisselen over de in
het vierde pakket te nemen maatregelen inzake interoperabiliteit en veiligheid. Vanwege de technische aard van het initiatief
vond geen openbare raadpleging plaats. Wel zorgde de Commissie dat alle
belanghebbenden tijdig werden geraadpleegd en dat in de discussie alle
belangrijke onderdelen van het initiatief aan de orde kwamen. Raad voor effectbeoordeling: Op 5 september 2012 kwam de raad voor
effectbeoordeling bijeen. Na afloop van deze bijeenkomst bracht hij een
positief advies uit. De belangrijkste aanbevelingen van de raad werden verwerkt
in het effectbeoordelingsrapport: –
er werden meer statistieken en informatie over de
raadpleging van belanghebbenden toegevoegd; –
er werd meer informatie over de verwachte synergie
met andere onderdelen van het vierde spoorwegpakket toegevoegd en de indirecte
effecten werden verduidelijkt; –
de belangrijkste gemeenschappelijke maatregelen
voor de opties 2 tot en met 5 werden uitvoeriger beschreven en hun onderlinge
verschillen werden verduidelijkt; –
de voor de beoordeling van de effecten gebruikte
methoden werden verduidelijk en beter uitgelegd; betere onderlinge verwijzingen
om de coherentie te versterken; –
er werden duidelijker onderscheid gemaakt tussen de
administratieve kosten voor marktpartijen (spoorwegondernemingen) en overheden
(nationale instanties, het Bureau en de Commissie). Onderzochte opties: Op basis van het onderzoek van individuele
maatregelen onderscheidt de Commissie vijf beleidsopties (de opties 2 tot en
met 6), naast het basisscenario. De opties 2 tot en met 5 hebben vooral
betrekking op het niveau van interactie tussen het Europees Spoorwegbureau (het
Bureau) en de nationale instanties en bieden allemaal een antwoord op de drie
operationele doelstellingen van hoofdstuk 3. Optie 6 omvat een reeks
horizontale maatregelen die veelal los staan van de interactie tussen het
Bureau en de nationale instanties en die naast elk van de opties 2 tot en met 5
kunnen worden toegepast, waarbij wordt verwacht dat de uiteindelijke totale
effecten zullen worden versterkt. Optie 1: Basisscenario (geen maatregelen) —
voortgaan op de weg die op dit moment voor de sector is uitgestippeld. Optie 2: Grotere coördinerende rol voor het
Bureau bij het waarborgen van een consequente aanpak voor de certificering van
spoorwegondernemingen en de afgifte van vergunningen voor voertuigen. Optie 3: Het Bureau als uniek loket, waarbij
de uiteindelijke beslissing over certificering en toelating bij de nationale
veiligheidsinstanties blijft berusten maar het Bureau toezicht uitoefent op het
begin en einde van aanvraagtrajecten en op de besluiten. Optie 4: Het Bureau en de nationale
veiligheidsinstanties delen bevoegdheden; de uiteindelijke beslissing over certificering
en toelating wordt door het Bureau genomen. Optie 5: Het Bureau neemt van de nationale
veiligheidsinstanties activiteiten over die betrekking hebben op de
certificering van spoorwegondernemingen en de afgifte van vergunningen voor
voertuigen. Optie 6: Horizontale maatregelen, met onder
meer andere wettelijke en "zachte" maatregelen (naast de verdeling
van verantwoordelijkheden over de nationale instanties en het Bureau), die het
concurrentievermogen van de spoorwegsector te goede zouden komen, zoals het
vergroten van de rol van het Bureau bij de verspreiding van
spoorweggerelateerde informatie en opleiding of de overstap van nationale
technische en veiligheidsvoorschriften naar een stelsel van EU-voorschriften
(door de inventarisatie van overbodige voorschriften door het Bureau en de
nationale veiligheidsinstanties, waarna nationale instanties verplicht worden
deze voorschriften in te trekken en de mogelijkheid om nieuwe voorschriften
vast te stellen zou worden beperkt). Effecten van de opties: De milieueffecten van
alle opties werden als positief maar gering beoordeeld. De maatschappelijke
effecten van alle opties werden als gering/marginaal beoordeeld. In onderstaande tabel zijn voor combinaties
van opties de economische voordelen (efficiency) opgenomen, evenals het aantal
gerealiseerde doelstellingen (doelmatigheid): Optie || Doelmatigheid (totale besparing in miljoen euro) || Effectiviteit (aantal gerealiseerde operationele doelstellingen) Optie 2+6: Meer "coördinatie" door Bureau + horizontale maatregelen || 411 || 1 Optie 3+6: Bureau als uniek loket + horizontale maatregelen || 461 || 2 Optie 4+6: Bureau en NVI's delen bevoegdheden + horizontale maatregelen || 497 || 3 Optie 5+6: Bureau neemt activiteiten van NVI op het gebied van vergunning en certificering over + horizontale maatregelen || 476 || 3 Geconcludeerd werd dat optie 4 (in combinatie
met optie 6) de voorkeur geniet omdat die combinatie de meest evenwichtige
resultaten oplevert voor: –
de sector, vanwege de lagere kosten en de snellere
veiligheidscertificering en vergunningsprocedure voor voertuigen en andere
subsystemen; –
de budgettaire gevolgen voor de EU-begroting; –
de kosten voor de nationale instanties; –
de toepassing van de subsidiariteits- en
evenredigheidsbeginselen; –
de aanpak van de geconstateerde problemen; en –
de verwezenlijking van de geformuleerde
doelstellingen. Meer informatie over de effectbeoordeling en
de resultaten van de raadpleging van belanghebbenden is opgenomen in het
werkdocument van de diensten van de Commissie dat bij de wetsvoorstellen voor
het wegnemen van resterende administratieve en technische belemmeringen op het
gebied van interoperabiliteit en veiligheid op de spoorwegmarkt in de EU is
gevoegd. Dit document wordt na de goedkeuring van dit wetsvoorstel gepubliceerd
op de website van het secretariaat-generaal van de Commissie. 3. JURIDISCHE ASPECTEN VAN HET VOORSTEL Dit deel verschaft commentaar en toelichting
bij de belangrijkste bepalingen van de nieuwe Spoorwegbureauverordening, waar
nodig wordt verwezen naar de wijzigingen in de oorspronkelijke tekst van
Verordening (EG) nr. 881/2004. HOOFDSTUK 1: BEGINSELEN Artikel 1: de doelstellingen zijn aangepast
aan de nieuwe taken van het Bureau en verplaatst naar de overwegingen; voor de
duidelijkheid is een nieuw onderdeel "onderwerp en werkingssfeer"
opgenomen, Artikel 2: de rechtsvorm is naar dit artikel
verplaatst, omdat deze hier beter past (voorheen artikel 22). Artikel 3: gewijzigd naar aanleiding van de
nieuwe taken van het Bureau. HOOFDSTUK 2:
WERKMETHODEN Nieuw hoofdstuk toegevoegd voor aspecten die
oorspronkelijk in andere hoofdstukken waren ondergebracht maar in feite
betrekking hebben op de methoden die het Bureau gebruikt om zijn doelstellingen
te verwezenlijken. Artikel 4: het artikel inzake "werkgroepen"
is herschreven ten behoeve van de juridische helderheid; de verwijzing naar de
AEIF is achterhaald en kan worden geschrapt; het oorspronkelijke artikel 24,
lid 4, is naar hier verplaatst in plaats van het artikel over het personeel van
het Bureau; het huishoudelijk reglement dat moet worden aangenomen door het
bestuur. Artikel 7: "effectbeoordeling"; in
de oorspronkelijke tekst beperkte de kosten-batenanalyse zich uitsluitend tot
veiligheid (artikel 6, lid 4). Deze taak behoort niet onder één specifieke
activiteit van het Bureau te vallen. Daarom moesten de leden van dit artikel
naar een algemeen hoofdstuk worden verplaatst en algemeen geldend worden
gemaakt en moest worden gezorgd dat ze voorzien in duidelijk omschreven taken.
Dit artikel is in overeenstemming met het de standpunt van de raad van bestuur
over de toekomst van het Bureau en de beginselen van activiteitsgestuurd
begroten en management. Artikel 8: "studies"; voorheen
artikel 20 — verplaatst omdat studies een middel zijn om doelen te bereiken, en
geen taak op zichzelf. Artikel 9: "adviezen"; voorheen
artikel 10 over technische adviezen. Het woord "technisch" is
geschrapt overeenkomstig de richtlijnen. Lid 2 bis onder b) is geschrapt omdat
het verouderd was. Lid 3 (het oude lid 2 ter) is gewijzigd om zijn werkingssfeer
te verruimen. Voorheen was die zonder duidelijke motivering beperkt tot de
TSI's. Artikel 10: "bezoeken aan lidstaten";
voorheen artikel 33 — naar dit deel verplaatst omdat bezoeken een middel zijn
om de doelen van het Bureau te bereiken. HOOFDSTUK 3 TAKEN
MET BETREKKING TOT SPOORWEGVEILIGHEID: Artikel 11: "technische ondersteuning –
veiligheid"; kleine veranderingen om de taken van het Bureau te
verduidelijken. Artikel 12: "veiligheidscertificaten";
nieuwe taak voor het Bureau (afgifte van veiligheidscertificaten), als
voorgesteld in de effectbeoordeling en in overeenstemming met de herziene
veiligheidsrichtlijn. Artikel 13: "onderhoud van voertuigen";
nieuw artikel — overgebleven uit het oorspronkelijke hoofdstuk 3 bis,
vereenvoudigd en ondergebracht in het deel over veiligheid omdat dat de meeste
logische plaats is. Artikel 14: "vervoer van gevaarlijke
goederen per spoor"; nieuw artikel, waarin de werkzaamheden worden
geformaliseerd die het Bureau nu al uitvoert op het gebied van het vervoer van
gevaarlijke goederen per spoor. HOOFDSTUK 4:
TAKEN MET BETREKKING TOT INTEROPERABILITEIT Artikel 15: "technische ondersteuning –
interoperabiliteit"; enigszins gewijzigd naar aanleiding van wijzigingen
in de interoperabiliteitsrichtlijn (de punten b) en c)) en ter verduidelijking
van de bestaande taken van het Bureau. Artikel 16: "voertuigvergunningen";
nieuw artikel — regelt de nieuwe rol van het Bureau bij de afgifte van
vergunningen om voertuigen in de handel te brengen, zoals voorgesteld in de
effectbeoordeling en in overeenstemming met de gewijzigde
interoperabiliteitsrichtlijn. Artikel 17: "vergunningen voor
voertuigtypen"; nieuw artikel — regelt de nieuwe rol van het Bureau inzake
de afgifte van vergunningen om voertuigtypen in de handel brengen, overeenkomstig
de gewijzigde interoperabiliteitsrichtlijn. Artikel 18: "vergunningen voor
indienststelling van baansubsystemen voor besturing en seingeving"; nieuw
artikel - regelt de nieuwe rol van het Bureau bij de vergunning tot
indienststelling van baanuitrusting voor besturing en seingeving. Houdt verband
met de nieuwe rol van het Bureau als systeemautoriteit en de gevolgen van de
taak voor de afgifte van vergunningen om voertuigen in de handel voor de uitrol
van ERTMS (om te waarborgen dat vergunningen om met ERTMS uitgeruste voertuigen
in de handel te brengen coherent zijn met de systemen langs de baan). Artikel 19: "telematicatoepassingen";
nieuw artikel – toegevoegd om de bestaande rol die het Bureau reeds vervult, te
formaliseren, overeenkomstig de TSI TAP/TAF, en overeenkomstig de
effectbeoordeling. Artikel 20: "ondersteuning van aangemelde
conformiteitsbeoordelingsinstanties"; gewijzigd — bepalingen over het
toezicht van de Commissie op aangemelde instanties zijn verplaatst naar het
nieuwe deel over toezicht. Wat resteert is ondersteuning van aangemelde
instanties (de Commissie heeft taken met betrekking tot het technisch
secretariaat van de AI Spoor per 20 april 2011 bij het bureau ondergebracht en
deze activiteit loopt al. Dit moet goed tot uiting komen in de wetgeving). HOOFDSTUK 5
TAKEN MET BETREKKING TOT NATIONALE VOORSCHRIFTEN (verplaatst naar na het nieuwe
hoofdstuk interoperabiliteit): Artikel 21, 22 en 23: "nationale
voorschriften"; nieuwe artikelen die het oorspronkelijke artikel 9
bis en 9 ter omvatten en die zijn gewijzigd om de procedures in overeenstemming
te brengen met de interoperabiliteits- en veiligheidsrichtlijnen, rekening
houdende met de uitgebreide bevoegdheden van het Bureau op het gebied van
nationale voorschriften, die voortvloeien uit de effectbeoordeling en het
ontwerpverslag van de taskforce Nationale veiligheidsvoorschriften; het beheer
van het IT-gegevensbestand is nu onmiskenbaar toebedeeld aan het Bureau met als
doel de eerdere gemengde verantwoordelijkheden (Commissie en het Bureau) te
verhelderen en de huidige problemen ten aanzien van technologie, coördinatie en
eigendomsrechten te verhelpen. HOOFDSTUK 6
TAKEN MET BETREKKING TOT ERTMS: het deel over ERTMS is nu in een nieuw
hoofdstuk ondergebracht. Artikelen 24 tot en met 28: "ERTMS-taken";
hierin wordt het oude artikel 21 bis opgenomen, met wijzigingen ter
verduidelijking van de verantwoordelijkheden van het Bureau en andere partijen
met betrekking tot het ERTMS, ter verbetering van de uitrol van ERTMS en om aan
te geven wat het Bureau nu al doet op dit gebied. Artikel 13 sexies is
gewijzigd in overeenstemming met de voorlopige evaluatie van de Commissie van
vier jaar technische follow-up. HOOFDSTUK 7
TAKEN MET BETREKKING TOT HET TOEZICHT OP DE EUROPESE SPOORWEGRUIMTE: nieuw hoofdstuk
- diverse toezichttaken zijn nu met het oog op de zichtbaarheid en
duidelijkheid samengebracht in één hoofdstuk. Artikel 29: "toezicht op nationale
veiligheidsinstanties"; nieuw artikel — nieuwe taak voor het Bureau:
toezicht op de nationale veiligheidsinstanties zoals voorgesteld in de
effectbeoordeling (en de evaluatie van de Spoorwegbureauverordening). Artikel 30: "toezicht op aangemelde
instanties"; nieuw artikel — nieuwe taak voor het Bureau: toezicht op
aangemelde instanties, zoals voorgesteld in de effectbeoordeling. Artikel 31: "toezicht op de vorderingen
inzake interoperabiliteit en veiligheid"; deels gebaseerd op het oude
artikel 9 (nieuwe leden 1 en 2, waarin de taken van het Bureau met betrekking
tot het toezicht op de veiligheid zijn verduidelijkt), op het oude artikel 14
(nieuwe leden 3 en 4, waarin de twee aparte rapporten over interoperabiliteit
en veiligheid nu worden gebundeld tot één rapport). Lid 5 — gebaseerd op
artikel 21 ter (lid 2, onder a), in overeenstemming met de effectbeoordeling en
de evaluatie van de Spoorwegbureauverordening. HOOFDSTUK 8
OVERIGE TAKEN – nieuw hoofdstuk waarin eerdere hoofdstukken inzake registers,
spoorwegpersoneel en overige taken worden bijeengebracht: Artikel 32: "spoorwegpersoneel"; de
voormalige artikelen 16 ter, 16 quater en 17 worden ter vereenvoudiging
gecombineerd: sommige taken zijn achterhaald, andere zijn reeds omschreven in
Richtlijn 2007/59; gewijzigd om juridische ambiguïteit en herhaling te
vermijden. Artikel 33: "registers"; dit artikel
combineert de oorspronkelijke artikelen 18 en 19, geactualiseerd en in
overeenstemming met de wetgeving gebracht. Artikel 34: "netwerken van nationale
veiligheidsinstanties, onderzoeksorganen en representatieve instanties";
voorheen deels opgenomen in het oorspronkelijke artikel 6, lid 5 en
artikel 9; het netwerk van representatieve instanties (lid 2) is
toegevoegd om de coördinatie van belanghebbenden op het niveau van het Bureau
te verbeteren en te structureren; lid 3 is toegevoegd om de raadpleging
van alle belanghebbenden te verbeteren en te structureren, met als
uiteindelijke een hoogwaardiger output van het Bureau te waarborgen
(overeenkomstig de evaluatie van de Spoorwegbureauverordening en het standpunt
over de toekomst van het Bureau). Artikel 35: "communicatie en verspreiding";
nieuw artikel, om de bestaande activiteiten van het Bureau gedeeltelijk te
formaliseren en in het licht van de effectbeoordeling, de evaluatie van de
Spoorwegbureauverordening en het standpunt over de toekomst van het Bureau. Artikel 36: "onderzoek en bevordering van
innovatie"; oorspronkelijk artikel met onderzoek toegevoegd, om te
formaliseren wat het Bureau reeds in grote mate doet; in overeenstemming met
het standpunt van het bestuur over de toekomst van het Bureau Artikel 37: "ondersteuning van de
Commissie"; licht gewijzigd. Artikel 38: "ondersteuning van de
beoordeling van spoorwegprojecten"; voorheen artikel 15, ook veiligheid
valt hier nu onder. Artikel 39: "ondersteuning van lidstaten
en belanghebbenden"; nieuw artikel naar aanleiding van de
effectbeoordeling (optie 6) en de resultaten van de evaluatie van de
Spoorwegbureauverordening. Artikel 40: "internationale betrekkingen";
nieuwe artikelen waarin wordt geformaliseerd wat het Bureau nu reeds in grote
mate doet. In overeenstemming met de effectbeoordeling en het standpunt van het
bestuur over de toekomst van het Bureau. Artikel 41: "reserveonderdelen";
nieuw artikel — nieuwe taak in overeenstemming met de effectbeoordeling. HOOFDSTUK 9
ORGANISATIE VAN HET BUREAU: voornamelijk opgesteld naar aanleiding van de
gemeenschappelijke verklaring van de Commissie, het Europees Parlement en de
Raad over de gedecentraliseerde agentschappen en de gemeenschappelijke aanpak
(2012), met name met betrekking tot uitgebreide bevoegdheden van de raad van
bestuur; instelling van de directieraad; meerjarig werkprogramma; overige
standaardbepalingen inzake personeels- en begrotingsaangelegenheden. Overige belangrijke wijzigingen: Artikel 48: "jaarlijkse en meerjarige
werkprogramma’s"; nieuw, afzonderlijk artikel over werkprogramma's; dit
werd zinvol geacht met het oog op de duidelijkheid. In overeenstemming met de
gemeenschappelijke verklaring en de aanbevelingen van de raad van bestuur, het
EP, de evaluatie van de Spoorwegbureauverordening en de standpuntnota van de
raad van bestuur van het Bureau over de toekomst van dat Bureau
(meerjarenperspectief, ABB en ABM, betrekkingen met belanghebbenden). Artikelen –51 tot en met 57: "kamer van
beroep"; nieuwe artikelen — kamer van beroep noodzakelijk vanwege de
uitbreiding van de bevoegdheden van het Bureau (vergunning om voertuigen in de
handel te brengen en afgifte van veiligheidscertificaten). De effectbeoordeling
voorziet in de oprichting van een onafhankelijk beroepsorgaan buiten het
Bureau. De oplossing die bij het EASA reeds wordt toegepast, lijkt echter
geschikter. Gebaseerd op de relevante bepalingen uit de EASA-verordening. HOOFDSTUK 10
FINANCIËLE BEPALINGEN: Artikel 58, lid 2: nieuw punt c) - nieuwe
bronnen van inkomsten voor het ERA toegevoegd (externe vergoedingen en kosten
voor de markttoelating van voertuigen (nieuwe taken). Nieuw punt e) - om het in
overeenstemming te brengen met de EASA-verordening. HOOFDSTUK 11
PERSONEEL: nieuw hoofdstuk, grotendeels naar aanleiding van standaardbepalingen
als gevolg van de gemeenschappelijke aanpak inzake agentschappen (artikelen 62
en 63). Artikel 61: "Personeel — algemene
bepalingen";"
oorspronkelijk artikel 24, gewijzigd in overeenstemming met de gezamenlijke
verklaring over de agentschappen, de evaluatie van de Spoorwegbureauverordening
en de standpuntnota van de raad van bestuur van het Bureau over de toekomst van
het Bureau. De vroegere beperkingen van de maximum looptijd van contracten zijn
geschrapt. HOOFDSTUK 12
ALGEMENE BEPALINGEN Artikelen 64, 66 tot en met 68, 70 tot en
met 72: verplaatst vanuit andere delen van de oorspronkelijke verordening, waar
nodig gewijzigd naar aanleiding van de gemeenschappelijke verklaring inzake
agentschappen. Artikel 65: "zetelovereenkomst en
beheersvoorwaarden"; nieuw artikel, naar aanleiding van de
gemeenschappelijke verklaring inzake gecentraliseerde agentschappen (2012). Artikel 69: "samenwerking met nationale
autoriteiten en instanties"; nieuwe artikelen die voortvloeien uit de
nieuwe bevoegdheden van het Bureau om certificaten en vergunningen af te geven;
samenwerking met nationale instanties en autoriteiten wordt in sommige gevallen
nodig geacht om een beroep te doen op hun deskundigheid; mogelijkheid van een
(sub)contractonderdeel van de taken van het Bureau. HOOFDSTUK 13
SLOTBEPALINGEN: nieuw hoofdstuk Artikelen 73 en 74: "gedelegeerde
handelingen"; nieuwe artikelen - naar aanleiding van de nieuwe
bevoegdheden van het Bureau (afgifte van veiligheidscertificaten en
vergunningen om voertuigen in de handel te brengen, eigen middelen) moeten
gedelegeerde handelingen worden vastgesteld. Dit is vergelijkbaar met het EASA. Artikel 75: "comitéprocedure"; nieuw
artikel, toegevoegd om niet te verwijzen naar andere wetgeving
(interoperabiliteitsrichtlijn). Artikel 76: "evaluatie en beoordeling";
oorspronkelijk artikel gewijzigd in overeenstemming met de gemeenschappelijke
verklaring over de agentschappen. ARTIKELEN DIE GELIJK BLEVEN AAN VERORDENING
(EG) Nr. 881/2004: 5, 6, 58, 59, 60. 4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING Deze nieuwe verordening is de juridische basis
voor personele en begrotingsverplichtingen in verband met Spoorwegbureau van de
Europese Unie. De gedetailleerde berekeningen zijn opgenomen in bijgevoegd
financieel memorandum. In de huidige regelgeving is voor de
personeelsbezetting van het Bureau het volgende is opgenomen: 1.
Berekeningen voor personele middelen uit twee
vorige financiële memoranda die als bijlage zijn toegevoegd aan de oude
Verordening (EG) nr. 881/2004 en de gewijzigde versie daarvan uit 2008 (Verordening
(EG) nr. 1335/2008), die voorzag in 104 tijdelijke arbeidsplaatsen voor het
ERA. 2.
Begrotingsprocedures voor de jaren 2005-2013
waarmee de begrotingsautoriteit nog eens 39 arbeidsplaatsen toewees voor het
uitvoeren van extra taken die niet waren opgenomen in de
oprichtingsverordening. Daarmee kwam het aantal tijdelijke arbeidsplaatsen in
2013 op 143. 3.
