EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012PC0280

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van de Richtlijnen 77/91/EEG, 82/891/EG, 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG en 2011/35/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010

/* COM/2012/0280 final - 2012/0150 (COD) */

Brussel, 6.6.2012

COM(2012) 280 final

2012/0150(COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van de Richtlijnen 77/91/EEG, 82/891/EG, 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG en 2011/35/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010

(Voor de EER relevante tekst)

{SWD(2012) 166 final}
{SWD(2012) 167 final}


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

De financiële crisis heeft het vermogen van de op nationaal en Unieniveau opererende autoriteiten om problemen bij bankinstellingen aan te pakken, zwaar op de proef gesteld. Inmiddels zijn de financiële markten van de Unie zo sterk met elkaar vervlochten geraakt dat binnenlandse schokken in een bepaalde lidstaat snel in andere lidstaten voelbaar kunnen worden.

Tegen deze achtergrond heeft de Commissie in oktober 2010 een mededeling 1 gepubliceerd met plannen voor een Uniekader voor crisisbeheersing in de financiële sector. Het kader zou de autoriteiten toerusten met gemeenschappelijke en doeltreffende instrumenten en bevoegdheden om bankcrises in de kiem te smoren, de financiële stabiliteit te vrijwaren en de op de toekenning van solvabiliteitssteun terug te voeren verliezen voor de belastingbetaler zoveel mogelijk te beperken.

Op internationaal niveau hebben de G20-leiders opgeroepen tot een herziening van de afwikkelingsregelingen en faillissementswetgeving in het licht van recente ervaringen, zodat deze een ordelijke liquidatie van grote complexe grensoverschrijdende instellingen mogelijk maken 2 . In november 2011 hebben zij te Cannes de "Key Attributes of Effective Resolution Regimes for Financial Institutions" 3 van de Raad voor financiële stabiliteit (Financial Stability Board — FSB) onderschreven. Daarin wordt aangegeven welke kernelementen de FSB noodzakelijk acht voor een doeltreffende afwikkelingsregeling. De tenuitvoerlegging ervan moet de autoriteiten in staat stellen financiële instellingen op ordelijke wijze af te wikkelen zonder dat de op de toekenning van solvabiliteitssteun terug te voeren verliezen op de belastingbetaler worden afgewenteld en waarbij tegelijkertijd de continuïteit van de vitale economische functies van de betrokken instellingen wordt gewaarborgd. In juni 2012 zal de G20 beginnen met de evaluatie van de vooruitgang die bij de toepassing van deze bepalingen in de verschillende rechtsgebieden is geboekt. 

In juni 2010 heeft het Europees Parlement een initiatiefverslag over aanbevelingen betreffende grensoverschrijdende crisisbeheersing in de banksector 4 goedgekeurd. Daarin werd benadrukt dat behoefte bestaat aan een Uniebreed kader voor het besturen van banken in financiële moeilijkheden. Tevens werd aanbevolen te streven naar een sterkere integratie van en een grotere samenhang tussen afwikkelingsvoorschriften en –regelingen die op grensoverschrijdende instellingen van toepassing zijn. In december 2010 heeft de Raad (Ecofin) conclusies 5 aangenomen waarin werd gepleit voor een Uniekader voor crisispreventie, crisismanagement en crisisafwikkeling. In de conclusies wordt benadrukt dat het kader voor banken van alle omvang moet gelden, de grensoverschrijdende samenwerking moet bevorderen en drie pijlers moet omvatten (voorbereidende en preventiemaatregelen, vroegtijdige interventie en afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden). Deze moeten gericht zijn "op vrijwaring van de financiële stabiliteit door het vertrouwen van het publiek en de markt te behouden; preventie en voorbereiding voorop te stellen; in geloofwaardige instrumenten voor crisisafwikkeling te voorzien; snel, kordaat optreden mogelijk te maken; het moreel risico te beteugelen en de globale uit openbare middelen te financieren kosten zoveel mogelijk te beperken door ervoor te zorgen dat de stakeholders van de financiële instellingen op billijke wijze in de kosten delen; bij te dragen aan een vlotte crisisafwikkeling van grensoverschrijdende groepen; te zorgen voor rechtszekerheid; en concurrentieverstoringen te voorkomen."

Daarnaast is het de bedoeling dat een groep op hoog niveau in de tweede helft van 2012 aan de Commissie verslag uitbrengt over de vraag of er, naast de lopende hervormingen op toezicht- en regelgevingsgebied, nog andere structurele hervormingen van banken in de Unie zijn die de financiële stabiliteit zouden versterken, de efficiëntie zouden verhogen en de consumenten een betere bescherming zouden bieden 6 . De voorstellen van de groep zullen apart worden beoordeeld na de voltooiing van de werkzaamheden.

Tor slot slotte heeft de Commissie op 30 mei 2012 te kennen gegeven dat zij de aanzet zal geven tot een proces "om de belangrijkste stappen naar een volledige economische en monetaire unie in kaart te brengen. (…) [Daarbij] kan onder meer worden overwogen een bancaire unie tot stand te brengen, met geïntegreerd financieel toezicht en een eengemaakt depositogarantiestelsel" 7 .

2.RESULTATEN VAN HET OVERLEG MET BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING

Tussen 2008 en 2012 hebben de diensten van de Commissie een aantal raadplegingen van en discussies met deskundigen en essentiële belanghebbenden georganiseerd over bankherstel en –afwikkeling. In januari 2011 is in het kader van een laatste openbare raadpleging vóór de goedkeuring van het voorstel een werkdocument van de diensten van de Commissie gepubliceerd met een gedetailleerde beschrijving van de mogelijke beleidsopties die door de diensten van de Commissie werden overwogen. De raadpleging is op 3 maart 2011 geëindigd. Over een van de afwikkelingsinstrumenten, namelijk het zogeheten instrument van de inbreng van de particuliere sector (bail in) of instrument van schuldafschrijving, hebben in april 2012 doelgerichte besprekingen plaatsgevonden met deskundigen uit de lidstaten, het bankwezen, academische kringen en advocatenkantoren. De besprekingen hadden betrekking op de essentiële parameters van het instrument van schuldafschrijving, zoals met name de voorwaarden die moeten zijn vervuld om tot afwikkeling over te gaan, de reikwijdte van de inbreng van de particuliere sector, de potentiële minimumomvang ervan, groepsafwikkeling en behoud van verkregen rechten. De met de openbare raadplegingen verband houdende documenten zijn te vinden op de website van de Europese Commissie 8 .

Op basis daarvan heeft de Commissie het bijgaande wetgevingsvoorstel opgesteld. De diensten van de Commissie hebben ook een effectbeoordeling voor het voorstel opgesteld, die eveneens op de website van de Europese Commissie is te vinden 9 .

Er is rekening gehouden met de opmerkingen die de Effectbeoordelingsraad in zijn eerste en tweede advies van respectievelijk mei en juni 2011 heeft geformuleerd. Daarnaast is de tekst van de effectbeoordeling bijgewerkt om met de laatste ontwikkelingen in internationale fora rekening te houden en om de resultaten van de in april 2012 gehouden besprekingen over het instrument van de inbreng van de particuliere sector erin te verwerken. Concreet wordt de juridische en institutionele context in de herziene effectbeoordeling beter gepresenteerd doordat een beschrijving wordt gegeven van de verantwoordelijkheden van nationale toezichthouders en afwikkelingsautoriteiten en van de relatie tussen het bail-invoorstel en de geplande RKV IV-vereisten. In de tekst van de effectbeoordeling wordt de inhoud van de opties, en met name de optie die op het instrument van de inbreng van de particuliere sector/schuldafschrijving betrekking heeft, beter uiteengezet. Ook is een beschrijving toegevoegd van het effect van het instrument van de inbreng van de particuliere sector op de financieringskosten van banken en niet-financiële ondernemingen (kleine en middelgrote ondernemingen). Voorts is het aan de samenhang van het voorstel met andere regelgevingsvoorstellen gewijde deel aangevuld. Ten slotte zijn de regelingen voor de monitoring en evaluatie verder verduidelijkt door aan te geven welke de meest relevante indicatoren zijn die in het oog moeten worden gehouden.

In de effectbeoordeling worden de volgende conclusies getrokken:

Het voorgestelde Uniekader voor bankafwikkeling zal zorgen voor de verwezenlijking van de doelstellingen om de financiële stabiliteit te verhogen, het moreel risico (moral hazard) te verminderen, deposanten en kritieke bankdiensten te beschermen, openbare middelen te besparen en de interne markt voor financiële instellingen te beschermen.

Het kader zal naar verwachting een positief sociaal effect hebben: in de eerste plaats wordt de kans op een systeemcrisis in het bankwezen kleiner en worden welvaartsverliezen als gevolg van een bankcrisis vermeden; in de tweede plaats worden de op de toekenning van solvabiliteitssteun aan instellingen terug te voeren verliezen voor de belastingbetaler zoveel mogelijk beperkt.

De kosten van het kader komen voort uit een mogelijke toename van de financieringskosten voor instellingen. Deze toename is het gevolg van het wegvallen van de impliciete zekerheid dat op staatssteun kan worden gerekend, en van de kosten die aan afwikkelingsfondsen verbonden zijn. Instellingen kunnen deze hogere kosten op klanten of aandeelhouders afwentelen door de rentes op de depositorekeningen terug te schroeven, de rente voor leningen en de bankkosten te verhogen of het dividend op de aandelen te verlagen. Om concurrentieredenen kan het voor de instellingen echter moeilijk blijken om de kosten volledig af te wentelen. De potentiële voordelen van het kader in de vorm van economische welvaart op lange termijn en van een kleinere kans op een systeemcrisis zijn veel groter dan de potentiële kosten.

