Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012XC0621(05)

    Bekendmaking van een aanvraag overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen

    PB C 180 van 21.6.2012, p. 22–26 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    21.6.2012   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 180/22


    Bekendmaking van een aanvraag overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen

    2012/C 180/12

    Deze bekendmaking verleent het recht om op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad (1) bezwaar aan te tekenen tegen de aanvraag. Bezwaarschriften moeten de Commissie bereiken binnen zes maanden te rekenen vanaf de datum van deze bekendmaking.

    ENIG DOCUMENT

    VERORDENING (EG) Nr. 510/2006 VAN DE RAAD

    „FIN GRAS”/„FIN GRAS DU MÉZENC”

    EG-nummer: FR-PDO-0005-0545-30.03.2006

    BGA ( ) BOB ( X )

    1.   Naam:

    „Fin gras”/„Fin gras du Mézenc”

    2.   Lidstaat of derde land:

    Frankrijk

    3.   Beschrijving van het landbouwproduct of levensmiddel:

    3.1.   Productcategorie:

    Categorie: 1.1 —

    Vers vlees en slachtafvallen.

    3.2.   Beschrijving van het product waarvoor de in punt 1 vermelde naam van toepassing is:

    De beschermde oorsprongsbenaming „Fin gras” of „Fin gras du Mézenc” is alleen van toepassing op rundvlees afkomstig van vaarzen die minimaal 24 maanden oud zijn of van gecastreerde mannelijke dieren die minimaal 30 maanden oud zijn.

    Het betreft een seizoensproduct. De dieren worden geslacht in de periode van 1 februari tot en met 31 mei nadat ze tijdens de winter langzaam zijn afgemest in de stal met voeder dat hoofdzakelijk uit hooi bestaat.

    De levende dieren worden streng geselecteerd in verschillende stadia van hun leven, met name vóór en na het afmeststadium, op basis van criteria voor skeletontwikkeling, spierontwikkeling, vetheid (vastgesteld door middel van druk), functionele vermogens en algemeen voorkomen.

    De kenmerken van de karkassen en van het vlees zijn te danken aan een lange, geleidelijk verlopende afmestperiode met hooi afkomstig van het Mézenc-plateau en aan een rigoureuze selectie van de levende dieren in diverse stadia van hun leven.

    De karkassen moeten aan de volgende criteria voldoen:

    ingedeeld zijn in de EUROP-bevleesdheidsklasse E,U,R en de EUROP-vetheidsklasse 2,3,4 voor karkassen van grote runderen;

    een fiscaal gewicht (of gewicht van het koude karkas) hebben van minimaal 280 kg wanneer het vaarzen betreft en van minimaal 320 kg wanneer het ossen betreft;

    bedekt zijn met een dunne tot zeer dunne vetlaag, zonder dat er sprake is van plaatselijke vetophopingen;

    wit tot romig wit vet aan de buitenkant hebben.

    Het vlees is helderrood tot purperrood van kleur. Het vlees is doorregen (vlees met intramusculair vet). Het vlees wordt gekoeld aangeboden met uitzondering van het ontdooide gekoelde vlees.

    Afwijkingen in aanmerking genomen naargelang „Fin gras” rauw, als stoofvlees of als grillade wordt aangeboden, is het vlees mals tot zeer mals, smeuïg en lekker sappig en komen in de mond intense smaken tot ontwikkeling die lang blijven hangen.

    Het vlees wordt in kleinere delen gesneden op het ogenblik dat het aan de consument wordt verkocht.

    3.3.   Grondstoffen (alleen voor verwerkte producten):

    Niet van toepassing.

    3.4.   Diervoeders (alleen voor producten van dierlijke oorsprong):

    De runderen worden in hoofdzaak op vetweiden gehouden; dat veronderstelt voor het bedrijf een beperking van de totale veebezetting en een minimale oppervlakte aan hooiland en weiden van 70 are per dier.