De verwachte gevolgen voor de middelen van de
nieuwe taken en uitgebreide bevoegdheden van het ERA zoals omschreven in deze
nieuwe verordening. Deze is op 43 personen vastgesteld. Met betrekking tot punt 2 zij
aangemerkt dat het aantal functies sinds de oprichting van het Bureau in 2005
geleidelijk is toegenomen. Deze ontwikkeling is elk jaar grondig onderzocht en
jaarlijks door de begrotingsautoriteit goedgekeurd in overeenstemming met het
door de Commissie voorgestelde aantal functies. De belangrijkste verklaring
voor het verschil tussen het eerste en tweede punt is het feit dat een aantal
functies en activiteiten, waaronder juridische zaken, de functionaris voor
gegevensbescherming, het secretariaat voor de raad van bestuur, interne audit,
kwaliteit en bedrijfsplanning, economische evaluatie (effectbeoordeling),
inkoop, facility management en een hoofd van de administratie niet was
omschreven in de oprichtingsverordening — of dat althans niet was aangenomen
dat deze door speciale medewerkers zouden worden vervuld. Voor een aantal
activiteitsgebieden, waaronder personeelsbeleid, IT en financiële zaken was de
behoefte aan middelen aanzienlijk onderschat. De economische evaluatie vloeit voort uit het
feit dat het Bureau is opgericht om bij te dragen aan een geïntegreerde en
concurrerende spoorwegruimte. Dit is van meet af aan integraal onderdeel
geweest van de werkzaamheden van het Bureau hoewel hiervoor in het financieel
memorandum geen apart personeel was opgenomen. De behoefte aan deze activiteit
staat niet ter discussie en is, in overeenstemming met het activiteitsgestuurde
begroten, recentelijk alleen maar groter geworden. Dit komt tot uiting in het
feit dat wordt voorgesteld om een nieuw artikel op te nemen in de nieuwe
Spoorwegbureauverordening. Naast deze ontwikkelingen heeft het Bureau als
gevolg van diverse besluiten van de Commissie zonder aanpassing van de middelen
een aantal extra taken gekregen die niet goed zijn terug te vinden in het
financieel memorandum. Zo wordt het Bureau door Besluit 2011/155/EU van de
Commissie betreffende de publicatie en het beheer van het referentiedocument
als bedoeld in artikel 27, lid 4, van Richtlijn 2008/57/EG belast met het
transparant maken en vereenvoudigen van processen en voorschriften voor de
toelating van spoorwegvoertuigen en subsystemen. Meer in het bijzonder bestaat
de taak van het Bureau uit het documenteren van vergunningsprocedures in
lidstaten, van nationale voorschriften voor de vergunning van
spoorwegvoertuigen, uit het controleren van de samenhang van gegevens, het
ondersteunen van nationale veiligheidsinstanties en het beheren en onderhouden
van gegevens. Voor het punt 3 vloeien de personele en
budgettaire gevolgen van nieuwe en uitgebreide taken met name voort uit de
berekeningen van de effectbeoordeling, de uitvoering van de aanbevelingen van
de gemeenschappelijke verklaring van de Commissie, het Europees Parlement en de
Raad over de gedecentraliseerde agentschappen, aanbevelingen van de Rekenkamer
en de interne accountantsdienst en uit de evaluatie van de
Spoorwegbureauverordening. Alle veranderingen in de wetgeving worden uitvoerig
toegelicht in deel 3 van dit memorandum. In totaal zijn er naar schatting 70
personeelsleden nodig om deze nieuwe en uitgebreide taken te verrichten,
hetgeen neerkomt op 43 aanvullende aanstellingen ten opzichte van het huidige
personeelsbestand van het Bureau. Deze 43 nieuwe personeelsleden zullen zich
bezighouden met de afgifte van vergunningen en certificaten. Hiervoor zullen
aanvullende vergoedingen en kosten vereist zijn, terwijl de resterende behoefte
van 27 aanstellingen zal worden ingevuld op basis van interne overplaatsing van
bestaand personeel van het Bureau. Derhalve is er geen aanvullend effect op de
EU-begroting (behalve voor de jaren 2015 en 2016, wanneer de externe
vergoedingen en kosten nog niet beschikbaar zijn). De geplande aanvulling van het
personeelsbestand met 43 medewerkers beslaat de volgende categorieën: ·
technische deskundigen (41 personeelsleden),
die zich gaan richten op het verstrekken van vergunningen voor het in de handel
brengen van voertuigen en voertuigtypen (30), vergunningen voor het in dienst
stellen van baansubsystemen voor besturing en seingeving (6) en
veiligheidscertificaten (5); ·
ondersteunende personeelsleden (2), met inbegrip
van een accountant, die belast worden met het beheer van het geplande systeem
van externe vergoedingen en kosten, met inbegrip van de samenwerking met
nationale autoriteiten. De externe vergoedingen en kosten omvatten ook
de desbetreffende administratieve kosten, die voornamelijk bestaan uit: ·
de vertaling van door het Bureau uitgevaardigde
besluiten naar nationale talen; ·
het IT-systeem dat nodig is voor boekhoudkundige
doeleinden (externe vergoedingen en kosten). De resterende 27
aanstellingen, die worden ingevuld op basis van interne overplaatsing van
bestaand personeel van het Bureau, zijn gericht op het volgende: ·
toezicht op de nationale veiligheidsinstanties en
aangemelde instanties, en tenuitvoerlegging van de nationale veiligheids- en
interoperabiliteitswetgeving; ·
vermindering van de hoeveelheid nationale
voorschriften; ·
advisering en ondersteuning van de lidstaten en
belanghebbenden, verspreiding van spoorweggerelateerde informatie en
opleidingen, en coördinatie van de standaardisering van de potentiële
reserveonderdelen. De totale
budgettaire gevolgen van de versterking het Bureau op de EU-begroting 2015-2020
worden geraamd op 157,113 miljoen euro. De kosten van de nieuwe taken voor de
EU-begroting bedragen 0,4113 miljoen euro met ingang van 2017 maar worden
gedekt door aan de sector opgelegde vergoedingen en heffingen. Er is ook enig
effect op de middelen van de Commissie (bij DG MOVE). Ten aanzien hiervan is in
deze verordening het volgende opgenomen: 1.
Berekeningen voor personele middelen uit twee
vorige financiële memoranda die als bijlage zijn toegevoegd aan de oude
Verordening (EG) nr. 881/2004 en de gewijzigde versie daarvan uit 2008
(Verordening (EG) nr. 1335/2008), die voorzag in twee ambtenaren/tijdelijke
personeelsleden voor de Commissie. 2.
Wijzigingen voor de periode 2005-2013, met drie
extra personeelsleden bij de Commissie voor ERA-aangelegenheden, voor het
uitvoeren van extra taken die niet in de oprichtingsverordening waren
beschreven. Het algemene totaal voor de Commissie in
verband met dit initiatief komt op 5 personen, zonder aanvraag voor nieuwe
personeelsleden. 2013/0014 (COD) Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD betreffende het Spoorwegbureau van de
Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG)
nr. 881/2004 (Voor de EER relevante tekst) HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name artikel 91, lid 1, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van
wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch
en Sociaal Comité[5], Gezien het advies van het Comité van de
Regio's[6], Handelend volgens de gewone
wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: (1) Met het oog op de
geleidelijke totstandkoming van een Europese spoorwegruimte zonder grenzen
dient de Unie maatregelen te nemen op het gebied van de technische regelgeving
voor de spoorwegen met betrekking tot technische aspecten (interoperabiliteit)
en de veiligheidsaspecten, die nauwe met elkaar zijn verbonden en een grotere
standaardisering op EU-niveau vereisen. De jongste twee decennia is voor de
spoorwegen relevante wetgeving vastgesteld, waaronder met name drie
spoorwegpakketten, waarvan Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en
de Raad van 29 april 2004 en Richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en
de Raad van 17 juni 2008 betreffende de interoperabiliteit van het
spoorwegsysteem in de Gemeenschap de meest relevante zijn. (2) Om verdere stappen te zetten
om de veiligheid en interoperabiliteit te verbeteren moeten omvangrijke
technische werkzaamheden worden verricht, die begeleid door een
gespecialiseerde instantie moeten worden begeleid. Om die reden was het in 2004
in het kader van het tweede spoorwegpakket noodzakelijk om binnen het bestaande
institutionele kader en zonder te raken aan de bevoegdheidsevenwichten binnen
de Unie een Europees Spoorwegbureau op te richten voor spoorwegveiligheid en
-interoperabiliteit (hierna het "Bureau"). (3) Het Europese Spoorwegbureau
is oorspronkelijk opgericht bij Verordening (EG) nr. 881/2004 van het
Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004[7]
teneinde de totstandbrenging van een Europese spoorwegzone zonder grenzen te
bevorderen, en ertoe bij te dragen dat de spoorwegsector nieuw leven wordt
ingeblazen en tegelijkertijd de onontbeerlijke veiligheidsvoordelen van de
sector te consolideren. Verordening (EG) nr. 881/2004 moet door nieuwe
wetgeving worden vervangen vanwege de ingrijpende wijziging van het takenpakket
van het Bureau en van zijn interne organisatie. (4) In het vierde spoorwegpakket
worden belangrijke wijzigingen voorgesteld om de Europese spoorwegruimte beter
te doen functioneren dankzij een herschikking van de Richtlijnen 2004/49/EG en
2008/57/EG, die beide direct aan de taken van het Bureau zijn gekoppeld. Deze
richtlijnen hebben, net als de verordening, betrekking op de taken in verband
met de afgifte van vergunningen voor voertuigen en de toekenning van
veiligheidscertificaten op EU-niveau. De wijzigingen versterken de rol van het
Bureau. (5) Het Bureau moet bijdragen aan
de totstandbrenging en de effectieve werking van de Europese spoorwegruimte
zonder grenzen, het waarborgen van een hoog veiligheidsniveau en tegelijk de
concurrentiepositie van de spoorwegsector versterken. Daartoe dient het Bureau
technische ondersteuning te leveren voor de tenuitvoerlegging van EU-wetgeving door
de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem te bevorderen en
gemeenschappelijk beleid te ontwikkelen inzake de veiligheid van het Europese
spoorwegsysteem. Het Bureau moet fungeren als Europese autoriteit voor de
afgifte van vergunningen om spoorvoertuigen en -voertuigtypes in de handel te
brengen, de afgifte van veiligheidscertificaten voor spoorwegondernemingen en
de afgifte van vergunningen voor de indienststelling van baansubsystemen voor
besturing en seingeving. Bovendien moet het toezien op nationale
spoorwegvoorschriften en de prestaties van nationale autoriteiten die bevoegd
zijn voor de spoorweginteroperabiliteit en ‑veiligheid. (6) Bij het nastreven van deze
doelstellingen houdt het Bureau ten volle rekening met het proces van
uitbreiding van de Unie en met de specifieke context van de
spoorwegverbindingen met derde landen. Het Bureau dient als enige
verantwoordelijkheid te dragen voor de hem opgedragen taken en bevoegdheden. (7) Het Bureau moet bij het
verrichten van zijn taken en met name de opstelling van aanbevelingen zo veel
mogelijk rekening houden met externe spoorwegdeskundigheid. Voor die
deskundigheid moet in de eerste plaats een beroep worden gedaan op specialisten
uit de sector en de betrokken nationale instanties. Samen moeten zij bekwame en
representatieve werkgroepen van het Bureau vormen. (8) Om inzicht te verschaffen in
de economische effecten van de spoorwegsector en het effect daarvan op de
samenleving, om anderen in staat te stellen gefundeerde besluiten te nemen en
om de werkprioriteiten en de toewijzing van middelen binnen het Bureau
doelmatiger te beheren, dient het Bureau zijn betrokkenheid bij
effectbeoordelingen verder te ontwikkelen. (9) Het Bureau dient
onafhankelijke en objectieve technische ondersteuning te bieden, met name aan
de Commissie. Richtlijn …. [interoperabiliteitsrichtlijn] vormt de grondslag
voor de opstelling en herziening van de technische specificaties inzake
interoperabiliteit (TSI’s), terwijl Richtlijn … [spoorwegveiligheidsrichtlijn]
de grondslag vormt voor de opstelling en herziening van de gemeenschappelijke
veiligheidsdoelen (CST's) en de gemeenschappelijke veiligheidsmethoden (CSM's).
De continuïteit van de werkzaamheden en de stapsgewijze ontwikkeling van de
TSI’s, de CSM’s en de CST’s heeft deze gespecialiseerde instantie behoefte aan
een permanent technisch kader en toegewijde personeelsleden. Om deze reden
heeft het Bureau tot taak de Commissie aanbevelingen te doen met betrekking tot
de opstelling en herziening van de TSI’s, CSM’s en CST’s. De nationale
veiligheidsinstanties en de toezichthoudende instanties moeten eveneens
onafhankelijk technisch advies kunnen inwinnen bij het Bureau. (10) Spoorwegondernemingen werden
bij het aanvragen van veiligheidscertificaten bij de bevoegde nationale instanties
geconfronteerd met diverse problemen, gaande van aanslepende procedures en
buitensporige kosten tot oneerlijke behandeling, met name ten opzichte van
nieuwkomers. De door de lidstaten afgegeven certificaten worden in overige
lidstaten niet automatisch erkend, hetgeen nadelig is voor de Europese
spoorwegruimte. Om de procedures voor de afgifte van veiligheidscertificaten
aan spoorwegondernemingen doelmatiger en onpartijdiger te maken is het van
wezenlijk belang om te komen tot een gemeenschappelijk veiligheidscertificaat
dat in de gehele Unie geldig is en door het Bureau wordt afgegeven. De herziene
Richtlijn ... [spoorwegveiligheidsrichtlijn] vormt hiervoor de basis. (11) De huidige
Richtlijn 2008/57/EG voorziet voor spoorwegvoertuigen voor elke lidstaat
in een afzonderlijke vergunning tot indienststelling, behoudens in specifieke
gevallen. De taskforce Voertuigautorisatie, die in 2011 door de Commissie is
ingesteld, heeft diverse gevallen besproken waarbij fabrikanten en
spoorwegondernemingen werden geconfronteerd met een buitensporig trage en dure
vergunningsprocedure en heeft derhalve een aantal verbeteringen voorgesteld.
Aangezien sommige problemen hun oorsprong vinden in de complexiteit van de
huidige voertuigvergunningsprocedure, moet die worden vereenvoudigd. Voor elk
spoorwegvoertuig zou nog één vergunning nodig; deze vergunning voor het in de
handel brengen van voertuigen en voertuigtypen moet worden verleend door het
Spoorwegbureau. Dit brengt voor de sector tastbare voordelen met zich mee omdat
de kosten en duur van de procedure worden teruggebracht en het risico op
eventuele discriminatie, met name van nieuwe ondernemingen die zich op de
spoorwegmarkt willen begeven, afneemt. De herziene Richtlijn ...
[interoperabiliteitsrichtlijn] vormt hiervoor de basis. (12) Om de ontwikkeling van de
gemeenschappelijke Europese spoorwegruimte verder te bevorderen, met om ervoor
te zorgen dat klanten van het goederenvervoer en passagiers degelijk worden
geïnformeerd, moet aan het Bureau een sterkere rol worden toegekend inzake
telematicatoepassingen. Hierdoor kan worden gezorgd voor een consistentere
ontwikkeling en een snellere invoering. (13) Gezien het belang van het
Europees verkeersleidingsysteem voor de spoorwegen (ERTMS) voor een soepele
ontwikkeling van de gemeenschappelijke Europese spoorwegruimte en de veiligheid
daarvan, en gelet op het feit dat deze ontwikkeling tot op heden gefragmenteerd
verloopt, is het noodzakelijk om de algehele coördinatie op EU-niveau te
versterken. Derhalve moet het Bureau als de meest competente instantie van de
EU een meer prominente rol op dit vlak krijgen. Zo kan worden gezorgd voor de
consistente ontwikkeling van het ERTMS, kan mede worden gezorgd dat
ERTMS-apparatuur voldoet aan de geldende specificaties en kan worden gezorgd
dat ERTMS-gerelateerde Europese onderzoeksprogramma’s in lijn worden gebracht
met de ontwikkeling van de technische specificaties van het ERTMS. Om de
procedures voor het afgeven van vergunningen voor indienststelling van
subsystemen voor besturing en seingeving langs de baan doelmatiger en
onpartijdiger te maken, is het bovendien cruciaal om over te stappen op een
enkele vergunning die geldt voor de gehele Unie en die wordt afgegeven door het
Bureau. De herziene Richtlijn … [interoperabiliteitsrichtlijn] biedt hier de
grondslag voor. (14) De bevoegde nationale
autoriteiten brengen doorgaans kosten in rekening voor het afgeven van
voertuigvergunningen en veiligheidscertificaten. Als deze bevoegdheid wordt
overgezet naar EU-niveau, moet het Bureau gerechtigd zijn aanvragen voor het
afgeven van de in de vorige overwegingen genoemde certificaten en vergunningen
kosten in rekening te brengen. De hoogte van deze kosten zou gelijk aan of
lager dan het huidige gemiddelde in de EU moeten zijn en moet worden vastgesteld
op grond van een door de Commissie aan te nemen gedelegeerde handeling. (15) In het algemeen wordt ernaar
gestreefd de overdracht van taken en bevoegdheden van de lidstaten naar het
Bureau efficiënt te laten verlopen, zonder het huidige veiligheidsniveau aan te
tasten. Het Bureau dient over voldoende middelen te beschikken om zijn nieuwe
taken uit te voeren en de planning voor de toekenning van die middelen moet
gebaseerd zijn op duidelijk gedefinieerde behoeften. Rekening houdend met de
kennis van nationale autoriteiten, met name de nationale veiligheidsinstanties,
moet het Bureau op die deskundigheid een beroep kunnen doen bij het verlenen
van vergunningen en certificaten. Daartoe moet de detachering van nationale
deskundigen naar het Bureau worden aangemoedigd. (16) Richtlijn ...
[spoorwegveiligheidsrichtlijn] en Richtlijn [interoperabiliteitsrichtlijn]
voorzien in onderzoek van nationale maatregelen vanuit een oogpunt van
veiligheid en interoperabiliteit, en hun verenigbaarheid met de mededingingsregels.
De mogelijkheden die deze richtlijnen de lidstaten bieden om nieuwe nationale
voorschriften aan te nemen, moeten worden beperkt. Het huidige systeem waarin
een grote hoeveelheid nationale voorschriften blijft bestaan, leidt tot
mogelijke conflicten met de EU-voorschriften en creëert een risico op
onvoldoende transparantie en verkapte discriminatie van buitenlandse
exploitanten, met name kleine en nieuwe. Om over te stappen op een systeem met
echte, transparante en onpartijdige spoorwegvoorschriften op EU-niveau moet het
aantal nationale voorschriften geleidelijk worden verminderd. Een op
onafhankelijke en onpartijdige deskundigheid gebaseerd advies is derhalve
onmisbaar. Daartoe moet de rol van Bureau worden versterkt. (17) De prestaties, organisatie en
besluitvormingsprocedures op het gebied van spoorweginteroperabiliteit en
veiligheid lopen sterk uiteen tussen de nationale veiligheidsinstanties en de
aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties. Dit ondermijnt de goede werking
van de Europese spoorwegruimte. Met name kleine en middelgrote ondernemingen
die de spoorwegmarkt van een andere lidstaat willen betreden, kunnen hier
nadelige effecten van ondervinden. Daarom is een betere coördinatie met het oog
op grotere harmonisatie op EU-niveau cruciaal. Daartoe dient het Bureau door
middel van audits en inspecties toe te zien op de activiteiten van de nationale
veiligheidsinstanties en de aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties (18) Op het gebied van veiligheid
is het van belang om een zo groot mogelijke transparantie en doelmatige
gegevensstromen te waarborgen. Toetsing van prestaties aan gemeenschappelijke
indicatoren en het verbinden van alle partijen in de sector is van belang en
zou moeten worden uitgevoerd. Met betrekking tot de statistische aspecten is
een nauwe samenwerking met Eurostat noodzakelijk. (19) Om toe te zien op de voortgang
inzake interoperabiliteit en spoorwegveiligheid moet het Bureau de opdracht
krijgen een tweejaarlijks verslag te publiceren. Gelet op zijn technische deskundigheid
en onpartijdigheid dient het Bureau tevens de Commissie te ondersteunen bij het
toezicht op de toepassing van de EU-wetgeving inzake spoorwegveiligheid en
interoperabiliteit. (20) De interoperabiliteit van het
trans-Europese netwerk dient te worden versterkt en bij de selectie van nieuwe
investeringsprojecten voor financiële bijstand van de Unie moet naar
interoperabiliteit worden gestreefd overeenkomstig Beschikking
nr. 1692/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996
betreffende communautaire richtsnoeren voor de ontwikkeling van een
trans-Europees vervoersnet[8].
Het Bureau is goed geplaatst om bijdrage te dragen aan deze doelstellingen. (21) Het onderhoud van rollend
materieel is een belangrijk onderdeel van het veiligheidssysteem. Bij gebrek
aan een certificeringssysteem voor onderhoudswerkplaatsen bestaat er geen echte
Europese markt voor het onderhoud van spoorwegmaterieel. Deze situatie brengt
extra kosten voor de sector met zich mee en leidt ertoe dat bepaalde trajecten
met ledig materieel worden afgelegd. Het is dus van belang om geleidelijk een
Europees systeem te ontwikkelen voor de certificering van
onderhoudswerkplaatsen. Het Bureau is het best geplaatst om passende
oplossingen voor te stellen aan de Commissie. (22) De voor het besturen van
treinen vereiste beroepsbekwaamheden zijn van groot belang voor zowel de
veiligheid als de interoperabiliteit in de Unie. Zij zijn bovendien een
voorwaarde voor het vrije verkeer van werknemers in de spoorwegsector. Bij de
behandeling van dit punt moet het bestaande kader op het gebied van de sociale
dialoog worden geëerbiedigd. Het Bureau dient de nodige technische steun te
verlenen om op EU-niveau rekening te houden met dit aspect. (23) Het Bureau moet de
samenwerking tussen de nationale veiligheidsinstanties, onderzoeksorganen en
vertegenwoordigers van de spoorwegsector die actief zijn op EU-niveau,
organiseren en vergemakkelijken om goed praktijken, de uitwisseling van
relevante informatie en de verzameling van spoorweggerelateerde gegevens te
promoten en toe te zien op de algemene veiligheidsprestaties van het
spoorwegsysteem. (24) Om een zo groot mogelijke
transparantie te waarborgen en alle partijen gelijke toegang te verschaffen tot
relevante informatie, moeten de documenten inzake spoorweginteroperabiliteit en
veiligheidsprocessen publiek toegankelijk zijn. Dat geldt ook voor
vergunningen, veiligheidscertificaten en overige relevante spoorwegdocumenten.
Het Bureau dient voor een efficiënte uitwisseling en publicatie van die informatie
te zorgen. (25) Gezien zijn reputatie en
positie is voor het Bureau een belangrijke taak weggelegd om de bevordering van
innovatie en onderzoek op spoorweggebied aan te moedigen. Financiële steun die
in het kader van de activiteiten van het Bureau op dit gebied wordt verstrekt,
mag niet tot verstoring van de markt leiden. (26) Om de doelmatigheid van de
financiële steun van de EU, de kwaliteit daarvan en de compatibiliteit met de
desbetreffende technische voorschriften te vergroten, moet het Bureau als enige
algemeen erkende EU-autoriteit op spoorweggebied, een actieve rol spelen bij de
beoordeling van spoorwegprojecten. (27) De belanghebbende ondervinden
soms interpretatie- en andere problemen met de interoperabiliteits- en
veiligheidswetgeving, toepassingsrichtsnoeren of aanbevelingen van het Bureau.
