This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52013IP0222
European Parliament resolution of 23 May 2013 on future legislative proposals on EMU: response to the Commission communications (2013/2609(RSP))
Resolutie van het Europees Parlement van 23 mei 2013 over toekomstige wetgevingsvoorstellen betreffende de EMU: reactie op de mededelingen van de Commissie (2013/2609(RSP))
Resolutie van het Europees Parlement van 23 mei 2013 over toekomstige wetgevingsvoorstellen betreffende de EMU: reactie op de mededelingen van de Commissie (2013/2609(RSP))
PB C 55 van 12.2.2016, p. 79–84
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
12.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/79 |
P7_TA(2013)0222
Toekomstige wetgevingsvoorstellen inzake de EMU
Resolutie van het Europees Parlement van 23 mei 2013 over toekomstige wetgevingsvoorstellen betreffende de EMU: reactie op de mededelingen van de Commissie (2013/2609(RSP))
(2016/C 055/11)
Het Europees Parlement,
— |
gezien de mededelingen van de Commissie met als titel „Voorafgaande coördinatie van plannen voor belangrijke hervormingen van het economische beleid” (COM(2013)0166) en „Invoering van een instrument voor convergentie en concurrentievermogen” (COM(2013)0165), |
— |
gezien de vraag aan de Commissie over toekomstige wetgevingsvoorstellen inzake de EMU (O-000060/2013 — B7-0204/2013), |
— |
gezien het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de economische en monetaire unie van 2 maart 2012, hierna „het begrotingspact” genoemd, |
— |
gezien de conclusies van de Europese Raad van 13 en 14 december 2012, |
— |
gezien de blauwdruk van de Commissie van 28 november 2012 voor een hechte economische en monetaire unie, |
— |
gezien het verslag van de voorzitter van de Europese Raad van 5 december 2012 met als titel „Naar een echte economische en monetaire unie”, |
— |
gezien zijn resolutie van 20 november 2012 met aanbevelingen aan de Commissie over het verslag van de voorzitters van de Europese Raad, de Europese Commissie, de Europese Centrale Bank en de Eurogroep „Naar een echte Economische en Monetaire Unie” (1), hierna „het verslag-Thyssen” genoemd, |
— |
gezien zijn resolutie van 20 oktober 2010 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende verbetering van het EU-kader voor economisch bestuur en stabiliteit, met name in de eurozone (2), hierna „het verslag-Feio” genoemd, |
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1176/2011 en Verordening (EU) nr. 1175/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011, hierna „het sixpack” genoemd, |
— |
gezien zijn resolutie van 1 december 2011 over het Europees semester voor economische beleidscoördinatie (3), |
— |
gezien Verordening (EU) nr. …/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke bepalingen voor de monitoring en beoordeling van ontwerp-begrotingsplannen en voor het corrigeren van het buitensporig tekort van de lidstaten in de eurozone, en gezien Verordening (EU) nr. …/2013 betreffende een strenger economisch en budgettair toezicht op lidstaten in de eurozone die ernstige problemen ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit, hierna „het twopack” genoemd, |
— |
gezien de gezamenlijke verklaring van voorzitter Barroso en vicevoorzitter Rehn van 20 februari 2013 naar aanleiding van de op het trialoogoverleg bereikte overeenkomst over de „twopack”-wetgeving inzake economisch bestuur in de eurozone (referentie MEMO/13/126), |
— |
gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement, |
A. |
overwegende dat de lidstaten die het begrotingspact hebben ondertekend er in artikel 11 mee instemmen alle belangrijke economische beleidshervormingen die zij voornemens zijn door te voeren, vooraf met elkaar te bespreken en, waar zulks passend wordt geacht, onderling af te stemmen, en dat zij er bovendien mee instemmen dat de instellingen van de Europese Unie conform het recht van de Europese Unie bij die coördinatie worden betrokken; |
B. |
overwegende dat het verdrag overeenkomstig artikel 15 van het begrotingspact uiterlijk na vijf jaar in het EU-recht moet zijn opgenomen op basis van een beoordeling van de ervaring met de tenuitvoerlegging ervan, en overwegende dat de mededelingen COM(2013)0165 en COM(2013)0166 van de Commissie en de wetgevingsvoorstellen als follow-up ervan als een eerste stap in die richting kunnen worden beschouwd; |
C. |
