This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52013DC0322
REPORT FROM THE COMMISSION TO THE EUROPEAN PARLIAMENT, THE COUNCIL, THE EUROPEAN ECONOMIC AND SOCIAL COMMITTEE AND THE COMMITTEE OF THE REGIONS Barcelona objectives The development of childcare facilities for young children in Europe with a view to sustainable and inclusive growth
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Doelstellingen van Barcelona Ontwikkeling van opvangdiensten voor jonge kinderen in Europa met het oog op een duurzame en inclusieve groei
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Doelstellingen van Barcelona Ontwikkeling van opvangdiensten voor jonge kinderen in Europa met het oog op een duurzame en inclusieve groei
/* COM/2013/0322 final */
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Doelstellingen van Barcelona Ontwikkeling van opvangdiensten voor jonge kinderen in Europa met het oog op een duurzame en inclusieve groei /* COM/2013/0322 final */
INHOUDSOPGAVE 1........... Inleiding.......................................................................................................................... 2 2........... De doelstellingen van Barcelona
verwezenlijken: een absolute noodzaak........................... 4 3........... Huidige stand van zaken.................................................................................................. 6 4........... Kwaliteit nog altijd ongelijk in
europa............................................................................ 18 5........... De doelstellingen van Barcelona
verwezenlijken, een nieuwe impuls binnen de strategie voor Europa 2020 23 VERSLAG VAN DE
COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN
SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Doelstellingen van
Barcelona
Ontwikkeling van opvangdiensten voor jonge kinderen in Europa met het oog op
een duurzame en inclusieve groei 1. Inleiding De beschikbaarheid van goede en betaalbare kinderopvangfaciliteiten
voor jonge kinderen van 0 en de leerplichtige leeftijd[1] is een prioriteit voor de
Europese Unie. Deze faciliteiten omvatten crèches of
andere dagopvangcentra zoals kinderopvang bij particulieren thuis, erkende
professionele kinderoppassen, voorschools- of soortgelijk onderwijs, verplicht
schoolonderwijs en extra-curriculaire activiteiten. In 2002 werden door de Europese Raad van
Barcelona doelstellingen vastgesteld op dit gebied: "De lidstaten
moeten hindernissen voor de deelneming van vrouwen aan de arbeidsmarkt uit de
weg ruimen en ernaar streven, rekening houdend met de vraag naar
kinderopvangfaciliteiten en met inachtneming van hun nationale regelingen ter
zake, voor 2010 te voorzien in kinderopvang voor ten minste 90 % van de
kinderen tussen 3 jaar en de leerplichtige leeftijd en voor ten minste 33 % van
de kinderen onder 3 jaar"[2]. De verwezenlijking van de "doelstellingen van Barcelona" stonden
sedertdien centraal in de strategie van Lissabon en staan dat nu ook in de Europa
2020-strategie[3].
Het vermogen van de lidstaten om de arbeidsparticipatie significant en duurzaam
te verhogen hangt onder meer af van de mogelijkheden die mannen en vrouwen
hebben om de juiste combinatie te vinden tussen werk en gezin. De
beschikbaarheid van goede opvang voor jonge kinderen is daarbij van cruciaal
belang. De combinatie van flexibele werkregelingen, een passend systeem voor
ouderschapsverlof en goede en beschikbare kinderopvang wordt op Europees niveau
bevorderd om de juiste balans te vinden tussen werk en gezin. Kinderopvang is
tevens een cruciale investering in de ontwikkeling van kinderen, de strijd
tegen voortijdig schoolverlaten en het voorkomen van achterstand die van
generatie op generatie wordt doorgegeven[4].
Hoewel sedert 2002 wel degelijk vooruitgang is geboekt en de lidstaten middels
twee opeenvolgende Europese pacten hebben laten zien zich daadwerkelijk te
willen inzetten voor gendergelijkheid[5],
voldoet het aanbod van kinderopvang op EU-niveau in 2010 nog altijd niet aan
deze doelstellingen. De situatie lijkt in sommige lidstaten in 2011
bovendien nog te zijn verslechterd. Blijkbaar moet het debat over dit tekort en de achterliggende oorzaken
opnieuw worden geopend en moeten er oplossingen en beleidsrichtsnoeren worden
geformuleerd om de doelstellingen te kunnen verwezenlijken. Het derde
Europese semester biedt een politieke gelegenheid om eens te meer de aandacht
te vestigen op het belang van kinderopvang en op de bijdrage die deze opvang
kan leveren aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Unie. Tegen deze achtergrond en zoals aangekondigd in de Strategie voor de
gelijkheid van vrouwen en mannen 2010-2015[6]
zal in dit verslag een beeld worden geschetst van de stand van zaken bij de
verwezenlijking van de doelstellingen van Barcelona in de lidstaten. Verder
wordt een overzicht gegeven van de obstakels en problemen waarmee de lidstaten worden
geconfronteerd bij de ontwikkeling van opvangfaciliteiten voor jonge kinderen.
Ook wordt gewezen op de noodzaak om deze doelstellingen te bevestigen en
wordt de inzet van de Europese Commissie om de lidstaten te steunen
onderstreept. Evenals het recente pakket aanvullende initiatieven van de
Commissie, zoals het voorstel voor een richtlijn over het genderevenwicht in de
raden van bestuur[7],
vormt dit verslag een concrete bijdrage van de Commissie aan de verwezenlijking
van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie en het bevorderen van de
gelijkheid tussen man en vrouw. 2. De
doelstellingen van barcelona verwezenlijken: een absolute noodzaak …om de doelstellingen van de strategie voor Europa 2020 te kunnen
bereiken De doelstelling van een arbeidsparticipatie
van 75% in 2020 zal niet kunnen worden gehaald zonder een bijdrage van
vrouwen[8].