Een correct en eensluidend begrip van die handelingen is een voorwaarde voor de
effectieve uitvoering van het spoorwegacquis en het functioneren van de
spoorwegmarkt. Het Bureau moet daarom actief opleidingen en toelichting ter
zake aanbieden. (28) Om zijn taken goed te kunnen
uitoefenen, dient het Bureau te beschikken over rechtspersoonlijkheid en een
eigen begroting waarvoor de middelen in hoofdzaak afkomstig zijn van een
bijdrage van de Unie en vergoedingen die door aanvragers worden betaald. Om de
onafhankelijkheid van het Bureau te waarborgen in zijn dagelijkse beheer en in
de door het Bureau uitgebrachte adviezen en aanbevelingen, dient de organisatie
van het Bureau transparant te zijn en dient de uitvoerend directeur de
volledige verantwoordelijkheid te dragen. Ook moet het personeel van het Bureau
onafhankelijk zijn moet er een goed evenwicht zijn tussen kort- en langlopende
contracten om de organisatorische kennis en de bedrijfscontinuïteit in stand te
houden en tegelijk voor de nodige en permanente uitwisseling van deskundigheid
met de spoorwegsector te zorgen. (29) Om de daadwerkelijke
uitoefening van de functies van het Bureau te waarborgen, dienen de lidstaten
en de Commissie te zijn vertegenwoordigd in een raad van bestuur die beschikt
over de noodzakelijke bevoegdheden, met inbegrip van het opstellen van de
begroting en het goedkeuren van de meerjarige en jaarlijkse werkprogramma's van
het Bureau. (30) Om de transparantie van de
besluiten van de raad van bestuur te waarborgen, dienen vertegenwoordigers van
de betrokken sectoren de beraadslagingen als waarnemer zonder stemrecht bij te
wonen. Stemrecht moet worden voorbehouden aan de vertegenwoordigers van de
overheid, die verantwoording dienen af te leggen aan de democratisch gekozen
toezichthoudende instanties. De vertegenwoordigers van de sector worden door de
Commissie benoemd op grond van hun Europese representativiteit voor de
spoorwegondernemingen, de infrastructuurbeheerders, de spoorwegindustrie, de
vakbonden, de passagiers en de klanten van het goederenvervoer. (31) Om de vergaderingen van de
raad van bestuur goed voor te bereiden en advies uit te brengen aan de raad
over de te nemen besluiten, moet een uitvoerend comité worden ingesteld. (32) Er moet worden gewaarborgd dat
partijen die gevolgen ondervinden van door het Agentschap genomen besluiten, op
onafhankelijke en onpartijdige wijze de nodige rechtsmiddelen kunnen
uitoefenen. Er dient een passend beroepsmechanisme te worden ingesteld, zodat
verzet kan worden aangetekend tegen beslissingen van de uitvoerend directeur
bij een gespecialiseerde kamer van beroep, waarvan de besluiten op hun beurt
kunnen worden aangevochten voor het Hof van Justitie. (33) Een breder strategisch
gezichtspunt met betrekking tot de activiteiten van het Bureau zou bijdragen
tot een doelmatiger planning en beheer en de kwaliteit van de output van het
Bureau ten goede komen. Daarom moet door de raad van bestuur, na terdege de
relevante belanghebbenden te hebben geraadpleegd, een meerjarig werkprogramma
worden aangenomen en regelmatig worden bijgewerkt. (34) De werkzaamheden van het
Bureau dienen op transparante wijze te worden verricht. Een effectieve controle
door het Europees Parlement dient te worden gewaarborgd en met het oog daarop
dient het Europees Parlement de uitvoerend directeur van het Bureau te kunnen
horen en dient het te worden geraadpleegd over het meerjarig werkprogramma. Het
Bureau moet ook de relevante wetgeving van de Unie inzake de toegang van het
publiek tot documenten toepassen. (35) De begrotingsautoriteit heeft
de afgelopen jaren, bij de oprichting van meerdere gedecentraliseerde
agentschappen, gestreefd naar meer transparantie en een betere controle op het
beheer van de aan hen toegewezen EU-kredieten, in het bijzonder met betrekking
het opnemen van vergoedingen in de begroting, financiële controle, de
kwijtingsbevoegdheid, bijdragen aan de pensioenregeling en interne
begrotingsprocedure (gedragscode). Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het
Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het
Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)[9]
zou op soortgelijke wijze onverkort van toepassing moeten zijn op het Bureau,
dat zou moeten toetreden tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999
tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de interne
onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding[10]. (36) Aangezien de doelstellingen
van de beoogde maatregel, namelijk de oprichting van een gespecialiseerde
instantie voor de ontwikkeling van gemeenschappelijke oplossingen op het gebied
van spoorwegveiligheid en -interoperabiliteit, niet in voldoende mate door de
lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en dus, gelet op de collectieve aard van
de uit te voeren werkzaamheden, beter op EU-niveau kunnen worden verricht, kan
de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de
Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen.
Overeenkomstig het in dat artikel omschreven evenredigheidsbeginsel gaat deze
verordening niet verder dan noodzakelijk is om dit doel te verwezenlijken. (37) Om zo de hoogte van de
vergoedingen en kosten die het Bureau gerechtigd is in rekening te brengen op
correcte wijze vast te stellen, moet de bevoegdheid om overeenkomstig
artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
handelingen goed te keuren worden gedelegeerd aan de Commissie met betrekking
tot de artikelen inzake de afgifte of vernieuwing van vergunningen voor de
indienststelling van baansubsystemen voor besturing en seingeving, vergunningen
voor het in de handel brengen van voertuigen en voertuigtypen, en
veiligheidscertificaten. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens
haar voorbereidende werkzaamheden het nodige overleg pleegt, ook op
deskundigenniveau.
De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde
handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten gelijktijdig, tijdig
en op passende wijze aan het Europees Parlement en de Raad worden toegezonden. (38) Om te zorgen voor de
tenuitvoerlegging van de artikelen 21 en 22 van deze verordening met betrekking
tot het opzetten van nationale ontwerpvoorschriften en geldende voorschriften,
moeten uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend aan de Commissie. (39) Om eenvormige voorwaarden voor
de tenuitvoerlegging van de artikelen 29, 30, 31 en 51 van deze verordening te
waarborgen, moeten uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden toegekend.
Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU)
nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de
algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop
de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie
controleren. (40) Er moeten een aantal principes
worden ingevoerd met betrekking tot het bestuur van het Bureau, teneinde te
voldoen aan de gemeenschappelijke verklaring en benadering zoals in juli 2012
vastgesteld door de interinstitutionele werkgroep over de gedecentraliseerde
agentschappen van de EU, om de activiteiten van de agentschappen te
stroomlijnen en hun prestaties te verbeteren. (41) Onderhavige verordening
eerbiedigt de grondrechten en volgt de beginselen die met name door het
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend, HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING
VASTGESTELD: HOOFDSTUK 1 PRINCIPES Artikel 1 Onderwerp
en toepassingsgebied 1.
Bij deze verordening wordt een Spoorwegbureau van
de Europese Unie ("het Bureau") opgericht. 2.
Deze verordening regelt: (a)
de oprichting en taken van het Bureau, (b)
de taken van de lidstaten. 3.
Deze verordening is van toepassing op: (a)
de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem van
de Unie als bedoeld in Richtlijn ../../.EU [interoperabiliteitsrichtlijn], (b)
de veiligheid van het spoorwegsysteem van de Unie
als bedoeld in Richtlijn ../../.EU [spoorwegveiligheidsrichtlijn], (c)
de certificering van machinisten als bedoeld in
Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van
23 oktober 2007 inzake de certificering van machinisten die
locomotieven en treinen op het spoorwegsysteem van de Gemeenschap besturen
[machinistenrichtlijn]. Artikel 2 Rechtsvorm 1.
Het Bureau is een orgaan van de Unie met
rechtspersoonlijkheid. 2.
In elke lidstaat geniet het Bureau de ruimste
juridische handelingsbevoegdheid welke krachtens de wetgeving van die lidstaat
aan rechtspersonen wordt verleend. Het Bureau kan in het bijzonder roerende en
onroerende goederen verwerven of vervreemden en kan in rechte optreden. 3.
Het Bureau wordt vertegenwoordigd door zijn
directeur. Artikel 3 Handelingen
van het Bureau Het Bureau kan: (a) aanbevelingen doen aan de Commissie
betreffende de toepassing van de artikelen 11, 13, 14, 15, 23, 24, 26, 30, 31,
32, 33 en 41, (b) aanbevelingen doen aan de lidstaten
betreffende de toepassing van de artikelen 21, 22 en 30, (c) adviezen formuleren aan de Commissie
op grond van de artikelen 9, 21, 22 en 38, alsmede aan de betrokken instanties
in de lidstaten op grond van artikel 9, (d) besluiten nemen op grond van de
artikelen 12, 16, 17 en 18, (e) adviezen formuleren over
aanvaardbare wijzen van naleving overeenkomstig artikel 15, (f) technische documenten publiceren
overeenkomstig artikel 15, (g) auditrapporten opstellen
overeenkomstig de artikelen 29 en 30, (h) richtsnoeren en overige
niet-bindende documenten publiceren om de toepassing de wetgeving inzake van
spoorweginteroperabiliteit en -veiligheid te faciliteren overeenkomstig de
artikelen 11, 15 en 24. HOOFDSTUK 2 WERKMETHODEN Artikel 4 Instelling
en samenstelling van de werkgroepen 1.
Het Bureau stelt een beperkt aantal werkgroepen in
met het oog op het opstellen van aanbevelingen, met name voor technische
specificaties inzake interoperabiliteit (TSI's), gemeenschappelijke
veiligheidsdoelen (common safety targets - CST's) en gemeenschappelijke
veiligheidsmethoden (common safety methods - CSM's). Het Bureau kan ook in andere gerechtvaardigde
gevallen, op verzoek van de Commissie of op eigen initiatief na overleg met de
Commissie, andere werkgroepen instellen. 2.
Het Bureau benoemt deskundigen in de werkgroepen. Het Bureau wijst in de werkgroepen
vertegenwoordigers aan die door bevoegde nationale instanties worden
voorgedragen voor de werkgroepen waaraan zij wensen deel te nemen. Het Bureau wijst voor de werkgroepen vakmensen uit
de spoorwegsector aan op basis van de in lid 3 bedoelde lijst. Het Bureau
zorgt voor adequate vertegenwoordiging van de sectoren en die gebruikers waarop
de maatregelen die de Commissie op basis van de aanbevelingen van het Bureau
kan voorstellen, van invloed kunnen zijn. Het Bureau benoemt voor de werkgroepen tevens
onafhankelijke deskundigen en vertegenwoordigers van internationale
organisaties die op het betrokken gebied erkenning genieten. Personeel van het
Bureau niet als lid van een werkgroep worden aangesteld. 3.
Elke in artikel 34 genoemde representatieve
instantie bezorgt het Bureau een lijst van de meest gekwalificeerde deskundigen
die hen in elk van de werkgroepen vertegenwoordigen. 4.
Wanneer de werkzaamheden van deze werkgroepen
rechtstreeks gevolgen hebben voor de arbeidsomstandigheden, de gezondheid en de
veiligheid van de werknemers in de spoorwegsector, nemen de vertegenwoordigers
van de werknemersorganisaties als volwaardige leden deel aan de betrokken
werkgroepen. 5.
Reis- en verblijfskosten van de leden van de
werkgroepen komen volgens de door de raad van bestuur vastgestelde
voorschriften en schalen ten laste van het Bureau. 6.
De werkgroepen worden voorgezeten door een
vertegenwoordiger van het Bureau. 7.
De werkgroepen werken op transparante wijze. De
raad van bestuur stelt het reglement voor de werkgroepen vast. Artikel 5 Raadpleging
van de sociale partners Wanneer de in de artikelen 11, 12, 15 en 32
bedoelde werkzaamheden rechtstreeks gevolgen voor de sociale context of de
arbeidsomstandigheden in de spoorwegsector hebben, raadpleegt het Bureau de
sociale partners in het kader van het overeenkomstig Besluit 98/500/EG[11] opgerichte Comité voor de
sectoriële dialoog. Deze raadpleging vindt plaats voordat het
Bureau zijn aanbevelingen aan de Commissie voorlegt. Het Bureau houdt naar
behoren rekening met deze raadpleging en is te allen tijde beschikbaar voor
toelichting op zijn aanbevelingen. De door het comité voor de sectorale dialoog
uitgebrachte adviezen worden door het Bureau aan de Commissie, en door de
Commissie aan het in artikel 75 bedoelde comité toegezonden. Artikel 6 Raadpleging
van klanten van het goederenvervoer en reizigers Wanneer de in de artikelen 11 en 15
bedoelde werkzaamheden rechtstreekse gevolgen hebben voor de klanten van het
goederenvervoer en de reizigers, raadpleegt het Bureau de organisaties die hen
vertegenwoordigen. De lijst van te raadplegen organisaties wordt door de
Commissie opgesteld met ondersteuning van het in artikel 75 genoemde comité. Deze raadpleging vindt plaats voordat het
Bureau zijn aanbevelingen aan de Commissie voorlegt. Het Bureau houdt naar
behoren rekening met deze raadpleging en is te allen tijde beschikbaar voor een
toelichting op zijn aanbevelingen. De door de betrokken organisaties
uitgebrachte adviezen worden door het Bureau aan de Commissie, en door de
Commissie aan het in artikel 75 bedoelde comité toegezonden. Artikel 7 Effectbeoordeling 1.
Het Bureau verricht een effectbeoordeling voor zijn
aanbevelingen en adviezen. De raad van bestuur stelt de methodiek voor de
effectbeoordeling vast op basis van de methodiek van de Commissie. Het Bureau
pleegt overleg met de Commissie om te waarborgen dat met relevante
werkzaamheden van de Commissie voldoende rekening wordt gehouden. 2.
Alvorens werkzaamheden te verrichten die in een
werkprogramma zijn opgenomen, verricht het Bureau in verband daarmee een
vroegtijdige effectbeoordeling, waarin vermeld staat: (a)
het op te lossen probleem en de mogelijke
oplossingen; (b)
de mate waarin een specifieke actie, met inbegrip
van het doen van aanbevelingen of het geven van adviezen door het Bureau,
vereist is; (c)
de verwachte bijdrage van het Bureau voor de
oplossing van het probleem. Bovendien moet elke activiteit of elk project in
het werkprogramma afzonderlijk en in onderlinge samenhang aan een
efficiëntiebeoordeling worden onderworpen om de begroting en de middelen van
het Bureau optimaal te benutten. 3.
Het Bureau is gerechtigd achteraf een evaluatie te
verrichten van de wetgeving die is opgesteld op basis van zijn aanbevelingen. 4.
De lidstaten dienen het Bureau de voor de
effectbeoordeling benodigde gegevens te verstrekken Artikel 8 Studies Indien dat voor de uitvoering van zijn taken
noodzakelijk is, kan het Bureau studies laten uitvoeren die het uit zijn eigen
begroting financiert. Artikel 9 Adviezen 1.
Het Bureau brengt advies uit indien de nationale
toezichthoudende instanties als bedoeld in artikel 55 van Richtlijn 2012/34/EU
[tot instelling van een Europese spoorwegruimte (herschikking)] daarom vragen
met betrekking tot veiligheids- of interoperabiliteitsaspecten of aspecten die
onder hun aandacht zijn gebracht. 2.
Het Bureau brengt op verzoek van de Commissie
adviezen uit over wijzigingen in wetgeving die worden vastgesteld op grond van
Richtlijn ... [interoperabiliteitsrichtlijn] of...
[spoorwegveiligheidsrichtlijn], met name wanneer op vermeende tekortkomingen
wordt gewezen. 3.
Met betrekking tot de in de vorige leden en in
overige artikelen van deze verordening genoemde adviezen brengt het Bureau,
tenzij anders overeengekomen, zijn advies binnen twee maanden uit. Van deze
adviezen wordt door het Bureau binnen twee maanden een versie openbaar gemaakt
waaruit alle commercieel vertrouwelijke informatie is weggelaten. Artikel 10 Inspecties
in de lidstaten 1.
Het Bureau kan inspecties in de lidstaten uitvoeren
voor het vervullen van zijn taken overeenkomstig de artikelen 12, 16, 17,
21, 22, 27, 29, 30, 31 en 38, overeenkomstig de door de raad van bestuur
vastgestelde beleidslijn. 2.
Het Bureau stelt de betrokken lidstaat in kennis
van de geplande inspectie, de identiteit van de gemachtigde ambtenaren en de
aanvangsdatum. De met de inspecties belaste ambtenaren van het Bureau leggen
eerst het besluit over van de uitvoerend directeur van het Bureau waarin het
voorwerp en het doel van hun inspectie zijn vermeld. 3.
De nationale autoriteiten van de lidstaten
faciliteren de werkzaamheden van het personeel van het Bureau. 4.
Het Bureau stelt van elk bezoek een verslag op en
zendt dit aan de Commissie en de betrokken lidstaat. 5.
Voornoemde leden laten de in de artikelen 29,
lid 6, en 30, lid 6, genoemde inspecties onverlet, welke worden verricht
overeenkomstig de daarin vermelde procedures. HOOFDSTUK 3 TAKEN MET BETREKKING TOT SPOORWEGVEILIGHEID Artikel 11 Technische
ondersteuning - aanbevelingen inzake spoorwegveiligheid 1.
Het Bureau doet aanbevelingen aan de Commissie over
de gemeenschappelijke veiligheidsmethoden (CSM's) en gemeenschappelijke
veiligheidsdoelstellingen (CST's) als bedoeld in de artikelen 6 en 7 van
Richtlijn ... [spoorwegveiligheidsrichtlijn]. Ook doet het Bureau de Commissie
aanbevelingen over periodieke herziening van CSM's en CST's. 2.
Op verzoek van de Commissie of uit eigen beweging
doet het Bureau de Commissie aanbevelingen betreffende andere maatregelen op
het gebied van veiligheid. 3.
Het Bureau kan richtsnoeren en overige
niet-bindende documenten publiceren om de toepassing van de wetgeving inzake
spoorwegveiligheid te faciliteren. Artikel 12 Veiligheidscertificaten Het Bureau geeft Europese
veiligheidscertificaten af overeenkomstig de artikelen 10 en 11 van Richtlijn
... [veiligheidsrichtlijn]. Artikel 13 Onderhoud van voertuigen 1.
Het Bureau verleent de Commissie bijstand met
betrekking tot het systeem voor de certificering van met het onderhoud belaste
entiteiten overeenkomstig artikel 14, lid 6, van Richtlijn …
[spoorwegveiligheidsrichtlijn] 2.
Het Bureau doet aanbevelingen aan de Commissie met
het oog op artikel 14, lid 7, van Richtlijn …
[spoorwegveiligheidsrichtlijn]. 3.
Het Bureau maakt in het in artikel 30, lid 2, van
deze verordening bedoelde verslag een analyse van de alternatieve maatregelen
waartoe overeenkomstig artikel 15 van Richtlijn ...
[spoorwegveiligheidsrichtlijn] is besloten. Artikel 14 Vervoer van gevaarlijke goederen per
spoor Het Bureau volgt ontwikkelingen in de
wetgeving voor het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor in de zin van
Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad[12], en vergelijkt deze met de
wetgeving inzake spoorweginteroperabiliteit en -veiligheid, en in het bijzonder
met de essentiële eisen. Daartoe verleent het Bureau bijstand aan de Commissie
en kan het op verzoek van de Commissie of op eigen initiatief aanbevelingen
doen. HOOFDSTUK 4 TAKEN MET BETREKKING TOT INTEROPERABILITEIT Artikel 15 Technische ondersteuning op het gebied
van spoorweginteroperabiliteit 1.
Het Bureau verricht de volgende werkzaamheden: (a)
de Commissie aanbevelingen doen betreffende de
TSI's, en de herziening daarvan overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn ...
[interoperabiliteitsrichtlijn]; (b)
de Commissie aanbevelingen doen betreffende de
modellen voor de EU-keuringsverklaring en de documenten van het technische
dossier waarvan deze vergezeld gaat, overeenkomstig artikel 15 van
Richtlijn … [interoperabiliteitsrichtlijn]; (c)
de Commissie aanbevelingen doen betreffende de
specificaties voor de registers, en de herziening daarvan overeenkomstig de
artikelen 43, 44 en 45 van Richtlijn ... [interoperabiliteitsrichtlijn]; (d)
adviezen uitbrengen over aanvaardbare wijzen van
naleving voor tekortkomingen in TSI's overeenkomstig artikel 6, lid 2, van
Richtlijn ... [interoperabiliteitsrichtlijn], en deze aan de Commissie
verstrekken; (e)
adviezen formuleren aan de Commissie betreffende
verzoeken tot ontheffing van TSI’s door lidstaten overeenkomstig artikel 7
van Richtlijn ... [interoperabiliteitsrichtlijn]; (f)
technische documenten publiceren overeenkomstig
artikel 4, lid 9, van Richtlijn ... [interoperabiliteitsrichtlijn]; (g)
de Commissie aanbevelingen doen met betrekking tot
de arbeidsomstandigheden van al het personeel dat essentiële veiligheidstaken
verricht. 2.
Met het oog op het opstellen van de in het eerste
lid onder a) en b) bedoelde aanbevelingen dient het Bureau: (a)
toe te zien op de aanpassing van de TSI's en de
specificaties voor de registers aan de stand van de techniek, de ontwikkelingen
op de markt en de maatschappelijke eisen, (b)
toe te zien op de coördinatie tussen de
samenstelling en bijwerking van TSI's enerzijds en de samenstelling van
Europese normen die noodzakelijk blijken te zijn voor de interoperabiliteit
anderzijds, en onderhouden van relevante contacten met de Europese
normalisatie-instituten. 3.
Het Bureau kan richtsnoeren en overige
niet-bindende documenten publiceren om de toepassing van de wetgeving inzake
interoperabiliteit te faciliteren. Artikel 16 Vergunningen om voertuigen in de
handel te brengen Het Bureau geeft vergunningen af om
spoorvoertuigen in de handel te brengen overeenkomstig artikel 20 van
Richtlijn ... [interoperabiliteitsrichtlijn]. Artikel 17 Vergunningen om voertuigtypen in de
handel te brengen Het Bureau geeft vergunningen af om
voertuigentypen in de handel te brengen overeenkomstig artikel 22 van
Richtlijn ... [interoperabiliteitsrichtlijn]. Artikel 18 Vergunningen voor de indienststelling
van baansubsystemen voor besturing en seingeving Het Bureau geeft vergunningen af voor de
indienststelling van baansubsystemen voor besturing en seingeving die in de
hele Unie aanwezig zijn of worden geëxploiteerd overeenkomstig artikel 18
van Richtlijn ... [interoperabiliteitsrichtlijn]. Artikel 19 Telematicatoepassingen 1.
Het Bureau treedt op als systeemautoriteit en is
verantwoordelijk voor het bijhouden van de technische specificaties voor de
telematicatoepassingen overeenkomstig de desbetreffende TSI’s. 2.
Het Bureau definieert, publiceert en volgt daarbij
de procedure voor de behandeling van verzoeken tot wijziging van deze
specificaties. Hiertoe wordt door het Bureau een register van verzoeken tot
wijzigingen van specificaties voor telematicatoepassingen en hun status opgezet
en bijgehouden. 3.
Het Bureau ontwikkelt en onderhoudt de technische
hulpmiddelen voor het beheer van de verschillende versies van de specificaties
voor telematicatoepassingen. 4.
Het Bureau verleent de Commissie bijstand bij het
toezicht op de invoering van de telematicatoepassingen overeenkomstig de desbetreffende
TSI’s. Artikel 20 Ondersteuning van aangemelde
conformiteitsbeoordelingsinstanties 1.
Het Bureau ondersteunt de werkzaamheden van
aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties als bedoeld in artikel 27
van Richtlijn ... [interoperabiliteitsrichtlijn]. Deze ondersteuning omvat met
name het opstellen van richtsnoeren voor de beoordeling van de conformiteit of
de geschiktheid voor gebruik van een interoperabiliteitsonderdeel als bedoeld
in artikel 9 van Richtlijn ... [interoperabiliteitsrichtlijn] en richtsnoeren
voor de EG-keuringsprocedure als bedoeld in artikel 10 van Richtlijn ...
[interoperabiliteitsrichtlijn]. 2.
Het Bureau faciliteert de samenwerking tussen
aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties en treedt met name op als
technisch secretariaat voor de coördinatiegroep daarvan. HOOFDSTUK 5 TAKEN MET BETREKKING TOT NATIONALE VOORSCHRIFTEN Artikel 21 Onderzoek van nationale
ontwerpvoorschriften 1.
Het Bureau beoordeelt binnen twee maanden na
ontvangst de bij het Bureau aangemelde nationale ontwerpvoorschriften
overeenkomstig: (a)
artikel 8, lid 2, van Richtlijn ...
(veiligheidsrichtlijn); (b)
artikel 14 van Richtlijn ...
(interoperabiliteitsrichtlijn). 2.
Indien het Bureau na een onderzoek als bedoeld in
het voorgaande lid van mening is dat met nationale voorschriften kan worden
voldaan aan de essentiële eisen voor interoperabiliteit, de CSM’s worden
nageleefd en de CST's worden verwezenlijkt, en dat die voorschriften niet tot
willekeurige discriminatie of een verkapte beperking van het spoorvervoer tussen
de lidstaten zullen leiden, stelt het de Commissie en de betrokken lidstaat in
kennis van zijn positieve beoordeling. De Commissie kan het voorschrift
bekrachtigen in het IT-verslag als bedoeld in artikel 23. 3.
