This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52012SC0064
COMMISSION STAFF WORKING DOCUMENT EXECUTIVE SUMMARY OF THE IMPACT ASSESSMENT Accompanying the document Proposal for a DIRECTIVE OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL on the enforcement of Directive 96/71/EC concerning the posting of workers in the framework of the provision of services (Text with EEA relevance) and Proposal for a COUNCIL REGULATION on the exercise of the right to take collective action within the context of the freedom of establishment and the freedom to provide services
WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELING Begeleidend document bij het Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de handhaving van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (Voor de EER relevante tekst) en tevens Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD betreffende de uitoefening van het recht om collectieve actie te voeren in de context van de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting (Voor de EER relevante tekst)
WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELING Begeleidend document bij het Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de handhaving van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (Voor de EER relevante tekst) en tevens Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD betreffende de uitoefening van het recht om collectieve actie te voeren in de context van de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting (Voor de EER relevante tekst)
/* SWD/2012/0064 final - APP/2012/0064 */
WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELING Begeleidend document bij het Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de handhaving van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (Voor de EER relevante tekst) en tevens Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD betreffende de uitoefening van het recht om collectieve actie te voeren in de context van de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting (Voor de EER relevante tekst) /* SWD/2012/0064 final - APP/2012/0064 */
WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE
COMMISSIE SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELING Begeleidend document bij het Voorstel voor een
RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de handhaving van
Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het
oog op het verrichten van diensten
(Voor de EER relevante tekst)
en tevens
Voorstel voor een
VERORDENING VAN DE RAAD
betreffende de uitoefening van het recht om collectieve actie te voeren in de
context van de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting
(Voor de EER relevante tekst) 1. Inleiding Richtlijn 96/71/EG[1] (hierna
"de richtlijn"), die gebaseerd is op artikel 53, lid 1, en artikel 62
VWEU, omschrijft de kern van de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden die in
het ontvangende land geboden moeten worden door bedrijven die tijdelijk
werknemers naar dat land detacheren. Dit vergemakkelijkt de
grensoverschrijdende verrichting van diensten aanzienlijk omdat de
dienstverrichter dan niet de complete arbeidswetgeving van het ontvangende land
hoeft te kennen en toe te passen. De richtlijn biedt gedetacheerde werknemers
een goed niveau van bescherming en voorkomt dat concurrentie leidt tot
ondermijning van de arbeidsvoorwaarden in het ontvangende land. Gedetacheerde werknemers kunnen in drie
categorieën onderverdeeld worden: werknemers die gedetacheerd worden in
het kader van een dienstverleningscontract, werknemers die binnen een
onderneming overgeplaatst worden, en werknemers van uitzendbureaus. De
harde kern van arbeidsvoorwaarden en –omstandigheden, zoals omschreven in
artikel 3, lid 1, van de richtlijn (hierna ook: "de
toepasselijke arbeidsvoorwaarden"), omvat: maximale werk- en
minimale rustperioden; minimumaantal betaalde vakantiedagen; minimumlonen,
inclusief vergoedingen voor overwerk; voorwaarden voor het ter
beschikking stellen van werknemers, inzonderheid door uitzendbedrijven; gezondheid,
veiligheid en hygiëne op de werkplek; beschermende maatregelen met
betrekking tot de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden van zwangere of pas
bevallen vrouwen, kinderen en jongeren; gelijke behandeling van mannen
en vrouwen, alsmede andere bepalingen inzake non-discriminatie. Voor zover die arbeidsvoorwaarden en ‑omstandigheden
zijn vastgelegd in wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, moeten de
lidstaten die toepassen op op hun grondgebied gedetacheerde werknemers. De
lidstaten dienen dergelijke voorwaarden eveneens toe te passen op gedetacheerde
werknemers als die zijn vastgelegd in collectieve arbeidsovereenkomsten of
scheidsrechterlijke uitspraken die algemeen verbindend zijn verklaard in de zin
van artikel 3, lid 8. Lidstaten kunnen in dergelijke collectieve
arbeidsovereenkomsten of scheidsrechterlijke uitspraken vastgelegde
arbeidsvoorwaarden en ‑omstandigheden toepassen ten aanzien van andere
activiteiten dan de bouw (artikel 3, lid 10, tweede streepje) en op andere
aangelegenheden dan bedoeld in artikel 3, lid 1, voor zover het gaat om
bepalingen van openbare orde (artikel 3, lid 10, eerste streepje), in
overeenstemming met primaire wetgeving. De artikelen 4, 5 en 6 van de richtlijn
bevatten bepalingen betreffende informatievoorziening, administratieve
samenwerking, handhaving en rechterlijke bevoegdheid. 2. Verzameling van gegevens en
raadpleging van betrokken partijen Sinds 2009 heeft de Commissie vier ex-post
evaluatiestudies laten verrichten betreffende sociale, economische en
juridische aspecten of detachering. Met het oog op de opstelling van de
effectbeoordeling is in 2011 een ex-ante-evaluatie verricht door een externe
consultant. Ook is rekening gehouden met de werkzaamheden van het Comité van
deskundigen inzake de detachering van werknemers (ECPW), met name het
proefproject voor de elektronische uitwisseling van gegevens op het terrein van
de detachering van werknemers, met gebruikmaking van een aparte en specifieke
toepassing van het Informatiesysteem interne markt (IMI). De Commissie heeft verder een openbare
raadpleging georganiseerd over 50 voorstellen om de interne markt een nieuwe
impuls te geven (Mededeling "Naar een Single Market Act" van 27 oktober
2010), waaronder twee voorstellen betreffende de wetgevingsinitiatieven waarop
deze effectbeoordeling betrekking heeft. Op 27 en 28 juni 2011 heeft de
Commissie in Brussel een conferentie over sociale grondrechten en de
detachering van werknemers met het oog op het verrichten van diensten
georganiseerd, waaraan vertegenwoordigers van de belangrijkste betrokken
partijen (lidstaten, sociale partners op EU- en nationaal niveau, EU‑instellingen
en internationale organisaties, academici en onderzoekers) hebben deelgenomen.