Beleid dat het mogelijk maakt om werk en gezin beter combineren is van cruciaal
belang om de arbeidsparticipatie van vrouwen te bevorderen. Het is vooral de toegang tot opvang voor jonge kinderen die
van invloed is op de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt; wanneer meer
overheidsmiddelen in deze diensten geïnvesteerd worden, neemt het aantal
vrouwen met een voltijdse baan namelijk toe[9]. Wanneer de toegang van vrouwen tot de arbeidsmarkt wordt
verbeterd kunnen de beschikbare vaardigheden worden uitgebreid en
gediversifieerd en kunnen ondernemingen de beste arbeidskrachten
aantrekken en hun concurrentievermogen versterken, terwijl voor de
lidstaten een rendement op hun investeringen in onderwijs wordt gewaarborgd. Dankzij gendergelijkheidsbeleid en met name het aanbod van
opvangdiensten kunnen mannen en vrouwen de stap maken naar economische
onafhankelijkheid en een bijdrage leveren aan de verwezenlijking van een andere
belangrijke doelstelling van de strategie voor Europa 2020: ten minste 20
miljoen mensen beschermen tegen het risico van armoede en sociale uitsluiting.
Meer participatie van ouders en met name van vrouwen aan de arbeidsmarkt verlaagt
het risico op armoede tijdens de hele levenscyclus, bevordert de integratie van
alle gezinsleden in de samenleving en biedt kinderen betere
toekomstvooruitzichten[10].
Dit is met name van belang voor groepen in een kwetsbare situatie
(éénoudergezinnen, Roma, migranten). Investeren in kwalitatief goede opvang voor kleine kinderen
betekent ook investeren in de opbouw van het menselijk kapitaal van morgen: het
betekent kinderen een betere start geven in het leven en de grondslag leggen
voor een goede opleiding, sociale integratie en persoonlijke ontwikkeling en
hun vervolgens meer kansen bieden op de arbeidsmarkt[11]. Het gaat dus om een sociale
investering met een hoog potentieel. Goede kinderopvang en algemene toegang tot voorschoolse educatie van
goede kwaliteit maken onderdeel uit van een preventief beleid om voortijdig
schoolverlaten[12]
te voorkomen, zoals ook door de Raad van de Europese Unie werd bevestigd[13]. …om de doelstelling van gendergelijkheid te kunnen verwezenlijken De participatie van vrouwen aan betaald werk houdt verband met de
verdeling van de taken in het gezin tussen man en vrouw. Het zijn nog steeds
vrouwen die de organisatie van hun werk aanpassen wanneer er kinderen komen
door verlof op te nemen, deeltijds te gaan werken of hun baan op te geven. Dit
heeft gevolgen voor hun salaris en pensioen. De beloningsverschillen tussen
vrouwen en mannen blijven onaanvaardbaar hoog (gemiddeld 16,2% per uur[14]) in de Europese Unie. De
verschillen zijn vooral frappant in landen met een beperkt aanbod van opvang
voor jonge kinderen[15].
Wanneer er geen beleid wordt gevoerd dat het mogelijk maakt om werk en gezin
beter te combineren, en met name opvang voor kinderen ontbreekt dan vormt dat
een belangrijk obstakel voor de economische onafhankelijkheid van vrouwen en voor
hun mogelijkheden om door te stromen naar leidende functies[16]. …om de demografische uitdaging aan te gaan Tot slot is het tegen de achtergrond van de demografische vertraging in
Europa niet zonder belang dat de beschikbaarheid van kinderopvangfaciliteiten
ervoor zorgt dat het, aantrekkelijker wordt om een gezin te stichten. De
lidstaten die momenteel het hoogste geboortecijfer kennen, blijken namelijk de
landen te zijn die zich inspanningen hebben getroost om de combinatie van werk
en gezin voor ouders te vergemakkelijken en een hoge arbeidsdeelname van
vrouwen kennen. 3. Huidige
stand van zaken Toen in 2008 voor het eerst de balans werd opgemaakt[17], bleek dat bij lange na niet werd
voldaan aan de vraag naar formele opvangfaciliteiten voor kinderen, met name
voor kinderen onder de drie. De kosten voor de ouders lagen hoog en de
openingsuren waren niet verenigbaar met een voltijdse betaalde baan. Vijf jaar
later is er weliswaar aanzienlijke vooruitgang geboekt, maar is er nog steeds
een wereld te winnen. Er moet nog veel gebeuren om te kunnen zorgen voor een verbetering van
de beschikbaarheid van opvang voor kinderen onder de drie. Volgens Europese cijfers[18]
hebben in 2010 slechts 10 lidstaten (DK, SE, NL, FR, ES, PT, SI, BE, LU en het
VK) de doelstelling van Barcelona voor kinderen onder de drie bereikt. In 15
lidstaten ligt het percentage onder de 25% (tabel 2). Vooral in Polen, Tsjechië
en Slowakije is er weinig kinderopvang; het percentage ligt hier onder de 5%.
