Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52013AE1645

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 723/2009 van de Raad betreffende een communautair rechtskader voor een Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERIC) (COM(2012) 682 final — 2012/0321 (NLE))

    PB C 161 van 6.6.2013, p. 58–59 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    6.6.2013   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 161/58


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 723/2009 van de Raad betreffende een communautair rechtskader voor een Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERIC)

    (COM(2012) 682 final — 2012/0321 (NLE))

    2013/C 161/10

    Rapporteur: STANTIČ

    De Raad heeft op 19 december 2012 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig de artikelen 187 en 188 van het VWEU te raadplegen over het

    Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 723/2009 van de Raad betreffende een communautair rechtskader voor een Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERIC)

    COM(2012) 682 final — 2012/0321 (NLE).

    De afdeling Interne Markt, Productie en Consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 7 maart 2013 goedgekeurd.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 20 en 21 maart 2013 gehouden 488e zitting (vergadering van 20 maart) onderstaand advies uitgebracht, dat met 78 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 3 onthoudingen, werd goedgekeurd.

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1

    Het EESC staat achter de voorgestelde wijziging van artikel 9 van de Verordening, die bedoeld is om discriminatie tussen lidstaten en geassocieerde landen uit te bannen en geassocieerde landen aan te zetten tot actievere deelname aan het opzetten en bestieren van toekomstige ERICs.

    1.2

    Volgens het EESC zullen gelijke stemrechten de communautaire dimensie van de Verordening niet ondermijnen en kan de Gemeenschap via andere bepalingen in de Verordening genoeg controle behouden over essentiële aspecten van ERIC-activiteiten.

    1.3

    De lage frequentie waarmee ERIC als rechtsinstrument wordt gebruikt voor het opzetten en bestieren van op de routekaart van het Europees Strategieforum voor onderzoeksinfrastructuren (ESFRI) aangewezen projecten van Europees belang voor onderzoeksinfrastructuur baart het EESC zorgen. De Commissie zou potentiële partners daarom zoveel mogelijk moeten helpen en zo de weg moeten effenen voor het gebruik van ERIC als rechtsinstrument.

    1.4

    Verder zou de Gemeenschap moeten zorgen voor een betere onderlinge afstemming van de structuurfondsen en het kaderprogramma Horizon 2020 en aldus meer aan de cofinanciering van ERIC-projecten moeten bijdragen.

    2.   Inleiding en achtergrond

    2.1

    Eersteklas onderzoeksinfrastructuren spelen een cruciale rol bij het bevorderen van kennis en nieuwe technologieën voor een concurrentiekrachtigere en op kennis gebaseerde Europese economie.

    2.2

    Hoewel de Europese Unie de afgelopen tien jaar voortdurend heeft getracht onderzoeksinfrastructuur in Europa te ondersteunen en te ontwikkelen, is er nog geen excellent niveau bereikt. Dit komt onder meer doordat de onderzoeksinfrastructuur nog altijd betrekkelijk versnipperd en geregionaliseerd (1) is.

    2.3

    In 2006 bracht het ESFRI allerlei belangrijke infrastructuurprojecten van pan-Europees belang in kaart die in de periode tot 2020 tot ontwikkeling moeten worden gebracht. (2) Bij het opbouwen van zulke infrastructuur tussen EU-lidstaten was het ontbreken van een adequaat rechtskader voor het aangaan van goede samenwerkingsverbanden een groot obstakel.

    2.4

    Daarom hechtte de Raad in 2009 zijn goedkeuring aan de ERIC-verordening. (3) Dankzij dit rechtsinstrument krijgt een ERIC een in alle lidstaten erkende rechtspersoonlijkheid. Een ERIC kan ook vrijstelling van BTW en accijnzen krijgen en mag zijn eigen aanbestedingsprocedures hanteren.

    3.   Achtergrond van het voorstel tot wijziging van de ERIC-verordening

    3.1

    Op grond van de vigerende verordening dient een ERIC leden uit ten minste drie lidstaten te hebben. Ook in aanmerking komende geassocieerde landen (4), derde landen en gespecialiseerde intergouvernementele organisaties kunnen lid zijn. De lidstaten hebben samen de meerderheid van de stemrechten in de ledenvergadering.

    3.2

    Een dergelijke regeling plaatst geassocieerde landen in een ongelijke, ondergeschikte positie wat hun stemrechten betreft, zelfs al zijn zij wellicht bereid een aanzienlijke financiële bijdrage aan het oprichten en bestieren van een ERIC te leveren. (5)

    3.3

    Teneinde geassocieerde landen te motiveren actief aan ERICs deel te nemen, wordt voorgesteld artikel 9 zodanig te wijzigen dat er slechts één EU-lidstaat (tezamen met ten minste twee andere leden) nodig is om een consortium op te richten. De andere twee leden kunnen uit geassocieerde landen bestaan. Geassocieerde landen zouden ook stemrechten kunnen krijgen.