3.Algemene toelichting: een herstel- en afwikkelingskader

De behoefte aan een doeltreffend herstel- en afwikkelingskader

Banken en beleggingsondernemingen (hierna "instellingen" genoemd) verlenen essentiële diensten aan burgers, bedrijven en de economie als geheel (zoals de inontvangstneming van deposito's, het verstrekken van leningen en het beheer van betalingssystemen). Zij opereren hoofdzakelijk op basis van vertrouwen en kunnen snel niet meer levensvatbaar worden als hun klanten en tegenpartijen het vertrouwen verliezen in hun vermogen om hun verplichtingen na te komen. Bij faillissementen dienen banken volgens normale insolventieprocedures te worden geliquideerd. Deze instellingen zijn echter zodanig sterk met elkaar verweven dat een systeemcrisis dreigt wanneer problemen in één bank zich over het gehele systeem kunnen uitbreiden. Wegens het systeemrisico en de belangrijke economische functie die de instellingen vervullen, kan een normale insolventieprocedure in sommige gevallen niet gepast zijn. Doordat doeltreffende instrumenten ontbreken om in een crisissituatie verkerende instellingen te besturen, is het dan ook maar al te vaak noodzakelijk gebleken overheidsmiddelen in te zetten om het vertrouwen in zelfs vrij kleine instellingen te herstellen en op die manier te voorkomen dat een domino-effect van omvallende instellingen de reële economie ernstige schade berokkent.

Er is derhalve behoefte aan een doeltreffend beleidskader om bankfaillissementen op ordelijke wijze af te handelen en besmetting van andere instellingen te vermijden. Doel van een dergelijk beleidskader is het toerusten van de betrokken autoriteiten met gemeenschappelijke en doeltreffende instrumenten en bevoegdheden om bankcrises in de kiem te smoren, de financiële stabiliteit te vrijwaren en de verliezen voor de belastingbetaler zoveel mogelijk te beperken.

Voorbereiding en preventie, vroegtijdige interventie en afwikkeling

Om dat doel te bereiken, dient het bevoegdhedenpakket van de betrokken autoriteiten uit de volgende drie elementen te bestaan: i) bevoegdheden om voorbereidende maatregelen en plannen uit te werken teneinde het risico op potentiële problemen zoveel mogelijk te beperken (voorbereiding en preventie 10 ); ii) in geval van zich aandienende problemen, bevoegdheden om de verslechterende situatie van een bank in een vroeg stadium een halt toe te roepen teneinde insolventie te vermijden (vroegtijdige interventie); en iii) indien de insolventie van een instelling een probleem van algemeen belang is (zoals omschreven in de artikelen 27 en 28), een duidelijk instrument om de bank op ordelijke wijze te saneren of te liquideren en tegelijkertijd de kritieke functies ervan in stand te houden en eventuele op de toekenning van solvabiliteitssteun terug te voeren verliezen voor belastingbetalers zoveel mogelijk te beperken (afwikkeling). Samen vormen deze bevoegdheden een doeltreffend kader voor het herstel en, in voorkomend geval, de afwikkeling van instellingen. Aangezien het risico dat een individuele bank voor de financiële stabiliteit inhoudt, niet ten volle van tevoren kan worden ingeschat, dienen de betrokken autoriteiten ten aanzien van alle banken, ongeacht de omvang of de reikwijdte van de activiteiten ervan, over deze bevoegdheden te kunnen beschikken.

Afwikkeling – Een speciale insolventieregeling voor instellingen

In de meeste landen moeten banken en niet-bancaire ondernemingen die in financiële moeilijkheden verkeren, normale insolventieprocedures doorlopen. Deze procedures maken het mogelijk de onderneming ofwel te saneren (hetgeen een met de crediteuren overeengekomen vermindering van de schuldenlast ervan impliceert), ofwel te liquideren en de verliezen over de crediteuren te verdelen, ofwel beide. In al deze gevallen zien crediteuren en aandeelhouders hun geld niet allemaal terug. De ervaring die met verschillende bankcrises is opgedaan, leert echter dat insolventiewetten niet altijd geschikt zijn om faillissementen van financiële instellingen efficiënt af te handelen, omdat in deze wetten er niet op passende wijze rekening mee wordt gehouden dat verstoringen van de financiële stabiliteit moeten worden vermeden, essentiële diensten in stand moeten worden gehouden of deposanten moeten worden beschermd. Insolventieprocedures zijn bovendien van lange duur en een sanering vereist complexe onderhandelingen en overeenkomsten met crediteuren, hetgeen een aantal nadelen voor debiteuren en crediteuren met zich mee kan brengen wat duur, kosten en uitkomsten betreft.

Afwikkeling is een alternatief voor normale insolventieprocedures en biedt de mogelijkheid tot herstructurering of liquidatie van een faillerende bank waarvan het faillissement anders problemen van algemeen belang zou kunnen veroorzaken (bedreiging van de financiële stabiliteit, de continuïteit van de kritieke functies van de bank en/of de veiligheid van deposito's, activa van cliënten en overheidsmiddelen) 11 . Wat de verdeling van verliezen over aandeelhouders en crediteuren betreft, zou de afwikkeling van instellingen dan ook vrijwel dezelfde resultaten moeten opleveren als normale insolventieprocedures waarbij met de staatssteunregels van de Unie rekening wordt gehouden, terwijl de financiële stabiliteit wordt gevrijwaard en de belastingbetaler zo min mogelijk op de toekenning van solvabiliteitssteun terug te voeren verliezen zou moeten dragen. Tegelijkertijd zou ook de rechtszekerheid, transparantie en voorspelbaarheid van de behandeling van aandeelhouders en bankcrediteuren worden gegarandeerd en waarde behouden blijven die anders bij het faillissement zou worden vernietigd. Doordat afwikkeling tevens de impliciete zekerheid wegneemt dat instellingen met overheidsgeld zullen worden gered, zouden onverzekerde crediteuren ertoe worden aangespoord het aan hun beleggingen en investeringen verbonden risico beter te controleren. Door de nationale regelingen voor afwikkelingsfinanciering zodanig op te zetten dat zij met de staatssteunregels in overeenstemming zijn, zal bovendien worden gegarandeerd dat de algemene doelstellingen van het afwikkelingskader kunnen worden gehaald.

Een evenwicht tussen voorspelbaarheid voor beleggers en investeerders en manoeuvreerruimte voor autoriteiten

Ter vrijwaring van bestaande eigendomsrechten mag pas tot afwikkeling van een bank worden overgegaan wanneer zij nagenoeg volledig insolvent is, met andere woorden wanneer zij op de rand van het faillissement staat. Het moment waarop de afwikkeling ingaat, kan afhangen van diverse variabelen en factoren die onder meer met de heersende marktomstandigheden of idiosyncratische liquiditeits- of solvabiliteitskwesties te maken hebben, hetgeen inhoudt dat de afwikkelingsautoriteit een zekere manoeuvreerruimte moet worden gelaten. Ook de concrete afwikkelingsmaatregelen die moeten worden genomen, mogen niet van tevoren voor alle banken vaststaan, maar moeten daarentegen in het licht van de concrete omstandigheden worden getroffen.

Er is een Uniekader met vergelijkbare instrumenten, beginselen en procedures vereist om tot een voldoende convergente toepassing van de afwikkeling door de nationale autoriteiten te komen. Bij het opzetten van dit kader moet een evenwicht worden gevonden tussen, enerzijds, het bieden van de noodzakelijke manoeuvreerruimte aan toezichthouders om op de specifieke kenmerken van elk apart geval te kunnen inspelen, en, anderzijds, het handhaven van gelijke concurrentieverhoudingen en van de integriteit van de interne markt. Aan de Europese Bankautoriteit (EBA) moet een duidelijke rol worden toebedeeld: zij dient richtsnoeren en technische normen uit te vaardigen om een consequente toepassing van de afwikkelingsbevoegdheden te garanderen, aan de afwikkelingsplanning van alle grensoverschrijdende instellingen mee te werken, en in staat te zijn met bindende kracht bemiddelend op te treden tussen nationale autoriteiten ingeval er sprake is van een verschil van mening over de toepassing van het kader.

Ten slotte zijn voor een succesvolle afwikkeling voldoende middelen vereist, bijvoorbeeld om garanties te verlenen of kortetermijnleningen toe te kennen teneinde de kritieke delen van een entiteit in afwikkeling wederom levensvatbaar te maken. Deze middelen dienen in beginsel op billijke en evenredige wijze door de banksector beschikbaar te worden gesteld en zoveel mogelijk (rekening houdend met de economische kosten) van tevoren te worden verstrekt. Alles samen garanderen deze ingrepen dat, welke passende afwikkelingsmaatregel ook wordt genomen, de kosten ervan in de eerste plaats door de instellingen zelf en hun eigenaren, beleggers en investeerders zullen worden gedragen.

De interne markt – Behandeling van grensoverschrijdende groepen

Grensoverschrijdende groepen bestaan uit instellingen die in verschillende lidstaten zijn gevestigd. Het afwikkelingskader erkent dat het bestaan van grensoverschrijdende groepen in Europa een van de drijvende krachten achter de integratie van de financiële markten van de Unie is. Het kader bevat speciale regels voor grensoverschrijdende groepen; deze hebben betrekking op voorbereiding en preventie (de artikelen 7, 8, 11, 12 en 15), vroegtijdige interventie (artikel 25) en afwikkeling (de artikelen 80 tot en met 83). Het bevat ook regels voor de overdracht van activa tussen entiteiten van eenzelfde groep in tijden van financiële onrust (de artikelen 16 tot en met 22).

De regels voor groepen zijn bedoeld om voor een juist evenwicht te zorgen tussen het belang van een eventuele efficiënte afwikkeling van de groep als geheel en de bescherming van de financiële stabiliteit in zowel de lidstaten waar de groep actief is, als de Unie. Het voorzien in efficiënte methoden voor de afwikkeling van grensoverschrijdende groepen is de enige manier om financiële stabiliteit in de Unie – en op die manier een betere werking van de eengemaakte markt, ook in tijden van crisis – te bewerkstelligen. Om een efficiënte en snelle afwikkeling van een groep te verzekeren waarbij het waardeverlies voor de groep tot een minimum beperkt blijft, moet met name aan de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau een prominente rol worden toebedeeld, zonder dat evenwel wordt nagelaten de lidstaten van ontvangst de nodige waarborgen te bieden.