Indien het onderzoek als bedoeld in lid 1 tot
een negatieve beoordeling leidt, dient het Bureau: (a)
aan de betrokken lidstaat een aanbeveling te doen
en te motiveren waarom het betrokken voorschrift niet van kracht mag worden
en/of mag worden toegepast, (b)
de Commissie in kennis te stellen van zijn negatieve
beoordeling. 4.
Indien de lidstaat binnen twee maanden na ontvangst
van de aanbeveling van het Bureau als bedoeld in lid 3, onder a), geen
maatregelen heeft genomen, kan de Commissie, nadat zij de gegevens als bedoeld
in lid 3, onder b), heeft ontvangen en kennis heeft genomen van door de
betrokken lidstaat meegedeelde redenen, een aan de betrokken lidstaat gericht
besluit vaststellen waarin zij deze lidstaat verzoekt het desbetreffende
ontwerpvoorschrift te wijzigen of de goedkeuring, inwerkingtreding of
tenuitvoerlegging ervan op te schorten. Artikel 22 Onderzoek
van geldende nationale voorschriften 1.
Het Bureau beoordeelt binnen twee maanden na
ontvangst de bij het Bureau aangemelde nationale voorschriften overeenkomstig
artikel 14, lid 3, van Richtlijn ... [interoperabiliteitsrichtlijn]. 2.
Indien het Bureau na een onderzoek als bedoeld in
lid 1 van mening is dat met nationale voorschriften aan de essentiële
eisen voor interoperabiliteit kan worden voldaan, de CSM’s kunnen worden
nageleefd en de CST's kunnen worden verwezenlijkt, en dat de voorschriften niet
tot willekeurige discriminatie of verkapte beperkingen aan het spoorwegvervoer
tussen lidstaten zullen leiden, stelt het Bureau de Commissie en de betrokken
lidstaat in kennis van zijn positieve beoordeling. De Commissie kan het
voorschrift bekrachtigen in het IT-verslag als bedoeld in artikel 23. 3.
Indien het onderzoek als bedoeld in lid 1 tot
een negatieve beoordeling leidt, dient het Bureau: (a)
aan de betrokken lidstaat een aanbeveling te doen
en daarin te motiveren waarom het desbetreffende voorschrift moet worden
gewijzigd of ingetrokken, (b)
de Commissie in kennis te stellen van zijn
negatieve beoordeling. 4.
Indien de lidstaat binnen twee maanden na ontvangst
van de aanbeveling van het Bureau als bedoeld in lid 3, onder a), geen
maatregelen heeft genomen, kan de Commissie, nadat zij de informatie als
bedoeld in lid 3, onder b), heeft ontvangen en kennis heeft genomen van door de
betrokken lidstaat meegedeelde redenen, een aan de betrokken lidstaat gericht
besluit vaststellen waarin zij deze verzoekt het desbetreffende
ontwerpvoorschrift te wijzigen of in te trekken. 5.
Mutatis mutandis dient de in de leden 2 en 3
omschreven procedure ook te worden toegepast wanneer het Bureau vaststelt dat
een al dan niet aangemeld nationaal voorschrift overbodig is of strijdig is met
de CSM's, CST's, TSI's of andere wetgeving van de Unie op spoorweggebied. Artikel 23 IT-systeem
voor de aanmelding en classificatie van nationale voorschriften 1.
Het Bureau ontwikkelt en beheert een specifiek
IT-systeem met nationale voorschriften als bedoeld in artikel 21, lid 1,
en 22, lid 1, en maakt dit toegankelijk voor belanghebbenden en het
publiek. 2.
Lidstaten melden nationale voorschriften als
bedoeld in artikel 21, lid 1, en 22, lid 1, via het IT-systeem als bedoeld
in lid 1 aan bij het Bureau en de Commissie. Het Bureau publiceert de
voorschriften in dit systeem en maakt voor de kennisgeving aan de Commissie
overeenkomstig de artikelen 21 en 22 gebruik van hetzelfde systeem. 3.
Het Bureau classificeert de aangemelde nationale
voorschriften overeenkomstig artikel 14, lid 8, van Richtlijn
….[Interoperabiliteitsrichtlijn]. Hiertoe maakt het tevens gebruik van het in
lid 1 van dit artikel genoemde systeem. 4.
Het Bureau classificeert de overeenkomstig artikel 8,
lid 2, van Richtlijn… [de veiligheidsrichtlijn] aangemelde nationale
voorschriften, rekening houdend met de ontwikkeling van de EU-wetgeving.
Hiertoe ontwikkelt het Bureau een instrument voor het beheer van die
voorschriften, dat door de lidstaten moet worden gebruikt om hun systemen van
nationale voorschriften te vereenvoudigen. Het Bureau maakt gebruik van het in
het eerste lid van dit artikel genoemde systeem om het beheersmiddel voor
voorschriften bekend te maken. HOOFDSTUK 6 TAKEN MET BETREKKING TOT HET EUROPEES SYSTEEM VOOR
HET BEHEER VAN HET SPOORVERKEER (ERTMS) Artikel 24 Systeemautoriteit voor ERTMS 1.
Het Bureau fungeert als systeemautoriteit en is
verantwoordelijk voor het bijhouden van de technische specificaties voor het
ERTMS 2.
Het Bureau definieert, publiceert en volgt daarbij
de procedure voor de behandeling van verzoeken tot wijziging van deze
specificaties. Daartoe opent en onderhoudt het Bureau een register van
verzoeken tot wijzigingen in de ERTMS-specificaties en de status daarvan. 3.
Het Bureau doet aanbevelingen tot vaststelling van
een nieuwe versie van de technische specificaties voor het ERTMS. Dit gebeurt
echter pas nadat de eerdere versie voldoende is ingevoerd. De ontwikkeling van
nieuwe versies mag de uitrol van ERTMS niet vertragen en niet ten koste gaan
van de stabiliteit van de specificaties die nodig zijn voor een optimale
productie van ERTMS-uitrusting, het rendement op investeringen voor
spoorwegondernemingen en een efficiënte planning voor de invoering van ERTMS. 4.
Het Bureau ontwikkelt en onderhoudt de technische
instrumenten voor het beheer van de verschillende ERTMS-versies om de
technische en operationele compatibiliteit te waarborgen tussen netwerken en
voertuigen die met een verschillende versie zijn uitgerust en om een snelle
invoering van de geldende versie te bevorderen. 5.
Overeenkomstig artikel 5, lid 10, van Richtlijn ...
[spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn] waarborgt het Bureau dat opeenvolgende
versies van ERTMS-uitrusting technisch compatibel zijn met oudere versies. 6.
Het Bureau stelt ten behoeve van de belanghebbenden
de toepassingsrichtsnoeren en de begeleidende documentatie op met betrekking
tot de technische specificaties van het ERTMS op en zorgt voor de verspreiding
daarvan. Artikel 25 Ad-hocwerkgroep van aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties voor
ERTMS 1.
Het Bureau richt een ad-hocwerkgroep op van
aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties als bedoeld in artikel 27 van
Richtlijn … [interoperabiliteitsrichtlijn] voor ERTMS en bekleedt daarvan het
voorzitterschap. De werkgroep ziet toe op de coherente toepassing
van de procedure voor beoordeling van de conformiteit of geschiktheid voor
gebruik van een interoperabiliteitsonderdeel als bedoeld in artikel 9 van
Richtlijn … [interoperabiliteitsrichtlijn] en van de
"EG"-keuringsprocedures als bedoeld in artikel 10 van Richtlijn
… [interoperabiliteitsrichtlijn] die door aangemelde
conformiteitsbeoordelingsinstanties worden uitgevoerd. 2.
Het Bureau brengt elke twee jaar verslag uit aan de
Commissie over de activiteiten van de in lid 1 bedoelde werkgroep, met inbegrip
van statistieken over de aanwezigheid van vertegenwoordigers van de aangemelde
conformiteitsbeoordelingsinstanties in de werkgroep. 3.
Het Bureau beoordeelt de toepassing van de
procedure voor de conformiteitsbeoordeling van interoperabiliteitsonderdelen en
van de "EG"-keuringsprocedure voor ERTMS-uitrusting, en brengt elke
twee jaar verslag uit aan de Commissie met eventuele voorstellen voor
verbeteringen. Artikel 26 Ondersteuning van technische en operationele compatibiliteit van
ERTMS-subsystemen aan boord en langs het spoor 1.
Het Bureau mag spoorwegondernemingen op hun verzoek
bijstand verlenen bij de controle van de technische en operationele
compatibiliteit van ERTMS-subsystemen aan boord en langs het spoor voordat een
voertuig in dienst wordt gesteld. 2.
Indien het Bureau van mening is dat bij een
specifiek ERTMS-project de technische en operationele compatibiliteit van
spoorwegnetwerken en voertuigen met ERTMS-uitrusting in het geding is, kan het
de desbetreffende partijen, met name fabrikanten, aangemelde
conformiteitsbeoordelingsinstanties, spoorwegondernemingen,
infrastructuurbeheerders en nationale veiligheidsinstanties verzoeken om
relevante informatie te verstrekken over de procedures die worden toegepast
voor "EG"-controle en inbedrijfstelling, en over de operationele
omstandigheden. Het Bureau stelt de Commissie in kennis van een dergelijk
risico en doet indien nodig aanbevelingen aan de Commissie voor passende
maatregelen. Artikel 27 Ondersteuning van de invoering van ERTMS en ERTMS-projecten 1.
Het Bureau ziet toe op de invoering van ERTMS
overeenkomstig het in Besluit 2012/88/EU[13]
uiteengezette implementatieplan en op de coördinatie van de installatie van
ERTMS op de in Verordening (EU) nr. 913/2010[14] vastgestelde trans-Europese
vervoerscorridors en goederencorridors. 2.
Het Bureau verzekert de technische follow-up van
door de Unie gefinancierde projecten voor de invoering van ERTMS, indien
relevant met inbegrip van een analyse van de aanbestedingsdocumenten bij
aanbestedingen. Ook ondersteunt het Bureau waar nodig de begunstigden van de
EU-fondsen om te zorgen dat de technische oplossingen die binnen projecten
worden geïmplementeerd volledig voldoen aan de TSI's voor besturing en
seingeving en derhalve volledig interoperabel zijn. Artikel 28 Accreditatie van laboratoria 1.
Het Bureau ondersteunt de geharmoniseerde
accreditering van ERTMS-laboratoria, met name door overeenkomstig Verordening
(EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad[15] passende richtsnoeren op te
stellen voor de accrediteringsinstanties. 2.
Het Bureau kan als waarnemer deelnemen aan de
collegiale toetsing die is voorgeschreven bij Verordening (EG) nr. 765/2008. HOOFDSTUK 7 TAKEN MET BETREKKING TOT HET TOEZICHT OP DE EUROPESE
SPOORWEGRUIMTE Artikel 29 Toezicht
op nationale veiligheidsinstanties 1.
Het Bureau ziet door middel van audits en
inspecties toe op de prestaties en de besluitvorming van nationale
veiligheidsinstanties. 2.
Het Bureau heeft het recht de volgende aspecten te
controleren: (a)
het vermogen van nationale veiligheidsinstanties om
taken op het gebied van spoorwegveiligheid en interoperabiliteit te verrichten, (b)
de effectiviteit van het toezicht door nationale
veiligheidsinstanties op veiligheidssystemen van de partijen als bedoeld in
artikel 16 van Richtlijn […] [spoorwegveiligheidsrichtlijn]. De procedure voor het uitvoeren van audits wordt
door de raad van bestuur vastgesteld. 3.
Het Bureau publiceert auditverslagen en zendt deze
aan de betrokken nationale veiligheidsinstanties en de Commissie. Elk
auditverslag dient met name een lijst van alle door het Bureau vastgestelde
tekortkomingen te bevatten, evenals aanbevelingen voor verbeteringen. 4.
Indien het Bureau van mening is dat de betrokken
nationale veiligheidsinstantie door de in lid 3 bedoelde tekortkomingen niet in
staat is om haar taken op het gebied van spoorwegveiligheid en
interoperabiliteit effectief te verrichten, beveelt het de nationale
veiligheidsinstantie aan om binnen een gelet op de omvang van de tekortkoming
vast te stellen termijn passende maatregelen te nemen. 5.
Indien een nationale veiligheidsinstantie de in lid
4 omschreven aanbeveling van het Bureau betwist of binnen drie maanden na
ontvangst van de aanbeveling van het Bureau geen maatregelen heeft getroffen,
kan de Commissie binnen zes maanden een besluit nemen overeenkomstig de in
artikel 75 uiteengezette adviesprocedure. 6.
Het Bureau mag eveneens aangekondigde en
onaangekondigde inspecties verrichten bij de nationale veiligheidsinstanties om
specifieke gebieden van hun activiteiten en hun werking te controleren en met
name documenten, processen en gegevens met betrekking tot hun taken als bedoeld
in artikel 16 van Richtlijn … [veiligheidsrichtlijn] te controleren. De
inspecties worden verricht op een ad-hocbasis of overeenkomstig een door het
Bureau ontwikkeld plan. Een inspectie duurt niet langer dan twee dagen. De
nationale instanties van de lidstaten faciliteren de werkzaamheden van het
personeel van het Bureau. Het Bureau dient bij de Commissie van elke inspectie een
verslag in. Artikel 30 Toezicht
op aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties 1.
Het Bureau houdt toezicht op de aangemelde
conformiteitsbeoordelingsinstanties middels ondersteuning van de
accreditatie-instanties, audits en inspecties overeenkomstig de leden 2 tot en
met 5. 2.
Het Bureau ondersteunt de geharmoniseerde
accreditatie van aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties, met name door
de accreditatie-instanties passende begeleiding te bieden inzake
evaluatiecriteria en ‑procedures om te beoordelen of de aangemelde
instanties voldoen aan de eisen als bedoeld in artikel 27 van Richtlijn …
[interoperabiliteitsrichtlijn], via de bij artikel 14 van Verordening (EG)
nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de
eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van
producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 erkende
Europese infrastructuur voor accreditatie. 3.
Indien aangemelde
conformiteitsbeoordelingsinstanties niet overeenkomstig artikel 24 van
Richtlijn ... [interoperabiliteitsrichtlijn] zijn geaccrediteerd, kan het
Bureau een audit uitvoeren van de mate waarin zij in staat zijn aan de eisen
als bedoeld in artikel 27 van die richtlijn te voldoen. De procedure voor het
verrichten van audits moet worden goedgekeurd door de raad van bestuur 4.
Het Bureau stelt auditverslagen op voor de in lid 3
bedoelde activiteiten en zendt deze aan de betrokken aangemelde
conformiteitsbeoordelingsinstantie en de Commissie. In elk auditverslag moeten
met name alle door het Bureau vastgestelde tekortkomingen worden omschreven en
aanbevelingen voor verbeteringen worden gedaan. Indien het Bureau van mening is
dat de betrokken aangemelde instantie door deze tekortkomingen niet in staat is
om haar taken op het gebied van spoorwegveiligheid en interoperabiliteit
effectief te verrichten, stelt het een aanbeveling vast waarin de lidstaat waar
die aangemelde instantie is gevestigd wordt verzocht om binnen een bepaalde
termijn passende maatregelen te nemen. 5.
Indien een lidstaat de in lid 4 genoemde
aanbeveling betwist of een aangemelde instantie binnen drie maanden na
ontvangst van de aanbeveling van het Bureau geen maatregelen heeft getroffen,
kan de Commissie binnen zes maanden een advies uitbrengen, overeenkomstig de in
artikel 75 uiteengezette procedure. 6.
Het Bureau mag ook aangekondigde en onaangekondigde
inspecties verrichten, met inbegrip van inspecties in samenwerking met de
betrokken nationale accreditatie-instanties, bij de aangemelde
conformiteitsbeoordelingsinstanties om specifieke gebieden van hun activiteiten
en hun werking te controleren en met name documenten, certificaten en gegevens
met betrekking tot hun taken als bedoeld in artikel 27 van Richtlijn …
[interoperabiliteitsrichtlijn] te controleren. De inspecties worden verricht op
een ad-hocbasis of overeenkomstig een door het Bureau ontwikkeld plan. Een
inspectie duurt niet langer dan twee dagen. De aangemelde
conformiteitsbeoordelingsinstanties faciliteren vergemakkelijken de
werkzaamheden van het personeel van het Bureau. Het Bureau dient bij de
Commissie van elke inspectie een verslag in. Artikel 31 Bewaking
van de voortgang inzake interoperabiliteit en veiligheid 1.
In samenwerking met het netwerk van nationale
onderzoeksorganen verzamelt het Bureau relevante gegevens over ongevallen en
incidenten en ziet het toe op de bijdrage van de nationale onderzoeksorganen
aan de veiligheid van het volledige spoorwegsysteem. 2.
Het Bureau ziet toe op de algemene
veiligheidsprestaties van het spoorwegsysteem. Het Bureau kan met name de
netwerken als bedoeld in artikel 34 om bijstand verzoeken, onder meer voor het
verzamelen van gegevens. Het Bureau baseert zich mede op door Eurostat
verzamelde gegevens en werkt met Eurostat samen om te voorkomen dat
werkzaamheden dubbel worden uitgevoerd en om de methodologische samenhang te
waarborgen van de gemeenschappelijke veiligheidsindicatoren en de indicatoren
die worden gebruikt voor andere vormen van vervoer. 3.
Het Bureau doet op verzoek van de Commissie
aanbevelingen over manieren om de interoperabiliteit van de spoorwegsystemen te
verbeteren, met name door de coördinatie tussen spoorwegondernemingen en
infrastructuurbeheerders te bevorderen. 4.
Het Bureau bewaakt de voortgang op het gebied van
de interoperabiliteit van spoorwegsystemen. Om de twee jaar dient het bij de
Commissie een verslag in over de voortgang op het gebied van interoperabiliteit
en veiligheid in de Europese spoorwegruimte en publiceert het dat verslag. 5.
Het Bureau stelt op verzoek van de Commissie
rapporten op over de voortgang bij de tenuitvoerlegging en toepassing van de
EU-wetgeving inzake veiligheid en interoperabiliteit in een bepaalde lidstaat. HOOFDSTUK 8 ANDERE TAKEN Artikel 32 Spoorwegpersoneel 1.
Het Bureau verricht de relevante taken met
betrekking tot spoorwegpersoneel als uiteengezet in de artikelen 4, 20, 22, 23,
25, 28, 33, 34, 35 en 37 van Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en
de Raad[16]. 2.
Het Bureau kan door de Commissie worden verzocht om
andere taken met betrekking tot spoorwegpersoneel te verrichten overeenkomstig
Richtlijn 2007/59/EG. 3.
In het kader van de in de leden 1 en 2 genoemde
taken raadpleegt het Bureau de autoriteiten die bevoegd zijn voor
aangelegenheden met betrekking tot spoorwegpersoneel. Het Bureau mag de
samenwerking tussen die autoriteiten bevorderen, onder meer door bijeenkomsten
met hun vertegenwoordigers te beleggen. Artikel 33 Registers
en de toegankelijkheid daarvan 1.
Het Bureau zet de Europese registers als bedoeld in
de artikelen 43, 44 en 45 van Richtlijn .... [interoperabiliteitsrichtlijn] op
en houdt deze bij. Het Bureau fungeert als systeemautoriteit voor alle
registers en databanken als bedoeld in de richtlijnen inzake veiligheid en
interoperabiliteit en de machinistenrichtlijn. Dit omvat in het bijzonder de
volgende taken: (a)
het ontwikkelen en onderhouden van specificaties
van de registers; (b)
het coördineren van ontwikkelingen in de lidstaten
met betrekking tot registers; (c)
aan relevante belanghebbenden richtsnoeren
verstrekken inzake de registers; (d)
aan de Commissie aanbevelingen doen voor
verbeteringen van de specificatie van bestaande registers en de eventuele
behoefte aan nieuwe registers. 2.
Het Bureau maakt de volgende in Richtlijn ...
[interoperabiliteitsrichtlijn] en Richtlijn ... [spoorwegveiligheidsrichtlijn]
voorgeschreven documenten en registers toegankelijk voor het publiek: (a)
de EG-keuringsverklaringen van subsystemen, (b)
de EG-conformiteitsverklaringen van
interoperabiliteitsonderdelen en EG-verklaringen van geschiktheid voor gebruik
van interoperabiliteitsonderdelen, (c)
de vergunningen die zijn afgegeven overeenkomstig
Richtlijn ... [richtlijn tot instelling van één Europese spoorwegruimte
(herschikking)], (d)
de overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn ...
[spoorwegveiligheidsrichtlijn] afgegeven veiligheidscertificaten, (e)
de overeenkomstig artikel 24 van Richtlijn ...
[spoorwegveiligheidsrichtlijn] aan het Bureau toegezonden onderzoeksverslagen, (f)
de overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn ...
[spoorwegveiligheidsrichtlijn] en artikel 14 van Richtlijn ...
[interoperabiliteitsrichtlijn] bij de Commissie aangemelde nationale
voorschriften, (g)
de voertuigregisters, onder meer via een koppeling
naar het betrokken nationale register, (h)
de infrastructuurregisters, onder meer via een
koppeling naar het desbetreffende nationale register, (i)
het Europees register van goedgekeurde
voertuigtypen, (j)
het register van verzoeken om wijzigingen en
geplande wijzigingen van de ERTMS-specificaties, (k)
het register van verzoeken om wijzigingen en
geplande wijzigingen in de specificaties van de TSI voor telematicatoepassingen
in het reizigersvervoer (TAP)/de TSI voor telematicatoepassingen in het
goederenvervoer (TAF), (l)
het door het Bureau bijgehouden register van
kenmerken van voertuighouders overeenkomstig de TSI exploitatie en
verkeersleiding, (m)
uitgebrachte kwaliteitsverslagen overeenkomstig
artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1371/2007. 3.
De praktische werkwijze voor de toezending van de
in lid 2 bedoelde documenten wordt door de Commissie en de lidstaten in overleg
vastgesteld op basis van een ontwerp van het Bureau. 4.
Bij de toezending van de documenten als bedoeld in
lid 2 kunnen de betrokken instanties aangeven welke documenten uit
veiligheidsoverwegingen niet openbaar mogen worden gemaakt. 5.
De nationale instanties die belast zijn met de
afgifte van de in de punten c) en d) van lid 2 bedoelde vergunningen en
certificaten stellen het Bureau binnen een maand in kennis van elk afzonderlijk
besluit tot verlening, verlenging, wijziging of intrekking van een vergunning
of certificaat. 6.
Het Bureau kan alle openbare documenten of
koppelingen die relevant zijn voor de doelstellingen van deze verordening
opnemen in het openbare gegevensbestand, met inachtneming van de geldende
EU-wetgeving inzake gegevensbescherming. Artikel 34 Netwerken
van nationale veiligheidsinstanties, onderzoeksorganen en representatieve
instanties 1.
Het Bureau richt een netwerk van nationale
veiligheidsinstanties op en een netwerk van de onderzoeksorganen als bedoeld in
artikel 21 van Richtlijn ... /… […] [spoorwegveiligheidsrichtlijn].
Het Bureau verzekert het secretariaat van deze netwerken. De taken van de
netwerken bestaan in het bijzonder uit: (a)
de uitwisseling van informatie met betrekking tot
spoorwegveiligheid en interoperabiliteit, (b)
bevorderen van goede werkwijzen, (c)
verstrekking van gegevens over spoorwegveiligheid
aan het Bureau, met name gegevens inzake gemeenschappelijke
veiligheidsindicatoren. Het Bureau bevordert de samenwerking tussen deze
netwerken en kan met name besluiten gezamenlijke bijeenkomsten van beide
netwerken te beleggen. 2.
Het Bureau richt een netwerk op van representatieve
instanties uit de spoorwegsector die op EU-niveau actief zijn. De lijst van
deze instanties wordt vastgesteld in een uitvoeringsbesluit van de Commissie,
overeenkomstig de adviesprocedure als bedoeld in artikel 75. Het Bureau
verzekert het secretariaat van dit netwerk. De taken van dit netwerk bestaan in
het bijzonder uit: (a)
de uitwisseling van informatie met betrekking tot
spoorwegveiligheid en interoperabiliteit, (b)
bevorderen van goede werkwijzen, (c)
verstrekken van gegevens over spoorwegveiligheid en
interoperabiliteit aan het Bureau. 3.