Bij deze gelegenheid hadden de betrokken partijen en belangrijke politieke
actoren een aanvullende mogelijkheid om hun standpunten te kennen te geven over
de ideeën van de Commissie met betrekking tot de regelgevingsopties en de
mogelijke inhoud van de in de Single Market Act aangekondigde
wetgevingsinitiatieven: een zogenaamde "Monti II‑verordening"
en een richtlijn betreffende de handhaving. 3. Probleemomschrijving 3.1. Het verschijnsel detachering 3.1.1. Omvang van het verschijnsel De enige beschikbare gegevensbron op EU-niveau
is gebaseerd op de systematische verzameling van gegevens over
E101-verklaringen (2005-2009) op het terrein van de sociale zekerheid, die de
Commissie in samenwerking met nationale autoriteiten heeft verricht[2]. Deze
database kent echter een aantal beperkingen. De cijfers betreffen het aantal
detacheringen, niet het aantal gedetacheerde personen (dezelfde persoon kan
herhaaldelijk gedetacheerd worden). Bovendien wordt het
E101-socialezekerheidsformulier niet aan alle gedetacheerde werknemers
uitgereikt, hetzij omdat dat niet vereist is (detacheringen van langer dan 12 maanden
worden niet meegeteld voor de sociale zekerheid), hetzij omdat sommige
bedrijven geen E101-formulieren aanvragen bij detacheringen van werknemers, met
name niet als die van (zeer) korte duur zijn. Met deze voorbehouden kan worden geschat dat
ieder jaar ongeveer een miljoen werknemers van de ene naar de andere lidstaat
gedetacheerd worden door hun werkgevers. Wat de verhouding tot
de arbeidsmobiliteit binnen de EU als geheel betreft, vertegenwoordigden
detacheringen in 2007 18,5% van het totale aantal EU-27-burgers die in een
andere lidstaat werkten. Detachering betreft echter slechts een klein deel van
de totale beroepsbevolking (0,4% van de beroepsbevolking uit de EU-15 en 0,7%
van de beroepsbevolking uit de EU-12, als uitzendende landen). Detachering is
dus een significant verschijnsel in termen van arbeidsmobiliteit, met name in
sommige landen en sectoren, maar is van relatief weinig betekenis vanuit het
perspectief van de arbeidsmarkt als geheel[3]. 3.1.2. Sectorspecifieke analyse Uit de beschikbare gegevens blijkt dat in 2009
gemiddeld ongeveer 55% van de gedetacheerde werknemers in de industriële sector
te werk werden gesteld. De belangrijkste sector was de bouw met 24% van het
totale aantal detacheringen. De dienstensector vertegenwoordigde gemiddeld 44%
van de detacheringen; de belangrijkste terreinen waren financiële en zakelijke
activiteiten (16%) en vervoer, opslag en communicatie (7%) . In de bouwsector
spelen kmo's een belangrijke rol wat detacheringen betreft, hoofdzakelijk als
onderaannemers[4]. De bevindingen van twee onderzoeken[5] naar de
factoren die van invloed zijn op het verschijnsel detachering, wijzen erop dat
de volgende factoren het meest relevant zijn: geografische nabijheid is
kennelijk de meest relevante factor als het erom gaat de richting en de omvang
van de detacheringsstromen te verklaren; de arbeidskosten voor ontvangende
landen; tekorten aan arbeidskrachten en aan bepaalde vaardigheden en
specialisatie, met name bij detacheringen van landen met hoge arbeidskosten
naar andere lidstaten; de werkloosheidscijfers voor uitzendende landen (met
name in landen met lage arbeidskosten); de mate van economische marktintegratie
tussen lidstaten (dat is echter minder relevant). 3.1.3. Gevolgen van detacheringen Ondanks de geringe omvang van het verschijnsel
in verhouding tot de totale beroepsbevolking speelt de detachering van
werknemers in bepaalde sectoren een belangrijke rol bij de grensoverschrijdende
verrichting van diensten. De mogelijkheid internationaal diensten te verrichten
biedt met name kmo's gelegenheid om hun activiteiten over heel Europa uit te
breiden. Detachering betekent dat er commerciële mogelijkheden en banen zijn,
en vormt een aanvullende bron van inkomsten voor de uitzendende landen. Het
draagt bij tot de verbetering van concurrentievermogen en efficiëntie in
ontvangende landen. Detachering heeft gevolgen voor de
arbeidsmarkten van zowel de uitzendende als de ontvangende landen. Het betekent
werkgelegenheid voor de uitzendende landen en voorziet in arbeidstekorten in de
ontvangende landen. Met andere woorden, detachering draagt bij tot een meer
efficiënte verdeling van arbeid over de grenzen heen. Er kan echter een
"verdringingseffect" optreden op ontvangende arbeidsmarkten, waardoor
plaatselijke werknemers vervangen worden door gedetacheerde. De omvang van dit
effect zal afhangen van het bestaan van een arbeidsoverschot in bepaalde
sectoren en beroepen. Benadrukt dient te worden dat aangezien het creëren van
nieuwe werkgelegenheid in de EU sterk afhankelijk is van de ontwikkeling van
een geïntegreerde markt voor diensten, detachering een bijdrage kan leveren tot
het creëren van nieuwe banen. 3.2. Aan te pakken problemen 3.2.1. Problemen in verband met de
tenuitvoerlegging, het toezicht en de handhaving van de toepasselijke
arbeidsvoorwaarden van gedetacheerde werknemers, met inbegrip van de
bescherming van de rechten van werknemers 3.2.1.1. Probleem 1a: tekortkomingen
betreffende informatievoorziening voor werkgevers en gedetacheerde werknemers Ondanks de in artikel 4, lid 3, van de
richtlijn aangegeven verplichting is de informatie betreffende de toepasselijke
arbeidsvoorwaarden in de ontvangende lidstaat vaak moeilijk verkrijgbaar, van
ongelijke kwaliteit en onvoldoende. Deze informatie is echter essentieel voor
dienstverrichters, als zij de toepasselijke arbeidsvoorwaarden willen
waarborgen, en ook voor gedetacheerde werknemers, als zij gebruik willen maken
van hun rechten. 3.2.1.2. Probleem 1b: tekortkomingen bij
controles, toezicht en handhaving Volgens artikel 5 van de richtlijn dienen de
lidstaten de naleving van de bepalingen daarvan te verzekeren door adequate
maatregelen te nemen, met name door te zorgen voor passende procedures om de
handhaving van de toepasselijke arbeidsvoorwaarden te waarborgen. Hoe het
toezicht en de handhaving van de door de richtlijn verleende rechten concreet
gestalte krijgt, wordt aan het nationale niveau overgelaten. Tekortkomingen met
betrekking tot controle, toezicht en handhaving betekenen een ernstig risico
dat de toepasselijke arbeidsvoorwaarden in de ontvangende staat niet
gerespecteerd worden, met name ten aanzien van lonen, werktijden, en gezondheid
en veiligheid op het werk. Daarnaast kunnen dergelijke tekortkomingen
concurrentieverstoring vergemakkelijken. De effecten van dergelijke lacunes
worden verergerd door de korte duur van veel detacheringen, waardoor de taak van
de controle-instanties verzwaard wordt. 3.2.1.3. Probleem 1c: onnodige
administratieve vereisten en controlemaatregelen die dienstverrichters worden
opgelegd Lidstaten dienen te voldoen aan de in artikel
5 van de richtlijn vastgelegde verplichting, overeenkomstig geldend EU-recht,
met name wat betreft de vrijheid van dienstverlening zoals geïnterpreteerd door
het Hof van Justitie. Uit de monitoringexercitie in 2007 bleek dat
verschillende lidstaten dienstverrichters administratieve vereisten en controlemaatregelen
opleggen die onverenigbaar zijn met geldend EU-recht[6]. 3.2.1.4. Probleem 1d: tekortkomingen ten
aanzien van administratieve samenwerking Artikel 4, leden 1 en 2, van de richtlijn legt
verplichtingen op met betrekking tot samenwerking tussen nationale
administraties, en legt de verantwoordelijkheid voor het creëren van de
voorwaarden voor deze samenwerking bij de lidstaten. De bepalingen van de
richtlijn zijn echter niet voldoende precies. Het correct functioneren van de
administratieve samenwerking tussen lidstaten is een essentieel instrument voor
controle op de naleving. Het vrijwel volledig ontbreken daarvan, zoals
opgemerkt in COM(2007) 304, ondermijnt de werking van de richtlijn en
vormt een mogelijke verklaring, althans gedeeltelijk, voor andere problemen
zoals onevenredig zware nationale controlemaatregelen. 3.2.1.5. Probleem 1e: gedetacheerde
werknemers zijn onvoldoende beschermd bij geschillen betreffende individuele
arbeidsvoorwaarden Artikel 6 van de richtlijn bevat een
jurisdictieclausule die de gedetacheerde werknemer in staat moet stellen om
zijn rechten uit hoofde van de richtlijn af te dwingen in de ontvangende staat.