Ondanks de prominente rol die aan de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau wordt toegekend, zullen ook de belangen van de afwikkelingsautoriteiten van de lidstaten van ontvangst voldoende in acht worden genomen door middel van het volgende: a) het treffen van samenwerkingsregelingen tussen afwikkelingsautoriteiten via het opzetten van colleges van afwikkelingsautoriteiten; b) de erkenning dat bij het nemen van besluiten met betrekking tot groepen rekening moet worden gehouden met de financiële stabiliteit in alle lidstaten waar de groep actief is; c) het opzetten van een duidelijk besluitvormingsproces dat alle autoriteiten in staat stelt hun standpunten kenbaar te maken en tegelijkertijd garandeert dat een enkel besluit met betrekking tot de afwikkeling van een groep wordt genomen; en d) de vaststelling van mechanismen voor het oplossen van conflicten tussen afwikkelingsautoriteiten (EBA-bemiddeling).

De EBA 12 zal met bindende kracht bemiddelend optreden, zoals in Verordening (EU) nr. 1093/2010 (de EBA-verordening), en met name in artikel 19, is bepaald. In dit verband zijn alle relevante voorschriften van genoemde verordening van toepassing, met inbegrip van artikel 38 en artikel 44, lid 1.

Al deze mechanismen moeten voorkomen dat de afwikkeling van een groep of het verlenen van financiële steun tussen verbonden instellingen aan bepaalde delen van groepen schade berokkent, en dat de financiële stabiliteit van de lidstaat waar een dochteronderneming is gevestigd, uit het oog wordt verloren.

4.JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL

4.1.Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag voor dit voorstel is artikel 114 VWEU. Dit artikel maakt de vaststelling mogelijk van maatregelen inzake de onderlinge aanpassing van de voorschriften van de lidstaten welke op de totstandbrenging en de werking van de interne markt betrekking hebben.

Met het voorstel wordt de harmonisatie beoogd van nationale wetgeving op het gebied van herstel en afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, voor zover zulks noodzakelijk is om te garanderen dat lidstaten over dezelfde instrumenten en procedures beschikken om systeemrelevante tekortkomingen aan te pakken. Op deze manier zou het geharmoniseerde kader de financiële stabiliteit op de interne markt bevorderen door ervoor te zorgen dat in alle lidstaten een minimale capaciteit voor de afwikkeling van instellingen aanwezig is en door de samenwerking tussen de nationale autoriteiten te faciliteren bij het afhandelen van faillissementen van grensoverschrijdende groepen.

Artikel 114 VWEU is daarom de juiste rechtsgrondslag.

4.2.Subsidiariteit

Krachtens het in artikel 5, lid 3, VEU vastgelegde subsidiariteitsbeginsel mag de Unie op de gebieden die niet onder haar exclusieve bevoegdheid vallen, slechts optreden indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kunnen worden bereikt.

Alleen maatregelen op Unieniveau kunnen garanderen dat lidstaten bij het omgaan met faillerende instellingen voldoende verenigbare maatregelen nemen. Hoewel de banksector in de Unie sterk is geïntegreerd, zijn de systemen om crises bij banken aan te pakken op nationale leest geschoeid en lopen zij sterk uiteen. Op dit moment verlenen tal van nationale rechtsstelsels de autoriteiten niet de noodzakelijke bevoegdheden om financiële instellingen ordelijk af te wikkelen, waarbij de diensten in stand worden gehouden die van essentieel belang zijn voor de financiële stabiliteit en tegelijkertijd de op de toekenning van solvabiliteitssteun terug te voeren verliezen voor de belastingbetaler zoveel mogelijk worden beperkt. Dergelijke verschillen in nationale wetgeving maken het moeilijk om adequaat met de grensoverschrijdende dimensie van crises om te gaan en compliceren aldus de samenwerkingsregelingen tussen de autoriteiten van de lidstaat van herkomst en de autoriteiten van de lidsta(a)t(en) van ontvangst.

Bovendien kunnen aanzienlijke verschillen in nationale afwikkelingsprocedures in onaanvaardbare risico's voor de financiële stabiliteit resulteren en tevens de doeltreffende afwikkeling van grensoverschrijdende groepen in het gedrang brengen. Aangezien de invoering van adequate afwikkelingsregelingen op Unieniveau een verregaande harmonisatie van nationale praktijken en procedures vereist, is het passend dat de Unie de daartoe noodzakelijke wetgevingsmaatregel voorstelt. Afwikkeling hangt evenwel nauw samen met niet-geharmoniseerde aspecten van het nationale recht, zoals insolventie– en eigendomsrecht. Daarom is een richtlijn het meest geschikte rechtsinstrument, aangezien omzetting noodzakelijk is om te garanderen dat het kader op zodanige wijze wordt ingevoerd dat het beoogde effect wordt bereikt en dat de specifieke kenmerken van het toepasselijke nationale recht in acht worden genomen.

4.3.Evenredigheid

Krachtens het evenredigheidsbeginsel mogen de inhoud en de vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan wat nodig is om de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken.

In beginsel dient een failliete bank, net zoals elk ander bedrijf, een normale insolventieprocedure te doorlopen. De banksector is echter verschillend van de meeste bedrijfssectoren, in die zin dat hij kritieke functies voor de economie vervult en bijzonder kwetsbaar is voor systeemcrises. Deze typische kenmerken kunnen ertoe leiden dat de liquidatie van een bank ernstiger gevolgen heeft dan het verdwijnen van andere ondernemingen van de markt. Dit argument kan als rechtvaardiging worden aangevoerd voor het hanteren van speciale regels en procedures in geval van een bankcrisis.

Aangezien de systeemrelevantie van een bankfaillissement niet met volledige zekerheid van tevoren te bepalen is, dient het voorgestelde kader voor crisisbeheersing in beginsel op alle bankinstellingen van toepassing te zijn, ongeacht de omvang en complexiteit ervan. Net zoals het geen twijfel lijdt dat het omvallen van een instelling van mondiale omvang, marktrelevantie en verwevenheid een ernstige verstoring van het wereldwijde financiële stelsel en nadelige economische gevolgen voor tal van landen zou teweegbrengen, is het immers ook duidelijk dat een door een wijdverbreide crisis veroorzaakt gelijktijdig faillissement van vele kleine instellingen die een aanzienlijk deel van de banksector in een land uitmaken, even desastreuze gevolgen voor de economie zou hebben. Met het kader wordt er daarom voor gezorgd dat toezichthouders en afwikkelingsautoriteiten over speciale regels en procedures beschikken om wanneer er van een systeemrisico sprake is, op efficiënte wijze met het faillissement of bijna-faillissement van een bank te kunnen omgaan. In de context van herstel- en afwikkelingsplannen en bij het hanteren van de verschillende instrumenten waarover zij beschikken, dienen de nationale autoriteiten evenwel rekening te houden met het risico, de omvang en de verwevenheid van een bank en erop toe te zien dat de regeling op passende wijze wordt toegepast.

De voorschriften zijn bijgevolg evenredig met wat noodzakelijk is om de doelstellingen te bereiken. Bovendien moeten de beperkingen van het recht op eigendom die de uitoefening van de voorgestelde bevoegdheden met zich mee kunnen brengen, in overeenstemming zijn met het Handvest van de grondrechten zoals dit door het Europees Hof van Justitie is uitgelegd. Om die reden moet het moment waarop tot afwikkeling van een instelling wordt overgegaan, zo dicht mogelijk in de buurt van het moment van insolventie liggen, en moet het gebruik van de afwikkelingsbevoegdheden beperkt blijven tot de gevallen waarin zulks noodzakelijk is om een doelstelling van algemeen belang te verwezenlijken, namelijk het vrijwaren van de financiële stabiliteit in de Unie.

4.4.Nadere uitleg van het voorstel

4.4.1.Voorwerp en toepassingsgebied (artikel 1)

Het voorstel heeft betrekking op de crisisbeheersing, (voorbereiding, herstel en afwikkeling) bij alle kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen. Het toepassingsgebied van het voorstel is identiek aan dat van de Richtlijn Kapitaalvereisten (RKV) 13 , waarin de prudentiële vereisten voor instellingen, met inbegrip van tot een bankgroep behorende financiële instellingen, en beleggingsondernemingen worden geharmoniseerd. Beleggingsondernemingen moeten onder het kader vallen, omdat een faillissement, zoals is gebleken bij dat van Lehman Brothers, ernstige systeembrede gevolgen kan hebben. Daarenboven dienen de bevoegdheden van afwikkelingsautoriteiten ook te gelden voor holdings wanneer een of meer dochterkredietinstellingen of beleggingsondernemingen aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoen en de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en –bevoegdheden ten aanzien van de moederentiteit noodzakelijk is voor de afwikkeling van een of meer dochterondernemingen ervan of voor de afwikkeling van de groep als geheel.

4.4.2.Afwikkelingsautoriteiten (artikel 3)

Het voorstel verplicht de lidstaten ertoe om overheidsorganen afwikkelingsbevoegdheden te verlenen teneinde ervoor te zorgen dat de doelstellingen van het kader tijdig kunnen worden verwezenlijkt. Het voorstel schrijft niet voor welke specifieke autoriteit als afwikkelingsautoriteit moet worden aangewezen omdat dit niet noodzakelijk is om een doeltreffende afwikkeling te garanderen en omdat het de grondwettelijke en bestuurlijke regelingen van de lidstaten zou doorkruisen. Daarom wordt het aan de lidstaten overgelaten om de afwikkelingsautoriteit aan te wijzen; het kan bijvoorbeeld gaan om: nationale centrale banken, financiële toezichthouders, depositogarantiestelsels, de ministeries van Financiën of bijzondere autoriteiten.

De afwikkelingsautoriteiten moeten over voldoende deskundigheid en middelen beschikken om de afwikkeling van banken op nationaal en grensoverschrijdend niveau te kunnen beheren. Gezien de waarschijnlijkheid van belangenconflicten is een functiescheiding tussen de afwikkelingsactiviteiten en de overige activiteiten van een aangewezen autoriteit verplicht.