overwegende dat het Parlement reeds in 2010 in het verslag-Feio heeft aanbevolen specifieke procedures vast te stellen en de lidstaten, met name de eurolanden, te verplichten om elkaar en de Commissie te informeren voordat zij economische beleidsbeslissingen nemen met te verwachten aanzienlijke neveneffecten die de goede werking van de interne markt en de Economische en Monetaire Unie (EMU) in gevaar zouden kunnen brengen; |
D. |
overwegende dat in de verklaring bij het twopack werd opgeroepen tot de instelling van een substantieel versterkt economisch en budgettair toezichts- en controlekader, tot een verder ontwikkelde Europese budgettaire capaciteit voor de tijdige tenuitvoerlegging van structurele hervormingen die duurzame groei bevorderen volgens het beginsel dat stappen voor meer verantwoording en economische discipline gecombineerd moeten worden met meer solidariteit, alsook tot de diepere integratie van de besluitvorming op beleidsgebieden als fiscaliteit en arbeidsmarkten als belangrijk solidariteitsinstrument; overwegende dat in deze verklaring de nadruk wordt gelegd op het beginsel dat stappen in de richting van meer economische beleidscoördinatie gepaard moeten gaan met meer solidariteit; |
E. |
overwegende dat in paragraaf 11 van het verslag-Thyssen wordt benadrukt dat een „volwaardige EMU” niet beperkt mag blijven tot een systeem van regels, maar een grotere begrotingscapaciteit vergt op basis van specifieke eigen middelen; |
F. |
overwegende dat het verslag-Thyssen eraan herinnert dat kwalitatief hoogwaardige en betrouwbare Europese statistieken een centrale rol spelen bij de opzet van het nieuwe economische bestuurssysteem en van zijn belangrijkste besluitvormingsprocessen, dat de onafhankelijkheid van het Europees statistisch systeem zowel op nationaal niveau als op niveau van de Unie als absolute vereiste moet worden gevrijwaard, en dat stappen in de richting van gestandaardiseerde boekhoudregels voor overheidsorganisaties in alle lidstaten een fundamentele aanvulling vormen op de grotere bevoegdheden van de Commissie bij de controle op de kwaliteit van de nationale bronnen die worden gebruikt voor de berekening van schuld- en tekortcijfers in een volwaardige begrotingsunie; |
Algemene beoordeling van de mededelingen van de Commissie
1. |
erkent de inspanningen van de Commissie om verder werk te maken van macro-economisch bestuur in de Unie en daarbij voort te bouwen op het sixpack en het twopack; benadrukt evenwel dat de volledige tenuitvoerlegging van het nieuwe kader moet prevaleren boven elk nieuw voorstel; |
2. |
wijst erop dat de invoering van een op stimuli gebaseerd uitvoeringsmechanisme voor meer solidariteit, cohesie en concurrentievermogen gepaard moet gaan met bijkomende lagen voor economische beleidscoördinatie, zoals vermeld in de verklaring van de Commissie bij het twopack, teneinde het beginsel na te leven dat stappen in de richting van meer verantwoording en economische discipline gepaard moeten gaan met meer solidariteit; |
3. |
benadrukt dat alle verdere voorstellen een duidelijke meerwaarde moeten bieden ten opzichte van de bestaande instrumenten, zoals deze in het kader van het cohesiebeleid; |
4. |
benadrukt dat coördinatie-inspanningen de respectieve verantwoordelijkheden van de diverse besluitvormingsniveaus niet mogen afzwakken; |
5. |
herhaalt dat bestuur in de EU geen afbreuk mag doen aan de prerogatieven van het Europees parlement en de nationale parlementen, met name wanneer een overdracht van soevereiniteit wordt overwogen; benadrukt dat behoorlijke legitimiteit en verantwoording democratische besluiten vergen en op nationaal en EU-niveau gewaarborgd moeten worden door respectievelijk de nationale parlementen en het Europees Parlement; herinnert aan het beginsel dat is opgenomen in de conclusies van de Europese Raad van december 2012, namelijk „tijdens het gehele proces blijft de algemene doelstelling het waarborgen van de democratische legitimiteit en de verantwoordingsplicht op het niveau waarop de beslissingen worden genomen en uitgevoerd”; benadrukt dat de mechanismen voor voorafgaande coördinatie en de instrumenten voor convergentie en concurrentievermogen moeten gelden voor alle lidstaten die de euro als munt hebben aanvaard, en dat het voor andere lidstaten mogelijk moet zijn zich er permanent bij aan te sluiten; verzoekt de Commissie deze verplichte validering door de nationale parlementen in toekomstige wetgevingsvoorstellen op te nemen en ook te zorgen voor meer betrokkenheid van de sociale partners bij de economische coördinatie; |
6. |