De netwerken als bedoeld in de leden 1 en 2 kunnen
niet-bindende adviezen uitbrengen over de ontwerpaanbevelingen als bedoeld in
artikel 9, lid 2. 4.
Het Bureau kan andere netwerken oprichten van
instanties of autoriteiten die voor bepaalde aspecten van het spoorwegsysteem
bevoegd zijn. 5.
De Commissie kan deelnemen aan bijeenkomsten of
netwerken als bedoeld in dit artikel. Artikel 35 Communicatie
en verspreiding Het Bureau verzorgt de voorlichting over het
Europees kader van spoorwegwetgeving, -normen en richtsnoeren en verspreidt die
informatie onder de relevante belanghebbenden overeenkomstig de door de raad
van bestuur vastgestelde communicatie- en verspreidingsplannen. Die plannen
worden opgesteld op basis van een behoefteanalyse en worden regelmatig door de
raad van bestuur bijgewerkt. Artikel 36 Onderzoek
en bevordering van innovatie 1.
Het Bureau draagt op verzoek van de Commissie bij
aan onderzoeksactiviteiten op spoorweggebied op EU-niveau, onder meer door
ondersteuning van de bevoegde diensten van de Commissie en representatieve
instanties. Deze bijdrage laat overige onderzoeksactiviteiten op EU-niveau
onverlet. 2.
De Commissie kan het Bureau opdracht geven
innovatie te bevorderen om de interoperabiliteit en veiligheid van het spoor te
verbeteren, met name wat betreft het gebruik van nieuwe informatietechnologieën
en tracking- en tracingsystemen. Artikel 37 Ondersteuning van de Commissie 1.
Het Bureau verleent de Commissie op haar verzoek
ondersteuning bij de tenuitvoerlegging van de EU-regelgeving die tot doel heeft
de interoperabiliteit van spoorwegsystemen te verbeteren en een
gemeenschappelijke beleid inzake de veiligheid van het Europese spoorwegsysteem
te ontwikkelen. 2.
Deze ondersteuning kan onder meer bestaan uit: (a)
verstrekking van technisch advies in
aangelegenheden die bijzondere knowhow vereisen, (b)
het verzamelen van informatie via de netwerken als
bedoeld in artikel 34. Artikel 38 Ondersteuning
bij de beoordeling van spoorwegprojecten Onverminderd de afwijkingen waarin artikel 9
van Richtlijn ... [interoperabiliteitsrichtlijn] voorziet, onderzoekt het
Bureau op verzoek van de Commissie vanuit het oogpunt van interoperabiliteit en
veiligheid elk project voor het ontwerp, de bouw, de vernieuwing of de
verbetering van het subsysteem waarvoor een aanvraag om financiële EU-bijstand
is ingediend. Het Bureau brengt binnen een met het belang
van het project en de beschikbare middelen evenredige en in overleg met de
Commissie te bepalen termijn, doch uiterlijk binnen twee maanden, advies uit
over de conformiteit van het project met de toepasselijke wetgeving inzake
spoorwegveiligheid en interoperabiliteit. Artikel 39 Ondersteuning
van lidstaten, kandidaat-lidstaten en belanghebbenden 1.
Op eigen initiatief of op verzoek van de Commissie,
lidstaten, kandidaat-lidstaten of de netwerken als bedoeld in artikel 34
verzorgt het Bureau opleidingen en verricht het andere passende activiteiten in
verband met de toepassing en de uitlegging van de wetgeving inzake spoorweginteroperabiliteit
en -veiligheid en levert het aanverwante producten, waaronder registers,
uitvoeringsinformatie of aanbevelingen. 2.
De aard en omvang van de werkzaamheden als bedoeld
in lid 1 worden door de raad van bestuur vastgesteld en opgenomen in het
werkprogramma. Artikel 40 Internationale
betrekkingen 1.
Voor zover noodzakelijk voor de verwezenlijking van
de doelstellingen van deze verordening en onverminderd de respectieve
bevoegdheden van de lidstaten en de instellingen van de Unie, waaronder de Europese
dienst voor extern optreden, kan het Bureau contacten aanknopen en
administratieve regelingen treffen met toezichthoudende instanties,
internationale organisaties en autoriteiten van derde landen die bevoegd zijn
voor aangelegenheden die binnen het werkgebied van het Bureau vallen, teneinde
op de hoogte te blijven van wetenschappelijke en technische ontwikkelingen en
de spoorwegwetgeving en -normen van de Europese Unie te promoten. 2.
Deze regelingen scheppen geen wettelijke
verplichtingen voor de Unie en haar lidstaten, en zij beletten lidstaten en hun
bevoegde autoriteiten niet om bilaterale of multilaterale regelingen te treffen
met deze toezichthoudende instanties, internationale organisaties en
autoriteiten van derde landen. Deze regelingen en samenwerking dienen vooraf
met de Commissie te worden besproken en geregeld aan haar te worden
gerapporteerd. 3.
De raad van bestuur stelt een strategie vast voor
betrekkingen met derde landen of internationale organisaties inzake
aangelegenheden die onder de bevoegdheden van het Bureau vallen. Deze strategie
wordt opgenomen in de jaarlijkse en meerjarige werkprogramma's van het Bureau,
met vermelding van de bijbehorende middelen. Artikel 41 Coördinatie
met betrekking tot onderdelen Het Bureau werkt mee aan een inventarisatie
van spoorwegonderdelen die mogelijk kunnen worden gestandaardiseerd. Daartoe
kan het een werkgroep instellen om de activiteiten van de betrokken partijen te
coördineren en kan het contacten aanknopen met de Europese
normalisatie-instellingen. Het Bureau doet de Commissie relevante
aanbevelingen. HOOFDSTUK 9 ORGANISATIE VAN HET BUREAU Artikel 42 Administratieve en bestuurlijke structuur De administratieve en bestuurlijke structuur van het Bureau omvat: (a)
een raad van bestuur, die de in artikel 47 vastgestelde
taken uitoefent, (b)
een uitvoerend comité, dat de in artikel 49
genoemde taken vervult, (c)
een uitvoerend directeur, die de in artikel 50
genoemde verantwoordelijkheden uitoefent, (d)
een kamer van beroep, die de in artikel 54 tot en
met 56 genoemde verantwoordelijkheden uitoefent. Artikel 43 Samenstelling
van de raad van bestuur 1.
De raad van bestuur bestaat uit een
vertegenwoordiger van elke lidstaat en vier vertegenwoordigers van de
Commissie, die allen stemrecht hebben. In de raad van bestuur zetelen ook zes
vertegenwoordigers zonder stemrecht, die op Europees niveau de volgende groepen
vertegenwoordigen: (a)
spoorwegondernemingen, (b)
infrastructuurbeheerders, (c)
de spoorwegindustrie, (d)
vakbonden, (e)
reizigers, (f)
klanten van het goederenvervoer. Voor elk van deze categorieën benoemt de Commissie
een vertegenwoordiger en een plaatsvervanger op basis van een door hun
respectieve Europese organisaties ingediende lijst met vier namen. 2.
Leden van de raad van bestuur en hun
plaatsvervangers worden benoemd vanwege hun kennis van de kerntaken van het
Bureau en rekening houdend met relevante vaardigheden op het gebied van
management, bestuur en begrotingen. Alle partijen leveren inspanningen om het
verloop onder hun vertegenwoordigers in de raad van bestuur te beperken en de
continuïteit van de werkzaamheden van de raad te verzekeren. Alle partijen
streven naar een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de
raad van bestuur. 3.
De lidstaten en de Commissie benoemen hun leden van
de raad van bestuur, alsmede een plaatsvervanger, die dat lid bij diens
afwezigheid vertegenwoordigt. 4.
De ambtstermijn van de leden bedraagt vier jaar en
kan worden verlengd. 5.
Indien van toepassing worden de deelname van
vertegenwoordigers van derde landen en de voorwaarden daarvoor vastgesteld in de
regelingen als bedoeld in artikel 68. Artikel 44 Voorzitter
van de raad van bestuur 1.
De raad van bestuur kiest bij tweederde meerderheid
van zijn stemgerechtigde leden uit de vertegenwoordigers van de lidstaten een
voorzitter, alsmede een vicevoorzitter, een functie waarvoor alle leden zich
kandidaat kunnen stellen. De vicevoorzitter vervangt de voorzitter wanneer
deze is verhinderd zijn/haar taken te verrichten. 2.
De ambtstermijn van de voorzitter en de
vicevoorzitter bedraagt vier jaar en kan worden verlengd. Indien echter hun
lidmaatschap van de raad van bestuur tijdens hun ambtstermijn eindigt, loopt
hun ambtstermijn op dezelfde datum af. Artikel 45 Vergaderingen 1.
De voorzitter roept de raad van bestuur in
vergadering bijeen. De uitvoerend directeur van het Bureau neemt deel aan de
vergaderingen. 2.
De raad van bestuur komt ten minste tweemaal per
jaar bijeen. Voorts komt hij bijeen op initiatief van zijn voorzitter, dan wel
op verzoek van de Commissie, de meerderheid van zijn leden of een derde van de
vertegenwoordigers van de lidstaten in de raad van bestuur. Artikel 46 Stemming Tenzij anders bepaald in deze verordening
neemt de raad van bestuur zijn besluiten bij absolute meerderheid van zijn
stemgerechtigde leden. Elk stemgerechtigd lid beschikt over één stem. Artikel 47 Taken
van de raad van bestuur 1.
Om te waarborgen dat het Bureau zijn taken vervult,
verricht de raad van bestuur de volgende werkzaamheden: (a)
het jaarverslag over de werkzaamheden van het
Bureau tijdens het voorgaande jaar aannemen en dat verslag voor 1 juli
toezenden aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer,
en het verslag openbaar maken; (b)
jaarlijks, bij tweederde meerderheid van zijn
stemgerechtigde leden, na ontvangst van het advies van de Commissie en
overeenkomstig artikel 48, het werkprogramma van het Bureau voor het volgende
jaar en een strategisch meerjarig werkprogramma vaststellen; (c)
bij tweederde meerderheid van zijn stemgerechtigde
leden de jaarbegroting van het Bureau vaststellen en andere functies met
betrekking tot de begroting van het Bureau uitoefenen overeenkomstig hoofdstuk
10; (d)
vaststellen van procedures voor het nemen van
besluiten door de uitvoerend directeur; (e)
vaststellen van een inspectiebeleid overeenkomstig
artikel 10; (f)
vaststellen van zijn huishoudelijk reglement; (g)
vaststellen en bijwerken van de communicatie- en
verspreidingsplannen als bedoeld in artikel 35; (h)
vaststellen van procedures voor het uitvoeren van
de audits als bedoeld in de artikelen 29 en 30; (i)
overeenkomstig lid 2, met betrekking tot het personeel
van het Bureau de bevoegdheden tot aanstelling uitoefenen die krachtens het
statuut aan het tot aanstelling bevoegde gezag is verleend en die krachtens de
regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden is verleend aan
het tot het sluiten van arbeidscontracten bevoegde gezag ("de bevoegdheden
tot aanstelling"); (j)
vaststellen van passende uitvoeringsvoorschriften
voor het Statuut en de Regeling voor de andere personeelsleden in
overeenstemming met de procedure van artikel 110 van het Statuut; (k)
benoemen van de uitvoerend directeur, verlengen van
zijn ambtstermijn verlengen of hem uit zijn functie ontheffen, bij tweederde
meerderheid van de stemgerechtigde leden van de raad van bestuur overeenkomstig
artikel 62; (l)
vaststellen van een strategie voor
fraudebestrijding die evenredig is met de risico's van fraude, gelet op de
kosten en de baten van de te nemen maatregelen; (m)
waarborgen van een passende opvolging voor de
bevindingen en aanbevelingen uit onderzoeken van het Europees Bureau voor
fraudebestrijding (OLAF) en de diverse interne of externe auditverslagen en
beoordelingen; (n)
vaststellen van voorschriften voor preventie van,
en omgang met belangenconflicten bij leden van de raad van bestuur en de kamer
van beroep. 2.
Overeenkomstig de procedure van artikel 110
van het Statuut kan de raad van bestuur op basis van artikel 2,
lid 1, van het Statuut en op basis van artikel 6 van de regeling
welke van toepassing is op de andere personeelsleden, een besluit aannemen om
de bevoegdheden tot aanstelling te delegeren aan de uitvoerend directeur en de
voorwaarden vast te stellen waaronder die delegatie kan worden geschorst. De
uitvoerend directeur mag deze bevoegdheid op zijn beurt subdelegeren. In toepassing van de vorige alinea en wanneer
uitzonderlijke omstandigheden dat vereisen, kan de raad van bestuur een besluit
nemen om de delegatie van bevoegdheden tot aanstelling aan de uitvoerend
directeur en de door hem verleende subdelegatie tijdelijk te schorsen en deze
bevoegdheden zelf uitoefenen, dan wel delegeren aan een van zijn leden of een
ander personeelslid dan de uitvoerend directeur. Artikel 48 Jaarlijkse
en meerjarige werkprogramma's 1.
De raad van bestuur van het Bureau stelt uiterlijk
op 30 november van elk jaar het werkprogramma vast, rekening houdend met het
advies van de Commissie, en zendt dit aan de lidstaten, het Europees Parlement,
de Raad, de Commissie en de netwerken als bedoeld in artikel 34. 2.
De vaststelling van het werkprogramma geschiedt los
van de jaarlijkse begrotingsprocedure van de Unie. Indien de Commissie binnen
vijftien dagen na de datum van aanneming van het werkprogramma te kennen geeft
het niet eens te zijn met het aangenomen werkprogramma, bespreekt de raad van
bestuur het werkprogramma opnieuw en neemt hij het eventueel gewijzigde werkprogramma
binnen twee maanden in tweede lezing aan, hetzij met een twee derde
meerderheid van zijn stemgerechtigde leden, met inbegrip van alle
vertegenwoordigers van de Commissie, hetzij met eenparigheid van stemmen van de
vertegenwoordigers van de lidstaten. 3.
In het werkprogramma van het Bureau wordt voor elke
activiteit de doelstelling vermeld. In algemene zin wordt voor elke activiteit
en elk project een duidelijk verband gelegd met de middelen die voor die
activiteit zijn vereist, overeenkomstig de principes van activiteitsgestuurd
begroten en management en de vroegtijdige effectbeoordelingsprocedure van
artikel 7, lid 2. 4.
Indien nodig wijzigt de raad van bestuur het
vastgestelde werkprogramma wanneer een nieuwe taak aan het Bureau wordt
opgedragen. Wanneer een dergelijke nieuwe taak wordt toegevoegd, wordt een
analyse gemaakt van de gevolgen voor de personele en budgettaire middelen en
kan worden besloten om andere taken uit te stellen. 5.
De raad van bestuur stelt daarnaast uiterlijk op 30
november van elk jaar een strategisch meerjarig werkprogramma vast en werkt dat
bij. Er wordt rekening gehouden met het advies van de Commissie. Het Europees
Parlement en de netwerken als bedoeld in artikel 34 worden geraadpleegd over
het ontwerpprogramma. Het goedgekeurde meerjarige werkprogramma wordt
doorgestuurd naar de lidstaten, het Europees Parlement, de Raad, de Commissie
en de in artikel 34 genoemde netwerken. Artikel 49 Uitvoerend
comité 1.
De raad van bestuur wordt bijgestaan door een
uitvoerend comité. 2.
Het uitvoerend comité wordt belast met het
voorbereiden van door de raad van bestuur te nemen besluiten. Indien dat in
dringende gevallen noodzakelijk is, neemt het namens de raad van bestuur
bepaalde voorlopige besluiten, met name in administratieve en begrotingsaangelegenheden. Samen met de raad van bestuur draagt het zorg voor
een passende opvolging voor de bevindingen en aanbevelingen uit onderzoeken van
het OLAF en de diverse interne of externe auditverslagen en evaluaties. Onverminderd de verantwoordelijkheden van de
uitvoerend directeur als omschreven in artikel 30 ondersteunt en adviseert het
uitvoerend comité hem/haar bij de tenuitvoerlegging van de besluiten van de
raad van bestuur teneinde het toezicht op het &administratief en
begrotingsbeheer te versterken. 3.
Het uitvoerend comité bestaat uit de voorzitter van
de raad van bestuur, een vertegenwoordiger van de Commissie en [vier] andere
leden van de raad van bestuur. De raad van bestuur benoemt de leden van het
uitvoerend comité en zijn voorzitter. 4.
De ambtstermijn van de leden van het uitvoerend
comité heeft dezelfde duur als die van de leden van de raad van bestuur. 5.
Het uitvoerend comité komt ten minste eenmaal per
kwartaal bijeen. Op verzoek van de leden van het comité roept de voorzitter van
het uitvoerend comité extra vergaderingen bijeen. 6.
De raad van bestuur stelt het huishoudelijk
reglement van het uitvoerend comité vast. Artikel 50 Taken
van de uitvoerend directeur 1.
Het Bureau wordt geleid door zijn uitvoerend
directeur, die volledig onafhankelijk is in de uitoefening van zijn taken. De
uitvoerend directeur rapporteert aan de raad van bestuur. 2.
Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie, de
raad van bestuur of het uitvoerend comité, vraagt of aanvaardt de uitvoerend
directeur geen instructies van een regering of een andere instantie. 3.
De uitvoerend directeur brengt desgevraagd aan het
Europees Parlement verslag uit over de wijze waarop hij zijn taken uitvoert. De
Raad kan de uitvoerend directeur verzoeken verslag uit te brengen over de wijze
waarop hij zijn taken uitvoert. 4.
De uitvoerend directeur treedt op als wettelijke
vertegenwoordiger van het Bureau. Hij/zij keurt alle besluiten, aanbevelingen,
adviezen en overige formele handelingen van het Bureau goed. 5.
De uitvoerend directeur is belast met het
bestuurlijk beheer van het Bureau en met de uitvoering van de taken die het op
grond van deze verordening heeft. De uitvoerend directeur is in het bijzonder
belast met: (a)
de dagelijkse leiding van het Bureau; (b)
de uitvoering van de besluiten van de raad van bestuur; (c)
opstellen van het jaarlijkse werkprogramma en het
strategisch meerjarig werkprogramma, die na raadpleging van de Commissie aan de
raad van bestuur worden voorgelegd; (d)
uitvoeren van het jaarlijkse werkprogramma en het
strategisch meerjarig werkprogramma en, voor zover mogelijk, voldoen aan
verzoeken om ondersteuning van de Commissie met betrekking tot de taken van het
Bureau op grond van deze verordening; (e)
rapporteren aan de raad van bestuur over de
uitvoering van het strategisch meerjarig werkprogramma; (f)
de nodige regelingen treffen, waaronder met name de
vaststelling van interne administratieve instructies en de bekendmaking van
aanwijzingen, om te waarborgen dat het Bureau overeenkomstig deze verordening
functioneert; (g)
invoeren van een doelmatig monitoringsysteem om de
resultaten van het Bureau te kunnen toetsen aan de operationele doelstellingen
en invoeren van een methode van regelmatige beoordelingen overeenkomstig de
erkende vaknormen; (h)
jaarlijks een algemeen ontwerpverslag opstellen op
basis van de onder g) genoemde toetsings- en beoordelingssystemen en dit
verslag voorleggen aan de raad van bestuur; (i)
opstellen van een ontwerpraming van de inkomsten en
uitgaven van het Bureau overeenkomstig artikel 58 en het uitvoeren van de
begroting overeenkomstig artikel 59; (j)
opstellen van het jaarverslag over de werkzaamheden
van het Bureau en dat verslag ter beoordeling voorstellen aan de raad van
bestuur; (k)
opstellen van een actieplan als follow-up van
ex-postevaluaties en de halfjaarlijkse voortgangsrapportage aan de Commissie; (l)
beschermen van de financiële belangen van de Unie
door toepassing van preventiemaatregelen tegen fraude, corruptie en andere
onwettige activiteiten, door middel van effectieve controles en, indien
onregelmatigheden worden vastgesteld, door terugvordering van ten onrechte
betaalde bedragen en afschrikkende administratieve en financiële sancties; (m)
een eigen strategie voor fraudebestrijding van het
Bureau ontwikkelen en de deze ter goedkeuring voorleggen aan de raad van
bestuur; (n)
opstellen van een ontwerp van financieel reglement
van het Bureau, dat overeenkomstig artikel 60 wordt aangenomen door de
raad van bestuur, alsook de maatregelen ter uitvoering van die regeling. Artikel 51 Instelling
en samenstelling van de kamers van beroep 1.
Het Bureau stelt één of meer kamers van beroep in. 2.
Een kamer van beroep is samengesteld uit een
voorzitter en twee andere leden. Zij hebben plaatsvervangers, die hen bij
afwezigheid vertegenwoordigen. 3.
De raad van bestuur benoemt de voorzitter, de
andere leden en hun plaatsvervangers uit een door de Commissie vastgestelde
lijst met gekwalificeerde kandidaten. 4.
Wanneer de kamer van beroep van oordeel is dat de
aard van het beroep dit vereist, kan deze de raad van bestuur verzoeken nog
twee extra leden en plaatsvervangers te benoemen op basis van de in lid 3
genoemde lijst. 5.
Op voorstel van het Bureau stelt de Commissie het
huishoudelijk reglement van de kamer van beroep vast, na de raad van bestuur te
hebben geraadpleegd en overeenkomstig de in artikel 75 bedoelde
raadplegingsprocedure. Artikel 52 Leden
van de kamer van beroep 1.
De ambtstermijn van de leden en plaatsvervangers
van een kamer van beroep bedraagt vier jaar en kan worden verlengd. 2.
De leden van een kamer van beroep zijn
onafhankelijk en mogen geen andere taken binnen het Bureau vervullen. Bij het
nemen van hun besluiten zijn zij niet aan instructies gebonden. 3.
De leden van een kamer van beroep mogen tijdens hun
ambtstermijn niet van hun functie worden ontheven, noch van de lijst van
gekwalificeerde kandidaten worden verwijderd, tenzij er ernstige gronden zijn
voor deze ontheffing of verwijdering en de Commissie hier na advies van de raad
van bestuur toe besluit. Artikel 53 Uitsluiting
en wraking 1.
De leden van de kamer van beroep kunnen niet aan
een beroepsprocedure deelnemen wanneer zij daarbij enig persoonlijk belang
hebben of voordien betrokken zijn geweest als vertegenwoordiger van een van de
partijen in de procedure, dan wel wanneer zij aan betrokken waren bij het
betwiste besluit. 2.
Leden van de kamer van beroep die van mening zijn
dat zij om één van de redenen als genoemd in lid 1 of om een andere reden geen
deel behoren te nemen aan een beroepsprocedure, stellen de kamer van beroep
daarvan in kennis, die dienovereenkomstig een besluit neemt over de uitsluiting
van die leden. Artikel 54 Besluiten
waartegen beroep kan worden aangetekend 1.
Beroep kan worden aangetekend voor de kamer van
beroep tegen besluiten van het Bureau op grond van de artikelen 12, 16, 17 en
18. 2.
Een ingevolge lid 1 van dit artikel aangetekend
beroep heeft geen schorsende werking. Het Bureau kan de toepassing van het
besluit waartegen beroep wordt ingesteld echter opschorten indien het van
mening is dat de omstandigheden dat toelaten. Artikel 55 Personen
die beroep kunnen aantekenen, termijnen en vorm 1.
Elke natuurlijke of rechtspersoon kan beroep
aantekenen tegen een door het Bureau overeenkomstig de artikelen 12, 16, 17 en
18 tot die persoon gericht besluit. 2.
Het beroep wordt samen met de uiteenzetting van de
gronden voor het beroep binnen twee maanden na de kennisgeving van het besluit
aan de betrokken persoon, dan wel bij gebreke daarvan, binnen twee maanden na
de dag van publicatie van het besluit door het Bureau, schriftelijk bij het
Bureau ingediend. Artikel 56 Onderzoek
van en beslissingen inzake beroep 1.