4.4.3.Herstel- en afwikkelingsplannen (artikelen 5 tot en met 13)

Vroegtijdige interventie op basis van herstelplannen kan een escalatie van de problemen voorkomen en de kans op een bankfaillissement verkleinen. Instellingen worden ertoe verplicht herstelplannen met regelingen en maatregelen op te stellen, zodat zij in een vroeg stadium maatregelen kunnen nemen om hun levensvatbaarheid op lange termijn te herstellen wanneer hun financiële positie aanmerkelijk verslechtert,. Groepen zullen ertoe worden verplicht zowel plannen op groepsniveau als voor de individuele instellingen binnen de groep op te stellen. Deze herstelplannen moeten door de toezichthouders worden beoordeeld en goedgekeurd.

Afwikkelingsplannen maken het mogelijk dat een instelling wordt afgewikkeld waarbij de op de toekenning van solvabiliteitssteun terug te voeren verliezen voor de belastingbetaler tot een minimum worden beperkt en tegelijkertijd essentiële economische functies worden gevrijwaard. In een herstelplan, dat in normale omstandigheden door de afwikkelingsautoriteiten in samenwerking met de toezichthouders wordt opgesteld, worden de mogelijkheden beschreven voor de afwikkeling van de instelling volgens diverse scenario's, waaronder het scenario van een systeemcrisis. Deze plannen moeten nadere gegevens bevatten over de toepassing van afwikkelingsinstrumenten en manieren om de continuïteit van kritieke functies te garanderen. Een groepsafwikkelingsplan omvat zowel een plan voor de groep als geheel, als plannen voor elke instelling binnen de groep.

4.4.4.Bevoegdheden voor het aanpakken of wegnemen van belemmeringen voor de afwikkelbaarheid (artikelen 14 tot en met 16)

Op basis van het afwikkelingsplan gaan de afwikkelingsautoriteiten na of een instelling of groep afwikkelbaar is. Indien de afwikkelingsautoriteiten constateren dat de afwikkelbaarheid van een instelling of groep op aanzienlijke belemmeringen stuit, kunnen zijn van de instelling of groep verlangen dat deze maatregelen treft om de afwikkelbaarheid te bevorderen.

Eventuele dergelijke maatregelen zijn onder meer: vereenvoudigen van de complexe structuur door wijzigingen in de juridische of operationele structuren aan te brengen, zodat kritieke functies juridisch en economisch van andere functies kunnen worden gescheiden; opstellen van dienstenovereenkomsten om de vervulling van kritieke functies te garanderen; beperken van maximale individuele en geaggregeerde posities; opleggen van rapportagevoorschriften; beperken of staken van bestaande of voorgenomen activiteiten; beperken of voorkomen van de ontwikkeling van nieuwe bedrijfsonderdelen of producten; en uitgeven van extra converteerbare kapitaalinstrumenten.

De toetsing van de afwikkelbaarheid van groepen berust op coördinatie en overleg tussen en gezamenlijke evaluaties van, enerzijds, de afwikkelingsautoriteiten op groepsniveau en, anderzijds, de afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen, andere betrokken bevoegde autoriteiten en de EBA.

Voor de EBA is een belangrijke rol weggelegd bij het garanderen dat de betrokken autoriteiten in alle lidstaten op eenzelfde wijze de afwikkelbaarheid beoordelen en de preventiebevoegdheden uitoefenen. Concreet zal zij ontwerpen van technische normen moeten opstellen waarin de benodigde parameters voor de beoordeling van het systeemeffect van afwikkelingsplannen worden vastgelegd. Tevens zal zij ontwerpen van technische normen moeten ontwikkelen met het oog op de nadere bepaling van de aangelegenheden die bij de beoordeling van de afwikkelbaarheid van een instelling of groep moeten worden onderzocht.

4.4.5.Financiële steun binnen de groep (artikelen 17 tot en met 23)

Met het voorstel wordt beoogd de bestaande juridische belemmeringen weg te nemen voor het verlenen van financiële steun door de ene entiteit binnen een groep aan de andere. Instellingen die in een groepsstructuur functioneren, worden in staat gesteld overeenkomsten tot het verlenen van financiële steun (in de vorm van een lening, een borgstelling of de verschaffing van activa voor gebruik als zekerheid bij transacties) te sluiten met andere entiteiten binnen de groep die financiële moeilijkheden ondervinden. Dergelijke financiële hulp in een vroeg stadium kan het ontstaan van financiële problemen bij individuele groepsleden tegengaan. De overeenkomst kan overeenkomstig het nationale recht vooraf ter goedkeuring aan de aandeelhoudersvergaderingen van alle deelnemende entiteiten worden voorgelegd en zal de leidinggevende organen indien nodig toestaan om binnen de voorwaarden van de overeenkomst financiële steun te verlenen. Aldus zal de rechtszekerheid toenemen omdat duidelijk zal zijn wanneer en hoe dergelijke financiële steun kan worden verleend. De overeenkomsten worden op vrijwillig basis gesloten en stellen bankgroepen in staat om te beoordelen of dergelijke overeenkomsten in het belang van de groep zouden zijn (een groep kan meer of minder geïntegreerd zijn en in meer of mindere mate een gemeenschappelijke strategie hebben) en om de ondernemingen te identificeren die partij bij deze overeenkomst zouden moeten zijn (het kan wenselijk zijn om ondernemingen met riskantere activiteiten uit te sluiten).

Als waarborg zal de toezichthouder van de overdragende instelling de bevoegdheid hebben om de verlening van financiële steun op grond van de overeenkomst te verbieden of te beperken wanneer die steun een bedreiging vormt voor de liquiditeit of de solvabiliteit van de overdragende instelling of voor de financiële stabiliteit.

4.4.6.Vroegtijdige interventie – Bijzonder bestuur (artikelen 23 tot en met 26)

Het voorstel vergroot de bevoegdheden van toezichthouders om in een vroeg stadium op te treden wanneer de financiële positie of de solvabiliteit van een instelling verslechtert. De bevoegdheden die in het voorstel zijn opgenomen, vormen een aanvulling op de bij artikel 136 van de Richtlijn Kapitaalvereisten aan de toezichthouders verleende bevoegdheden. Deze bevoegdheden doen geen afbreuk aan rechten of procedurele verplichtingen uit hoofde van het vennootschapsrecht.

De vroegtijdige-interventiebevoegdheden omvatten de bevoegdheid om van de instelling te verlangen dat zij de in het herstelplan vastgestelde regelingen en maatregelen uitvoert; om een actieprogramma en een tijdschema voor de tenuitvoerlegging ervan op te stellen; om voor te schrijven dat het bestuur van de instelling de aandeelhoudersvergadering bijeenroept, of deze rechtstreeks bijeen te roepen, en de agenda en de aanneming van bepaalde besluiten voor te stellen; en om te verlangen dat de instelling samen met haar crediteuren een plan voor de herstructurering van de schulden opstelt.

Daarnaast zou de toezichthouder de bevoegdheid hebben gedurende een beperkte periode een bijzonder bestuurder aan te stellen wanneer wordt geoordeeld dat de solvabiliteit van een instelling voldoende bedreigd is. De bijzonder bestuurder heeft als belangrijkste taak de financiële positie van de instelling te herstellen en te zorgen voor een gezonde en prudente bedrijfsvoering. Een bijzonder bestuurder vervangt het bestuur van de instelling en heeft alle bevoegdheden, zonder dat aan de rechten van gewone aandeelhouders wordt geraakt. De bevoegdheid om een bijzonder bestuurder aan te stellen, zal dienen als disciplinemaatregel voor het bestuur en de aandeelhouders, en als middel om oplossingen vanuit de particuliere sector te bevorderen voor problemen die, als zij niet worden opgelost, tot het faillissement van een instelling kunnen leiden.

4.4.7.Afwikkelingsautoriteiten (artikel 27)

In het voorstel worden gemeenschappelijke parameters vastgesteld voor de voorwaarden die tot de toepassing van afwikkelingsinstrumenten aanleiding geven. De autoriteiten moeten in staat zijn actie te ondernemen wanneer een instelling zodanig insolvent is of zodanig dicht bij de rand van de insolvente staat dat als geen actie wordt ondernomen de instelling in de nabije toekomst insolvent zal zijn.

Tegelijkertijd moet ervoor worden gezorgd dat pas ingrijpende maatregelen worden genomen wanneer een aantasting van de rechten van de belanghebbenden gerechtvaardigd is. Daarom mogen afwikkelingsmaatregelen alleen worden toegepast indien de instelling failliet gaat of waarschijnlijk failliet gaat en er geen andere oplossing voorhanden is die de instelling binnen een passend tijdsbestek zou herstellen. Bovendien moet de interventie aan de hand van afwikkelingsmaatregelen om redenen van algemeen belang als omschreven in artikel 28 gerechtvaardigd zijn.

4.4.8.Algemene beginselen – In het bijzonder dat geen enkele crediteur slechter af mag zijn (artikel 29)

Het kader voorziet in een aantal algemene beginselen die door de afwikkelingsautoriteiten in acht moeten worden genomen. Deze beginselen hebben onder meer betrekking op de verdeling van de verliezen en de behandeling van aandeelhouders en crediteuren, en op de gevolgen die het aanwenden van de instrumenten voor het bestuur van de instelling kunnen hebben.

Krachtens het kader moeten de verliezen, zodra deze middels een waarderingsprocedure (artikel 30) zijn bepaald, over de aandeelhouders en de crediteuren van de instelling worden verdeeld volgens de door elke nationale insolventieregeling vastgestelde rangorde van de vorderingen. Zoals reeds is opgemerkt (zie punt 3), wordt bij normale insolventieregelingen echter onvoldoende rekening gehouden met de financiële stabiliteit of andere aangelegenheden van algemeen belang. Daarom stelt het afwikkelingskader bepaalde beginselen voor de verdeling van de verliezen vast die steeds in acht moeten worden genomen, ongeacht wat elke nationale insolventieregeling voorschrijft. Deze beginselen luiden als volgt: a) de verliezen moeten eerst zoveel mogelijk op de aandeelhouders worden verhaald en vervolgens op de crediteuren, en b) crediteuren van dezelfde categorie kunnen eventueel verschillend worden behandeld indien zulks om redenen van algemeen belang gerechtvaardigd is, en met name om de financiële stabiliteit te ondersteunen. Deze beginselen zijn op alle afwikkelingsinstrumenten van toepassing. Daarnaast stelt het kader een meer gedetailleerde rangorde van vorderingen vast voor het instrument van de inbreng van de particuliere sector (artikel 43). Deze meer gedetailleerde rangorde vult de in elk nationaal insolventierecht vastgelegde rangorde aan en annuleert en vervangt deze indien zulks noodzakelijk is.