In de meeste landen is er bovendien een fors verschil tussen stedelijke en
plattelandsgebieden en/of tussen regio's (bijvoorbeeld in Duitsland en in
Italië). Tussen 2006 en 2010 was er een lichte verbetering
waarneembaar in de kinderopvang voor kinderen onder de drie Het percentage kinderopvang steeg in de EU van gemiddeld 26% tot 29%[19]. Sommige lidstaten lieten
echter opmerkelijke trends zien. Zo steeg de kinderopvang in Frankrijk van 31%
in 2006 tot 43% in 2010. Een belangrijk plan om de kinderopvangcapaciteit uit
te breiden door tussen 2009 en 2012 nog eens 200 000 plaatsen te creëren,
zou ervoor moeten zorgen dat deze trend zich voortzet. Ook Slovenië liet een
opmerkelijke stijging zien (+8 procentpunt), waarschijnlijk als gevolg van een
wijziging die in 2008 is aangebracht in de wet inzake kleuterscholen en waarbij
is bepaald dat de overheid vanaf het tweede kind de kosten voor kinderopvang
voor haar rekening neemt. Het gediversifieerde en gedecentraliseerde Franse systeem kent zowel individuele opvang als collectieve opvang voor kinderen tussen de 0 en drie jaar. Kinderoppassen zijn hier de meest populaire vorm van kinderopvang. Ongeveer een derde van de kinderen onder de drie jaar met twee werkende ouders krijgt opvang in deze vorm van opvang, die in 1991 werd ingevoerd. Ouders die voor deze vorm van opvang kiezen, ontvangen een maandelijkse toelage die afhankelijk is van het statuut en het loon van de oppas, de leeftijd van het kind en het gezinsinkomen. Het beroep van kinderoppas heeft de afgelopen jaren een enorme ontwikkeling doorgemaakt. Het wettelijk verplichte aantal uren opleiding is verdubbeld en een arbeidscontract met de ouders is voortaan verplicht. Er vinden regelmatig controles op het gebied van veiligheid en gezondheid plaats. Er zijn echter nog een aantal problemen: het beroep geniet nog steeds weinig aanzien en gezinnen met een bescheiden inkomen aarzelen vaak om te kiezen voor deze opvangmogelijkheid. De komende jaren || gaan bovendien veel kinderoppassen met pensioen. Aantal plaatsen in 2010 Collectieve en gezinsopvang || Collectieve crèches || 86 767 waaronder personeelscrèches || 8 315 Kinderopvang || 30 484 Peuterspeelzalen || 8 030 Multifunctionele opvangstructuren || 177 984 Opvang in gezinnen || 59 060 Kinderoppas(sen) || 855 400* * : aantal
plaatsen in theorie – Bron: DREES 2012 Al enkele jaren moedigt de Franse overheid
particuliere bedrijven aan personeelscrèches te financieren. Deze crèches,
ook wel bedrijfscrèches genoemd, worden opgezet en gerund door particuliere
of overheidsbedrijven of ziekenhuizen om kinderen van hun werknemers op te
vangen. De vraag naar opvang stijgt met de leeftijd van de kinderen In de categorie van kinderen tussen de drie en de leerplichtige
leeftijd[20]
hebben 11 lidstaten (BE, ES, FR, SE, DE, EE, NL, SI, IE, DK en het VK) in 2010
de doelstelling van 90% verwezenlijkt, ongeacht het aantal uren dat gebruik
werd gemaakt van opvang. Ook in Italië werd deze doelstelling in 2011 bereikt.
Het percentage kinderopvang in Nederland, Spanje en Ierland liet daarentegen
een opmerkelijke daling zien, tot onder de 90%. 13 lidstaten halen minder dan 80%
en zullen zich nog grote inspanningen moeten getroosten. Het percentage
kinderopvang in Polen en Kroatië ligt onder de 50%. (Tabel 3) Het percentage opvang voor kinderen tussen drie jaar en de
leerplichtige leeftijd is vrijwel stabiel gebleven Dit steeg in de EU van gemiddeld 84% in 2006 tot 86%[21]in 2010. Deze lichte toename
van het gemiddelde maskeert forsere variaties in landen waar een combinatie van
maatregelen werd ingevoerd. In Luxemburg (+22pp) werden in 2005 "maisons
relais" opgezet (kinderopvangcentra die voor- en naschoolse opvang bieden
voor kinderen tot 18), werd in 2009 het schoolstelsel gereorganiseerd (het jaar
waarin het kind 3 jaar wordt, werd, op facultatieve basis, geïntegreerd in de
eerste cyclus van het basisonderwijs) en werden in 2009 vouchers ingevoerd voor
kinderopvang. In Oostenrijk (+13pp) werd een federale bijdrage ingevoerd voor
de uitbreiding van het aantal crècheplaatsen (24 500 nieuwe plaatsen voor
kinderen tussen de 0 en 6 jaar in 2008 en 2010). Bovendien werd in 2009 een
vergoeding ingevoerd voor 20 uur kinderopvang per week, hetgeen wellicht een
positieve invloed had op het opvangpercentage. Tussen 2010 en 2011 was er een
daling te zien in het opvangpercentage in verschillende landen, met name
Roemenië (-25pp), Spanje (-9pp), Cyprus (-8pp) en Ierland (‑8 pp). Het systeem van kinderopvangvouchers (CSA) werd op 1
maart 2009 in Luxemburg ingevoerd door het ministerie voor Gezin en
Integratie in samenwerking met de plaatselijke autoriteiten. Deze vouchers geven de houder recht op 3 uur
gratis educatieve opvang per week. Voor de