    In het kader van het houderijsysteem dat bij deze runderen wordt toegepast, wisselt de rundveehouder in de loop van het jaar af tussen vetweiden en op stal houden van de dieren en doet hij zijn voordeel met de mogelijkheden die worden geboden door het natuurlijke milieu, dat door lange en strenge winters wordt gekenmerkt. De dieren verblijven op zijn minst van 21 juni tot 21 september op de weide. Ze maken gebruik van de natuurlijke weiden of eten het nagras op hooiland. Minstens van 30 november tot 30 maart staan ze op stal. Tijdens deze periode kunnen ze naar believen hooi eten.

    Het basisvoeder van de dieren bestaat uitsluitend uit gras dat ze grazen of uit hooi.

    Het hooiland en de weilanden die voor het voeder van de dieren worden gebruikt, bevinden zich in het geografische gebied en zijn begroeid met een puur natuurlijke en voor het Mézenc-plateau specifieke flora. Het weiland wordt regelmatig onderhouden en de bemesting is van dien aard dat de gevarieerde flora in stand wordt gehouden. Het hooi, dat uitsluitend door een eerste maaibeurt mag zijn verkregen, wordt op de weide gedroogd en gescheiden van ander hooi dat op het bedrijf aanwezig kan zijn, opgeslagen.

    Tijdens de laatste afmestfase krijgt het dier voeder dat hoofdzakelijk bestaat uit hooi dat door de veehouder op kwaliteit wordt geselecteerd. De dieren worden individueel aan de voederbak gevoederd. Het tijdens deze afmestfase gebruikte hooi moet ten minste vier maal per dag worden gegeven en het niet-gebruikte voeder moet weer worden weggehaald. Aanvullend voeder van plantaardige oorsprong dat is samengesteld uit vier grondstoffen waaronder minstens twee granen, dat een vastgestelde voedingswaarde heeft en in een beperkte hoeveelheid wordt gegeven, is met het oog op een evenwichtige voedering toegestaan. De hoeveelheid gegeven aanvullend voeder mag niet meer bedragen dan 700 g per 100 kg levend gewicht van het desbetreffende rund.

    3.5.   Specifieke onderdelen van het productieproces die in het afgebakende geografische gebied moeten plaatsvinden:

    De dieren moeten geboren, gehouden, afgemest en geslacht worden in het afgebakende geografische gebied.

    3.6.   Specifieke voorschriften betreffende het in plakken snijden, het raspen, het verpakken, enz.:

    Niet van toepassing.

    3.7.   Specifieke voorschriften betreffende de etikettering:

    Tot en met de uiteindelijke distributeur moeten het karkas en de uitgesneden delen voorzien zijn van een etiket waarop minstens de volgende gegevens zijn aangebracht:

    de oorsprongsbenaming;

    het BOB-logo van de Europese Unie

    het nationale identificatienummer van het dier of het slachtnummer;

    het bedrijfsnummer van de veehouder;

    de naam, het adres en het erkenningsnummer van het slachthuis;

    de slachtdatum;

    de hiernavolgende vermelding, voor vlees dat is bestemd om te worden gegrild of gebraden, met uitzondering van het middenrif, de longhaas en de filet: „de periode dat het vlees rijpt aan het bot, vanaf de slachtdatum van het dier tot de datum dat het vlees aan de consument wordt verkocht, bedraagt minstens tien volle dagen.”

    4.   Beknopte omschrijving van de afbakening van het geografische gebied:

    Het afgebakende geografische gebied omvat de volgende kantons en gemeenten:

     

    Departement Ardèche:

     

    het kanton d’Antraigues-sur-Volane: in zijn geheel,

     

    het kanton Aubenas: de gemeenten Aubenas, Mercuer,

     

    het kanton Burzet: de gemeenten Burzet, Péreyres, Sagnes-et-Goudoulet, Sainte-Eulalie

     

    het kanton Le Cheylard: de gemeenten Le Chambon, Saint-Andéol-de-Fourchades,

     

    het kanton Coucouron: de gemeenten Issanlas, Issarlès, Le Lac-d'Issarlès, Lanarce, Lavillatte, Lespéron,

     

    het kanton Montpezat-sous-Bauzon: in zijn geheel,

     

    het kanton Privas: de gemeenten Ajoux, Gourdon, Pourchères, Privas, Saint-Priest, Veyras,