Er zijn echter aanwijzingen dat gedetacheerde werknemers onvoldoende beschermd
zijn bij meningsverschillen betreffende individuele arbeidsvoorwaarden. 3.2.2. Misbruik van de status van
gedetacheerde werknemer om de wet te ontduiken of te omzeilen 3.2.2.1. Probleem 2a: detachering is
niet langer van tijdelijke aard maar vindt bij rotatie plaats Het verschil in behandeling tussen
gedetacheerde werknemers (kernbescherming) en migrerende werknemers (gelijke
behandeling) is alleen te rechtvaardigen als de detachering van tijdelijke aard
is. Als de detachering van excessief lange duur is, en permanent wordt, is de
veronderstelling waarop het verschil in juridische status tussen deze twee
categorieën werknemers gebaseerd is niet langer geldig. Deze situatie doet zich
ook voor als dezelfde of andere werknemers herhaaldelijk door een onderneming
worden aangeworven om gedetacheerd te worden naar een andere lidstaat om daar
hetzelfde werk te doen (roulerende detacheringen). Het probleem is vooral
te wijten aan het ontbreken van criteria aan de hand waarvan de autoriteiten
van lidstaten zouden kunnen bepalen of een detachering al dan niet van
tijdelijke aard is. De richtlijn definieert een ter beschikking gestelde
werknemer als een werknemer die gedurende een bepaalde periode werkt op
het grondgebied van een lidstaat die niet de staat is waar die werknemer
gewoonlijk werkt. De richtlijn geeft echter niet aan wat precies onder de
tijdelijke aard van de detachering verstaan moet worden[7]. De richtlijn bepaalt noch een vaste tijdslimiet noch andere criteria
voor de vaststelling van de tijdelijke aard van het verblijf in de ontvangende
staat[8]. Ook gaat de richtlijn
niet in op de mogelijkheid van herhaalde detachering voor hetzelfde werk. De
socialezekerheidswetgeving die van toepassing is op gedetacheerde werknemers[9] bepaalt echter wel een tijdslimiet van twee jaar voor detachering en
sluit de mogelijkheid van herhaalde detacheringen voor hetzelfde werk uit. 3.2.2.2. Probleem 2b: de werkgever heeft
geen werkelijke band met de uitzendende lidstaat De richtlijn bepaalt dat de detacherende
onderneming "gevestigd" dient te zijn in een lidstaat. Dit
veronderstelt dat er een werkelijke band bestaat tussen de onderneming en de
uitzendende lidstaat. De richtlijn biedt echter geen criteria om het bestaan
van een dergelijke werkelijke band te kunnen bepalen. De administratieve regels
van de sociale zekerheid die van toepassing zijn op detachering zijn meer
expliciet en omvatten criteria met behulp waarvan het begrip detachering
preciezer gedefinieerd kan worden. Ten aanzien van de activiteiten in de
uitzendende lidstaat vereisen dergelijke regels dat een onderneming, om
toestemming te krijgen voor detachering van haar werknemers naar een andere
lidstaat, normaliter substantiële werkzaamheden moet verrichten op het
grondgebied van de lidstaat waar zij gevestigd is[10].
Teneinde bepalingen van arbeidsrecht of socialezekerheidswetgeving te omzeilen
of te ontwijken, zouden minder scrupuleuze werkgevers hun activiteiten die
detachering van werknemers omvatten uitsluitend op de markt van een andere
lidstaat kunnen richten, zonder dat zij in feite enige relevante economische
activiteiten hebben in het land waar zij formeel gevestigd zijn. Zogenaamde
"postbusbedrijven" vormen een bijzonder probleem in dit opzicht.
Dergelijke bedrijven worden in een uitzendend land opgericht met het
vooropgezette doel de wetgeving inzake sociale zekerheid en arbeidsrecht van
vaak één specifieke ontvangende staat te ontduiken. 3.2.3. Problemen in verband met
onduidelijke of controversiële interpretatie van de arbeidsvoorwaarden en
-omstandigheden van de richtlijn 3.2.3.1. Probleem 3a: de reikwijdte en
het niveau van de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden In landen waar minimumlonen worden vastgelegd
in de wet of in algemeen geldende collectieve arbeidsovereenkomsten is de
toepassing daarvan op gedetacheerde werknemers eenvoudig, maar in landen waar
dergelijke instrumenten niet bestaan, ontstaat een onzekere situatie voor
ondernemingen en werknemers. De autoriteiten van de landen zonder
minimumlonen op wettelijke basis of op basis van algemeen geldende cao's hebben
kennelijk niet overzien welke gevolgen de onzekerheid die voortvloeit uit het
ontbreken van bepalingen betreffende gedetacheerde werknemers kan hebben, of
zij waren niet bereid hun traditionele systemen van arbeidsverhoudingen aan te
tasten door de toepassing van de richtlijn. 3.2.3.2. Probleem
3b: onduidelijk niveau van bescherming ten aanzien van het begrip
"minimumlonen" Het is juridisch niet duidelijk welke
componenten van het betaalde loon deel uitmaken van het "minimumloon"
in de ontvangende lidstaat. De definitie van het begrip minimumloon is in
principe een zaak van de ontvangende lidstaat, zoals ook expliciet aangegeven
in de laatste zin van artikel 3, lid 1, maar binnen de in de jurisprudentie van
het HvJEU aangegeven grenzen[11].
De definitie daarvan kan dus per lidstaat verschillen. De lidstaten kunnen
bepalen welke toelagen en boni deel uitmaken van het toepasselijke minimumloon.
Sommige lidstaten hanteren het minimumloon in strikte zin, andere houden ook
rekening met verschillende boni, toelagen of bijdragen aan fondsen/verzekeringen.