volgende 21 uur educatieve opvang betalen de ouders een sterk verlaagd tarief
van ten hoogste 3 euro per uur. Dit tarief
wordt berekend op basis van het gezinsinkomen en de positie van het kind in het
gezin. Het systeem werd vooral ingevoerd met het oog op kinderen die het risico
lopen van armoede of uitsluiting. Voor deze kinderen biedt het systeem
gedurende het schooljaar en tijdens vakanties extra uren hulp. In januari 2011 stond 69,27% van de kinderen in de
leeftijd van 0 tot 12 jaar in dit systeem ingeschreven[22]. Dankzij
dit beleid neemt de opvangcapaciteit voortdurend toe, met inbegrip van opvang
voor kinderen in de leerplichtige leeftijd en tot 12 jaar. Een beeld van de situatie in de lidstaten in 2011 met betrekking tot de
doelstellingen van Barcelona ·
Zes lidstaten hebben twee doelstellingen bereikt:
Zweden, België, Frankrijk, Slovenië, Denemarken en het Verenigd Koninkrijk. ·
Zeven lidstaten hebben één van de twee
doelstellingen bereikt. Dit zijn Portugal, Spanje, Nederland en Luxemburg voor
de eerste leeftijdsgroep en Duitsland, Italië en Estland voor oudere kinderen. ·
Drie lidstaten staan op het punt een van de
doelstellingen te verwezenlijken: Finland heeft een percentage van meer dan 25%
wat betreft de kinderopvang voor de eerste leeftijdsgroep, Ierland en
Oostenrijk hebben een percentage van meer dan 80% voor de tweede
leeftijdsgroep. ·
Elf lidstaten hebben nog redelijk wat werk voor de
boeg; dit geldt met name voor Polen, Bulgarije, Griekenland, Roemenië,
Slowakije, Tsjechië en Kroatië. Deeltijds gebruik Van kinderopvang wordt in bepaalde landen die de doelstelling hebben
bereikt vrijwel uitsluitend deeltijds gebruik gemaakt. Het aantal uren dat gebruik
wordt gemaakt van kinderopvangdiensten varieert sterk per lidstaat. In verschillende
landen wordt slechts parttime gebruik gemaakt van deze diensten en niet
gedurende een volledige werkweek. In het Verenigd Koninkrijk, Nederland en
Ierland wordt hoofdzakelijk deeltijds gebruik gemaakt van kinderopvang,
ongeacht de leeftijdsgroep. Opmerkelijk is dat in sommige gevallen veel minder
dan 30 uur per week gebruik wordt gemaakt van kinderopvang. In het Verenigd
Koninkrijk zijn er bijvoorbeeld vrij veel plaatsen voor minder dan 20 uur voor
de allerkleinsten. Het is niet duidelijk of dit deeltijds gebruik van diensten
berust op vrije keus of het gevolg is van regels. In dit laatste geval zou het
gebrek aan voltijdse kinderopvangdiensten met name voor alleenstaande moeders
wellicht een obstakel kunnen vormen om voltijds aan de slag te gaan. Alternatieven Er zijn alternatieven voor de opvang van jonge kinderen. Het relatief
lage kinderopvangpercentage in bepaalde landen is namelijk niet
noodzakelijkerwijs het gevolg van schaarste. Recht op gezinsverlof kan
bijvoorbeeld ook van invloed zijn op de vraag naar opvang voor de
allerkleinsten. In Noordse landen maar ook in Slovenië is het bijvoorbeeld heel
gewoon dat kinderen het eerste levensjaar door de ouders worden verzorgd.
Daarna komen zij in aanmerking voor collectieve opvang. In andere landen is langer
verlof mogelijk en in combinatie met een schaarste aan opvangdiensten kan dit
negatief doorwerken op de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt. Het
lijkt dus van fundamenteel belang dat niet alleen kinderopvang wordt aangeboden
samen met ouderschapsverlof maar dat ook vaders de mogelijkheid krijgen
ouderschapsverlof te nemen. Informele kinderopvang[23] (hoofdzakelijk door
grootouders) is van belang voor beide leeftijdscategorieën, maar is in de
meeste gevallen alleen deeltijds en ontoereikend om ouders in staat te stellen
voltijds te werken. Nu mensen bovendien steeds langer blijven werken wordt het wellicht
ook moeilijker de grootouders in te schakelen. De houding ten aanzien van kinderopvang varieert in de
meeste landen naargelang van de leeftijd van het kind Voor "oudere kinderen" worden crèches en andere
formele opvangdiensten over het algemeen als positief beschouwd. Voor zeer
jonge kinderen ligt dit anders, hoewel zeer duidelijk is aangetoond dat goede kinderopvang
de ontwikkeling van kinderen (met name van kinderen uit achtergestelde
gezinnen) positief beïnvloedt[24].
Uit tabel 6 kan worden afgeleid dat de goedkeuring ten aanzien van vrouwen met
jonge kinderen en een voltijdse baan nauw samenhangt met het percentage
kinderopvang voor kinderen onder de drie in opvangdiensten en de arbeidsparticipatie
van moeders : In DK, FI, SE en SI gaat een uitgesproken positieve perceptie van
vrouwen met jonge kinderen en een voltijdse baan gepaard met hoge percentages
voor kinderopvang en arbeidsparticipatie van vrouwen. Tabel 6 laat tevens zien
dat het beeld in Nederland, Oostenrijk en Estland negatief is (meer dan 50%).