De kamer van beroep gaat bij het onderzoek
voortvarend te werk. De kamer nodigt zo vaak als noodzakelijk is de partijen in
de beroepsprocedure uit om binnen een bepaalde termijn opmerkingen in te dienen
naar aanleiding van de kennisgevingen van de kamer of de mededelingen van de
andere partijen in de beroepsprocedure. Het is de partijen in de
beroepsprocedure toegestaan hun standpunt mondeling uiteen te zetten. 2.
De kamer van beroep kan de passende bevoegdheid
uitoefenen die binnen de bevoegdheid van het Bureau valt, dan wel de zaak
terugverwijzen naar het bevoegde orgaan van het Bureau. Dit orgaan is gebonden
aan de beslissing van de kamer van beroep. Artikel 57 Beroep
bij het Hof van Justitie 1.
Een beroep tot nietigverklaring van de besluiten
die het Bureau op grond van de artikelen 12, 16, 17 en 18 heeft genomen, kan
pas bij het Hof van Justitie van de Europese Unie worden ingeleid nadat alle
beroepsmogelijkheden bij het Bureau zelf zijn uitgeput. 2.
Het Bureau treft alle noodzakelijke
maatregelen ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie van de
Europese Unie. HOOFDSTUK 10 FINANCIËLE BEPALINGEN Artikel 58 Begroting 1.
Voor ieder begrotingsjaar, dat samenvalt met het
kalenderjaar, worden voor alle inkomsten en uitgaven van het Bureau prognoses
opgesteld die worden opgenomen in de begroting van het Bureau. De inkomsten en
uitgaven moeten in evenwicht zijn. 2.
De inkomsten van het Bureau bestaan uit: (a)
een bijdrage van de Unie; (b)
eventuele bijdragen van derde landen die aan de
werkzaamheden van het Bureau deelnemen op grond van artikel 68; (c)
de vergoedingen die worden betaald door aanvragers
en houders van certificaten en vergunningen die door het Bureau worden
afgegeven overeenkomstig de artikelen 12, 16, 17 en 18; (d)
vergoedingen voor publicaties, opleidingen en andere
door het Bureau geleverde diensten; (e)
vrijwillige financiële bijdragen van lidstaten,
derde landen of andere entiteiten, voor zover deze bijdragen de
onafhankelijkheid en onpartijdigheid van het Bureau niet in het gedrang
brengen. 3.
De uitgaven van het Bureau bestaan uit operationele
uitgaven en personeels-, administratie-, infrastructuurkosten. 4.
De inkomsten en uitgaven moeten in evenwicht zijn. 5.
De raad van bestuur stelt jaarlijks, aan de hand
van de ontwerpraming die door de uitvoerend directeur is opgesteld op basis van
een activiteitsgestuurde begroting, de raming op van de inkomsten en uitgaven
van het Bureau voor het volgende begrotingsjaar. Deze raming, die tevens een
ontwerppersoneelsformatie bevat, wordt uiterlijk op 31 januari door
de raad van bestuur bij de Commissie ingediend. 6.
De raming wordt samen met het voorontwerp van de
algemene begroting van de Unie door de Commissie ingediend bij het Europees
Parlement en de Raad (hierna "begrotingsautoriteit" genoemd). 7.
Op basis van deze raming neemt de Commissie de
geraamde bedragen die zij nodig acht met betrekking tot de personeelsformatie
en de subsidie ten laste van de algemene begroting op in het voorontwerp van
algemene begroting, dat zij overeenkomstig artikel 314 van het Verdrag
voorlegt aan de begrotingsautoriteit, samen met een beschrijving en
verantwoording van alle verschillen tussen de raming van het Bureau en het
bedrag van de subsidie ten laste van de algemene begroting. 8.
De begrotingsautoriteit keurt de kredieten goed
voor de subsidie aan het Bureau. De begrotingsautoriteit stelt de
personeelsformatie van het Bureau vast. 9.
De begroting wordt vastgesteld door de raad van
bestuur bij tweederde meerderheid van zijn stemgerechtigde leden. De begroting
wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van
de Unie. De begroting wordt zo nodig dienovereenkomstig aangepast. 10.
De raad van bestuur stelt de begrotingsautoriteit
zo spoedig mogelijk in kennis van de projecten die hij voornemens is te
realiseren en die aanzienlijke financiële gevolgen kunnen hebben voor de
begroting, met name onroerendgoedprojecten, zoals de huur of aankoop van
gebouwen. De raad van bestuur brengt de Commissie daarvan op de hoogte. Wanneer
een tak van de begrotingsautoriteit kennis heeft gegeven van zijn voornemen om
een advies over het project te verstrekken, doet hij dit binnen zes weken na
kennisgeving van het project toekomen aan de raad van bestuur. Artikel 59 Uitvoering
en controle van de begroting 1.
De uitvoerend directeur voert de begroting van het
Bureau uit. 2.
Uiterlijk op 1 maart van het jaar dat volgt op
elk afgesloten begrotingsjaar dient de rekenplichtige van het Bureau de
voorlopige rekeningen met het verslag over het budgettaire en financiële beheer
van het begrotingsjaar in bij de rekenplichtige van de Commissie. De
rekenplichtige van de Commissie consolideert de voorlopige rekeningen van de
instellingen en de gedecentraliseerde organen overeenkomstig artikel 147 van
Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het algemene Financieel Reglement. 3.
Uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt
op elk afgesloten begrotingsjaar dient de rekenplichtige van de Commissie de
voorlopige rekeningen van het Bureau met het verslag over het budgettaire en
financiële beheer van dat begrotingsjaar in bij de Rekenkamer. Het verslag over
het budgettaire en financiële beheer van het begrotingsjaar wordt ook
toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad. De Rekenkamer onderzoekt deze rekeningen
overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag. De Rekenkamer publiceert elk jaar
een verslag van de activiteiten van het Bureau. 4.
Na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer
over de voorlopige rekeningen van het Bureau overeenkomstig artikel 148 van het
algemeen Financieel Reglement; maakt de uitvoerend directeur van het Bureau
onder zijn eigen verantwoordelijkheid de definitieve rekeningen van het Bureau
op en legt hij deze voor advies voor aan de raad van bestuur. 5.
De raad van bestuur brengt advies uit over de
definitieve rekeningen van het Bureau. 6.
Uiterlijk op 1 juli van het jaar dat volgt op elk
afgesloten begrotingsjaar dient de uitvoerend directeur de definitieve
rekeningen en het advies van de raad van bestuur in bij het Europees Parlement,
de Raad, de Commissie en de Rekenkamer. 7.
De definitieve rekeningen worden gepubliceerd. 8.
De uitvoerend directeur zendt de Rekenkamer
uiterlijk op 30 september van het jaar dat volgt op elk afgesloten
begrotingsjaar een antwoord op de door haar geformuleerde opmerkingen. Hij
deelt dit antwoord ook mee aan de raad van bestuur. 9.
De uitvoerend directeur verstrekt het Europees
Parlement op verzoek, overeenkomstig artikel 165, lid 3, van het algemeen
Financieel Reglement, alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop
van de kwijtingsprocedure voor het desbetreffende begrotingsjaar. 10.
Vóór 30 april van het jaar N+2 verleent het
Europees Parlement op aanbeveling van de Raad, die met gekwalificeerde
meerderheid van stemmen besluit, de uitvoerend directeur kwijting met
betrekking tot de uitvoering van de begroting van begrotingsjaar n. Artikel 60 Financieel
Reglement De financiële regels die van toepassing zijn
op het Bureau worden vastgesteld door de raad van bestuur, na raadpleging van
de Commissie. Zij mogen niet afwijken van Verordening (EG, Euratom) nr.
2343/2002[17]
tenzij dat specifiek vereist is voor het functioneren van het Bureau en de
Commissie daarmee vooraf heeft ingestemd. HOOFDSTUK 11 PERSONEEL Artikel 61 Algemene
bepalingen 1.
Het Statuut van de Europese Unie, de Regeling voor
de andere personeelsleden van de Europese Unie en de voorschriften die bij
overeenkomst zijn vastgesteld tussen de instellingen van de Europese Unie ten
behoeve van de uitvoering van dit Statuut zijn van toepassing op het personeel
van het Bureau. 2.
In het belang van zijn diensten werft het Bureau: (a)
personeel dat in aanmerking komt voor een
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur, en (b)
personeel dat niet in aanmerking komt voor een
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur. Voor dit artikel worden passende
uitvoeringsvoorschriften aangenomen overeenkomstig de procedure van
artikel 110 van het Statuut. 3.
Het Bureau neemt alle passende bestuurlijke
maatregelen om zijn diensten zodanig in te richten dat alle eventuele
belangenconflicten worden vermeden. Artikel 62 Uitvoerend
directeur 1.
De uitvoerend directeur wordt aangesteld als
tijdelijk medewerker van het Bureau op grond van artikel 2, onder a), van de
Regeling van toepassing op de andere personeelsleden. 2.
De uitvoerend directeur wordt na een open en
transparante selectieprocedure door de raad van bestuur benoemd uit een lijst
van door de Commissie voorgestelde kandidaten. Voor het sluiten van de arbeidsovereenkomst met de
uitvoerend directeur wordt het Bureau vertegenwoordigd door de voorzitter van
de raad van bestuur. Vóór de benoeming kan de door de raad van bestuur
gekozen kandidaat worden verzocht een verklaring voor de bevoegde commissie van
het Europees Parlement af te leggen en vragen van de commissieleden te
beantwoorden. 3.
De ambtstermijn van de uitvoerend directeur
bedraagt vijf jaar. Aan het eind van deze termijn stelt de Commissie een
beoordeling op waarin rekening wordt gehouden met de evaluatie van de
resultaten van de uitvoerend directeur en de toekomstige taken en uitdagingen
van het Bureau. 4.
Op voorstel van de Commissie, waarin rekening wordt
gehouden met de beoordeling als bedoeld in lid 3, kan de raad van bestuur de
ambtstermijn van de uitvoerend directeur eenmaal verlengen met ten hoogste vijf
jaar. 5.
De raad van bestuur stelt het Europees Parlement in
kennis van zijn voornemen om de ambtstermijn van de uitvoerend directeur te
verlengen. In de maand die voorafgaat aan de verlenging van zijn of haar
ambtstermijn kan de uitvoerend directeur worden gevraagd een verklaring voor de
bevoegde commissie van het Europees Parlement af te leggen en vragen van de
commissieleden te beantwoorden. 6.
Een uitvoerend directeur wiens ambtstermijn is
verlengd, is aan het eind van de volledige termijn uitgesloten van een andere
selectieprocedure voor dezelfde functie. 7.
De uitvoerend directeur kan uitsluitend uit zijn
functie worden ontheven bij besluit van de raad van bestuur op voorstel van de
Commissie. Artikel 63 Gedetacheerde
nationale deskundigen en andere personeelsleden Het Bureau kan ook een beroep doen op
gedetacheerde nationale deskundigen of andere personeelsleden die niet bij het
Bureau in dienst zijn op grond van het Statuut en de regeling welke van
toepassing is op de andere personeelsleden . Bij besluit van de raad van bestuur worden de
voorschriften vastgesteld voor de detachering van nationale deskundigen naar
het Bureau. HOOFDSTUK 12 ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 64 Voorrechten
en immuniteiten Op het Bureau en zijn personeel is het
Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie van
toepassing. Artikel 65 Vestigingsovereenkomst
en voorwaarden voor de exploitatie 1.
De noodzakelijke bepalingen betreffende de
huisvesting van het Bureau in de gastlidstaat en de door deze lidstaat ter
beschikking gestelde installaties, alsook de specifieke voorschriften die in de
gastlidstaat van het Bureau gelden voor de uitvoerend directeur, de leden van
de raad van bestuur, het personeel van het Bureau en hun gezinsleden, worden
vastgesteld in een vestigingsovereenkomst tussen het Bureau en de gastlidstaat,
die wordt gesloten nadat de raad van bestuur daarmee heeft ingestemd, doch
uiterlijk in 2015. 2.
De gastlidstaat zorgt ervoor dat het Bureau in
optimale omstandigheden kan werken, onder andere door het aanbieden van
meertalig onderwijs met een Europese dimensie en degelijke
vervoersverbindingen. Artikel 66 Aansprakelijkheid 1.
De contractuele aansprakelijkheid van het Bureau
wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op het desbetreffende
contract. 2.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie is
bevoegd om uitspraak te doen krachtens arbitrageclausules in de door het Bureau
gesloten overeenkomsten. 3.
In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid
vergoedt het Bureau overeenkomstig de gemeenschappelijke rechtsbeginselen van
de lidstaten alle door zijn diensten of personeelsleden in de uitoefening van
hun functie veroorzaakte schade. 4.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft
rechtsmacht voor geschillen over de vergoeding van de in lid 3 bedoelde schade. Artikel 67 Talenregeling 1.
De bepalingen van Verordening nr. 1 van de Raad van
15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische
Gemeenschap[18]
zijn van toepassing op het Bureau. 2.
De voor het functioneren van het Bureau
noodzakelijke vertalingen worden gemaakt door het Vertaalbureau voor de organen
van de Europese Unie. Artikel 68 Deelname
door derde landen aan de werkzaamheden van het Bureau 1.
Onverminderd artikel 40 staat het Bureau open voor
deelname door derde landen en met name door landen binnen de werkingssfeer van
het Europees nabuurschapsbeleid, landen die onder het uitbreidingsbeleid vallen
en EVA-landen met de Unie overeenkomsten hebben gesloten op grond waarvan zij
wetgeving van de Unie of vergelijkbare nationale maatregelen hebben vastgesteld
en toepassen op het gebied waarop deze verordening betrekking heeft. 2.
Overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van de
overeenkomsten als bedoeld in lid 1 worden regelingen tussen het Bureau en
derde landen getroffen waarin de wijze van deelname van deze landen aan de
werkzaamheden van het Bureau nader is uitgewerkt wat betreft de aard en de
omvang van die deelname. Deze regelingen bevatten bepalingen met betrekking tot
de financiële bijdragen en het personeel. Zij kunnen voorzien in een
vertegenwoordiging zonder stemrecht in de raad van bestuur. Het Bureau ondertekent de regelingen na akkoord te
hebben ontvangen van de Commissie en na raadpleging van de raad van bestuur. Artikel 69 Samenwerking
met nationale autoriteiten en instanties 1.
Het Bureau kan voor de uitvoering van de artikelen
12, 16, 17 en 18 overeenkomsten sluiten met relevante nationale autoriteiten,
met name nationale veiligheidsinstanties, en met overige bevoegde instanties. 2.
Deze overeenkomsten kunnen voorzien in de
uitbesteding van bepaalde taken van het Bureau aan de nationale autoriteiten,
zoals het controleren en opstellen van dossiers, het controleren van de
technische compatibiliteit, het verrichten van inspecties en het opstellen van
technische studies. 3.
Het Bureau zorgt ervoor dat de overeenkomsten in
ieder geval een specifieke beschrijving van de taken en voorwaarden voor de te
leveren producten, de termijnen die voor de levering daarvan gelden en de
omvang en de planning van de betalingen bevatten. 4.
De in de leden 1, 2 en 3 beschreven
overeenkomsten laten de algemene verantwoordelijkheid van het Bureau voor het
verrichten van zijn taken zoals uiteengezet in de artikelen 12, 16, 17 en
18, onverlet. Artikel 70 Transparantie Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het
Europees Parlement en de Raad[19]
is van toepassing op de documenten die in het bezit zijn van het Bureau. De raad van bestuur stelt uiterlijk op [...]
praktische maatregelen ter uitvoering van Verordening (EG)
nr. 1049/2001 vast. Tegen besluiten van het Bureau uit hoofde van
artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kan klacht worden ingediend bij de
ombudsman of beroep worden aangetekend bij het Hof van Justitie van de Europese
Unie, op grond van respectievelijk artikel 228 en artikel 263 van het Verdrag. Op de verwerking van documenten van
persoonlijke aard door het Bureau is Verordening (EG) nr. 45/2001 van
toepassing Artikel 71 Veiligheidsvoorschriften
voor beveiliging van geheime informatie Het Bureau past de beveiligingsprincipes toe
die zijn vastgelegd in de veiligheidsvoorschriften van de Commissie voor de
bescherming van gerubriceerde EU-gegevens (EUCI) en gevoelige, niet-gerubriceerde
informatie zoals omschreven in de bijlage van Besluit 2001/844/EG, EGKS,
Euratom van de Commissie van 29 november 2001 tot wijziging van haar
reglement van orde. Dit omvat onder bepalingen inzake de uitwisseling,
verwerking en opslag van dergelijke informatie. Artikel 72 Fraudebestrijding 1.
Teneinde de bestrijding van fraude, corruptie en
andere onwettige activiteiten krachtens Verordening (EG) nr. 1073/1999 te
vereenvoudigen, treedt het Bureau binnen zes maanden na de inwerkingtreding van
deze verordening toe tot het Interinstitutioneel akkoord van 25 mei 1999
betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor
Fraudebestrijding (OLAF) en stelt het op basis van het model in de bijlage bij
dat akkoord passende voorschriften op voor alle werknemers van het Bureau. 2.
De Commissie en de Rekenkamer hebben het recht om
bij alle begunstigden van subsidies, contractanten en subcontractanten die van
het Bureau EU-middelen hebben ontvangen, controles op stukken of controles en
verificaties ter plaatse te verrichten. 3.
Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)
kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EG)
nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad[20] en Verordening (Euratom, EG)
nr. 2185/96 van de Raad[21]
onderzoeken, waaronder controles en inspecties ter plaatse, uitvoeren om vast
te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige
activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in
verband met een subsidie aan het Bureau of een contract dat door het Bureau
wordt gefinancierd. 4.
Onverminderd de leden 1, 2 en 3 moeten in
samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties,
contracten, subsidieovereenkomsten en subsidiebesluiten van het Bureau bepalingen
worden opgenomen die de Europese Rekenkamer en het OLAF uitdrukkelijk de
bevoegdheid verlenen dergelijke controles en onderzoeken te verrichten
overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden. HOOFDSTUK 13 SLOTBEPALINGEN Artikel 73 Gedelegeerde
handelingen met betrekking tot de artikelen 12, 16, 17 en 18 1.
De Commissie wordt gemachtigd gedelegeerde
handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 74 met betrekking tot
de vergoedingen en kosten die voortvloeien uit de toepassing van de
artikelen 12, 16, 17 en 18. 2.
De in lid 1 genoemde maatregelen bepalen met
name voor welke aangelegenheden vergoedingen en kosten ingevolge de
artikelen 12, 16, 17 en 18 verschuldigd zijn, alsmede het bedrag van de
vergoedingen en kosten en de betalingswijze daarvan. 3.
Er worden vergoedingen en kosten in rekening
gebracht voor: (a)
de afgifte en vernieuwing van vergunningen voor de
indienststelling van subsystemen voor besturing en seingeving langs het spoor,
en vergunningen voor het in de handel brengen van voertuigen en soorten voertuigtypen,
met inbegrip van een eventuele bepaling van de compatibiliteit met bepaalde
netwerken of lijnen; (b)
de afgifte en vernieuwing van
veiligheidscertificaten; (c)
de levering van diensten; deze dienen overeen te
komen met de werkelijke kosten van elke dienstverlening; (d)
de behandeling van beroepen. Alle vergoedingen en kosten worden uitgedrukt en
moeten worden betaald in euro. 4.
Het bedrag van de vergoedingen en kosten wordt
zodanig vastgesteld dat wordt gezorgd dat de inkomsten daarvan toereikend zijn
om de volledige kosten van de geleverde diensten te dekken. Deze kosten zijn
met name een weergaven van alle uitgaven van het Bureau voor de betrokkenheid
van personeel bij de in lid 3 bedoelde activiteiten, met inbegrip van de
pro-rata pensioenbijdrage van de werkgever. Indien er bij herhaling sprake is
van een aanzienlijke onevenwichtigheid bij tegen betaling van vergoedingen en
kosten geleverde diensten, moeten de vergoedingen en kosten worden aangepast. Artikel 74 Uitoefening
van de bevoegdheidsdelegatie 1.
De bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde
handelingen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel
vastgestelde voorwaarden. 2.
De bevoegdheid tot vaststelling gedelegeerde
handelingen als bedoeld in artikel 73 wordt voor onbepaalde tijd aan de
Commissie verleend met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze
verordening. 3.
De delegatie van de in artikel 73 genoemde
bevoegdheid kan te allen tijde door het Europees Parlement en de Raad worden
ingetrokken. Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de
bevoegdheidsdelegatie die in het besluit wordt vermeld. Het wordt van kracht op
de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de
Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de
geldigheid van alle reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. 4.
Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling
vaststelt, stelt zij tegelijkertijd het Europees Parlement en de Raad daarvan
in kennis. 5.
Een overeenkomstig artikel 73 vastgestelde
gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement
noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de
handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft
gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het
verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld dat
zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees
Parlement of de Raad wordt deze periode met [twee maanden] verlengd. Artikel 75 Comitéprocedure De Commissie wordt bijgestaan door het bij
artikel 21 van Richtlijn 96/48/EG ingestelde comité. Dat comité is een
comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, is
artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Artikel 76 Evaluatie en herziening 1.
Uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van deze
verordening en vervolgens om de vijf jaar geeft de Commissie opdracht een
evaluatie te maken om de resultaten, effectiviteit en doelmatigheid van het
Bureau en zijn werkwijzen te beoordelen. De evaluatie richt zich met name op de
vraag of het mandaat van het Bureau moet worden gewijzigd en op de financiële
gevolgen van dergelijke wijzigingen. 2.
De Commissie zendt het evaluatierapport met haar
conclusies over het rapport aan het Europees Parlement, de Raad en de raad van
bestuur. De resultaten van de evaluatie worden openbaar gemaakt. 3.
Bij elke tweede evaluatie worden bovendien de door
het Bureau bereikte resultaten getoetst aan zijn doelstelling, mandaat en
taken. Artikel 77 Overgangsbepalingen 1.
Het Bureau is de vervanger en opvolger van het
Europees Spoorwegbureau als ingesteld op grond van Verordening (EG)
nr. 881/2004 met betrekking tot alle eigendomsrechten, overeenkomsten,
wettelijke verplichtingen, arbeidscontracten, financiële verbintenissen en
verplichtingen. 2.
In afwijking van artikel 43, blijven de leden
van de raad van bestuur die voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van
deze verordening zijn benoemd op grond van Verordening (EG) nr. 881/2004,
in hun functie tot de datum waarop hun mandaat als lid van de raad van bestuur
verstrijkt. In afwijking van artikel 49, blijft de
uitvoerend directeur die is benoemd op grond van Verordening (EG)
nr. 881/2004, in zijn functie tot de datum waarop zijn mandaat verstrijkt. 3.
In afwijking van artikel 61, blijven alle
arbeidscontracten die van kracht waren op de datum van inwerkingtreding van
deze verordening, van kracht tot hun respectieve vervaldatum. Artikel 78 Intrekking Verordening (EG) nr. 881/2004 wordt
ingetrokken. Artikel 79 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de
twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de
Europese Unie. Deze verordening is verbindend in al haar
onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, Voor het Europees Parlement Voor de Raad De voorzitter De
voorzitter BIJLAGE FINANCIEEL MEMORANDUM
1.
KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
1.1.
Benaming van het voorstel/initiatief
Voorstel
voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het
Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr.
881/2004"
1.2.
Betrokken beleidsterrein(en) in de
ABM/ABB-structuur[22]
06:
Mobiliteit en vervoer 0602:
vervoer over land, door de lucht en over zee. 060208:
Europees Spoorwegbureau 06020801:
Europees Spoorwegbureau — Bijdrage voor titel 1 en 2 06020802:
Europees Spoorwegbureau — Bijdrage voor titel 3
1.3.
Aard van het voorstel/initiatief
¨ Het
voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie ¨ Het
voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie na een proefproject/een
voorbereidende actie[23] ý (Het voorstel/initiatief betreft de
verlenging van een bestaande actie ¨ Het
voorstel/initiatief betreft een actie die wordt omgebogen naar een nieuwe
actie
1.4.
Doelstellingen
1.4.1.