De bestaande jurisprudentie[12]
heeft deze kwestie niet verduidelijkt. 3.2.4. Probleem 4: spanningen tussen
de vrijheid van dienstverlening/vestiging en nationale systemen van
arbeidsverhoudingen De arresten van het Hof in de zaken Viking
en Laval, waarin de richtlijn en de bepalingen van het Verdrag
geïnterpreteerd worden, wezen op onderliggende spanningen tussen enerzijds de
vrijheid van dienstverlening en vestiging en anderzijds de uitoefening van
sociale grondrechten zoals het recht op collectieve onderhandeling en het recht
om vakbondsacties te voeren. De vakbonden hadden de indruk dat deze arresten de
EU of nationale rechtbanken het recht verleenden dergelijke
vakbondsactiviteiten te toetsen en beperkingen op te leggen wanneer dergelijke
actie eventueel negatieve effecten zou kunnen hebben op de vrijheid van
dienstverlening en vestiging. Dergelijke percepties hebben in het recente
verleden geleid tot negatieve "overloopeffecten", zoals bleek uit
enkele transnationale arbeidsconflicten. Het Comité van deskundigen inzake de
toepassing van verdragen en aanbevelingen van de IAO heeft in zijn verslag van
2010 op de ernst van dit probleem gewezen en "ernstige bezorgdheid"
geuit over de praktische beperkingen van de effectieve uitoefening van het
stakingsrecht die zijn opgelegd door de arresten van het HvJEU. Het recht te
staken is vastgelegd in IAO-Verdrag nr. 87, dat door alle EU-lidstaten is
ondertekend. 3.2.5. Standpunten van de sociale
partners betreffende de geconstateerde problemen De problemen 1a, 1b, 1d en 2b zijn zowel voor
het EVV als voor BusinessEurope onderwerpen van zorg. BusinessEurope is evenwel
van mening dat alleen de problemen 1d en 2b actie op EU‑niveau
rechtvaardigen. Wat probleem 1e betreft, is het EVV voorstander van een verstrekkend
systeem van hoofdelijke aansprakelijkheid, terwijl BusinessEurope daar tegen
is. Met betrekking tot probleem 1a is het EVV vóór een duidelijke tijdslimiet
voor detachering maar BusinessEurope niet. De sociale partners hebben
uiteenlopende standpunten ten aanzien van de problemen 3a en 4, hoofdzakelijk
vanwege een verschillende perceptie van de jurisprudentie van het HvJEU. 4. Doelstellingen 4.1. Algemene doelstellingen Het initiatief dient bij te dragen tot
verwezenlijking van de volgende op het Verdrag gebaseerde
beleidsdoelstellingen: · de duurzame ontwikkeling van de interne markt, op basis van een sociale
markteconomie met een groot concurrentievermogen (artikel 3 VEU); · de vrijheid grensoverschrijdend diensten te verrichten en het
bevorderen van gelijke mededingingsvoorwaarden (artikel 56 VWEU); · de verbetering van levensomstandigheden en arbeidsvoorwaarden, zodat de
onderlinge aanpassing daarvan en gestage vooruitgang hand in hand gaan (artikel
151 VWEU); · erkenning van de verscheidenheid van de stelsels van
arbeidsbetrekkingen in de lidstaten en bevordering van de dialoog tussen
management en werknemers (artikel 152 VWEU). 4.2. Specifieke en operationele
doelstellingen 4.2.1. De rechten van gedetacheerde
werknemers beter beschermen. De volgende operationele doelstellingen houden
verband met deze specifieke doelstelling: · De informatievoorziening over de toepasselijke arbeidsvoorwaarden voor
gedetacheerde werknemers verbeteren. · Gedetacheerde werknemers in staat stellen om beter voor hun rechten op
te komen, ook in onderaannemingsketens. · De rol van de sociale partners bij de handhaving van de regels
verduidelijken. · Het toezicht op en de handhaving van de toepasselijke
arbeidsvoorwaarden verbeteren. · Zorgen voor meer duidelijkheid ten aanzien van de interpretatie van de
richtlijn wat de bepalingen betreffende arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden
betreft. 4.2.2. De grensoverschrijdende
verrichting van diensten vergemakkelijken en een klimaat van eerlijke
concurrentie bevorderen. De volgende operationele doelstellingen houden
verband met deze specifieke doelstelling: · Een preciezere definitie van detachering ontwikkelen. · De informatievoorziening voor gedetacheerde werknemers over de
verplichtingen van ondernemingen met betrekking tot de toepasselijke arbeidsvoorwaarden
verbeteren. · Duidelijkheid verschaffen ten aanzien van administratieve vereisten en
nationale controlemaatregelen. · De administratieve samenwerking tussen de verantwoordelijke nationale
autoriteiten verbeteren. · Het toezicht op en de handhaving van de toepasselijke
arbeidsvoorwaarden verbeteren. · Zorgen voor meer duidelijkheid ten aanzien van de interpretatie van de
richtlijn wat de bepalingen betreffende arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden
betreft. 4.2.3. Verbetering van de
rechtszekerheid ten aanzien van het evenwicht tussen sociale rechten en
economische vrijheden, met name in de context van de detachering van werknemers De volgende operationele doelstellingen houden
verband met deze specifieke doelstelling: · Verduidelijken dat het recht van dienstverlening en van vestiging geen
voorrang heeft op het recht collectieve actie te ondernemen, met inbegrip van
het stakingsrecht. · Verduidelijken dat de individuele en collectieve rechten van werknemers
ook verder door vakbondsactie verdedigd kunnen worden, ook in
grensoverschrijdende situaties. 5. Analyse van subsidiariteit De geconstateerde problemen houden verband met
de in artikel 3, lid 3 van het VEU en de artikelen 56 en 151 van het VWEU
vermelde doelstellingen. De onduidelijkheid van het bestaande wettelijke kader
op EU-niveau is de achterliggende oorzaak van deze problemen. De bestaande
richtlijn laat de lidstaten veel ruimte ten aanzien van de uitvoering, de
toepassing en de handhaving van de regels in de praktijk en eerdere pogingen om
bestaande problemen aan te pakken door middel van niet-bindende maatregelen
zijn ontoereikend gebleken. Derhalve is het noodzakelijk de problemen 1, 2 en 3
op EU-niveau aan te pakken, teneinde de doelstellingen van het Verdrag beter te