Hoewel er in landen zoals Polen en Cyprus over het algemeen goedkeurend wordt
gedacht over jonge moeders met een voltijdse baan, moeten de kinderopvangdiensten
daar nog worden uitgebreid om moeders de mogelijkheid te bieden zich op de
arbeidsmarkt te begeven. Voor veel ouders vormen de kosten nog een obstakel Alleen wanneer formele diensten voor de opvang van jonge kinderen betaalbaar
zijn kunnen zij een oplossing bieden voor ouders die hun intrede doen op de
arbeidsmarkt of hun plaats daar willen behouden. 53% van de moeders geeft
namelijk aan niet of slechts deeltijds te werken omdat de prijs van formele
opvangdiensten[25]
voor hen een obstakel vormt. In Ierland, Nederland, Roemenië en het Verenigd
Koninkrijk is dit meer dan 70%. In de meeste lidstaten worden formele kinderopvangdiensten door de
overheid gesubsidieerd (in de vorm van rechtstreekse subsidies,
inkomensafhankelijke kinderbijslag, belastingkorting of kinderopvangvouchers).
Tabel 7 laat zien dat de bijdragen van gezinnen nog steeds hoog zijn, met name
in het Verenigd Koninkrijk en Ierland, waar deze kunnen oplopen tot meer dan 41%
van het nettogezinsinkomen voor gezinnen met twee werkende ouders. De kosten
van deze diensten moeten bovendien worden gezien in relatie tot andere sociale
en fiscale beleidslijnen die ook van invloed zijn op het gezinsinkomen. Wanneer
arbeid zwaar wordt belast, is het zelfs met fors gesubsidieerde opvangdiensten voor
ouders, en met name voor de tweede verdiener in het gezin, minder aantrekkelijk
om te werken. De kosten van opvangdiensten hebben een verschillende impact op
gezinnen met hoge en gezinnen met lage inkomsten De verschillen zijn in dit opzicht frappant. In Frankrijk maakt
bijvoorbeeld 64% van de gezinnen in het hoogste kwintiel gezinsinkomen gebruik
van kinderopvang terwijl dit in de gezinnen in het laagste kwintiel slechts 15%
is. Een soortgelijk beeld is te zien in andere landen met een hoog percentage
kinderopvang, zoals België, Finland en Ierland, maar ook in andere landen met
een lager percentage. In Denemarken ligt het percentage kinderopvang daarentegen
erg hoog voor gezinnen in het laagste kwintiel gezinsinkomen, terwijl het
gebruik van kinderopvang in Zweden, Slovenië en Duitsland gelijk is voor alle
inkomenscategorieën[26].
De doelstellingen van Barcelona kunnen alleen worden bereikt wanneer
opvangdiensten ook financieel toegankelijk zijn voor alle lagen van de
samenleving. Prioriteitscriteria Prioriteitscriteria kunnen, wanneer het aanbod schaars is, ook een
obstakel zijn. Dit geldt met name voor niet-werkende of werkloze ouders en wanneer
voorrang wordt gegeven aan werkende ouders en met name aan gezinnen met
tweeverdieners, waardoor herintreding van een tweede ouder op de arbeidsmarkt
wordt belemmerd. In België (Vlaanderen) is de vraag naar
kinderopvang groter dan het aanbod. De
Vlaamse Gemeenschap heeft structurele maatregelen ingevoerd om deze diensten
toegankelijker te maken. Zo werd een reeds in
de gesubsidieerde opvang toegepast systeem van inkomensgerelateerde
kinderopvang (IKG) ingevoerd voor (niet) gesubsidieerde collectieve en gezinsopvang. Verder werd voor de IKG-opvangstructuren een
systeem opgezet van officiële prioriteiten. Dit
houdt in dat 20% van het aantal plaatsen moet worden voorbehouden aan
éénoudergezinnen en gezinnen met lage inkomens (waarvan de ouders werkloos zijn
of een (her)intredingstraject volgend, enz.). 4. Kwaliteit
nog altijd ongelijk in europa Het beeld van kinderopvangdiensten is doorslaggevend voor
de keuze die ouders maken Dit is echter niet de voornaamste factor die ouders doet afzien
van formele opvang voor jonge kinderen. Kwaliteit is een struikelblok voor
gemiddeld 27% van de betrokkenen in Europa, na de kosten (59%), de
beschikbaarheid (58%) en de toegankelijkheid, d.w.z. afstand of openingstijden
(41%)[27].
Kwaliteitsmeting: een uitgebreid studieterrein Er wordt al veel onderzoek gedaan op het gebied van de
kwaliteit van opvang en onderwijs voor jonge kinderen (OOJK) in de EU. In haar mededeling over opvang en onderwijs voor jonge
kinderen[28]
wees de Europese Commissie opnieuw op de noodzaak universele diensten te
verstrekken en de toegang tot deze diensten verder te verbeteren. Er werd een overzicht
gegeven van de voornaamste gebieden, zoals leerplan, personeel, bestuur en
financiering, waar politieke samenwerking op Europees niveau de
toegankelijkheid en kwaliteit van kinderopvangdiensten zou kunnen verbeteren. Op uitnodiging van de
ministers van onderwijs[29]
en in het kader van de open coördinatiemethode heeft de Commissie onlang een
thematische werkgroep opgericht van politieke beleidsmakers, academici en
werknemers in de OOJK-sector met het oog op het vaststellen van een Europees OOJK-kwaliteitskader.