De met het voorstel/initiatief beoogde strategische
meerjarendoelstelling(en) van de Commissie
Doelstellingen/toegevoegde
waarde voor de EU overeenkomstig Europa 2020: Het
Bureau draagt bij aan veilig, beveiligd en duurzaam spoorvervoer voor de
economie en de burgers van de EU. Dit strookt volledig met de drie prioriteiten
van Europa 2020: -
Slimme groei: voor een op kennis en innovatie gebaseerde economie. Het Bureau
draagt bij aan de ontwikkeling van de hoogst mogelijke technische normen voor
spoorwegvoertuigen en -infrastructuur en daarmee aan bevordering van kennis en
innovatie. -
Duurzame groei: voor een groenere, competitievere economie waarin efficiënter
met hulpbronnen wordt omgesprongen. Het Bureau draagt ertoe bij dat de
vervoersector in de EU duurzamer en milieuvriendelijker wordt en beperkt
tegelijkertijd de totale uitstoot en het verbruik van energie. Het vervoer per
spoor draagt bij tot de "20/20/20"-klimaat- en energiedoelstellingen
en het vlaggenschipiniatief "Efficiënt gebruik van hulpbronnen" in
Europa. Het Bureau zal een rol spelen bij de tenuitvoerlegging door de sector. -
Inclusieve groei: voor een economie met veel werkgelegenheid en sociale en
territoriale cohesie. Voor perifere regio's en hun verbinding met het centrum
is het vervoer per spoor van wezenlijk belang voor de territoriale samenhang.
Het is een betaalbare en duurzame wijze van vervoer voor grote delen van de
bevolking en draagt daarmee bij aan meer sociale mobiliteit en kansen op werk,
en helpt bij het dichten van de kloof tussen de armere en rijkere regio's en
landen in de EU.
1.4.2.
Specifieke doelstelling(en) en betrokken
ABM/ABB-activiteiten
Begrotingsonderdeel: 06 02 Betrokken AMB/ABB-activiteit: 060208 Europees
Spoorwegbureau: Begrotingspost
06 02 08 01 – Europees Spoorwegbureau - Subsidiëring titels I en II
(administratieve kredieten) Begrotingspost
06 02 08 02 – Europees Spoorwegbureau - Subsidiëring titel III
(beleidskredieten) Specifieke doelstellingen: Specifieke doelstelling nr. 1: vergroten van
de doelmatigheid van de certificerings- en toelatingsprocedures op
spoorweggebied door afgifte van Europese veiligheidscertificaten, vergunningen
om voertuigen in de handel te brengen en vergunningen voor de indienststelling
van baansubsystemen voor besturing en seingeving, en de gelijke behandeling
waarborgen; Specifieke doelstelling nr. 2: vergroten van
de samenhang van het EU-spoorwegkader door toezicht op nationale
spoorweginstanties en het aantal nationale spoorwegvoorschriften terug te
dringen; Specifieke doelstelling nr. 3: betere
tenuitvoerlegging en toepassing van de EU-spoorwegwetgeving door een betere
ondersteuning van de Commissie, de lidstaten en belanghebbenden; Specifieke doelstelling nr. 4: ondersteunen
van de Commissie bij de totstandbrenging en het bijhouden van afgeleide
wetgeving inzake spoorweginteroperabiliteit en -veiligheid, onder meer door
ontwikkeling van een gemeenschappelijk veiligheidsbeleid; Specifieke doelstelling nr. 5: een coherente
ontwikkeling van ERTMS in de EU waarborgen en ERTMS buiten de EU promoten; Specifieke doelstelling nr. 6: waarborgen van
een goede certificering van machinisten en andere gerelateerde taken
overeenkomstig Richtlijn 2007/59/EG; Specifieke doelstelling nr. 7: in stand houden
en bijwerken van openbare registers en gegevensbestanden met betrekking tot
spoorwegveiligheid en ‑interoperabiliteit.
1.4.3.
Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)
Vermeld de gevolgen
die het voorstel/initiatief moet hebben op de begunstigden/doelgroepen. Resultaten
gekoppeld aan de specifieke doelstellingen: Resultaat van specifieke doelstelling nr. 1:
lagere kosten voor aanvragers en kortere doorlooptijd voor de afgifte van
veiligheidscertificaten, vergunningen om voertuigen in de handel te brengen en
vergunningen voor de indienststelling van baansubsystemen voor besturing en
seingeving, identieke voorwaarden voor alle aanvragers in de EU, de gelijke
behandeling van exploitanten wordt gewaarborgd. Resultaat van specifieke doelstelling nr. 2:
harmonisatie van de toepassing van EU-spoorwegwetgeving en werkwijzen van
nationale instanties, meer duidelijkheid en transparantie over wettelijke
vereisten en bedrijfsomstandigheden in de EU door minder overbodige regels,
waardoor de mogelijkheden tot discriminatie van exploitanten worden beperkt. Resultaat van specifieke doelstelling nr. 3:
beter inzicht in spoorwegwetgeving bij belanghebbenden en lidstaten met als
gevolg een betere werking van de Europese spoorwegruimte, het werk van
verschillende diensten van de Commissie verloopt doelmatiger en efficiënter. Resultaat van specifieke doelstelling nr. 4:
de Europese spoorwegruimte is interoperabeler en kent een hoge mate van
veiligheid; dit komt de spoorwegondernemingen, klanten en reizigers ten goede. Resultaat van specifieke doelstelling nr. 5:
ERTMS wordt overal in de EU op coherente wijze ingevoerd en zijn uitrusting is
conform de geldende specificaties, de ERTMS-normen worden buiten de EU
gepromoot. Resultaat van specifieke doelstelling nr. 6:
machinisten worden overal in de EU op dezelfde manier behandeld. Resultaat van specifieke doelstelling nr. 7:
transparantie voor partijen in het spoorvervoer, de lidstaten en het publiek
inzake belangrijke gegevens over interoperabiliteit en veiligheid van
spoorwegen.
1.4.4.
Resultaat- en effectindicatoren
Vermeld de indicatoren
aan de hand waarvan kan worden nagegaan in hoeverre het voorstel/initiatief is
uitgevoerd. Indicatoren voor specifieke doelstelling nr. 1: -
aantal afgegeven veiligheidscertificaten; -
aantal afgegeven vergunningen om voertuigen in de handel te brengen; -
aantal afgegeven vergunningen voor indienststelling van baansubsystemen voor
besturing en seingeving. Indicatoren voor specifieke doelstelling nr. 2: -
aantal uitgebrachte auditverslagen van nationale instanties; -
aantal ingetrokken nationale voorschriften; -
aantal nationale voorschriften dat wederzijds wordt erkend; -
andere resultaten op het gebied van toezicht en bewaking. Indicatoren voor specifieke doelstelling nr. 3: -
aantal evaluatierapporten betreffende de tenuitvoerlegging van spoorwegwetgeving; -
aantal geëvalueerde spoorwegprojecten; -
aantal georganiseerde informatie- en opleidingsactiviteiten (workshops,
congressen); -
aantal uitgegeven interpretatiedocumenten; -
aantal afgelegde ondersteuningsbezoeken; -
andere resultaten met betrekking tot uitgebreide ondersteuning. Indicatoren voor specifieke doelstelling nr. 4: -
aantal aanbevelingen voor nieuwe technische specificaties voor
interoperabiliteit (TSI's) dat aan de Commissie is gezonden; -
aantal aanbevelingen voor herziening van technische specificaties voor
interoperabiliteit (TSI's) dat aan de Commissie is gezonden; -
aantal aanbevelingen voor nieuwe gemeenschappelijke veiligheidsmethoden (CSM's)
dat aan de Commissie is gezonden; -
aantal aanbevelingen voor herziening van CSM's dat aan de Commissie is
gezonden; -
aantal adviezen dat is uitgebracht aan de Commissie, de lidstaten en andere
belanghebbenden; -
aantal uitgevoerde effectbeoordelingen en kosten-/batenanalyses; -
andere resultaten met betrekking tot het bevorderen van interoperabiliteit en
veiligheid. Indicatoren voor specifieke doelstelling nr. 5: -
aantal uitgebrachte aanbevelingen voor wijzigingen en nieuwe versies van ERTMS; -
aantal aan de Commissie gezonden evaluatierapporten over de tenuitvoerlegging
van de conformiteitsbeoordeling en de EG-keuringsprocedure van
ERTMS-uitrusting; -
aantal aan de Commissie gezonden aanbevelingen over de technische
onverenigbaarheid van ERTMS-projecten; -
andere resultaten met betrekking tot het waarborgen van de coherente
ontwikkeling en invoering van ERTMS. Indicatoren voor specifieke doelstelling nr. 6: -
aantal machinisten dat is gecertificeerd in overeenstemming met de
machinistenrichtlijn; -
andere resultaten met betrekking tot de harmonisatie van de voorwaarden voor
machinisten. Indicatoren voor specifieke doelstelling nr. 7: -
aantal geopende en bijgehouden openbare databanken en registers; -
andere resultaten met betrekking tot de transparantie van spoorweggerelateerde
gegevens.
1.5.
Motivering van het voorstel/initiatief
1.5.1.
Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet
worden voorzien
Het
Bureau in staat stellen nieuwe activiteiten te ontplooien en bestaande taken
naar behoren te blijven uitoefenen die noodzakelijk zijn met het oog op
volledige interoperabiliteit en een veilige interne spoorwegmarkt (Europese
spoorwegruimte).
1.5.2.
Toegevoegde waarde van de deelname van de EU
De
huidige deelname van de EU (taken van het Europees spoorwegbureau) is
vastgelegd in de oprichtingsverordening van het Bureau (Verordening (EG) nr.
881/2004). Bovendien zijn op grond van Richtlijn 2004/49/EG,
Richtlijn 2008/57/EG en Richtlijn 2007/59/EG direct en indirect
overige taken toegekend aan het Bureau. Op vergelijkbare wijze heeft tal van
afgeleide wetgeving die door de Commissie is aangenomen op grond van voornoemde
richtlijnen, in het bijzonder TSI’s, CSM’s en CST’s, effect gehad op de
activiteiten en werkzaamheden van het Bureau. De huidige verordening is erop
gericht alle bestaande taken van het Bureau te onder te brengen in één
wetshandeling en de rol van het Bureau waar gerechtvaardigd, uit te breiden. In
overeenstemming met het vervoerswitboek uit 2011 (Stappenplan voor een interne
Europese vervoersruimte – werken aan een concurrerend en zuinig
vervoerssysteem) en de resultaten van de bij het onderhavige initiatief
behorende effectbeoordeling, levert dit voorstel de EU verdere toegevoegde
waarde door het wegnemen van bestaande technische en administratieve
belemmeringen in de spoorwegsector, met name door: -
de toelating van spoorvoertuigen en de veiligheidscertificering van
spoorwegondernemingen doelmatiger (sneller en goedkoper) en onpartijdiger te
laten verlopen door ze op EU-niveau te laten plaatsvinden, -
de samenhang en toepassing van het EU-spoorwegacquis te vergroten door het
Bureau te belasten met het toezicht op het functioneren van de nationale
instanties die actief zijn op het gebied van interoperabiliteit en veiligheid, -
snellere voortgang op weg naar werkelijk gemeenschappelijke EU-spoorwegnormen
door het Bureau een actievere rol te laten spelen om het aantal nationale
voorschriften terug te dringen, -
verbetering van de besteding van EU-gelden aan de spoorwegen (TEN,
Cohesiefonds, Structuurfondsen, onderzoeksprogramma's enz.). De
betrokkenheid van de EU via het Bureau kan extra toegevoegde waarde opleveren
door: -
een beroep te doen op een speciale organisatie en gekwalificeerd personeel, die
voor een deel reeds beschikbaar zijn, -
positieve ervaring met geteste en beproefde methoden (bijvoorbeeld het gebruik
van het bestaande en operationele netwerk van nationale veiligheidsinstanties), -
zijn objectiviteit en onpartijdigheid die door belanghebbenden sterk worden
gewaardeerd.
1.5.3.
De lering die uit reeds verrichte soortgelijke
activiteiten is getrokken
Zowel
uit de evaluatie van de Spoorwegbureauverordening en de werking van het Bureau
(2009-2010) als uit de algemene evaluatie van de agentschappen van de EU uit
2009 bleek de toegevoegde waarde van het Bureau. Dit
initiatief streeft (door herziening van de Spoorwegbureauverordening) naar
toepassing van de aanbevelingen uit de ERA-evaluatie, van de Rekenkamer, de
interne accountantsdienst en de gezamenlijke verklaring van de Commissie, het
Europees Parlement en de Raad over de gedecentraliseerde agentschappen, met
name inzake de interne organisatie, bestuur en werking.
1.5.4.
Samenhang en eventuele synergie met andere
relevante instrumenten
Het voorstel sluit aan bij het Witboek vervoer van
2011 en met name de initiatieven nr. 1 en 19: - " invoeren van een EU-typekeuring van
spoorvoertuigen en een EU-veiligheidscertificering voor spoorwegondernemingen
door de rol van het Europees Spoorwegbureau (ERA) te versterken"; - "de rol van het Spoorwegbureau inzake
spoorwegveiligheid versterken, met name toezicht op de door de nationale
veiligheidsinstantie genomen maatregelen inzake spoorwegveiligheid en de
geleidelijke harmonisering daarvan"; Het voorstel spoort met de EU-wetgeving en
beleidslijnen inzake spoorweginteroperabiliteit en -veiligheid, waaronder met
name de Richtlijnen 2004/49 (spoorwegveiligheidsrichtlijn) en 2008/57
(spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn), die eveneens zullen worden gewijzigd in
het kader van dit spoorwegpakket. De drie herziene teksten hangen onderling
samen en beogen het wegnemen van de resterende administratieve en technische
belemmeringen, met name door de vaststelling van een gemeenschappelijke beleid
inzake de veiligheids- en interoperabiliteitsvoorschriften, om schaalvoordelen
mogelijk te maken voor spoorwegondernemingen die in de hele EU actief zijn, de
administratieve kosten te verlagen, de administratieve procedures te
versnellen, maar ook verkapte discriminatie te voorkomen. Bovendien
maakt dit initiatief deel uit van een breder vierde spoorwegpakket waarmee -
naast bovenstaand doel - ook wordt gestreefd naar de openstelling van de interne
markt voor reizigersvervoer en de optimalisatie van de governance van het
infrastructuurbeheer. Met name bij het terugdringen van discriminatie bij de
toegang tot infrastructuur worden synergieën verwacht, zodat de drempel voor
nieuwkomers wordt verlaagd. Er
is ook sprake van aanzienlijke synergie tussen de herziene taken van het Bureau
en het uitvoerend agentschap voor het TEN-T met betrekking tot de evaluatie van
spoorwegprojecten met het oog op een groter rendement en een betere
doelmatigheid van door de EU gefinancierde projecten. Daarnaast
is dit initiatief in overeenstemming met, en voorziet het in uitvoering van de
aanbevelingen van de Rekenkamer, de interne accountantsdienst en de
gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad over de
gedecentraliseerde agentschappen, alsmede met de evaluatie van het Bureau. Tot
slot moeten met dit initiatief in de Spoorwegbureauverordening een aantal taken
en werkzaamheden worden opgenomen die voorheen in andere besluiten aan het
Bureau waren opgedragen, waaronder met name Richtlijn 2007/59/EG en de
besluiten van de Commissie over technische specificaties voor
interoperabiliteit (TSI) en gemeenschappelijke veiligheidsmethoden (common
safety methods - CSM's).
1.6.
Duur en financiële gevolgen
x (Voorstel/initiatief met een onbeperkte
geldigheidsduur –
Uitvoering met een opstartperiode vanaf 2015 tot en
met 2020, –
gevolgd door een volledige uitvoering.
1.7.
Beheersvorm(en)[24]
¨ (Direct gecentraliseerd beheer door de Commissie x Indirect gecentraliseerd beheer door uitvoeringstaken te delegeren aan: –
¨ uitvoerende agentschappen –
x door de Unie opgerichte organen[25] –
¨ nationale publiekrechtelijke organen of organen met een openbare
dienstverleningstaak –
¨ personen aan wie de uitvoering van specifieke acties in het kader van
titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie is toevertrouwd en die
worden genoemd in het betrokken basisbesluit in de zin van artikel 49 van het
Financieel Reglement ¨ Gedeeld beheer met
de lidstaten ¨ Gedecentraliseerd beheer met derde landen ¨ Gezamenlijk beheer
met internationale organisaties (geef aan welke)
2.
BEHEERSMAATREGELEN
2.1.
Regels inzake het toezicht en de verslagen
Vermeld frequentie en
voorwaarden. Alle
Agentschappen van de EU werken onder een strikt controlesysteem met een interne
auditdienst, de Dienst Interne audit van de Commissie, de raad van bestuur, de
Commissie, de Rekenkamer en de Begrotingsautoriteit. Het stelsel als omschreven
in de oprichtingsverordening van het Spoorwegbureau blijft van toepassing.
2.2.
Beheers- en controlesysteem
2.2.1.
Geconstateerde risico's
Geen
2.2.2.
Controlemiddel(en)
Niet
van toepassing
2.3.
Maatregelen ter voorkoming van fraude en
onregelmatigheden
Vermeld de bestaande
en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen. Maatregelen
voor fraudebestrijding zijn opgenomen in artikel 41 van de
oprichtingsverordening van het Spoorwegbureau en blijven van toepassing.
3.
GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
3.1.
Rubriek(en) van het meerjarig financieel kader en
betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven
· Bestaande begrotingsonderdelen In volgorde van de
rubrieken van het meerjarig financieel kader en de begrotingsonderdelen. Rubriek van het meerjarig financieel kader || Begrotingsonderdeel || Soort uitgave || Bijdrage Nummer [Omschrijving] || GK/NGK ([26]) || Van EVA-landen[27] || van kandidaat-lidstaten[28] || van derde landen || In de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement 1.1 || 06.02.08 [ERA begrotingsonderdeel] || NGK || JA || NEE || NEE || NEE
3.2.
Geraamde gevolgen voor de uitgaven
Alvorens de geraamde gevolgen van dit voorstel
nader te beschrijven, moet worden verduidelijkt dat deze raming in dit stadium
nog voorlopig van aard is, aangezien zij afhankelijk is van de vaststelling van
het nieuwe meerjarig financieel kader 2014-2020 door de begrotingsautoriteit.
3.2.1.
Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de
uitgaven
in miljoenen euro's (actuele prijzen, tot op 3
decimalen) Rubriek van het meerjarig financieel kader: || 1 || Slimme en inclusieve groei DG: MOVE || || || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL 2015-2020 Administratieve kredieten || || || || || || || Nummer begrotingsonderdeel 06.02.08 [ERA begrotingsonderdeel] Grondslag: - Beginpunt - DB 2013 van € 25 miljoen - 2 % personeelsreductie in 2014-2017 - jaarlijkse toename van het budget met 1 % vanwege salarisaanpassingen Vanaf 2017 komen er externe inkomsten uit vergoedingen en wordt er voor personeel geen beroep gedaan op de EU-begroting || Vastleggingen || (1) || 25,613 (m.i.v. 0,113 voor nieuwe taken) || 26 (m.i.v. 0,3 voor nieuwe taken) || 26 ( 0 voor nieuwe taken) || 26,25 ( 0 voor nieuwe taken) || 26,5 ( 0 voor nieuwe taken) || 26,75 ( 0 voor nieuwe taken) || 157,113 (waarvan 0,413 voor nieuwe taken in 2015-2016) Betalingen || (2) || 25,613 || 26 || 26 || 26,25 || 26,5 || 26,75 || 157,113 TOTAAL kredieten voor DG MOVE || Vastleggingen || (5)=1+3 || 25,613 || 26 || 26 || 26,25 || 26,5 || 26,75 || 157,113 (waarvan 0,413 voor nieuwe taken in 2015-2016) Betalingen || (6)=2+4 || 25,613 || 26 || 26 || 26,25 || 26,5 || 26,75 || 157,113 TOTAAL kredieten van RUBRIEK 1 van het meerjarig financieel kader || Vastleggingen || =5 || 25,613 || 26 || 26 || 26,25 || 26,5 || 26,75 || 157,113 (waarvan 0,413 voor nieuwe taken in 2015-2016) Betalingen || =6 || 25,613 || 26 || 26 || 26,25 || 26,5 || 26,75 || 157,113 Rubriek van het meerjarig financieel kader: || 5 || "Administratieve uitgaven" in miljoenen euro's (actuele prijzen, tot op 3
decimalen) || || || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL 2015-2020 DG: MOVE || Personele middelen Grondslag: huidig begrotingsniveau voor personeel bij DG MOVE dat werkt aan ERA-gerelateerde aangelegenheden (€ 0,655 miljoen - 5 personeelsleden) elk jaar toegepast + 1 % jaarlijkse salarisaanpassing || 0,655 || 0,66 || 0,665 || 0,67 || 0,675 || 0,68 || 4,005 Andere administratieve uitgaven || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 TOTAAL DG MOVE || Kredieten || 0,655 || 0,66 || 0,665 || 0,67 || 0,675 || 0,68 || 4,005 TOTAAL kredieten van RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || (totaal vastleggingen = totaal betalingen) || 0,655 || 0,66 || 0,665 || 0,67 || 0,675 || 0,68 || 4,005 EUR million (to 3 decimal places) || || || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAL TOTAAL kredieten van de RUBRIEKEN 1 tot en met 5 van het meerjarig financieel kader || Vastleggingen || 26,268 || 26,66 || 26,665 || 26,92 || 27,175 || 27,43 || 161,118 Betalingen || 26,268 || 26,66 || 26,665 || 26,92 || 27,175 || 27,43 || 161,118
3.2.2.
Voorgestelde ontwerpformatie voor ERA 2015-2020
VANAF 2017 WORDT AL HET NIEUWE PERSONEEL WORDT
GEFINANCIERD MET EXTERNE VERGOEDINGEN: Voorgestelde personeelsformatie voor het Bureau 2015-2020 [Basis: 143 medewerkers in 2013 en 2 % reductie in 2017 (-2-3 personen per jaar) || || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 AD-ambtenaren || || 101 || 100 || 99 || 99 || 99 || 99 Nieuwe AD-ambtenaren || || 0 || 0 || 12 || 14 || 14 || 14 Totaal AD || || 101 || 100 || 111 || 113 || 113 || 113 AST-ambtenaren || || 37 || 36 || 34 || 34 || 34 || 34 Nieuwe AST-ambtenaren || || 0 || 0 || 4 || 4 || 4 || 4 Totaal AST || || 37 || 36 || 38 || 38 || 38 || 38 Subtotaal posten personeelsformatie || || 138 || 136 || 149 || 151 || 151 || 151 Gedetacheerde nationale deskundigen || || 6 || 6 || 6 || 6 || 6 || 6 Nieuwe gedetacheerde nationale deskundigen || || 2 || 5 || 12 || 13 || 13 || 13 Totaal gedetacheerde nationale deskundigen || || 8 || 11 || 18 || 19 || 19 || 19 Arbeidscontractanten || || 15 || 15 || 15 || 15 || 15 || 15 Nieuwe arbeidscontractanten || || 1 || 3 || 7 || 9 || 10 || 12 Totaal arbeidscontractanten || || 16 || 18 || 22 || 24 || 25 || 27 Cumulatieve nieuwe posten || || 5 || 10 || 35 || 40 || 41 || 43 Effect op EPP || || 0 || 0 || 16 || 18 || 18 || 18 ALGEMEEN TOTAAL || || 162 || 165 || 189 || 194 || 195 || 197 || || || || || || ||
3.2.3.