verwezenlijken. Rechtszekerheid en duidelijkheid ten aanzien van probleem 4
kunnen alleen op EU-niveau worden bereikt. Deze actie is noodzakelijk en
evenredig om de doelstellingen van het Verdrag beter te kunnen verwezenlijken. 6. Beleidsopties 6.1. Opties en subopties met
betrekking tot de problemen 1, 2 en 3 · Optie 1: geen beleidswijziging (het
referentiescenario). · Optie 2: maatregelen van niet-regelgevende
aard –
Suboptie 2a: verduidelijken van de verplichtingen
van lidstaten ten aanzien van de tenuitvoerlegging, het toezicht en de handhaving
van de richtlijn, met inbegrip van de bescherming van de rechten van
gedetacheerde werknemers (aanpakken van de onderliggende factoren van probleem
1) –
Suboptie 2b: verduidelijken van de samenstellende
delen van het begrip "detachering" om omzeiling en misbruik van de
regels beter te bestrijden (aanpakken van de onderliggende factoren van
probleem 2) –
Suboptie 2c: verduidelijken van bepaalde kwesties
in verband met de interpretatie van verschillende aspecten van de in de
richtlijn bedoelde arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden (aanpakken van de
onderliggende factoren van probleem 3) · Optie 3: maatregelen van regelgevende aard –
Suboptie 3a: invoeren van preciezere bepalingen
betreffende de tenuitvoerlegging, het toezicht en de handhaving van de richtlijn,
met inbegrip van de bescherming van de rechten van gedetacheerde werknemers
(aanpakken van de onderliggende factoren van probleem 1) –
Suboptie 3b: invoeren, door wetgeving, van
aanvullende criteria ter verduidelijking van de samenstellende delen van het
begrip "detachering" om omzeiling en misbruik van de regels beter te
bestrijden (aanpakken van de onderliggende factoren van probleem 2) –
Suboptie 3c: aanpassen van de reikwijdte en het
niveau van de in de richtlijn bedoelde arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden
(aanpakken van de onderliggende factoren van probleem 3) · Optie 4: intrekking van de bestaande
regelgevende maatregelen (de richtlijn) 6.2. Opties met betrekking tot
probleem 4 · Optie 5: geen beleidswijziging (het
referentiescenario). · Optie 6: maatregelen van niet-regelgevende
aard –
Verduidelijken van de verhouding tussen de vrijheid
van vestiging en de vrijheid van dienstverlening enerzijds en bepaalde sociale
grondrechten anderzijds door middel van een Mededeling · Optie 7: maatregelen van regelgevende aard –
Invoeren, door middel van wetgeving, van regels ter
verduidelijking van hoe de uitoefening van het grondrecht van collectieve actie
verenigbaar gemaakt kan worden met de vrijheid van vestiging en de vrijheid van
dienstverlening 7. Voornaamste economische,
sociale en milieu-effecten van de verschillende opties Ten aanzien van de beleidsopties betreffende
de detachering van werknemers is het effect van de verschillende pakketten
(combinaties van subopties) beoordeeld in vergelijking met het referentiescenario
(optie 1). De pakketten zijn gericht op het aanpakken van alle onderliggende
factoren van de onder de rubrieken 1, 2 en 3 genoemde problemen, hetzij door
wetgevende, hetzij door niet-wetgevende maatregelen, om de vergelijkbaarheid te
waarborgen. Pakketten die de problemen onder 1 met niet-wetgevende maatregelen
aanpakken (zie sectie 6.1) worden niet nader geanalyseerd aangezien eerdere
pogingen om dergelijke problemen met niet-wetgevende middelen aan te pakken hun
doelstellingen niet gehaald hebben. De volgende pakketten zullen dus nader
beschouwd worden: || Suboptie gericht op de onderliggende factoren van probleem 1 || Suboptie gericht op de onderliggende factoren van probleem 2 || Suboptie gericht op de onderliggende factoren van probleem 3 Pakket A || 3a || 2b || 2c Pakket B || 3a || 3b || 2c Pakket C || 3a || 2b || 3c Pakket D || 3a || 3b || 3c Aanpak met niet-wetgevende middelen; aanpak met wetgevende middelen Ten aanzien van de beleidsopties betreffende
de spanningen tussen de vrijheid van dienstverlening/vestiging en nationale stelsels
van arbeidsverhoudingen (probleem 4) worden optie 6 (aanpak met niet-wetgevende
middelen) en optie 7 (wetgeving) beoordeeld in verhouding tot het
referentiescenario (optie 5). 7.1. Optie 1: referentiescenario
inzake detachering van werknemers 7.1.1. Economische gevolgen Aanhoudende tekortkomingen ten aanzien van
informatie, toezicht en handhaving, rechtsonzekerheid betreffende
administratieve vereisten, en misbruik en ontwijking van de regels zullen
negatieve effecten blijven hebben op de eerlijke concurrentie en het
functioneren van de eengemaakte markt. Vooral kmo's zijn gevoelig voor
oneerlijke concurrentie op arbeidskosten en zullen blijven lijden onder
dergelijke tekortkomingen. 7.1.2. Sociale gevolgen Negatieve effecten op eerlijke concurrentie
zullen indirect van invloed zijn op arbeidsmarkten, vacatures en rechten van
werknemers in sectoren en regio's waar het verschijnsel detachering
geconcentreerd is in de ontvangende landen. Dit effect zal mogelijk licht
afnemen als gevolg van de convergentie van lonen. 7.2. Pakket A (Regelgevende
maatregelen om probleem 1 aan te pakken, in combinatie met niet-regelgevende
maatregelen om de problemen 2 en 3 aan te pakken) 7.2.1. Economische gevolgen Pakket A (suboptie 3a) zal bijdragen tot
eerlijke concurrentie en meer gelijke mededingingsvoorwaarden door meer
duidelijkheid te verschaffen met betrekking tot toezicht, controles, handhaving
(met inbegrip van hoofdelijke aansprakelijkheid), en administratieve
samenwerking. Het zal de grensoverschrijdende verrichting van diensten
vergemakkelijken door te verduidelijken welke administratieve vereisten de
lidstaten dienstverrichters mogen opleggen. Meer zekerheid over de regelgeving
en meer samenwerking tussen lidstaten zal de obstakels voor de verrichting van
diensten verminderen en een positief effect hebben op de ontwikkeling van de