Wat de structurele kenmerken van de diensten betreft, bestaat
de groep voor de leeftijdscategorie 0-3 jaar gemiddeld uit 10 à 14 kinderen en voor
de leeftijdscategorie 3-6 jaar uit 20 à 25 kinderen[30]. De verhouding
kinderen/personeel ligt in de meeste lidstaten rond de 15/1, variërend van 6/1
in Estland tot 21,5/1 in Frankrijk in het voorschools onderwijs[31]. In deze sector werkt nog veel niet-gekwalificeerd
personeel Het opleidingsniveau van personeel in de OOJK-sector
varieert sterk per land en de bekwaamheidsvereisten die worden gesteld aan
hulppersoneel of assistenten (die zo'n 40 à 50% van het personeel
vertegenwoordigen) worden nogal eens veronachtzaamd. Nochtans pleiten onderzoeksresultaten
en internationale beleidsdocumenten er juist voor dat ten minste 60% van het
personeel in het bezit moet zijn van een diploma van drie jaar hoger onderwijs[32]. Assistenten (die zich over
het algemeen bezighouden met de verzorging en het contact met de ouders) hebben
doorgaans weinig of geen basisopleiding en nauwelijks toegang tot bij- en
nascholing, in tegenstelling tot opvoeders (die met de kinderen werken) die
vaak hoog gekwalificeerd zijn en wel van deze mogelijkheden kunnen profiteren[33]. De arbeidsvoorwaarden De arbeidsvoorwaarden in de sector blijven in de meeste landen
precair. Als gevolg van tijdelijke of atypische contracten is het personeelsverloop
groot en dit heeft weer een negatieve invloed op de kwaliteit van de diensten.
Verder zijn er weinig loopbaanmogelijkheden en staat de sector niet bekend als
bron van hoogwaardige werkgelegenheid[34].
In de sector zijn overwegend vrouwen werkzaam Het percentage mannen dat in deze sector werkzaam is bedraagt slechts 2
- 3%, met uitzondering van Denemarken (8%). Volgens deskundigen kan
stereotypering worden tegengegaan door ervoor te zorgen dat het percentage mannelijke
werknemers minimaal 10% bedraagt[35]. Denemarken, waar de OOJK-diensten geïntegreerd zijn in het stelsel voor sociale
bescherming, loopt voorop bij de ontwikkeling van vaardigheden voor mensen die
in deze sector werkzaam zijn (pædagoguddannelsen). De generieke aanpak[36] (waarbij studenten
kwalificaties verwerven voor uiteenlopende onderwijsbanen, wat hun beroepsmobiliteit
bevordert) en erkenning van eerder opgedane ervaring hebben ertoe bijgedragen
dat in Denemarken meer mannen konden worden aangesteld in de OOJK-sector dan in
de andere EU-lidstaten. Rechtstreekse overheidsfinanciering van diensten Rechtstreekse overheidsfinanciering van diensten zorgt voor een
efficiënter beheer door overheden, meer schaalvoordelen, een betere kwaliteit
op nationaal niveau, een betere opleiding van leerkrachten en een meer
rechtvaardige toegang dan systemen waarbij ouders een financiële vergoeding
ontvangen[37]. In 2009 maakten de uitgaven voor OOJK een bijzonder groot deel uit van
het BBP in Denemarken, Zweden, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, die
hieraan elk meer besteden dan het door deskundigen aanbevolen minimum van 1%[38]. Deze uitgaven nemen
verschillende vormen aan en hebben niet dezelfde impact op de ontwikkeling en
de kwaliteit van de diensten. Geïntegreerde systemen Geïntegreerde systemen lijken meer samenhang te bieden tussen
opvangstructuren en de rest van het educatief systeem, meer middelen voor
kinderen onder de 3 en een betere vorming van het personeel[39]. Het gesplitste model,
waarbij de opvang van jonge kinderen (onder de 3) en het voorschoolse onderwijs
(tot de leerplichtige leeftijd) worden gescheiden, is het meest gangbare in
Europa. In andere landen hebben beleidsmakers een geïntegreerd systeem ontwikkeld
waarbij het aanbod voor jonge kinderen deel uitmaakt van het
onderwijsstelsel – Letland, Slovenië, Engeland, Schotland en Zweden – of het
"bredere pedagogisch systeem" (Finland). In slechts een paar landen
bestaan deze modellen naast elkaar (Denemarken, Griekenland, Spanje, Cyprus en
Litouwen). De integratie van de opvangdiensten in een groter geheel
veronderstelt een unitaire structuur en een gedeelde aanpak van toegang,
subsidie, programma's en personeel. Dit levert een grotere financiële
doelmatigheid op[40].
Ook in een gesplitst systeem moet de interactie tussen opvang en onderwijs van
kinderen worden bevorderd om te kunnen inspelen op alle behoeften (cognitieve,
sociale, emotionele en fysieke)[41]. Verantwoordelijkheid voor het ontwikkelen van OOJK-beleid In tal van landen delen landelijke en plaatselijke overheden de verantwoordelijkheid
voor het ontwikkelen van OOJK-beleid. Een van de positieve gevolgen van de
decentralisatie was dat diensten voor opvang en diensten voor onderwijs van
jonge kinderen op plaatselijk niveau geïntegreerd werden en beter werden
afgestemd op de plaatselijke behoeften. Decentralisatie kan echter ook bepaalde
risico's met zich brengen. Het delegeren van bevoegdheden en
verantwoordelijkheid kan de verschillen op het vlak van toegang en kwaliteit
tussen regio's[42]vergroten.
Er is dan ook behoefte aan een meer algemene en geïntegreerde aanpak van OOJK-diensten
op lokaal, regionaal en nationaal niveau, waarbij alle stakeholders ‑
inclusief gezinnen ‑ worden betrokken. Daarbij moet worden gestreefd naar
nauwe sectoroverschrijdende samenwerking tussen de verschillende
beleidsgebieden, zoals onderwijs, cultuur, sociale zaken, werkgelegenheid,
gezondheid en justitie[43]. 5. De
doelstellingen van Barcelona verwezenlijken, een nieuwe impuls binnen de strategie
voor Europa 2020 Meer dan tien jaar nadat de doelstellingen van Barcelona werden
vastgesteld zijn de meeste lidstaten er nog niet in geslaagd ze ook te
verwezenlijken. In verschillende lidstaten verslechtert de situatie bovendien.