Ingeval de crediteuren in economische termen minder ontvangen dan indien de instelling volgens een normale insolventieprocedure zou zijn afgewikkeld, moeten de autoriteiten ervoor zorgen dat zij het verschil vergoed krijgen. Deze eventuele vergoeding wordt door het afwikkelingsfonds betaald. Het beginsel dat verliezen eerst op aandeelhouders en vervolgens op crediteuren moeten worden verhaald, in combinatie met het feit dat afwikkelingsmaatregelen moeten worden genomen voordat buitengewone openbare financiële steun beschikbaar wordt gesteld, moet het in beginsel mogelijk maken om de doelstelling om de verliezen voor de belastingbetalers zoveel mogelijk te beperken, ook effectief te verwezenlijken (artikel 29).

4.4.9.Waardering (artikel 30)

Bij de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en –bevoegdheden wordt uitgegaan van een raming van de reële waarde van de activa en passiva van de instelling die op de rand van het faillissement staat. Te dien einde voorziet het kader in een waardering op basis van het beginsel van de "marktwaarde". Aldus wordt gewaarborgd dat de verliezen worden onderkend op het moment dat tot afwikkeling van de instelling wordt overgegaan.

De waardering dient door een onafhankelijke deskundige te worden uitgevoerd, tenzij er sprake is van spoedeisendheid; in dat geval gaan de afwikkelingsautoriteiten over tot een voorlopige waardering, die daarna wordt aangevuld met een definitieve waardering waarbij een onafhankelijke deskundige betrokken is. Aan de afwikkelingsautoriteiten zijn de nodige bevoegdheden verleend om hun afwikkelingsmaatregelen 14 aan eventuele mogelijke discrepanties tussen de voorlopige en de definitieve waardering aan te passen.

4.4.10.Afwikkelingsinstrumenten en –bevoegdheden (artikelen 31 tot en met 64)

Wanneer is voldaan aan de voorwaarden om tot afwikkeling over te gaan, zijn de afwikkelingsautoriteiten bevoegd om de volgende afwikkelingsinstrumenten toe te passen:

(a)verkoop van de onderneming;

(b)bruginstelling;

(c)afsplitsing van activa;

(d)inbreng van de particuliere sector (bail in).

Bij de toepassing van deze instrumenten zijn de afwikkelingsautoriteiten bevoegd om de zeggenschap over een instelling die failliet is gegaan of bijna failliet gaat, alsook de taken van de aandeelhouders en bestuurders over te nemen, activa en passiva over te dragen en de naleving van contracten af te dwingen.

De afwikkelingsinstrumenten kunnen apart of in combinatie met elkaar worden toegepast. Zij brengen allemaal een zekere herstructurering van de bank met zich mee. Alleen met het instrument van de inbreng van de particuliere sector is geen herstructurering gemoeid. Het instrument van afsplitsing van activa dient in alle omstandigheden in combinatie met andere instrumenten te worden toegepast (artikel 32) Wanneer zulks toepasselijk is, dienen de afwikkelingsinstrumenten conform de staatssteunregels van de Unie te worden ingezet. In dit verband zij erop gewezen dat elk beroep op overheidssteun en/of de afwikkelingsfondsen ter ondersteuning van de afwikkeling van faillerende instellingen aan de Commissie moet worden gemeld en zal worden getoetst aan de desbetreffende staatssteunregels om de verenigbaarheid ervan met de interne markt te controleren.

Het voorstel bevat een minimumpakket van afwikkelingsinstrumenten die alle lidstaten dienen in te voeren. De nationale autoriteiten zullen daarnaast echter nog specifieke nationale instrumenten en bevoegdheden kunnen behouden om met faillerende instellingen om te gaan, mits deze met de beginselen en doelstellingen van het afwikkelingskader van de Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verenigbaar zijn en geen belemmering voor een doeltreffende groepsafwikkeling vormen 15 . Nationale afwikkelingsautoriteiten zouden deze nationale instrumenten en bevoegdheden alleen mogen gebruiken indien zij kunnen aantonen dat geen van de in het Uniekader vervatte instrumenten (apart of samen toegepast) hen in staat stelt doeltreffende afwikkelingsmaatregelen te nemen.

Het instrument van verkoop van de onderneming stelt de afwikkelingsautoriteiten in staat om de instelling, dan wel het geheel of een deel van haar bedrijfsactiviteiten tegen commerciële voorwaarden te verkopen, zonder toestemming van de aandeelhouders te moeten vragen of te moeten voldoen aan procedurele voorschriften die anders van toepassing zouden zijn. Voor zover dit gezien de omstandigheden mogelijk is, moeten de afwikkelingsautoriteiten de instelling of delen van haar bedrijfsactiviteiten op de markt brengen.

Het instrument van de bruginstelling stelt de afwikkelingsautoriteiten in staat om de bedrijfsactiviteiten van een instelling geheel of gedeeltelijk over te dragen aan een entiteit die onder de zeggenschap van de overheid staat. Aan de bruginstelling moet overeenkomstig de Richtlijn Kapitaalvereisten vergunning worden verleend en zij moet functioneren als een commerciële onderneming binnen de limieten die door de staatssteunregels zijn voorgeschreven. De bedrijfsactiviteiten van een bruginstelling zijn tijdelijk: het is immers de bedoeling deze activiteiten aan de particuliere sector te verkopen zodra de marktomstandigheden zich daartoe lenen.

Het instrument van afsplitsing van activa is bedoeld om de afwikkelingsautoriteiten de mogelijkheid te bieden dubieuze of probleemactiva aan een vehikel voor activabeheer over te dragen, zodat deze kunnen worden beheerd en worden geherstructureerd in de tijd. Activa moeten tegen marktwaarde of de economische waarde ervan op lange termijn worden overgedragen (artikel 30), zodat alle verliezen op het moment van de overdracht worden onderkend. Om de kans op concurrentieverstoringen en moreel risico zo veel mogelijk te beperken, mag dit instrument alleen in combinatie met een ander afwikkelingsinstrument worden toegepast.

Het instrument van de inbreng van de particuliere sector (artikelen 37 tot en met 51)

Het instrument van de inbreng van de particuliere sector verleent de afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheid om de vorderingen van concurrente crediteuren van een faillerende instelling af te schrijven en om schuldvorderingen in aandelen om te zetten. Het instrument kan worden gebruikt voor het herkapitaliseren van een instelling die failliet gaat of bijna failliet is, zodat autoriteiten de kans krijgen de instelling via het afwikkelingsproces te herstructureren en de levensvatbaarheid ervan te herstellen na de sanering en herstructurering ervan. Dit biedt de autoriteiten meer flexibiliteit bij het reageren op het faillissement van grote, complexe financiële instellingen. Dit instrument gaat gepaard met het ontslag van het bestuur dat voor de problemen van de instelling verantwoordelijk is, en met de uitvoering van een bedrijfsherstelplan.

De afwikkelingsautoriteiten dienen bevoegd te zijn om voor alle passiva van de instelling een inbreng van de particuliere sector te eisen. Er zijn echter bepaalde passiva die van tevoren uitgesloten zijn (zoals door zekerheid gedekte verplichtingen, gedekte deposito's en verplichtingen met een resterende looptijd van minder dan een maand). In uitzonderlijke gevallen en wanneer er een gerechtvaardigde noodzaak is om kritieke bedrijfsactiviteiten en kernbedrijfsonderdelen van de instelling of de financiële stabiliteit te verzekeren (artikel 38), kan de afwikkelingsautoriteit uit derivaten voortvloeiende passiva uitsluiten. De geharmoniseerde toepassing op Unieniveau van de mogelijke uitsluitingen zou middels gedelegeerde handelingen van de Commissie worden gewaarborgd.

Om het instrument van de inbreng van de particuliere sector te kunnen toepassen, moeten de afwikkelingsautoriteiten er zeker van kunnen zijn dat instellingen genoeg passiva op hun balans hebben waarop de bail-inbevoegdheden kunnen worden uitgeoefend. Voor elke categorie instellingen is het minimumbedrag evenredig en aangepast aan het gelopen risico of aan de samenstelling van de financieringsbronnen (artikel 39). De geharmoniseerde toepassing van het minimumvereiste op Unieniveau zou worden gewaarborgd middels gedelegeerde handelingen van de Commissie. Op basis van gegevens die de recente financiële crisis heeft opgeleverd en die via modelsimulaties zijn verkregen, kan bijvoorbeeld 10% van de totale passiva (exclusief het toetsingsvermogen) worden aangemerkt als een passend percentage van de totale passiva waarop het instrument van de inbreng van de particulier sector zou kunnen worden toegepast.

Zoals in punt 4.4.8 is uiteengezet, wordt in de artikelen 43 en 44 een gedetailleerde rangorde vastgelegd die een aanvulling vormt op de in elk nationaal insolventierecht vastgelegde rangorde en die deze, indien nodig, annuleert en vervangt. In beginsel dienen eerst alle vorderingen van aandeelhouders uitgeput te zijn voordat die van achtergestelde crediteuren in aanmerking komen. Alleen wanneer al die vorderingen zijn uitgeput, kunnen de afwikkelingsautoriteiten afschrijvingen op niet-achtergestelde vorderingen opleggen (artikelen 43 en 44). Er kunnen zich evenwel omstandigheden voordoen waarin de afwikkelingsautoriteiten in de rechten van crediteuren kunnen ingrijpen zonder dat zij alle vorderingen van aandeelhouders hebben aangesproken. Deze omstandigheden zijn eigen aan het instrument van de inbreng van de particuliere sector en kunnen zich voordoen wanneer een instelling in afwikkeling eventueel enig restkapitaal heeft (volgens de afwikkelingsvoorwaarden zou een instelling failliet gaan of waarschijnlijk failliet gaan indien haar kapitaal geheel of vrijwel geheel is weggevaagd). In dat geval kunnen de afwikkelingsautoriteiten, na de verliezen op de aandeelhouders te hebben verhaald en het merendeel van de vorderingen van de aandeelhouders te hebben gereduceerd of geannuleerd, achtergestelde en, indien nodig, niet-achtergestelde verplichtingen in kapitaal omzetten. Deze omzetting dient op zodanige wijze plaats te vinden dat er van een ernstige verwatering van de resterende vorderingen van aandeelhouders sprake is.