eengemaakte markt. Het vergemakkelijken van de grensoverschrijdende verrichting
van diensten zal de concurrentie op de interne markt voor diensten stimuleren. Met name kmo's zijn gevoelig voor oneerlijke
concurrentie. Zij zullen dus profiteren van betere handhaving van de bestaande
richtlijn, een vlakker speelveld en eerlijkere concurrentie. Wat oneerlijke
concurrentie op arbeidskosten betreft, zal het positieve effect op kmo's in ontvangende
landen zelfs nog meer uitgesproken zijn. Effectieve en adequate inspecties, met
inbegrip van risicobeoordelingen, betere administratieve samenwerking,
grensoverschrijdende inning van boetes en hoofdelijke aansprakelijkheid (zie
hieronder voor de kosten) zullen bijdragen tot een betere handhaving van de
richtlijn. Het positieve effect zal echter minder significant zijn dan bij de
pakketten B en D aangezien pakket A geen bindende juridische duidelijkheid zal
verschaffen ten aanzien van de definitie van detachering en de bepalingen ter
bestrijding van misbruik. Kmo's, met name in uitzendende landen, zullen
profiteren van betere informatievoorziening betreffende de toepasselijke
arbeidsvoorwaarden en van juridische duidelijkheid met betrekking tot de administratieve
vereisten in de ontvangende lidstaat. Zij zullen in het bijzonder profiteren
van de afschaffing van bepaalde onevenredige controlemaatregelen die extra
kosten met zich brengen. Kosten voor de lidstaten: de administratieve
belasting in verband met de toegang tot informatie zal naar verwachting
ongeveer 90 000 EUR (eenmalige kosten) bedragen, plus 180 000 EUR
(terugkerende kosten per jaar) voor de EU als geheel. De lidstaten zullen
profiteren van het gebruik van het Informatiesysteem interne markt (IMI),
betere administratieve samenwerking en de grensoverschrijdende heffing en
inning van boetes. Het gebruik van het IMI zal de kosten voor lidstaten
reduceren. Kosten voor bedrijven: pakket A brengt geen administratieve
belasting voor bedrijven met zich. Aanvullende indirecte nalevingskosten van
ongeveer 2 miljoen EUR zijn eventueel te verwachten wanneer ondernemingen hun
risicobeoordeling bij het selecteren van onderaannemers aanpassen aan de
invoering van hoofdelijke aansprakelijkheid in die lidstaten waar nog geen
dergelijke regeling bestaat. Anderzijds valt een daling van de kosten van
naleving te verwachten als gevolg van betere toegang tot informatie en minder
administratieve vereisten van lidstaten (nationale controlemaatregelen) door
pakket A. 7.2.2. Sociale gevolgen Het terugdringen van de niet-inachtneming van
de toepasselijke arbeidsvoorwaarden en betere handhaving van de rechten van
gedetacheerde werknemers zal de bestaande spanningen ten aanzien van
detachering in ontvangende landen met hoge arbeidskosten verminderen. Dit
positieve effect zal echter minder significant zijn dan bij de pakketten B en
D, aangezien pakket A geen bindende juridische duidelijkheid ten aanzien van de
definitie van detachering en bepalingen ter bestrijding van misbruik zal
bieden. Volledige informatie en duidelijkheid betreffende administratieve
vereisten zullen uitzendende bedrijven beter in staat stellen om gebruik te
maken van mogelijkheden die de markt biedt. De arbeidsvoorwaarden en ‑omstandigheden
van gedetacheerde werknemers zullen verbeteren dankzij betere informatie, beter
toezicht en betere handhaving. Tegelijkertijd zal de neerwaartse druk op de
arbeidsvoorwaarden van plaatselijke werknemers in ontvangende landen afnemen. 7.3. Pakket B (Regelgeving om problemen
1 en 2 aan te pakken, gecombineerd met niet-regelgevende maatregelen om
probleem 3 aan te pakken) Pakket B is grotendeels identiek aan pakket A.
Het voorziet echter in bindende regels met betrekking tot de definitie van
detachering en in aanvullende bepalingen ter bestrijding van misbruik en
ontwijking van de toepasselijke arbeidsvoorwaarden. De positieve effecten ten
aanzien van eerlijke concurrentie en een vlakker speelveld, rechten van
werknemers en kwaliteit van banen, en het verminderen van de neerwaartse druk
op plaatselijke lonen, zijn dus significanter dan in pakket A (bij
gelijkblijvende kosten). 7.4. Pakket C (Regelgeving om
problemen 1 en 3 aan te pakken, gecombineerd met niet-regelgevende maatregelen
om probleem 2 aan te pakken) 7.4.1. Economische gevolgen Pakket C (suboptie 3c) zou de ontvangende
lidstaat de mogelijkheid bieden buitenlandse ondernemingen een breder scala van
basisarbeidsvoorwaarden op te leggen dan nu voorzien is in artikel 3 van de
richtlijn. Ook zou het mogelijk zijn lonen voor gedetacheerde werknemers vast
te stellen die hoger zijn dan de in de wet of cao's vastgestelde minimumlonen. Evenals de pakketten A en B zal deze suboptie
de grensoverschrijdende verrichting van diensten vergemakkelijken door te
verduidelijken welke administratieve vereisten lidstaten aan dienstverrichters
kunnen opleggen. Meer zekerheid over de regelgeving en meer samenwerking tussen
lidstaten zal de obstakels voor de verrichting van diensten verminderen en een
positief effect hebben op de ontwikkeling van de eengemaakte markt. De
economische prikkel voor detachering en dus voor grensoverschrijdende
verrichting van diensten zou echter sterk beperkt worden door dit pakket.
Buitenlandse ondernemingen zouden zich in detail op de hoogte moeten stellen
van het arbeidsrecht van alle lidstaten waarheen zij werknemers willen
detacheren. Gelijke behandeling van gedetacheerde werknemers wat lonen betreft
zou het onderscheid in loonkosten, dat een prikkel voor detachering vormt,
wegnemen. In feite zou er een negatieve prikkel ontstaan, gezien de extra
kosten van detachering (vervoer, onderdak, administratieve formaliteiten). Deze
optie zou dus leiden tot minder concurrentie op de interne markt voor diensten
in sommige sectoren en regio's. Plaatselijke ondernemingen in landen met hoge
arbeidskosten zouden profiteren van minder concurrentie op arbeidskosten.