    4.   Algemene en specifieke opmerkingen

    4.1

    Het EESC kan zich over het geheel genomen vinden in de aanpassing van de ERIC-verordening als de actieve deelname van geassocieerde landen aan de oprichting en het bestieren van ERICs daardoor vergroot kan worden. Wel wenst het Comité het volgende op te merken:

    4.1.1

    Het belangrijkste argument voor de bepaling in de huidige verordening dat een ERIC ten minste drie lidstaten dient te tellen was om de communautaire dimensie van deze verordening veilig te stellen. (6) In dit opzicht komt de verandering van drie lidstaten in één lidstaat nogal radicaal over.

    4.1.2

    Bovendien werd deze verordening in de eerste plaats vastgesteld om ervoor te zorgen dat communautaire onderzoeksprojecten en technologische infrastructuurprojecten efficiënt worden uitgevoerd. Het EESC acht het dan ook noodzakelijk dat de EU controle over bepaalde essentiële onderdelen van de ERIC-activiteiten blijft houden.

    4.1.3

    Anderzijds is het zo dat de huidige verordening een aantal bepalingen bevat die de potentiële verzwakking van de positie van EU-lidstaten als gevolg van de aanpassing van artikel 9 zouden kunnen compenseren, zoals:

    entiteiten die een ERIC willen oprichten, moeten daartoe een verzoek indienen bij de Europese Commissie;

    op een ERIC is naast het recht van de staat van zijn statutaire zetel ook het recht van de Europese Unie van toepassing;

    ERICs moeten de Commissie hun jaarverslag toezenden, alsook alle informatie over omstandigheden waardoor zij hun taken niet kunnen uitvoeren of niet aan de eisen van de Verordening kunnen voldoen;

    voor substantiële wijzigingen van de statuten is formele goedkeuring van de Commissie een vereiste;

    het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd voor ERICs.

    Het EESC eist volledige garantie dat deze bepalingen de voorgestelde aanpassing van artikel 9 compenseren en volstaan om voldoende controle over de activiteiten van ERICs te behouden.

    4.1.4

    Het EESC stelt met bezorgdheid vast dat tot op heden geen geassocieerde of derde landen zich bij een ERIC hebben aangesloten en hoopt dat de ongunstige situatie rond de stemrechten de belangrijkste reden voor hun gebrek aan belangstelling is.

    4.1.5

    Het is een goede zaak dat voor het opzetten en bestieren van 19 van de 51 infrastructuurprojecten van de ESFRI-routekaart de rechtsvorm van een ERIC gebruikt zal worden. Het is echter wel verontrustend dat nog maar 2 ERICs zijn opgericht sinds de Verordening in 2009 in werking trad.

    4.1.6

    Er zou meer vaart achter dit proces moeten worden gezet. Tot de oorzaken van trage voortgang behoren de ingewikkelde en veeleisende administratieve en wettelijke procedures die voor het oprichten van een ERIC moeten worden doorlopen. Om het de potentiële partners gemakkelijker te maken zou de Commissie daarom moeten zorgen voor steunmaatregelen en hulpmiddelen (zoals modellen voor statuten, praktische handleidingen, en speciale steunmaatregelen voor ERICs in het kader van Horizon 2020).

    4.1.7

    Hoewel dit niet direct verband houdt met de voorgestelde verordening, wijst het EESC op zijn eerdere aanbeveling dat de EU actiever aan de cofinanciering van ERIC-projecten zou moeten bijdragen door de financiële middelen voor onderzoeksinfrastructuur in het kaderprogramma Horizon 2020 te verhogen en ook door Horizon 2020 en de structuurfondsen beter op elkaar af te stemmen.

    Brussel, 20 maart 2013

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Staffan NILSSON


    (1)  De helft van de uitgaven voor onderzoek gaat naar 30 van de 254 regio's, en de meeste projecten van de ESFRI-routekaart bevinden zich in slechts 10 van alle lidstaten.

    (2)  De ESFRI-routekaart is in 2008 en 2010 bijgewerkt. De volgende update is gepland voor 2015.

    (3)  Verordening (EG) nr. 723/2009 van de Raad betreffende een communautair rechtskader voor een Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERIC).

    (4)  Er zijn momenteel 14 landen partij bij het 7e kaderprogramma: Noorwegen, IJsland, Liechtenstein (krachtens de EER-Overeenkomst), Israel, de Faeröer, Zwitserland (krachtens een zelfstandige internationale overeenkomst), Moldavië, Kroatië, Turkije, Bosnië-Herzegovina, Montenegro, Albanië, Servië en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (krachtens memoranda van overeenstemming).

    (5)  Noorwegen zou eventueel op zijn grondgebied drie ERICs voor grote projecten van de ESFRI-routekaart willen opzetten, mits er gunstiger stemrechten komen.

    (6)  Zie overweging 14, PB L 206 van 8.8.2009, blz. 1.


    Top