is van mening dat het tijdstip van de mededelingen niet optimaal is; verzoekt de Commissie eerst een voorstel in te dienen voor de goedkeuring van een convergentiecode in het kader van het EU-semester, op basis van de EU 2020-strategie, die een sterke sociale pijler bevat; |
7. |
herhaalt dat de Commissie ten volle rekening moet houden met de rol van het Parlement als medewetgever; betreurt ten zeerste dat de recente mededelingen betreffende de EMU het standpunt dat het Parlement tijdens de onderhandelingen over de verdieping van de EMU heeft ingenomen niet weergeven en enkel voorzien in zeer beperkt parlementair toezicht in de vorm van een dialoogstructuur; benadrukt dat het Parlement als wetgevings- en begrotingsautoriteit op gelijke voet staat met de Raad; |
8. |
betreurt ten zeerste dat de beleidsgebieden waarvan in de mededelingen sprake is vooral gericht zijn op prijsconcurrentie en dat kwesties zoals belastingontwijking of de sociale en de werkgelegenheidsdimensie niet aan bod komen; |
9. |
benadrukt dat de wetgevingsvoorstellen in het kader van beide mededelingen op de gewone wetgevingsprocedure gebaseerd moeten zijn; |
Voorafgaande coördinatie van plannen voor belangrijke hervormingen van het economisch beleid
10. |
is van mening dat formele voorafgaande coördinatie van hervormingen van het economisch beleid op EU-niveau belangrijk is en moet worden versterkt op basis van de communautaire methode, en dat deze betrekking moet hebben op de essentiële nationale economische hervormingen waarin de nationale hervormingsplannen voorzien die duidelijk mogelijke neveneffecten kunnen hebben; is van mening dat dergelijke voorafgaande coördinatie afgestemd moet worden op de instrumenten van het EU-semester voor economische beleidscoördinatie zoals bedoeld in artikel 2 bis van Verordening (EU) nr. 1175/2011, en, waar nodig, gepaard moet gaan met nieuwe solidariteits- en op stimuli gebaseerde instrumenten; |
11. |
is van mening dat een diepere integratie van voorafgaande coördinatie en besluitvorming op beleidsgebieden op EU-niveau gebaseerd moet zijn op een stevig fundament van officiële statistieken, en met name dat verdere begrotingscoördinatie binnen de Unie enkel mogelijk is met geconsolideerde gegevens over de overheidsrekeningen van de Unie, de lidstaten en de lokale en regionale autoriteiten; is daarom van mening dat de Commissie de opstelling van dergelijke geconsolideerde gegevens in toekomstige wetgevingsvoorstellen moet opnemen; |
12. |
betreurt de vage formuleringen en bijzonder ruime definities voor enkele voorgestelde filters voor belangrijke hervormingen van het economisch beleid, zoals „politiek-economische overwegingen”; vraagt dat nieuwe en specifieke filters worden toegevoegd, die gebaseerd zijn op de instrumenten van het EU-semester en de EU 2020-strategie, om essentiële hervormingen te identificeren, waarbij rekening wordt gehouden met specifieke nationale kenmerken en het subsidiariteitsbeginsel wordt geëerbiedigd; |
13. |
benadrukt dat de in te stellen mechanismen voor voorafgaande coördinatie moeten gelden voor alle lidstaten van de eurozone en open moeten staan voor alle lidstaten van de Unie, waarbij rekening moet worden gehouden met de grotere onderlinge afhankelijkheid van de lidstaten van de eurozone; is van mening dat de lidstaten in het programma op vrijwillige basis moeten kunnen deelnemen; |
14. |
dringt erop aan dat de hervormingsplannen transparant en omvattend zijn en openbaar worden gemaakt; dringt bovendien aan op een sociale dialoog, waarbij belanghebbenden van het maatschappelijk middenveld een centrale en cruciale rol vervullen in het debat over voorafgaande coördinatie; |
15. |
dringt aan op een zorgvuldige aanpak voor het proces waarbij de Commissie wordt geïnformeerd en opmerkingen kan maken over de geplande hervormingen vooraleer deze definitief worden goedgekeurd; |
16. |
vraagt dat dit nieuwe coördinatie-instrument wordt opgenomen in het proces van het Europees semester en dat het Parlement een rol krijgt om de democratische verantwoordingsplicht te waarborgen; |
17. |
benadrukt dat voorafgaande coördinatie nationale hervormingsinspanningen niet mag beknotten, maar ervoor moet zorgen dat hervormingen niet worden uitgesteld, tenzij de neveneffecten die erdoor zouden ontstaan belangrijk genoeg zijn om een herziening van de hervormingen te verantwoorden; |
Invoering van een instrument voor convergentie en concurrentievermogen (ICC)
18. |