Ondernemingen in uitzendende landen daarentegen zouden minder commerciële
mogelijkheden hebben. 7.4.2. Sociale gevolgen Gedetacheerde werknemers een betere
bescherming bieden dan de kern van verplichte arbeidsvoorwaarden, en/of
gelijkschakeling van de lonen met die van plaatselijke werknemers, zou de
detacheringsstromen kunnen indammen en de mogelijkheden voor werknemers in
landen met lage loonkosten negatief kunnen beïnvloeden. Plaatselijke
ondernemingen en werknemers in ontvangende landen met hoge arbeidskosten zullen
in principe profiteren van minder concurrentie op arbeidskosten. Betere
handhaving van de rechten van gedetacheerde werknemers zal een positief effect
hebben op eerlijke concurrentie, wat detachering betreft, in ontvangende landen
met hoge arbeidskosten. Dit positieve effect op eerlijke concurrentie is echter
minder significant in verhouding tot het referentiescenario dan bij pakket B of
D, aangezien pakket C misbruik en ontwijking van de regels niet zal reduceren
door bindende juridische duidelijkheid met betrekking tot de definitie van
detachering en bepalingen ter bestrijding van misbruik. Het effect in dit
opzicht is vergelijkbaar met dat van pakket A. Tegelijkertijd kan een
significante verhoging van het niveau van bescherming van gedetacheerde
werknemers leiden tot een toename van misbruik en ontwijking van de regels, en
van zwartwerk, als dit niet vergezeld gaat van extra inspanningen inzake
toezicht, controle en handhaving. Gelijke arbeidsvoorwaarden voor plaatselijke
en gedetacheerde werknemers zullen leiden tot een sterke teruggang van de
legale detacheringsstromen. 7.5. Pakket D (Regelgeving om de
problemen 1, 2 en 3 aan te pakken) Het effect van pakket D is grotendeels gelijk
aan dat van pakket C. Het positieve effect van pakket D op eerlijke
concurrentie en gelijke mededingingsvoorwaarden is in verhouding tot het
referentiescenario echter meer significant dan bij pakket C, aangezien pakket D
misbruik en ontwijking van de regels zal beperken door bindende juridische
duidelijkheid met betrekking tot de definitie van detachering en bepalingen ter
bestrijding van misbruik. In dit opzicht zijn de effecten vergelijkbaar met
pakket B. 7.6. Optie 5: referentiescenario
in verband met de spanningen tussen de vrijheid van dienstverlening/vestiging
en nationale systemen van arbeidsverhoudingen (probleem 4) 7.6.1. Economische gevolgen Onzekerheid omtrent de regelgeving bij
conflicten zal een negatief effect hebben op het functioneren van de interne
markt. Een eventueel verlies van steun voor de eengemaakte markt onder een
groot deel van de betrokken partijen zou een significant negatief effect
hebben. Dat zou leiden tot een minder gastvrije omgeving voor dienstverrichters
en eventueel tot protectionisme. 7.6.2. Sociale gevolgen Onzekerheid omtrent de regelgeving bij
conflicten tussen het stakingsrecht en fundamentele economische vrijheden
betekent een risico van vorderingen tot schadevergoeding. Twijfels ten aanzien
van de rol van nationale rechtbanken wat betreft de toepassing van het
evenredigheidscriterium bij stakingen bij grensoverschrijdende conflicten
kunnen vakbonden beletten hun rol inzake de bescherming van de rechten van
werknemers te vervullen. Dit leidt tot een negatief effect op de bescherming
van de rechten van werknemers. Er is een rechtstreeks negatief effect op
artikel 28 van het Handvest (recht op collectieve onderhandelingen en op
collectieve actie) aangezien onzekerheid over de regelgeving in deze context de
rol van vakbonden bij het beschermen van de rechten van werknemers zal
verzwakken. 7.7. Optie 6: niet-wetgevende
maatregelen 7.7.1. Economische gevolgen Een verduidelijking van de mate waarin
vakbonden gebruik kunnen maken van het stakingsrecht in grensoverschrijdende
situaties waarin de vrijheid van dienstverlening en de vrijheid van vestiging
een rol spelen, zou een positief effect hebben op het functioneren van de
eengemaakte markt, in die zin dat meer rechtszekerheid geboden zou worden. 7.7.2. Sociale gevolgen Ook zou er een indirect positief effect op
bescherming van de rechten van werknemers zijn, aangezien deze optie de rol van
de sociale partners bij die bescherming in het geval van grensoverschrijdende
sociale conflicten zou verduidelijken, en meer rechtszekerheid zou bieden bij
conflicten tussen het stakingsrecht en fundamentele economische vrijheden. Dit
zou de betrokkenheid van vakbonden bij de bescherming van de rechten van
werknemers kunnen versterken, door meer rechtszekerheid te bieden bij
conflicten tussen het stakingsrecht en fundamentele economische vrijheden. Deze
verduidelijking zou een indirect positief effect kunnen hebben op het
functioneren van de nationale systemen van arbeidsverhoudingen. Aangezien de materiële
inhoud van het stakingsrecht per lidstaat verschilt, zou het een positief
effect hebben op de nationale systemen van arbeidsverhoudingen wanneer de
nadruk werd gelegd op de belangrijke rol van nationale rechtbanken bij het
toepassen van de evenredigheidstest op afzonderlijke gevallen, en de
uitoefening van sociale grondrechten en economische vrijheden met elkaar
verzoend zouden worden. 7.8. Optie 7: wetgevende
maatregelen Optie 7 heeft dezelfde positieve effecten als
optie 6, voor zover deze optie dezelfde doelstelling van verduidelijking van de
jurisprudentie van het HvJEU nastreeft. Deze effecten zouden echter meer
significant zijn aangezien een verordening meer rechtszekerheid biedt dan een
"soft law"-benadering (optie 6). Een aanvullende bepaling betreffende
een waarschuwingsmechanisme zou aanvullende positieve effecten hebben.
Daarnaast zou wetgeving een duidelijk teken zijn van de politieke wil van de
Commissie om een kwestie aan te pakken die door de vakbonden en delen van het
Parlement als een ernstig probleem wordt beschouwd. 7.8.1. Economische gevolgen Het opzetten van een waarschuwingsmechanisme
voor situaties die ernstige schade of verstoringen of sociale onrust
veroorzaken, zou een indirect positief effect hebben, in die zin dat het zou
bijdragen tot meer transparantie en de Commissie, nationale autoriteiten en
andere betrokken partijen in de betreffende lidstaten tijdig zou informeren,
zodat zij indien noodzakelijk maatregelen zouden kunnen nemen. 7.8.2. Sociale gevolgen Aangezien onder deze optie verduidelijkt zal
worden dat volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie er geen inherent
conflict bestaat tussen de uitoefening van het recht van collectieve actie, met
inbegrip van het stakingsrecht, en de vrijheid van dienstverrichting en
vestiging, zal dit een positief effect hebben op het in de praktijk omzetten
van artikel 28 van het Handvest. Door erkenning van de centrale rol van de
sociale partners bij het ondernemen van actie om de rechten van werknemers te
beschermen, met inbegrip van collectieve actie, zal ook duidelijk worden dat er
geen onverenigbaarheid bestaat ten aanzien van IAO-Verdrag nr. 87. 7.9. De standpunten van de sociale
partners met betrekking tot de beleidsopties Ten aanzien van de detachering van werknemers
zijn beide sociale partners het ermee eens dat actie op EU-niveau noodzakelijk
is, en verwerpen zij de opties 1 (niets doen) en 4 (de richtlijn intrekken).