Er moet nog veel gebeuren om te kunnen zorgen voor voldoende opvang voor
kinderen onder de drie. Bovendien blijven de kosten van deze diensten nog een
belangrijk obstakel voor ouders omdat de openingsuren niet altijd compatibel
zijn met hun beroepsmatige verplichtingen. Er moet dan ook verder worden
geïnvesteerd in onderwijs en opvangfaciliteiten die van goede kwaliteit,
universeel en voor iedereen toegankelijk zijn. Dit moet hoofdzakelijk gebeuren
op het niveau van de lidstaten. De Commissie verleent steun op verschillende fronten. De ontwikkeling van kinderopvang onder toezicht in het kader van het
Europees semester Deelname aan het arbeidsproces en toegang tot de arbeidsmarkt
bevorderen voor tweede verdieners, door middel van passende belastingstimuli en
betaalbare, goede kinderopvang werd als een prioriteit aangeduid in de
jaarlijkse groeianalyse[44].
Negen lidstaten (AT, CZ, DE, HU, IT, MT, PL, SK, VK) kregen in 2012 een
aanbeveling met betrekking tot de arbeidsparticipatie van vrouwen en de
kwaliteit van de opvangdiensten in 2012. Zeven hiervan hadden ook in 2011 al
een aanbeveling gekregen, terwijl dit voor Malta en Slowakije in 2012 de eerste
maal was. De structuurfondsen kunnen een belangrijk hefboomeffect hebben In de periode 2007 ‑ 2013 werd naar schatting 2,6 miljard euro
van het Europees Sociaal Fonds toegewezen aan acties ter bevordering van de
werkgelegenheid, de duurzame participatie van vrouwen aan de arbeidsmarkt en de
combinatie van beroeps- en gezinsleven, met inbegrip van maatregelen om de
toegang tot diensten voor kinderopvang en gezondheid voor zorgafhankelijken te
vergemakkelijken. Verder werd tussen 2007 en 2013 ongeveer 616 miljoen euro van
het Europees Ontwikkelingsfonds ter beschikking van de lidstaten gesteld voor
de financiering van kinderopvanginfrastructuur[45].
Vrijwel alle lidstaten hebben middelen ter beschikking gesteld van
kinderopvangdiensten. De totale uitgaven variëren echter sterk per lidstaat en
zijn afhankelijk van de uit hoofde van de structuurfondsen beschikbare middelen
en het huidige aanbod van diensten. In Polen
speelt het ESF een belangrijke rol bij de tenuitvoerlegging en de werking
van de institutionele kinderopvangdiensten in het kader van het operationele
programma menselijk kapitaal (HC OP). Sedert 2012
worden met behulp van één maatregel, waarvoor een bedrag is uitgetrokken van 46
miljoen euro, projecten gecofinancierd (voor 85%) : - steun
voor de oprichting en werking van crèches en peuterspeelzalen, die ook de
kosten voor de opvang van kinderen onder de 3 dekken, wanneer ten minste een
ouder na een onderbreking in verband met de geboorte of de opvoeding van
kinderen herintreedt op de arbeidsmarkt; - steun
voor kinderopvangdiensten. Met de
eerste oproep tot het indienen van voorstellen zullen 171 crèches en 23
peuterspeelzalen kunnen worden opgericht en 7 overeenkomsten worden gesloten
voor het verlenen van kinderopvangdiensten. Deze maatregel maakt deel uit van
een breder initiatief voor een hervorming van de regelgeving en een ruimer en
diverser aanbod van kinderopvangdiensten ("Mulash"-programma). Een
soortgelijke maatregel bestaat al voor de cofinanciering van projecten ten
behoeve van het voorschools onderwijs voor kinderen van 3 tot 5 jaar, waarvoor 369
miljoen euro is uitgetrokken. De Commissie blijft samenwerken met de sociale partners De sociale partners spelen samen met de overheden een belangrijke rol
bij het vinden van een juiste balans tussen beroeps- en gezinsleven. Versterking onderlinge samenwerking binnen de Commissie De Commissie zal tevens de onderlinge samenwerking versterken van haar
eigen diensten die belast zijn met de voor OOJK relevante beleidslijnen
(zoals justitie, grondrechten en burgerschap, onderwijs en cultuur,
werkgelegenheid en sociaal beleid, volksgezondheid…). Toezicht op de doelstellingen van Barcelona De Commissie zal toezicht blijven houden op de doelstellingen
van Barcelona door de lidstaten te helpen hun capaciteit op het gebied van de
statistiek te ontwikkelen door het bijeenbrengen van gegevens te verbeteren en
de manier waarop de methode te verfijnen die wordt gevolgd om voor het EU
SILC-onderzoek het gebruik wordt van kinderopvangdiensten te meten, met name
door vergelijkbare informatie te verzamelen over de obstakels die toegang tot
deze diensten in de weg staan (kosten, vraag waaraan niet wordt voldaan, enz.).