     

    het kanton Saint-Agrève: de gemeente Mars,

     

    het kanton Saint-Etienne-de-Lugdarès: de gemeenten Le Plagnal, Saint-Alban-en-Montagne,

     

    het kanton Saint-Martin-de-Valamas: de gemeenten Borée, La Rochette, Saint-Clément, Saint-Martial,

     

    het kanton Saint-Pierreville: de gemeenten Issamoulenc, Marcols-les-Eaux, Saint-Julien-du-Gua,

     

    het kanton Thueyts: de gemeente Astet,

     

    het kanton Vals-les-Bains: de gemeenten Labégude, Saint-Julien-du-Serre, Ucel, Vals-les-Bains.

     

    Departement Haute-Loire:

     

    het kanton Fay-sur-Lignon: in zijn geheel,

     

    het kanton Le Monastier-sur-Gazeille: de gemeenten Freycenet-la-Cuche, Freycenet-la-Tour, Laussonne, Le Monastier-sur-Gazeille, Moudeyres, Présailles,

     

    het kanton Le Puy-en-Velay: de gemeenten Le Puy-en-Velay, Vals-près-le-Puy,

     

    het kanton Le Puy-en-Velay Nord: de gemeenten Aiguilhe, Chadrac, Le Monteil, Polignac,

     

    het kanton Le Puy-en-Velay Est: de gemeenten Brives-Charensac, Saint-Germain-Laprade,

     

    het kanton Le Puy-en-Velay Ouest: de gemeente Espaly-Saint-Marcel,

     

    het kanton Le Puy-en-Velay Sud-Est: de gemeenten Arsac-en-Velay, Coubon,

     

    het kanton Saint-Julien-Chapteuil: de gemeenten Lantriac, Montusclat, Queyrières, Saint-Julien-Chapteuil, Saint-Pierre-Eynac,

     

    het kanton Tence: de gemeente Mazet-Saint-Voy,

     

    het kanton Yssingeaux: de gemeenten Araules, Yssingeaux.

     

    Departement Lozère:

     

    het kanton Langogne: de gemeente Langogne.

    5.   Verband met het geografische gebied:

    5.1.   Specificiteit van het geografische gebied:

    Het geografische gebied bevindt zich grotendeels op het Mézenc-plateau, op de oostelijke grens van het Centraal Massief, niet ver van Puy en Velay.

    Kenmerkend voor het geografische gebied is de invloed van het Mézenc-plateau op de rundveehouderij. Hier kwamen, wat de rundveehouderij en het afmesten van runderen betreft, specifieke gebruiken tot ontwikkeling waarbij weilanden en hooiland worden ingezet die zich op 1 100 tot 1 500 m hoogte bevinden. Eveneens kenmerkend voor het geografische gebied is dat de consumptie van „Fin gras”, de verkoop van het vlees in de traditionele slagerijen en het vervoer van de dieren naar het slachthuis, daarbij telkens vergezeld van de desbetreffende veehouder, in dit gebied tot de gebruiken behoren.

    Het hooggelegen weiland/hooiland is heuvelig en uit morfologisch en geologisch oogpunt vrij uniform als gevolg van vroegere vulkanische activiteit, terwijl de bodems diep en lichtzuur zijn.

    Het klimaat is veeleer continentaal met mediterrane invloeden. De maand juli en de overgangsperiode juni-juli worden gekenmerkt door een tekort aan water en hoog oplopende temperaturen en vormen dus het geschikte moment voor de hooioogst op de weiden van het Massif du Mézenc. Dankzij deze natuurlijke omstandigheden kan dit massief bogen op een zeer bijzondere en gevarieerde flora en kan op ongewone hoogte worden gehooid.