Geraamde gevolgen voor de administratieve en
beleidskredieten
–
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig –
x Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals
hieronder nader wordt beschreven: –
onderstaande outputs betreffen de totale begroting
van het Bureau (Titels 1, 2 en 3). –
de kosten van de outputs in specifieke doelstelling
nr. 1 zullen een inkomstenpost zijn voor het Bureau: het Bureau zal
externe aanvragers een vergoeding in rekening brengen voor de afgifte van deze
documenten. Daarom staan zij tussen haken en worden zij niet meegenomen in de
opgetelde totale kosten van alle outputs. Vastleggingskredieten in miljoen EUR (tot op 3
decimalen) Vermeld doelstel-lingen en outputs ò || || || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL || || Soort output[29] || Gem. kosten van de output || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Totaal aantal outputs || Totaal kosten || SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 1[30] vergroten van de doelmatigheid van de certificerings- en toelatingsprocedures op spoorweggebied door afgifte van Europese veiligheidscertificaten, markttoelatingen voor voertuigen en vergunningen voor indienststelling van baansubsystemen voor besturing en seingeving, en voorkomen van discriminatie. || || || || || || || || || || || || || || Europese veiligheidscertificaten || Aantal afgegeven veiligheidscertificaten || (0,01) wordt gedekt door vergoe-dingen || 0 || || 0 || || 110 || (1,1) || 110 || (1,1) || 110 || (1,1) || 110 || (1,1) || 440 || (4,4) wordt gedekt door vergoe-dingen Vergunning om voertuigen in de handel te brengen || Aantal afgegeven voertuigvergunningen || (0,017) wordt gedekt door vergoe-dingen || 0 || || 0 || || 456 || (7,752) || 452 || (7,684) || 449 || (7,632) || 447 || (7,598) || 1804 || (30,67) wordt gedekt uit vergoe-dingen Systeemautoriteit voor ERTMS || Aantal afgegeven vergunningen voor indienststelling van baansubsystemen voor besturing en seingeving || (0,05) wordt gedekt door vergoe-dingen || 0 || || 0 || || 30 || (1,5) || 32 || (1,6) || 35 || (1,75) || 40 || (2) || 137 || (6,85) wordt gedekt door vergoe-dingen Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1 || || || || || || (10,352) || || (10,384) || || (10,482) || || (10,698) || || (41,92) SPECIFIEKE DOELSTELLING nr. 2: Vergroten van de samenhang van het EU-spoorwegkader door toezicht op nationale spoorweginstanties en door vermindering van het aantal nationale spoorwegvoorschriften || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Totaal aantal outputs || Totaal kosten Toezicht op nationale spoorweginstanties || Aantal uitgebrachte controleverslagen || 0,2 || 2 || 0,4 || 3 || 0,6 || 5 || 1 || 5 || 1 || 5 || 1 || 5 || 1 || 25 || 5 Beperking afwijkende nationale voorschriften en bevordering onderlinge erkenning || Aantal ingetrokken nationale voorschriften || 0,0015 || 1000 || 1,5 || 1500 || 2,25 || 1500 || 2,25 || 2000 || 3 || 1500 || 2,25 || 1500 || 2,25 || 9000 || 13,5 Aantal nationale voorschriften dat wederzijds wordt erkend || 0,001 || 1000 || 1,0 || 1000 || 1,0 || 1000 || 1,0 || 1000 || 1,0 || 1000 || 1,0 || 1000 || 1,0 || 8000 || 6,0 Overige || Andere resultaten op het gebied van toezicht en bewaking || 0,001 || 100 || 0,1 || 100 || 0,1 || 125 || 0,125 || 125 || 0,125 || 150 || 0,15 || 150 || 0,15 || 750 || 0,75 Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2 || || || || || || || || || || || || || || 25,25 SPECIFIEKE DOELSTELLING nr. 3: Verbeteren van de tenuitvoerlegging en toepassing van EU-spoorwegwetgeving door betere ondersteuning van de Commissie, de lidstaten en belanghebbenden, en andere taken || || || || || || || || || || || || || || Ondersteuning van de Commissie || Aantal evaluatierapporten over de tenuitvoerlegging van spoorwegwetgeving || 0,1 || 3 || 0,3 || 5 || 0,5 || 7 || 0,7 || 10 || 1 || 14 || 1 || 18 || 1 || 57 || 5,7 Aantal geëvalueerde spoorwegprojecten || 0,05 || 5 || 0,25 || 7 || 0,35 || 10 || 0,5 || 15 || 0,75 || 20 || 1 || 25 || 1,25 || 82 || 4,1 Onder-steuning van lidstaten en andere belang-hebben-den || Aantal georganiseerde informatie- en scholings-bijeenkomsten (workshops, congressen) || 0,1 || 5 || 0,5 || 7 || 0,7 || 10 || 1 || 12 || 1,2 || 14 || 1,4 || 16 || 1,6 || 64 || 6,4 Aantal uitgegeven interpretatie-documenten || 0,1 || 2 || 0,2 || 2 || 0,2 || 4 || 0,4 || 8 || 0,8 || 10 || 1 || 10 || 1 || 36 || 3,6 Aantal afgelegde ondersteunings-bezoeken || 0,1 || 2 || 0,2 || 4 || 0,4 || 8 || 0,8 || 10 || 1 || 10 || 1 || 12 || 1,2 || 46 || 4,6 Andere taken || Andere resultaten met betrekking tot uitgebreide ondersteuning || 0,001 || 100 || 0,1 || 100 || 0,1 || 100 || 0,1 || 100 || 0,1 || 100 || 0,1 || 100 || 0,1 || 600 || 0,6 Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 3 || || || || || || || || || || || || || || 25 SPECIFIEKE DOELSTELLING nr. 4: Ondersteunen van de Commissie bij de totstandbrenging en het bijhouden van afgeleide wetgeving op het gebied van spoorweginteroperabiliteit en -veiligheid, onder meer door ontwikkeling van een gemeenschappelijke benadering van veiligheid || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Totaal aantal outputs || Totaal kosten Vergroting interopera-biliteit || Aantal nieuwe TSI's aan de Commissie gezonden || 1 || 0 || 0 || 0 || 0 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 4 || 4 Aantal herziene TSI's aan de Commissie gezonden || 0,6 || 4 || 2,4 || 4 || 2,4 || 4 || 2,4 || 4 || 2,4 || 4 || 2,4 || 4 || 2,4 || 24 || 14,4 Vergroting veiligheid || Aantal nieuwe CSM's aan de Commissie gezonden || 1 || 0 || 0 || 0 || 0 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 1 || 4 || 4 Aantal herziene CSM's aan de Commissie gezonden || 0,6 || 4 || 2,4 || 4 || 2,4 || 4 || 2,4 || 4 || 2,4 || 4 || 2,4 || 4 || 2,4 || 24 || 14,4 Bevorde-ring van de werking van de gemeen-schappelij-ke Europese spoorweg-ruimte || Aantal uitgebrachte adviezen aan Commissie, lidstaten en belanghebbenden || 0,2 || 6 || 1,2 || 6 || 1,2 || 8 || 1,6 || 8 || 1,6 || 8 || 1,6 || 8 || 1,6 || 44 || 8,8 Aantal uitgebrachte effectbeoorde-lingen en kosten-/batenanalyses || 0,06 || 20 || 1,2 || 20 || 12 || 25 || 1,5 || 27 || 1,62 || 29 || 1,74 || 30 || 1,8 || 151 || 9,06 Overige || Andere resultaten voor vergroting van interoperabiliteit en veiligheid || 0,006 || 50 || 0.3 || 80 || 0,48 || 80 || 0,48 || 80 || 0,48 || 80 || 0,48 || 80 || 0,48 || 450 || 2,7 Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 4 || || || || || || || || || || || || || || 57,36 SPECIFIEKE DOELSTELLING nr. 5: Waarborgen van een samenhangende ontwikkeling van ERTMS in de EU en bevorderen van ERTMS buiten de EU || || || || || || || || || || || || || || Systeemautoriteit voor ERTMS || Aantal uitgebrachte aanbevelingen voor wijzigingen en nieuwe versies van ERTMS || 0,7 || 2 || 1,4 || 2 || 1,4 || 4 || 2,8 || 5 || 3,5 || 6 || 4,2 || 8 || 5.6 || 27 || 18,9 Verificatie van de invoering van ERTMS || Aantal uitgebrachte evaluatierapporten over de invoering van de keuring en de EG-controleprocedure van ERTMS-uitrusting || 0,04 || 8 || 0,32 || 12 || 0,48 || 20 || 0,8 || 25 || 1 || 30 || 1,2 || 30 || 1,2 || 125 || 5 Aantal uitgebrachte aanbevelingen over technische incompatibiliteit van ERTMS-projecten || 0,1 || 3 || 0,3 || 3 || 0,3 || 5 || 0,5 || 8 || 0.8 || 10 || 1 || 12 || 1,2 || 41 || 4,1 Andere taken || Andere resultaten met betrekking tot het waarborgen van de samenhangende ontwikkeling en invoering van ERTMS || 0,001 || 100 || 0,1 || 100 || 0,1 || 100 || 0,1 || 100 || 0,1 || 100 || 0,1 || 100 || 0,1 || 600 || 0,6 Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 5 || || || || || || || || || || || || || || 28,6 SPECIFIEKE DOELSTELLING nr. 6: Waarborgen van een goede certificering van machinisten en andere gerelateerde taken, in overeenstemming met Richtlijn 2007/59/EG || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Nummer outputs || Kosten || Totaal aantal outputs || Totaal kosten Harmoni-satie van criteria voor machinis-ten || Aantal harmonisatie-maatregelen voor voorwaarden voor machinisten uitgegeven in overeenstemming met de machinisten-richtlijn || 0,6 || 2 || 1,2 || 2 || 1,2 || 2 || 1,2 || 2 || 1,2 || 2 || 1,2 || 2 || 1,2 || 12 || 7,2 Andere resultaten || 0,001 || 10 || 0,01 || 10 || 0,01 || 10 || 0,01 || 10 || 0,01 || 10 || 0,01 || 10 || 0,01 || 60 || 0,6 Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 6 || || || || || || || || || || || || || || 7,8 SPECIFIEKE DOELSTELLING nr. 7: In stand houden en bijwerken van openbare registers en gegevensbestanden met betrekking tot spoorwegveiligheid en -interoperabiliteit || || || || || || || || || || || || || || Transpa-rantie voor belanghebbenden en publiek met betrekking tot gegevens over spoorweg-interope-rabiliteit en -veiligheid || Aantal geopende en bijgehouden openbare gegevensbestanden en registers || 0,1 || 15 || 1,5 || 17 || 1,7 || 20 || 2 || 20 || 2 || 25 || 2,5 || 25 || 2,5 || 122 || 12,2 Andere resultaten || 0,001 || 10 || 0,01 || 10 || 0,01 || 15 || 0,015 || 15 || 0,015 || 15 || 0,015 || 15 || 0,015 || 80 || 0,8 Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 7 || || || || || || || || || || || || || || 13 TOTAAL KOSTEN || || || || || || || || || || || || || || 157,01
3.2.4.
Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten
3.2.4.1.
Samenvatting
–
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten
nodig –
x Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig,
zoals hieronder nader wordt beschreven: Grondslag voor de berekening: huidig personeel bij
DG MOVE dat werkt aan ERA-gerelateerde aangelegenheden (5 personen, 0,131
miljoen euro per persoon/jaar en een stijging van 1 % per jaar) voor elk
jaar; geen toename als gevolg van uitgebreide bevoegdheden van het Bureau In miljoen EUR (tot
op 3 decimalen) || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL 2015-2020 Ambtenaren (AD-graden) || 0,655 || 0,66 || 0,665 || 0,67 || 0,675 || 0,68 || 4,005 Ambtenaren (AST-graden) || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 Arbeids-contractanten || || || || || || || Tijdelijke functionarissen || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 Gedetacheerde nationale deskundigen || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 TOTAAL || 0,655 || 0,66 || 0,665 || 0,67 || 0,675 || 0,68 || 4,005
3.2.4.2.
Geraamde personeelsbehoeften
–
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig –
x Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals
hieronder nader wordt beschreven: Grondslag voor de berekening: huidig personeel bij
DG MOVE dat werkt aan ERA-gerelateerde aangelegenheden (5 personen, 0,131
miljoen euro per persoon/jaar) voor elk jaar; geen toename als gevolg van
uitgebreide bevoegdheden van het ERA Raming in een geheel getal (of met hoogstens 1
decimaal) || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen) XX 01 01 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie) || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 XX 01 01 02 (delegaties) || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 XX 01 05 01 (onderzoek onder contract) || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 10 01 05 01 (eigen onderzoek) || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 Extern personeel (in voltijdequivalenten: VTE)[31] XX 01 02 01 (CA, INT, SNE van de "totale financiële middelen") || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 XX 01 02 02 (CA, INT, JED, LA en SNE in de delegaties) || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 XX 01 04 yy[32] || - zetel[33] || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 - in delegaties || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 XX 01 05 02 (CA, INT, SNE - onderzoek onder contract) || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 10 01 05 02 (CA, SNE, INT – eigen onderzoek) || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 Andere begrotingsonderdelen (specificeer) || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 || 0 TOTAAL || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 XX is het
beleidsterrein of de begrotingstitel. De benodigde personele
middelen zullen worden gefinancierd uit de middelen die reeds voor het beheer
van deze actie zijn toegewezen en /of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel
aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure
met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen
worden toegewezen. Beschrijving van de uit te voeren taken: Ambtenaren en tijdelijke functionarissen || Bestaande personeelsleden van DG MOVE richten zich op ERA-gerelateerde kwesties, met inbegrip van: - beheer van de uitvoeringsmaatregelen op het vlak van spoorwegveiligheid en interoperabiliteit, die zijn aangenomen naar aanleiding van aanbevelingen van het Bureau (Commissiebesluiten en verordeningen); - bestuurlijke coördinatie en toezicht op het Bureau: werkprogramma’s, meerjarige plannen voor personeelsbeleid, vergaderingen van de raad van bestuur en het subcomité begrotingen; - beleidscoördinatie: deelname aan werkgroepen van het Bureau, inhoud van werkprogramma’s, mandaten van de Commissie aan het Bureau, vergaderingen op werkniveau; - beheer van de adviezen van het Bureau; - meer financiële en boekhoudkundige verantwoordelijkheden met betrekking tot het Bureau bij de Commissie(begroting, kwijtingen enz.). Extern personeel ||
3.2.5.
Verenigbaarheid met het huidige meerjarige
financiële kader
–
¨ Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het huidige meerjarig
financieel kader –
x Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken
rubriek van het meerjarig financieel kader. Zet uiteen welke herprogrammering nodig is, onder
vermelding van de betrokken begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen. Het
ERA-begrotingsonderdeel (06.02.08) moet worden aangepast aan het bedrag uit dit
financieel memorandum (in totaal € 157 113 miljoen voor de periode
2015-2020). Vooralsnog
zijn in het financieel memorandum alleen indicatieve bedragen voor de
agentschappen opgenomen. Dit indicatief bedrag voor het Bureau is geraamd voordat
de resultaten van de effectbeoordeling en andere berekeningen in verband met
dit initiatief bekend waren. Voor
de periode 2015-2020 zal de status van het Bureau veranderen van een Bureau
"op kruissnelheid" in een Bureau "met nieuwe taken". –
¨ Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het
flexibiliteitsinstrument of herziening van het meerjarige financiële kader[34] Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de
betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.
3.2.6.
Bijdragen van derden aan de financiering
–
Het voorstel/initiatief voorziet in
medefinanciering, zoals hieronder wordt geraamd: Kredieten in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen) || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || Totaal EVA-bijdrage van Noorwegen en IJsland berekend op 2 % van de begroting || 0,5 || 0,5 || 0,5 || 0,5 || 0,5 || 0,5 || 3 Totaal medegefinancierde kredieten || 0,5 || 0,5 || 0,5 || 0,5 || 0,5 || 0,5 || 3
3.3.
Geraamde gevolgen voor de ontvangsten
–
¨ Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de
ontvangsten –
x Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële
gevolgen –
x voor de eigen middelen –
¨ voor de diverse ontvangsten In miljoen EUR (tot op 3 decimalen) Begrotingsonderdeel voor ontvangsten: || Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten || Gevolgen van het voorstel/initiatief Jaar N[35] 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 ERA-begrotingsonderdeel 06.02.08 || || || || 10,352 || 10,384 || 10,482 || 10,698 Vermeld de wijze van
berekening van de gevolgen voor de ontvangsten. Een
aantal van de beoogde nieuwe taken voor het Bureau (veiligheidscertificaten,
vergunningen om voertuigen in de handel te brengen en vergunningen voor de
indienststelling van baansubsystemen voor besturing en seingeving) kunnen aan
de aanvrager worden doorberekend. Volgens
de effectbeoordeling zal in 2017 met deze nieuwe taken een begin worden gemaakt
en zijn de inkomsten voor het Bureau als volgt berekend: -
kosten voor de afgifte van een veiligheidscertificaat: € 0,01 miljoen -
kosten voor afgifte van een voertuigvergunning: € 0,017 miljoen - kosten
voor het afgeven van vergunningen voor indienststelling van baansubsystemen
voor besturing en seingeving: € 0,05 miljoen -
de respectieve aantallen van alle soorten besluiten die per jaar worden
afgegeven zijn opgenomen in tabel 3.2.3. Samenvatting
van de berekeningsmethode: De
vergoedingen die zijn opgenomen in het effectbeoordelingsrapport zijn berekend
op basis van het gemiddelde van de huidige vergoedingen die door exploitanten
worden betaald om in de EU een veiligheidscertificaat of een voertuigvergunning
te verkrijgen. Voor vergunningen voor het in dienst stellen van baansubsystemen
voor besturing en seingeving wordt een vergelijkbare methode gehanteerd. De
vergoedingen die werden betaald, lopen fors uiteen, en ook bestonden er
aanzienlijke verschillen tussen de vergoedingen die werden betaald in 15 oude
lidstaten (ongeveer 20 000 euro voor veiligheidscertificaten en 28 000 euro
voor vergunningen) en de vergoedingen die werden betaald in 12 nieuwe lidstaten
(ongeveer 3 000 euro voor veiligheidscertificaten en
17 000 euro voor vergunningen). Om voor de toekomst de hoogte van
deze vergoedingen te bepalen, is uitgegaan van de kosten van het personeel van
het bureau en de meer gestroomlijnde afhandelingsprocedures van de aanvragen.
Vanuit dit licht lijkt een waarde die dicht bij het midden ligt van het lage
gemiddelde en het hoge gemiddelde, de beste vertrekbasis. Er
moet worden opgemerkt dat de berekeningen die worden vermeld voor de
vergoedingen, het gemiddelde vormen van allerlei soorten
veiligheidscertificaten en voertuigvergunningen. In het
effectbeoordelingsrapport werden vier soorten veiligheidscertificaten en
twintig soorten voertuigvergunningen vastgesteld. Hoewel het
centralisatieproces bij het Bureau ertoe zal leiden dat een aantal
veiligheidscertificaten en voertuigvergunningen verdwijnen, zullen er nog
altijd meerdere categorieën zijn. Er zullen bijvoorbeeld nog altijd verschillende
procedures zijn voor het verlenen van een vergunning voor een locomotief en een
wagon. Als zodanig moet er verschil worden gemaakt tussen deze twee
categorieën. In het bijzonder geldt dat vergunningen voor wagons minder zullen
kosten dan gemiddeld, terwijl de vergunningen voor locomotieven en motorstellen
hoger zullen liggen. Het
cijfer (prijs per vergunning/certificaat) dat is berekend in het
effectbeoordelingsrapport, is bedoeld als gemiddelde. Het Bureau dient voor de
verschillende categorieën de exacte vergoedingen te bepalen, met als doel te
zorgen dat het gemiddelde van de berekende vergoedingen gelijk is aan of groter
is dan dit gemiddelde. Het doel van de berekeningen is echter een realistische,
maar conservatieve schatting van de opbrengsten voor het Bureau te maken. Het
is derhalve niet uitgesloten dat de in rekening gebrachte vergoedingen, indien
nodig en gerechtvaardigd, in werkelijkheid gemiddeld hoger kunnen liggen. Het
aantal veiligheidscertificaten en voertuigvergunningen is berekend op basis van
de huidige hoeveelheid veiligheidscertificaten en voertuigvergunningen. Ten
aanzien van veiligheidscertificaten wordt er voor de komende jaren van
uitgegaan dat het aantal nieuwkomers op de markt zal leiden tot een stijging
van het aantal veiligheidscertificaten dat op termijn wordt verstrekt. Indien
er wijzigingen worden aangebracht in de soorten veiligheidscertificaten, kan
het aantal worden teruggebracht. Als behoudende schatting is er daarom
aangenomen dat er geen wijziging is in het jaarlijkse totaalaantal
veiligheidscertificaten. Voor
voertuigvergunningen wordt van een iets andere benadering uitgegaan: Het model
gaat uit van het bestaande aantal vergunningen zoals dat naar voren komt uit de
informatie van belanghebbenden en diverse studies. Omdat het echter
waarschijnlijk is dat het aantal nieuwkomers zal toenemen en dat er daarom in
absolute zin meer voertuigen moeten worden vergund, zullen nieuwkomers
waarschijnlijk vasthouden aan gerenommeerde technologie en dus aan het rollend
materieel dat reed gecertificeerd is. Omdat de industrie standaardiseert, is
het bovendien waarschijnlijk dat er in de toekomst minder soorten voertuigen
moeten worden vergund, hetgeen weer tot een lichte daling van het aantal
vergunningen zal leiden. Ook nu is het model verdeeld in een beoordeling van de
vijftien oude en de twaalf nieuwe lidstaten. DG
MOVE is van oordeel dat de berekeningen solide zijn en terdege zijn gebaseerd
op de bestaande en verifieerbare gegevens die verkregen zijn van de
belanghebbenden en het Europees Spoorwegbureau. Meer informatie over de
methodiek is opgenomen in het effectbeoordelingsrapport dat bij dit voorstel is
gevoegd, met name in bijlage VII daarvan. [1] http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/en/ec/127599.pdf [2] COM(2012)
299 final. [3] COM(2012)
259 final. [4] http://ec.europa.eu/transport/evaluations/doc/2011_era-evaluation-881-2004.pdf [5] PB
C … blz. …. [6] PB
C … blz. …. [7] PB
L 164 van 30.4.2004, blz. 1. [8] PB
L 228 van 9.9.1996, blz. 1. [9] PB
L 136 van 31.5.1999, blz. 1. [10] PB
L 136 van 31.5.1999, blz. 15. [11] Besluit
98/500/EG van de Commissie van 20 mei 1998 betreffende de oprichting van
Comités voor de sectoriële dialoog tussen de sociale partners op Europees
niveau (PB L 225 van 12.8.1998, blz. 27). [12] PB L 260
van 30.9.2008, blz. 13. [13] PB L 51
van 23.2.2012, blz. 1. [14] PB L 276
van 20.10.2010, blz. 22. [15] PB
L 218 van 13.8.2008, blz. 30. [16] PB
L 315 van 3.12.2007, blz. 51. [17] Verordening
(EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 23 december 2002
houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in
artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad
houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van
de Europese Gemeenschappen (PB L 357 van 31.12.2002, blz.72). [18] PB 17
van 6.10.1958, blz. 385. [19] PB
L 145 van 31.5.2001, blz. 43. [20] PB L 136
van 31.5.1999, blz. 1. [21] PB L 292
van 15.11.1996, blz. 2. [22] ABM:
Activity Based Management – ABB: Activity Based Budgeting. [23] In
de zin van artikel 49, lid 6, onder a) of b), van het Financieel
Reglement. [24] Nadere
gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement
zijn beschikbaar op BudgWeb: http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html [25] In
de zin van artikel 185 van het Financieel Reglement. [26] GK
= gesplitste kredieten/NGK = niet-gesplitste kredieten. [27] EVA:
Europese Vrijhandelsassociatie. [28] Kandidaat-lidstaten
en, in voorkomend geval, potentiële kandidaat-lidstaten van de westelijke
Balkan. [29] Outputs
zijn te leveren producten en diensten (bijv. aantal gefinancierde
studentuitwisselingen, aantal km aangelegde wegen enz.). [30] Zoals
beschreven in punt 1.4.2. "Specifieke doelstelling(en) …". [31] CA=
arbeidscontractanten; INT= personeel van het Bureau ("(‘("tijdelijk
personeel");’);"); JED= "‘"Junio gedelegeerd
deskundige(Young Experts in Delegations); LA= plaatselijk functionaris (Local
Agent); END= Expert National Détaché (gedetacheerde nationale deskundige). [32] Onder
het maximum voor extern personeel uit beleidskredieten (voorheen de
"‘"BA’-onderdelen). [33] Vooral
voor structuurfondsen, het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling
(ELFPO) en het Europees Visserijfonds (EVF). [34] Zie
de punten 19 en 24 van het Interinstitutioneel Akkoord. [35] Voor
traditionele eigen middelen (douanerechten en suikerheffingen) moeten
nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 25 % aan inningskosten.