De Commissie zal de lidstaten blijven steunen ·
Telkens wanneer dit nodig is, zal de Commissie tijdens
de Europese semesters, specifieke aanbevelingen doen goedkeuren om de lidstaten
ertoe aan te zetten de doelstellingen van Barcelona te verwezenlijken en
ondanks de crisis overheidsmiddelen te blijven investeren. ·
Bij de programmering van Europese fondsen zal de
Commissie samenwerken met de lidstaten om de cofinanieringsmogelijkheden van de
structuurfondsen en andere communautaire programma's, zoals "Erasmus voor
iedereen", ten volle te benutten en tijdens de volgende
programmeringsperiode, ook zorg te dragen voor de ontwikkeling van OOJK-diensten
en andere zorgafhankelijken, de opleiding van personeel en de verbetering van
de diensten. Het ontwikkelen van opvang voor kinderen in de voorschoolse
leeftijd alleen stelt vrouwen en mannen nog niet in staat een vrije invulling
te geven aan de combinatie van werk en gezin. Deze maatregel houdt geen
rekening met de uitdagingen waarmee men in de verschillende levensfasen
geconfronteerd wordt. De Commissie moet dan ook actie ondernemen: ·
door een combinatie van maatregelen te bevorderen
om een evenwicht te vinden tussen werk en gezin met behulp van regelingen voor
flexibele werktijden, ouderschapsverlof en betaalbare en goede opvang voor
kinderen onder de leerplichtige leeftijd, maar ook voor schoolgaande kinderen
en pre-adolescenten buiten de schooluren en voor andere zorgafhankelijken. ·
door de lidstaten ook aan te moedigen de al dan
niet fiscale obstakels uit de weg te ruimen die de arbeidsparticipatie van
vrouwen in de weg staan en vaders aan te moedigen meer
gezinsverantwoordelijkheden op zich te nemen, met name door net als vrouwen
ouderschapsverlof op te nemen. Uit dit verslag blijkt dat de Commissie de vaste wil heeft om in het
kader van haar bevoegdheden de realisatie van de doelstellingen van Barcelona
en de ontwikkeling van betaalbare, toegankelijke en goede
kinderopvangfaciliteiten te steunen, teneinde de belemmeringen voor de
arbeidsparticipatie van ouders uit de weg te ruimen, de sociale integratie te
stimuleren en gelijke kansen voor mannen en vrouwen te bevorderen. [1] In dit verslag worden de termen
"opvang","voorschoolse opvang" en "opvang en onderwijs
voor jonge kinderen" (OOJK) door elkaar gebruikt. [2] http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/nl/ec/71025.pdf. [3] COM(2010) 2020. [4] COM(2013) 83. [5] 2011/C 155/02. [6] COM(2010) 491. [7] COM(2012) 614. [8] Tussen 1998 en 2008 liet de arbeidsparticipatie van
vrouwen (in de leeftijdsgroep van 20 - 64 jaar) een stijging zien van 7,2
procentpunt, terwijl dit voor mannen 2,4 procentpunt was. [9] "Closing the Gender Gap: Act Now", OESO, 2012. [10] C(2013) 778. [11] COM(2011) 66. [12] COM(2011) 18. [13] 2011/C 191/01. [14] Eurostat, 2011 tsdsc340 [15] "Closing the Gender Gap: Act Now", OESO, 2012. [16] COM(2012) 615. [17] COM(2008) 638. [18] De indicator meet het aandeel van kinderen in formele
kinderopvang zoals bedoeld in de inleiding. [19] EU-25. In 2011 was het percentage voor de kinderopvang in
de EU-25 en in de EU-27 gemiddeld 30%. [20] De leerplichtige leeftijd is 4, 5, 6 of 7 jaar,
afhankelijk van de lidstaat. [21] EU-25. In 2011 was het percentage kinderopvang in de EU-25
gemiddeld 86% en in de EU-27 83%. [22] Ministerie voor gelijke kansen, 2011. [23] Het
gaat hier om kinderopvang (die niet gecontroleerd wordt door een georganiseerde
structuur) bij het kind thuis of bij de kinderoppas, of om opvang door
grootouders, andere familieleden (niet de ouders), andere ouders, vrienden of
buren. [24] "Starting
strong III", OESO, 2012. [25] Bron: LFS ad-hoc module 2010 "Reconciliation
between work and family life". Van de moeders met een
kind van nog geen drie jaar of tussen drie jaar en de leerplichtige leeftijd
werkt 23% respectievelijke 18 % deeltijds of niet om redenen die verband houden
met de kinderopvang. [26] EU-SILC, 2010. [27] 3e Europese enquête over de kwaliteit van het
bestaan, Eurofound, 2012. [28] COM(2011) 66. [29] 2011/C 175/03. [30] EGGE 2009. [31] SWD(2012) 373. [32] Internationale standaardclassificatie van het onderwijs
van niveau 5. [33] CORE-studie voor EC/DG EAC 2011. [34] Eurofound, 2012. [35] CORE-studie voor EC/DG EAC2011. [36] In tegenstelling tot de gespecialiseerde aanpak, waarbij
werknemers worden opgeleid en gekwalificeerd om te werken met kinderen in
specifieke leeftijdsgroepen in bepaalde soorten instellingen (bijv. crèche,
kleuterschool. (CORE-studie voor EC/DG EAC 2011). [37] "Doing Better for Families", OESO, 2011. [38] "Quality Targets in services for young
Children", rapport van het EG-netwerk Kinderopvang, 1996. [39] Kaga Y., Bennett J., en Moss P., Caring and Learning
Together, A Cross-national Study of Integration of Early Childhood Care and
Education within Education, Unesco, Parijs, 2010. [40] Tackling Social and Cultural Inequalities, Eurydice, 2009. [41] COM(2011) 66. [42] "Starting Strong II", OESO, 2007. [43] Conclusies van de Raad over OOJK, 2011/C 175/03. [44] COM(2012) 750. [45] Eind 2011 was 74% van deze middelen toegewezen aan
geselecteerde projecten.