4.4.11.Beperkingen op de beëindiging en waarborgen voor tegenpartijen (artikelen 68 tot en met 73 en artikel 77)

Voor de doelmatige toepassing van afwikkelingsinstrumenten moet het de afwikkelingsautoriteiten worden toegestaan een tijdelijke opschorting op te leggen van de uitoefening door crediteuren en tegenpartijen van rechten om vorderingen af te dwingen en om contracten met een faillerende instelling te verrekenen met vervroegde vervaldatum, te versnellen of anderszins te beëindigen. Een dergelijke tijdelijke opschorting, die niet langer zou duren dan tot de volgende werkdag om 17.00 uur, biedt de autoriteiten enige tijd voor het identificeren en waarderen van de contracten die aan een solvente derde moeten worden overgedragen, zonder dat het risico wordt gelopen dat financiële contracten in waarde en reikwijdte veranderen omdat tegenpartijen hun recht op beëindiging hebben uitgeoefend. Het recht op beëindiging van de resterende tegenpartijen van de faillerende instelling zou na afloop van de opschorting weer ingaan. Een overdracht aan een solvabele derde mag echter niet worden aangemerkt als een geval van wanbetaling waardoor een recht op beëindiging ontstaat.

Deze noodzakelijke beperkingen op contractuele rechten worden gecompenseerd door waarborgen voor tegenpartijen om te voorkomen dat autoriteiten samenhangende verplichtingen, rechten en contracten splitsen: bij een gedeeltelijke eigendomsoverdracht dienen samenhangende regelingen ofwel in hun geheel, ofwel in het geheel niet te worden overgedragen. Deze regelingen kunnen bestaan uit overeenkomsten tot verrekening met vervroegde vervaldatum, verrekeningsregelingen, financiëlezekerheidsovereenkomsten die tot overdracht van eigendom/gerechtigdheid leiden, zekerheidsregelingen en gestructureerde financieringsregelingen.

4.4.12.Beperkingen op gerechtelijke procedures (artikelen 78 en 77)

In overeenstemming met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten hebben de betrokken partijen recht op een eerlijk proces en recht op een doeltreffende voorziening in rechte tegen de maatregelen die op hen van invloed zijn. De besluiten die door de afwikkelingsautoriteiten worden genomen, moeten derhalve een rechterlijke toetsing ondergaan. Om derden te beschermen die uit hoofde van de uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden door de autoriteiten activa, rechten en verplichtingen van de instelling in afwikkeling hebben gekocht en om de stabiliteit van de financiële markten te waarborgen, dient de rechterlijke toetsing elke administratieve handeling en/of transactie die op basis van het geannuleerde besluit heeft plaatsgevonden, onverlet te laten. De rechtsmiddelen voor een onrechtmatig besluit dienen derhalve beperkt te blijven tot de toekenning van schadevergoeding aan de getroffen personen.

Voorts moet worden voorkomen dat andere gerechtelijke procedures ten aanzien van een bank in afwikkeling worden aangespannen of voortgezet. Te dien einde schrijft het kader voor dat de nationale rechter, alvorens een insolventieprocedure ten aanzien van een instelling te openen, de afwikkelingsautoriteit van elke ingestelde vordering in kennis moet stellen; de afwikkelingsautoriteit heeft dan het recht om binnen een termijn van 14 dagen na de kennisgeving te besluiten een afwikkelingsmaatregel ten aanzien van de betrokken instelling te nemen.

4.4.13.Grensoverschrijdende afwikkeling (artikelen 80 tot en met 83)

In het herstel- en afwikkelingskader wordt met het grensoverschrijdende karakter van sommige bankgroepen rekening gehouden met de bedoeling een alomvattend en geïntegreerd kader voor bankherstel en –afwikkeling in de Unie tot stand te brengen.

De herstel- en afwikkelingsplannen dienen dan ook voor de groep als geheel te worden opgesteld, overeengekomen en uitgevoerd, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de bijzondere kenmerken van de structuur van elke groep en met de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de autoriteiten van de lidsta(a)t(en) van ontvangst en de autoriteiten van de lidstaat van herkomst. Dit zal gebeuren via maatregelen die een intensievere samenwerking tussen nationale autoriteiten zullen vereisen en via het stimuleren van het volgen van een benadering op groepsniveau in alle fasen van de voorbereiding, het herstel en de afwikkeling.

Er worden afwikkelingscolleges opgericht met een duidelijk aangewezen leiding en met de deelname van de Europese Bankautoriteit (EBA). De EBA bevordert de samenwerking van de autoriteiten en bemiddelt indien zulks noodzakelijk is. De colleges hebben ten doel de voorbereidings- en afwikkelingsmaatregelen van de nationale autoriteiten te coördineren om optimale oplossingen op Unieniveau te garanderen.

4.4.14.Betrekkingen met derde landen (artikelen 84 tot en met 89)

Omdat veel instellingen en bankgroepen in de Unie in derde landen actief zijn, moet een doeltreffend afwikkelingskader voorzien in samenwerking met de autoriteiten van derde landen. Het voorstel verschaft de autoriteiten in de Unie de nodige bevoegdheden om buitenlandse maatregelen voor de afwikkeling van een faillerende buitenlandse bank te ondersteunen door uitvoering te geven aan overdrachten van haar activa en passiva die zich in hun rechtsgebied bevinden of onder de wetgeving daarvan vallen. Een dergelijke ondersteuning zou echter alleen worden gegeven indien de buitenlandse maatregel een billijke en gelijkwaardige behandeling van plaatselijke deposanten en crediteuren garandeert en de financiële stabiliteit van de lidstaat niet in gevaar brengt. De afwikkelingsautoriteiten in de Unie dienen ook de bevoegdheid te hebben om afwikkelingsinstrumenten toe te passen op nationale bijkantoren van instellingen in derde landen wanneer afzonderlijke afwikkeling noodzakelijk is met het oog op de financiële stabiliteit of de bescherming van plaatselijke deposanten. Het voorstel bepaalt dat buitenlandse afwikkelingsmaatregelen worden ondersteund wanneer de afwikkelingsautoriteiten een samenwerkingsovereenkomst met de buitenlandse afwikkelingsautoriteit hebben gesloten. Dergelijke overeenkomsten moeten zorgen voor een doeltreffende planning, besluitvorming en coördinatie met betrekking tot internationale groepen.

De EBA dient overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 administratieve kaderregelingen te ontwikkelen en aan te gaan met autoriteiten van derde landen, en de nationale autoriteiten dienen bilaterale regelingen te treffen die zoveel mogelijk in de lijn liggen van de EBA-kaderregelingen.

4.4.15.Afwikkelingsfinanciering (artikelen 90 tot en met 99)

Dankzij afwikkeling kunnen de afwikkelingskosten in de loop van het afwikkelingsproces beter over aandeelhouders en crediteuren worden verdeeld wanneer insolventieprocedures niet geschikt worden geacht in het licht van de mogelijke risico's voor de financiële stabiliteit. Een dergelijk optreden kan echter niet altijd volstaan en kan eventueel met extra financiering moeten worden aangevuld, bijvoorbeeld om liquiditeiten aan een brugbank te verstrekken. De in het verleden opgedane ervaring leert dat het noodzakelijk is financieringsregelingen op te zetten die door de instellingen zelf worden gefinancierd, teneinde de op de toekenning van solvabiliteitssteun aan instellingen terug te voeren verliezen voor de belastingbetaler zoveel mogelijk te beperken. De artikelen 90 en 99 bevatten de daartoe vereiste bepalingen.

Artikel 89 voorziet in het opzetten van financieringsregelingen in elke lidstaat. De doeleinden waarvoor deze regelingen mogen worden aangewend, zijn opgesomd in artikel 89, lid 2, en lopen uiteen van garanties tot leningen of bijdragen. De verliezen worden hoofdzakelijk door aandeelhouders en crediteuren gedragen, maar andere financieringsregelingen zijn in beginsel niet uitgesloten.

In artikel 90 zijn de regels vastgelegd voor de bijdragen aan de financieringsregelingen. Het betreft een mix van vooraf te betalen bijdragen, aangevuld met achteraf te betalen bijdragen en, indien zulks absoluut noodzakelijk is, leningfaciliteiten van financiële instellingen of de centrale bank. Om te garanderen dat steeds middelen beschikbaar zijn en gezien het procyclische karakter van financiering achteraf, is een minimaal streefbedrag vastgesteld dat over een periode van 10 jaar door middel van vooraf te betalen bijdragen moet worden bijeengebracht. Op basis van een modelberekening is het optimale minimale streefbedrag vastgesteld op 1% van de gedekte deposito's.

Om de weerbaarheid van nationale financieringsregelingen te versterken, verleent artikel 97 nationale regelingen het recht bij hun tegenhangers in andere lidstaten te lenen. Om de bevoegdheidsverdeling over de diverse nationale autoriteiten bij de afwikkeling van groepen te weerspiegelen, worden in artikel 98 regels vastgesteld voor de respectieve bijdragen van nationale financieringsregelingen aan de afwikkeling van groepen. Deze bijdragen zullen worden gebaseerd op de voordien in het kader van de groepsafwikkelingsplannen overeengekomen bijdragen. Nationale financieringsregelingen vormen samen met leningmechanismen en de wederzijdse waarborging van nationale regelingen in geval van de afwikkeling van grensoverschrijdende groepen (artikel 98) een Europees systeem van financieringsregelingen.

Artikel 99 heeft betrekking op de rol die in het afwikkelingskader voor depositogarantiestelsels is weggelegd. Er kan op twee manieren een beroep op depositogarantiestelsels worden gedaan om aan de afwikkeling bij te dragen.