Voor het EVV is pakket D de voorkeursoptie. BusinessEurope is van mening dat de
bestaande problemen aangepakt kunnen worden door betere administratieve
samenwerking. Zij menen daarom dat pakket A al te ver gaat, met name wat de
hoofdelijke aansprakelijkheid betreft. Wat betreft het probleem van de spanningen
tussen nationale stelsels van arbeidsbetrekkingen en economische vrijheden is
het EVV voorstander van wetgeving die sociale rechten voorrang verleent op
economische vrijheden. Dit zou verder gaan dan optie 7. BusinessEurope acht
actie van de EU niet noodzakelijk. 8. Vergelijking van de opties
en voorkeursoptie De opties zijn vergeleken wat betreft hun
doelmatigheid, efficiëntie en coherentie met de algemene doelstellingen van de
EU. De voorkeursoptie is een combinatie van pakket
B en optie 7. Pakket B is over het geheel gezien het meest doelmatig en efficiënt
wat betreft de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen "Betere
bescherming van de rechten van gedetacheerde werknemers",
"Verbetering van het concurrentieklimaat" en "Vergemakkelijking
van de grensoverschrijdende verrichting van diensten". Het is ook de meest
coherente optie ten aanzien van de algemene doelstellingen. Optie 7 is het
meest effectief en efficiënt ten aanzien van de specifieke doelstelling
"Vermindering van spanningen tussen nationale systemen van
arbeidsverhoudingen en de vrijheid van dienstverrichting". Deze optie is
het meest coherent ten aanzien van de algemene doelstellingen. De voorkeursoptie is evenredig aangezien die
aanzienlijke voordelen oplevert bij relatief geringe kosten. Pakket B kan worden gerealiseerd door een aparte
nieuwe handhavingsrichtlijn die de beleidsdoelstellingen van de Commissie –
verbetering en versterking van de omzetting, tenuitvoerlegging en handhaving
van de richtlijn in de praktijk, met inbegrip van maatregelen om misbruik en
omzeiling van de regels te voorkomen en te bestraffen – beter weerspiegelt dan
een voorstel tot wijziging van de bestaande richtlijn. Deze
handhavingsrichtlijn zou dezelfde rechtgrondslag hebben als Richtlijn 96/71,
namelijk de artikelen 53 en 62 VWEU. Een wetgevend
initiatief dat verduidelijkt hoe het grondrecht op collectieve actie
uitgeoefend kan worden in de context van de vrijheid van vestiging en van
dienstverlening zou aangenomen moeten worden op basis van artikel 352 VWEU. Een
dergelijke initiatief zou echter geen regels voor de uitoefening van het
stakingsrecht omvatten. 9. Toezicht en evaluatie 9.1. Toezicht Toezicht zal plaatsvinden via de
uitvoeringsverslagen van de Commissie. Het comité van deskundigen inzake
detachering (ECPW) zou een rol moeten blijven spelen bij de follow-up van de
tenuitvoerlegging van de richtlijn. Zodra de inhoud van de te ondernemen actie
duidelijk is, zal de Commissie samen met het ECPW een strikt beperkte reeks van
indicatoren ontwikkelen die relevante aspecten van de werking van de richtlijn
bestrijken. Het initiële voorstel omvat de volgende lijst van indicatoren (na
elke indicator wordt de bron van informatie vermeld): i) het aantal
zoekopdrachten op nationale detacheringwebsites (te verstrekken door de
lidstaten); ii) het aantal door nationale autoriteiten of sociale partners
ondersteunde internationale samenwerkingsprojecten inzake detachering (de
lidstaten); iii) het aantal aanvragen via de speciale IMI-toepassing voor
detachering (Commissie); iv) het aantal rechtszaken in nationale rechtbanken
(de lidstaten); v) percentage inspecties dat tot sancties leidt
(lidstaten); vi) aantal via het waarschuwingsmechanisme voor
grensoverschrijdende arbeidsconflicten gemelde gevallen (Commissie). De
Commissie zal ook administratieve gegevens over detachering blijven verzamelen
op basis van informatie over de sociale zekerheid. Wat de gebruiksfrequentie
betreft, zullen deze indicatoren op gezette tijden worden voorgelegd en
besproken in het ECPW. Ze zullen ook deel uitmaken van de reeks indicatoren die
in de hieronder vermelde evaluatie moeten worden gebruikt. 9.2. Evaluatie Vijf jaar na de omzettingstermijn zal een
lopende evaluatie worden uitgevoerd. Tijdens deze evaluatie zal vooral de
initiële doeltreffendheid van de gewijzigde richtlijn worden beoordeeld.
Bijzondere aandacht zal worden besteed aan de analyse van verbeterde
samenwerkingsregelingen tussen lidstaten en de kwaliteit van de door deze
regelingen gegenereerde informatie. Deze evaluatie zal worden uitgevoerd door
de Commissie met de hulp van externe deskundigen. De Commissie zal het bestek
voor de evaluatie opstellen. De betrokken partijen zullen via het ECPW
geïnformeerd worden over en verzocht worden commentaar te geven op dit bestek,
en zij zullen ook regelmatig op de hoogte worden gehouden van de voortgang van
de evaluatie en van de bevindingen. De resultaten zullen openbaar worden
gemaakt. [1] Richtlijn
96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende
de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van
diensten. [2] Europese
Commissie (2011), “Posting of workers in the European Union and EFTA countries:
Report on E101 certificates issued in 2008 and 2009”; Europese Commissie
(2011), “Administrative data collection on E101 certificates issued in 2007”. [3] Cf.
Idea Consult and Ecorys Netherlands, Study on the economic and social effects
associated with the phenomenon of posting of workers in the European Union,
Brussel 2011. Beschikbaar op de website:
http://www.ec.europa.eu/social/posted-workers, executive summary. Dit
percentage geeft slechts een ruwe indicatie van de omvang van detacheringen van
burgers van de EU-27 naar andere lidstaten (de schatting is waarschijnlijk te
hoog). Enerzijds staat een E101-verklaring niet noodzakelijk voor een man-jaar
voltijds werk, anderzijds bestrijkt de arbeidskrachtenenquête (LFS) die
gegevens verzamelt over de aantallen EU-27-burgers uit een andere lidstaat in
de beroepsbevolking de gedetacheerde werknemers niet. [4] Idea
Consult (zie noot 3), case
study on the construction sector, blz. 164. [5] Ismeri
Europa, Preparatory study for an Impact Assessment concerning the possible
revision of the legislative framework on the posting of workers in the context
of the provision of services, Draft final report; Idea Consult (zie noot 3). [6] Mededeling
van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch
en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's – Detachering van werknemers met
het oog op het verrichten van diensten: de voordelen en het potentieel
maximaliseren en de bescherming van werknemers garanderen, COM(2007) 304
definitief. [7] HvJEU,
arrest van 11 december 2003, zaak C-215/01 Schnitzer; Aukje van Hoek en
Mijke Houwerzijl, Study on the legal aspects of the posting of workers in the
framework of the provision of services in the European Union, 2011. Beschikbaar op de website:
http://www.ec.europa.eu/social/posted-workers, p. 46-48, 187-189 (aanbevelingen
1, 11, 12). [8] Het HvJEU
beschouwde de eis van eerdere tijdvakken van werk van 6 of 12 maanden in de
uitzendende lidstaat in de context van detachering van onderdanen van derde
landen als onverenigbaar met artikel 56 VWEU (zaken C-445/03, Commissie
tegen Luxemburg; C-168/04, Commissie tegen Oostenrijk; C‑244/04,
Commissie tegen Duitsland. Zie ook Aukje van
Hoek en Mijke Houwerzijl, Study on the legal aspects of the posting of workers
in the framework of the provision of services in the European Union, 2011. Beschikbaar op de website:
http://www.ec.europa.eu/social/posted-workers, aanbeveling 12 (vergoeding van
reiskosten). [9] Verordening
(EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004
betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels. [10] Artikel 12
van Verordening (EG) nr. 883/2004, in samenhang met artikel 14, lid 2, van
Verordening (EG) nr. 987/2009 en Besluit nr. A2. [11] Zie in dit
verband Zaak C-341/05 Laval, met name de punten 60 en 68. [12] Zaak
C-341/02, Commissie tegen Duitsland.