    Het groenvoer van Mézenc is sinds de XVIIIde eeuw befaamd om zijn kwaliteit. Uit een „inventaire floristique des prés de fauche et des pâturages du Mézenc” (inventaris van de flora van het hooiland en weiland van Mézenc) uit 1995 blijkt dat er sprake is van een wonderbaarlijk gevarieerde flora die typisch is voor een fris bergklimaat (Violette, Bistorte, Fenouil des Alpes, Pâturin des Sudètes). Een analyse heeft duidelijk bevestigd dat de voedingswaarde van het hooi van het Mézenc-plateau veel hoger ligt dan de door het INRA (Institut National de la Recherche Agronomique) voor berghooi vastgestelde gemiddelde voedingswaarden. De bergvenkel (Meum Athamanticum Jacq.), die ter plekke „cistre” wordt genoemd, staat symbool voor het hooiland van Mézenc. Door de bijzondere ligging van het Mézenc-plateau die hooien tot op 1 500 meter mogelijk maakt, komt deze bergvenkel in het hooi terecht en wordt hij door de runderen gegeten (terwijl de dieren hem als verse plant niet lusten). Dankzij deze bergvenkel is het hooi zeer smakelijk. In de andere massieven bevindt de bergvenkel zich op de zomerweiden en wordt hij dus niet gegeten.

    Een origineel systeem van landbouwproductie is in het gebied tot ontwikkeling gekomen: voor de rundveehouderij wordt gebruik gemaakt van hooggelegen hooiland (hoger dan 1 100 meter) dat elders als zomerweide wordt ingezet.

    Bij deze rundveehouderij wordt niet maximaal ingezet op het groeipotentieel van de dieren maar wordt ernaar gestreefd zoveel mogelijk munt te slaan uit de voedergewassen die ze ter beschikking hebben. De dieren kennen een regelmatige groei want 's zomers is er op de weiden haast nooit een tekort aan grassen omdat er zelden lange droogteperioden optreden. De vetafzetting verloopt regelmatig ook al is ze tijdens de afmestfase enigszins uitgesprokener.

    De rundveehouders in het gebied hebben bijzondere hooipraktijken ontwikkeld waarbij het hooi op de weide wordt gedroogd en het beste hooi voor de afmestperiode wordt geselecteerd. De voor de afmestperiode geselecteerde runderen moeten over een bouw beschikken die het trage afmesten met hooi tijdens de winter toelaat. Derhalve maken de rundveehouders een selectie in de loop van het leven van de dieren op basis van criteria die verband houden met spierontwikkeling, skeletontwikkeling, functionele vermogens, vetheid en algemeen voorkomen. Wanneer de periode die de dieren op stal doorbrengen, ingaat, moet hun vetheid gering genoeg zijn om tijdens de winter op trage wijze te kunnen worden afgemest.

    In iedere rundveehouderij worden jaarlijks slechts enkele dieren geselecteerd voor de productie van „Fin gras” of „Fin gras du Mézenc”. De winterse afmestfase met hooi, die minimaal 110 dagen duurt en die ingaat wanneer het dier op stal gaat, d.w.z. uiterlijk begin november, is een fase die door de dieren als individu en niet als groep wordt doorlopen, tijdens welke de runderen geselecteerd hooi als voeder krijgen om de hooiopname te maximaliseren. Eenmaal op stal krijgt ieder dier voeder dat is aangepast aan zijn vetheid en aan zijn verwachte verkoopdatum. Dankzij de traditionele wijze van afmesten van „Fin gras” ontwikkelen de dieren een dun laagje dekvet dat de karkassen bij de rijping tegen oxidatie beschermt. De karkassen zijn hierdoor geschikt om lang te rijpen (tot 20 of 30 dagen) zonder dat ze veranderingen ondergaan.

    Het slachten van „Fin gras” omvat traditionele praktijken waardoor het vlees geschikt blijft om gedurende lange tijd te rijpen. Het is met name verboden het karkas schoon te sproeien tenzij het per ongeluk werd bevuild, en ook het dekvet mag niet worden verwijderd. Tijdens het besterven van de karkassen wordt een te snelle koeling vermeden.

    Zowel de traditionele benaming „Fin gras” als de traditionele benaming „Fin gras” gevolgd door de geografische naam „Mézenc” worden gebruikt om dit bijzondere rundvlees aan te duiden.

    5.2.   Specificiteit van het product:

    Het vlees wordt verkregen van dieren die met grassen en met hooi dat afkomstig is van hooggelegen weiden die elders als zomerweiden dienstdoen, worden gevoederd.