Ten eerste moeten depositogarantiestelsels een bijdrage leveren om de continue toegang tot gedekte deposito's te garanderen. Momenteel zijn in alle lidstaten overeenkomstig Richtlijn 94/19/EG depositogarantiestelsels opgezet. Zij vergoeden kleine deposanten een bedrag van maximaal 100 000 EUR van hun onbeschikbare deposito's voordat deze worden gesubrogeerd in het kader van een liquidatieprocedure. Bij afwikkeling daarentegen wordt onbeschikbaarheid van gedekte deposito's vermeden, wat uit het oogpunt van deposanten de voorkeur verdient. Het is derhalve wenselijk dat het bedrag van de bijdrage van het depositogarantiestelsel gelijkwaardig is aan de verliezen die het bij een normale insolventieprocedure had moeten dragen, zoals in artikel 99, lid 1, is bepaald. Om in voldoende financiering te voorzien, wordt aan depositogarantiestelsels een rang toegekend in de rangorde van vorderingen: zij zijn van dezelfde rang als concurrente, niet-preferente vorderingen. De bijdrage van het depositogarantiestelsel moet de vorm aannemen van contanten om de met gedekte deposito's samenhangende verliezen op te vangen.

Een tweede punt is dat, hoewel de lidstaten ten minste van het depositogarantiestelsel moeten gebruikmaken om contanten te verstrekken teneinde de continue toegang tot gedekte deposito's te verzekeren, zij de afwikkeling toch naar eigen goeddunken kunnen financieren: zij kunnen besluiten financieringsregelingen op te zetten die los staan van het depositogarantiestelsel, of zij kunnen hun depositogarantiestelsel ook als financieringsregeling in de zin van artikel 91 aanwenden. Er is immers sprake van synergieën tussen depositogarantiestelsels en afwikkeling. Wanneer een afwikkelingskader is opgezet dat besmetting beperkt, resulteert dat immers in een vermindering van het aantal bankfaillissementen, en daarmee ook in een kleinere kans dat het depositogarantiestelsel tot uitbetalingen moet overgaan. Het voorstel biedt lidstaten daarom de gelegenheid het depositogarantiestelsel voor afwikkelingsfinanciering te gebruiken teneinde van schaalvoordelen te profiteren. Wanneer beide regelingen los staan van elkaar, is het depositogarantiestelsel in de mate en onder de voorwaarden die in artikel 99, leden 1 tot en met 4, zijn vastgelegd, aansprakelijk voor de bescherming van gedekte deposanten, terwijl de aanvullende financiering wordt verstrekt door aparte financieringsregelingen die overeenkomstig artikel 91 zijn opgezet. Wanneer de lidstaten daarentegen voor één enkele financieringsregeling opteren, dient deze zowel voor de dekking van de verliezen uit hoofde van gedekte deposito's als voor andere doeleinden als bedoeld in artikel 92. In dat geval moet het depositogarantiestelsel aan alle in de artikelen 93 tot en met 98 gestelde voorwaarden inzake bijdragen, leningen en wederzijdse waarborging voldoen.

Indien de instelling in afwikkeling na de uitkering van een bijdrage van het depositogarantiestelsel later toch failliet gaat en het depositogarantiestelsel over onvoldoende middelen beschikt om deposanten terug te betalen, moet het stelsel hoe dan ook regelingen hebben getroffen om de benodigde bedragen onmiddellijk bij zijn leden te kunnen innen.

Ongeacht welk type financieringsregeling de respectieve lidstaten kiezen (een afwikkelingsfonds dat los staat van het depositogarantiestelsel, dan wel het gebruik van het depositogarantiestelsel als afwikkelingsfonds), in de interventie van de afwikkelingsfondsen zal wellicht steeds een staatssteunelement aanwezig zijn.

4.4.16.Inachtneming van de artikelen 290 en 291 VWEU

Op 23 september 2009 heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan voorstellen voor verordeningen tot oprichting van de EBA, de EIOPA en de ESMA 16 . In dit verband herinnert de Commissie aan haar verklaringen bij de vaststelling van de verordeningen tot oprichting van de Europese toezichthoudende autoriteiten met betrekking tot de artikelen 290 en 291 VWEU: "Wat het proces voor de vaststelling van de regelgevingsnormen betreft, benadrukt de Commissie het unieke karakter van de financiëledienstensector, dat voortvloeit uit de Lamfalussy-structuur en expliciet erkend wordt in verklaring 39 bij het VWEU. De Commissie twijfelt er evenwel sterk aan of de beperkingen van haar rol bij het vaststellen van gedelegeerde handelingen en uitvoeringsmaatregelen in overeenstemming zijn met de artikelen 290 en 291 VWEU".

4.4.17.Wijziging van de liquidatierichtlijn, de richtlijnen vennootschaprecht en de EBA-verordening (artikelen 104 tot en met 111)

Richtlijn 2001/24/EG voorziet in de wederzijdse erkenning en de handhaving van de sanerings- of liquidatiemaatregelen ten aanzien van kredietinstellingen met bijkantoren in andere lidstaten. Met de richtlijn wordt beoogd te garanderen dat de sanering of liquidatie van een kredietinstelling en de bijkantoren ervan in andere lidstaten overeenkomstig de beginselen van eenheid en universaliteit plaatsvindt, waardoor er van slechts één enkele insolventieprocedure sprake is in het kader waarvan de kredietinstelling als één entiteit wordt behandeld. Eenheid en universaliteit van de procedure waarborgen een gelijke behandeling van crediteuren, ongeacht hun nationaliteit, verblijfplaats of woonplaats. Om ook in het kader van het afwikkelingsproces een gelijke behandeling van de crediteuren te garanderen, werd Richtlijn 2001/24/EG gewijzigd: het toepassingsgebied ervan is uitgebreid tot beleggingsondernemingen en tot het gebruik van afwikkelingsinstrumenten voor alle entiteiten die onder de afwikkelingsregeling vallen.

De Unierichtlijnen inzake vennootschapsrecht bevatten voorschriften voor de bescherming van aandeelhouders en crediteuren. Sommige van deze voorschriften kunnen een snel ingrijpen door afwikkelingsautoriteiten in de weg staan.

De tweede richtlijn vennootschapsrecht schrijft voor dat een kapitaalverhoging in een naamloze vennootschap door de algemene vergadering moet worden goedgekeurd, terwijl Richtlijn 2007/36 (richtlijn betreffende de rechten van aandeelhouders) een termijn van 21 dagen tussen de oproeping en die vergadering voorschrijft. Hierdoor is een snel herstel van de financiële positie van een kredietinstelling door middel van een kapitaalverhoging niet mogelijk. Daarom wijzigt het voorstel de richtlijn betreffende de rechten van aandeelhouders in die zin, dat het de algemene vergadering wordt toegestaan om vooraf te besluiten dat een verkorte periode geldt voor het bijeenroepen van een algemene vergadering waarop over een kapitaalverhoging in noodsituaties wordt beslist. Een dergelijke toestemming maakt deel uit van het herstelplan. Dit maakt een snel ingrijpen mogelijk, terwijl de beslissingsbevoegdheid van de aandeelhouders toch wordt behouden.

Bovendien schrijven de richtlijnen vennootschapsrecht voor dat kapitaalverhogingen en -verlagingen, fusies en splitsingen door de aandeelhouders moeten worden goedgekeurd, en dat voorkeurrechten van toepassing zijn zodra het kapitaal is verhoogd tegen inbreng in geld. Bovendien schrijft de overnamerichtlijn voor dat een bod moet worden uitgebracht wanneer een persoon – met inbegrip van de staat – een zodanige hoeveelheid aandelen in een beursgenoteerde vennootschap verwerft dat de zeggenschapsdrempel is overschreden (doorgaans 30 à 50%). Om deze belemmeringen weg te nemen, staat het voorstel de lidstaten toe om af te wijken van de bepalingen die voorschrijven dat toestemming van crediteuren of aandeelhouders is vereist, of die anderszins een doelmatige en snelle afwikkeling belemmeren.

Om te garanderen dat de voor de afwikkeling verantwoordelijke autoriteiten in de bij Verordening (EU) nr. 1092/2010 opgerichte Europese Raad voor systeemrisico's vertegenwoordigd zijn en ervoor te zorgen dat de EBA over de nodige deskundigheid beschikt om de haar bij deze richtlijn toebedeelde taken uit te voeren, dient Verordening (EU) nr. 1093/2010 te worden gewijzigd om het bij genoemde verordening vastgestelde begrip "bevoegde autoriteiten" uit te breiden tot de nationale afwikkelingsautoriteiten als omschreven in deze richtlijn.

4.4.18.Inwerkingtreding

De richtlijn zal in werking treden op de twintigste dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad.

De omzettingstermijn van de richtlijn is zoals gebruikelijk vastgesteld op 18 maanden en loopt af op 31 december 2014.

Voor de bepalingen betreffende de inbreng van de particuliere sector is een langere omzettingstermijn vastgesteld: deze moeten vanaf 1 januari 2018 worden toegepast. Bij deze datum is rekening gehouden met de looptijden van bestaande schuld, de noodzaak om schuldafbouw te vermijden en het feit dat instellingen de nieuwe kapitaalvereisten uiterlijk in 2018 moeten toepassen.

Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie van 28 september 2011 over toelichtende stukken dienen de lidstaten de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van concordantietabellen. Dit is gerechtvaardigd in het licht van de complexiteit van de richtlijn, die op uiteenlopende onderwerpen betrekking heeft en waarvan de tenuitvoerlegging wellicht meerdere maatregelen zal vergen, alsook in het licht van het feit dat in sommige lidstaten reeds wetgeving is aangenomen waarmee voor een deel uitvoering aan deze richtlijn is gegeven.

5.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De bovenbeschreven beleidsopties zullen gevolgen hebben voor de begroting van de Unie.