is van mening dat elk nieuw ICC dat wordt voorgesteld gebaseerd moet zijn op voorwaarden, solidariteit en convergentie; meent dat een dergelijk instrument slechts kan worden ingevoerd wanneer sociale onevenwichtigheden zijn vastgesteld en blijkt dat belangrijke structurele hervormingen op de lange termijn die duurzame groei bevorderen noodzakelijk zijn, dit op basis van een beoordeling van de samenhang tussen de convergentiecode en de nationale uitvoeringsplannen, waarbij het Europees Parlement, de Raad en de nationale parlementen formeel en naar behoren betrokken zijn; |
19. |
benadrukt dat het nieuwe in te stellen ICC moet gelden voor alle lidstaten van de eurozone en open moeten staan voor alle lidstaten van de Unie, waarbij rekening moet worden gehouden met de grotere onderlinge afhankelijkheid van de lidstaten van de eurozone; is van mening dat de lidstaten in het programma op vrijwillige basis moeten kunnen deelnemen; |
20. |
acht het van cruciaal belang te garanderen dat dit nieuwe instrument overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure wordt goedgekeurd, gebaseerd is op de communautaire methode en voorziet in adequaat toezicht door het Europees Parlement door de desbetreffende begrotingsmiddelen per geval goed te keuren; |
21. |
benadrukt dat de jaarlijkse verslaglegging over en het toezicht op de uitvoering van de nationale plannen gebaseerd moeten zijn op een krachtiger Europees semester, zonder evenwel afbreuk te doen aan het begrotingstoezicht van de EU; |
22. |
is van mening dat het ICC een hefboom voor meer begrotingscapaciteit moet zijn en afgestemd moet zijn op aan voorwaarden verbonden steun voor structurele hervormingen, teneinde het concurrentievermogen, de groei en de sociale samenhang te vergroten, een betere coördinatie van het economisch beleid en meer convergentie van de economische prestaties van de lidstaten te waarborgen, en onevenwichtigheden en structurele verschillen aan te pakken; is van mening dat dergelijke instrumenten bouwstenen voor echte begrotingscapaciteit moeten zijn; |
23. |
benadrukt dat uiteraard enkel lidstaten die aan een dergelijke begrotingscapaciteit bijdragen, er ook kunnen van genieten; |
24. |
betreurt ten zeerste dat de mededelingen, die voorzien in contracten tussen de EU en de lidstaten, de gemeenschappelijke Europese rechtsorde niet eerbiedigen; is van mening dat de term „contractuele afspraken” onjuist is, aangezien het mechanisme waarin de mededelingen voorzien in feite geen „contract” is dat onder het publiek- of privaatrecht valt, maar eerder een op stimuli gebaseerd uitvoeringsmechanisme voor economische beleidscoördinatie; |
25. |
benadrukt dat de hervormingsplannen door de lidstaten moeten worden opgesteld en dat hun nationale parlementen hierbij naar behoren moeten worden betrokken overeenkomstig hun interne grondwettelijke bepalingen en in samenwerking met de Commissie, dit met volledige inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel en met behoud van de nodige beleidsruimte voor nationale uitvoering en voor het democratisch proces in elke lidstaat; |
26. |
wijst erop dat de mogelijke negatieve kortetermijngevolgen van de uitvoering van structurele hervormingen, met name sociale en politieke problemen, kunnen worden opgevangen en voor de burgers gemakkelijker te accepteren zijn als er een stimuleringsmechanisme ter ondersteuning van de hervormingen wordt ingesteld; benadrukt verder dat dit mechanisme gefinancierd moet worden met middelen uit een nieuwe faciliteit die volgens de communautaire methode wordt ingesteld en beheerd en integraal deel uitmaakt van de EU-begroting, maar wel buiten de maxima van het MFK blijft, om te waarborgen dat het Europees Parlement hierbij als wetgevings- en begrotingsautoriteit volledig betrokken is; |
27. |
benadrukt dat maatregelen die worden genomen geen negatieve gevolgen mogen hebben voor sociale integratie, rechten van werknemers, gezondheidszorg en andere sociale kwesties, ook niet op de korte termijn; |
28. |
benadrukt dat het instrument problemen van moreel risico moet vermijden; is daarom van mening dat de Commissie ervoor moet zorgen dat hervormingen niet worden uitgesteld tot het ogenblik waarop zij voor financiële steun in aanmerking komen en dat het instrument niet mag voorzien in stimuli voor hervormingen die ook zonder steun van de Unie zouden worden doorgevoerd; |
29. |
benadrukt dat het instrument overlapping met het cohesiebeleid moet vermijden; |
o
o o
30. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de Raad. |
(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0430.
(2) PB C 70 E van 8.3.2012, blz. 41.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0542.