    De karkassen zijn bedekt met een vetlaag die dun tot zeer dun is, zonder dat plaatselijke vetophopingen te zien zijn. Het vet aan de buitenzijde is wit tot romig wit. Het vlees is helderrood tot purperrood van kleur. Het vlees is doorregen (vlees met intramusculair vet).

    Het vlees met de benaming „Fin gras” of „Fin gras du Mézenc” heeft bijzondere kenmerken die te danken zijn aan de planten die de dieren eten en aan het houderijsysteem. Dat werd bevestigd met proeverijen van rauw en gebakken vlees en met laboratoriumanalyses.

    5.3.   Causaal verband tussen het geografische gebied en de kwaliteit of de kenmerken van het product (voor een BOB) dan wel een bepaalde hoedanigheid, de faam of een ander kenmerk van het product (voor een BGA):

    De geologische en klimatologische omstandigheden en de hoogte van het Mézenc-plateau zijn bevorderlijk voor de groei van een gevarieerde flora die bijzonder geschikt is voor de productie van hooi van uitstekende kwaliteit dat op de weide wordt gedroogd. Uit studies is gebleken dat er een verband is tussen de profielen van de terpenen in het hooi dat op het Mézenc-plateau wordt geproduceerd (en waarvan de alpenvenkel het symbool is) en het profiel van de terpenen in het vet van het vlees.

    Een bijzonder kenmerk van deze productie is het langzame afmesten van de dieren in de winter met gebruikmaking van goed smakend hooi van uitstekende kwaliteit waardoor de runderen na 110 dagen op stal optimaal zijn afgemest. De in toepassing gebrachte voedergewoonten zorgen ervoor dat zij grote hoeveelheden hooi eten.

    De individuele behandeling van de dieren en de levenslange op bepaalde kenmerken gerichte selectie met als doel slechts die dieren in aanmerking te nemen die het meest geschikt zijn om met hooi te worden afgemest, leiden ertoe dat deze runderen zich tot uitzonderlijke dieren ontwikkelen waarmee smakelijk vlees wordt geproduceerd.

    Zijn kenmerken dankt het vlees zowel aan het milieu met zijn specifieke natuurlijke flora als aan het houderijsysteem dat in dat milieu tot ontwikkeling is gekomen (productie van hooi van hoge kwaliteit, selectie van de dieren, langdurig afmesten met hooi tijdens de winter …). Een lange afmestperiode van oudere dieren met hooi leidt immers tot het ontstaan van wit dekvet en levert karkassen op met een dun tot zeer dun vetlaagje waardoor doorregen vlees met een uitgesproken smaak ontstaat.

    De beperkte tijd die het vervoer naar het slachthuis in beslag mag nemen en de toepassing in de hele slachtketen van praktijken waarbij het product behoedzaam wordt behandeld, zorgen ervoor dat de bijzondere kenmerken van de karkassen worden gehandhaafd en dat de karkassen geschikt zijn om te rijpen.

    De rundveehouders, de slachthuizen en de slagers zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden schakels in de productieketen van „Fin gras du Mézenc”. Dit product wordt immers via het traditionele verkoopcircuit in de handel gebracht: de plaatselijke slagers doen een beroep op de slachthuizen die zich het dichtst bij hun verkooppunten bevinden om de dieren te slachten die zij tijdens de periode dat ze werden gehouden, hebben geselecteerd. Vandaag de dag stellen de slagers nog steeds met paasversieringen opgetuigde dieren voor hun slagerijen ten toon. Het is naar aanleiding van de „Foires Grasses” (wedstrijden voor vette runderen), die heden ten dage nog steeds worden georganiseerd, dat alle bedrijven samenkomen die betrokken zijn bij de productie van dit seizoensproduct waarvan de faam reeds lang vaststaat.

    Verwijzing naar de bekendmaking in het productdossier:

    (artikel 5, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1857/2006)

    http://agriculture.gouv.fr/IMG/pdf/CDC_Fin_gras_du_Mezenc.pdf


    (1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.


    Top