Krachtens het onderhavige voorstel dient de EBA: i) circa 23 technische normen en 5 richtsnoeren te ontwikkelen; ii) deel te nemen aan afwikkelingscolleges, besluiten te nemen in geval van meningsverschillen en met bindende kracht bemiddelend op te treden; en iii) overeenkomstig artikel 85 voor de erkenning van afwikkelingsprocedures van derde landen te zorgen en overeenkomstig artikel 88 niet-bindende kaderovereenkomsten voor samenwerking met derde landen te sluiten. De technische normen moeten klaar zijn 12 maanden na de inwerkingtreding van de richtlijn, die tussen juni en december 2013 is gepland. Het voorstel van de Commissie brengt over een lange periode te vervullen taken voor de EBA met zich mee waarvoor vanaf 2014 5 extra ambten (tijdelijke functionarissen) vereist zullen zijn. Daarnaast wordt nog in 11 gedetacheerde nationale deskundigen voorzien om tot de jaren 2014 en 2015 beperkt blijvende tijdelijke taken te vervullen.

2012/0150 (COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van de Richtlijnen 77/91/EEG, 82/891/EG, 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG en 2011/35/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie 17 ,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 18 ,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank 19 ,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)De financiële crisis die in 2008 is uitgebroken, heeft aangetoond dat er op het niveau van de Unie een groot tekort aan adequate instrumenten bestaat om doeltreffend te kunnen omgaan met zwakke of faillerende kredietinstellingen. Dergelijke instrumenten zijn in het bijzonder nodig om insolventie te voorkomen of, indien insolventie zich voordoet, de negatieve gevolgen ervan tot een minimum te beperken door de systeemkritische functies van de betrokken instelling te vrijwaren. Tijdens de crisis waren deze uitdagingen een belangrijke factor die de lidstaten ertoe noopte kredietinstellingen met overheidsmiddelen te redden.

(2)De Europese financiële markten zijn sterk geïntegreerd en verweven met tal van kredietinstellingen die op grote schaal buiten de landsgrenzen actief zijn. Het faillissement van een grensoverschrijdende kredietinstelling zal naar alle waarschijnlijkheid van invloed zijn op de stabiliteit van de financiële markten in de verschillende lidstaten waarin zij actief is. Het onvermogen van de lidstaten om de zeggenschap over een faillerende kredietinstelling te verwerven en deze zodanig af te wikkelen dat bredere systeemschade effectief wordt voorkomen, kan het wederzijdse vertrouwen van de lidstaten en de geloofwaardigheid van de interne markt voor financiële diensten ondermijnen. De stabiliteit van de financiële markten is dus een essentiële voorwaarde voor de totstandbrenging en de werking van de interne markt.

(3)Momenteel zijn de procedures voor de afwikkeling van kredietinstellingen niet geharmoniseerd op Unieniveau. Sommige lidstaten hanteren voor kredietinstellingen dezelfde procedures die zij ook op andere insolvente ondernemingen toepassen. In sommige gevallen zijn deze procedures aan kredietinstellingen aangepast. Er zijn aanzienlijke inhoudelijke en procedurele verschillen tussen de wetten, regels en administratieve voorschriften die in de lidstaten voor de insolventie van kredietinstellingen gelden. Daarnaast heeft de financiële crisis duidelijk aangetoond dat algemene insolventieprocedures voor ondernemingen niet altijd geschikt kunnen zijn voor kredietinstellingen, omdat ze soms niet altijd een snel optreden, de continuïteit van de essentiële functies van kredietinstellingen en de vrijwaring van de financiële stabiliteit waarborgen.

(4)Er is derhalve behoefte aan een regeling die de autoriteiten toerust met de instrumenten om tijdig en snel genoeg in een zwakke of faillerende kredietinstelling te kunnen ingrijpen om de continuïteit van de essentiële financiële en economische functies van de kredietinstelling te waarborgen en tegelijkertijd het effect van het faillissement van de instelling op het financiële systeem tot een minimum te beperken en ervoor te zorgen dat aandeelhouders en crediteuren een passend deel van de verliezen dragen. Nieuwe bevoegdheden moeten de autoriteiten in staat stellen de ononderbroken toegang tot deposito's en betalingstransacties te handhaven, alsook, in voorkomend geval, levensvatbare onderdelen van de instelling te verkopen en de verliezen op een eerlijke en voorspelbare manier te verdelen. Deze doelstellingen moeten helpen voorkomen dat financiële markten worden gedestabiliseerd en de kosten voor de belastingbetaler zoveel mogelijk beperken.

(5)Sommige lidstaten hebben reeds wetswijzigingen doorgevoerd waarmee mechanismen voor de afwikkeling van faillerende kredietinstellingen zijn geïntroduceerd; andere hebben blijk gegeven van hun intentie om dergelijke mechanismen te introduceren als ze niet op Unieniveau worden aangenomen. Nationale verschillen in de voorwaarden, bevoegdheden en procedures voor de afwikkeling van kredietinstellingen zullen naar alle waarschijnlijkheid belemmeringen vormen voor de vlotte werking van de interne markt en voor de samenwerking tussen nationale autoriteiten bij het omgaan met faillerende grensoverschrijdende bankgroepen. Dit geldt in het bijzonder in gevallen waarin verschillende benaderingen ertoe leiden dat nationale autoriteiten niet beschikken over dezelfde mate van zeggenschap of hetzelfde vermogen om kredietinstellingen af te wikkelen. Deze verschillen in afwikkelingsregelingen kunnen ook een verschillend effect op de kosten voor bankfinanciering in de verschillende lidstaten sorteren en voor mogelijke verstoringen van de concurrentie tussen banken zorgen. Doeltreffende afwikkelingsregelingen in alle lidstaten zijn ook nodig om te voorkomen dat instellingen beperkingen ondervinden bij de uitoefening van hun in het kader van de interne markt bestaande vestigingsrecht omdat hun lidstaat van herkomst de financiële capaciteit ontbeert om hun faillissement te beheren.

(6)Deze obstakels moeten worden weggenomen en er moeten voorschriften worden aangenomen om ervoor te zorgen dat de internemarktregels niet worden ondermijnd. Daarom moeten de voorschriften voor de afwikkeling van instellingen aan gemeenschappelijke minimale harmonisatieregels worden onderworpen.

(7)Aangezien de doelstellingen van de te nemen maatregel, namelijk de harmonisatie van de regels en procedures voor de afwikkeling van kredietinstellingen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en daarom, gezien de effecten van het faillissement van een instelling in de hele Unie, beter kunnen worden verwezenlijkt op het niveau van de Unie, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in datzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

(8)Om te zorgen voor consistentie met de bestaande Uniewetgeving op het gebied van financiële diensten en voor een zo groot mogelijke financiële stabiliteit in het hele spectrum van instellingen, moet de afwikkelingsregeling niet alleen gelden voor kredietinstellingen, maar ook voor beleggingsondernemingen die vallen onder de prudentiële vereisten die zijn vastgelegd in Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen 20 . De regeling dient ook van toepassing te zijn op financiële holdings en gemengde financiële holdings als bedoeld in Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat en tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG, 92/49/EEG, 92/96/EEG, 93/6/EEG en 93/22/EEG van de Raad en van de Richtlijnen 98/78/EG en 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad 21 , gemengde holdings en financiële instellingen wanneer deze laatste dochterondernemingen van een kredietinstelling of beleggingsonderneming zijn. De crisis heeft laten zien dat de insolventie van een aan een groep verbonden entiteit snel de solvabiliteit van de hele groep onder druk kan zetten en dus zelfs zijn eigen systeemimplicaties kan hebben. De autoriteiten moeten daarom ook beschikken over doeltreffende actiemiddelen ten aanzien van deze entiteiten om besmetting te voorkomen en een consistente afwikkelingsregeling voor de groep als geheel uit te werken, aangezien de insolventie van een aan een groep verbonden entiteit snel de solvabiliteit van de hele groep zou kunnen schaden.

(9)Het gebruik van de afwikkelingsinstrumenten en –bevoegdheden waarin deze richtlijn voorziet, kan de rechten van aandeelhouders en crediteuren verstoren. Met name de bevoegdheid van de autoriteiten om de aandelen of alle activa van een instelling of een deel daarvan zonder toestemming van de aandeelhouders aan een particuliere koper over te dragen, doet afbreuk aan de eigendomsrechten van aandeelhouders. Daarnaast kan de bevoegdheid om te bepalen welke passiva van een faillerende kredietinstelling moeten worden overgedragen met het oog op het streven om de continuïteit van de diensten te waarborgen en nadelige gevolgen voor de financiële stabiliteit te voorkomen, de gelijke behandeling van crediteuren schaden.

(10)In de context van de herstel- en afwikkelingsplannen dienen de nationale autoriteiten rekening te houden met het risico, de omvang en de verwevenheid van een instelling en bij het hanteren van de verschillende instrumenten waarover zij beschikken, moeten zij erop toezien dat de regeling op passende wijze wordt toegepast.

(11)Om snel genoeg te kunnen optreden, om de onafhankelijkheid van economische actoren te garanderen en om belangenconflicten te vermijden, moeten de lidstaten overheidsorganen aanwijzen die de functies en taken met betrekking tot afwikkeling op grond van deze richtlijn moeten uitvoeren. De lidstaten moeten er zorgen voor dragen dat er voldoende middelen aan deze afwikkelingsautoriteiten worden toegekend. De aanwijzing van overheidsautoriteiten mag delegering onder de verantwoordelijkheid van de afwikkelingsautoriteit niet uitsluiten. Het is echter niet nodig exact voor te schrijven welke autoriteit de lidstaten als afwikkelingsautoriteit moeten aanwijzen. Harmonisatie van dit aspect kan weliswaar de coördinatie vergemakkelijken, maar zou ook een aanzienlijke bemoeienis met de constitutionele en bestuurlijke stelsels van de lidstaten betekenen. Een voldoende mate van coördinatie kan ook worden bereikt met een minder verstorende eis: alle nationale autoriteiten die bij de afwikkeling van instellingen betrokken zijn, moeten worden vertegenwoordigd in afwikkelingscolleges, waarin coördinatie op grensoverschrijdend of Unieniveau dient plaats te vinden. De lidstaten moeten dus vrij kunnen kiezen welke autoriteiten verantwoordelijk moeten zijn voor de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van de bevoegdheden waarin deze richtlijn voorziet.

(12)In het licht van de gevolgen die het faillissement van een kredietinstelling of beleggingsonderneming kan hebben op het financiële stelsel en de economie van een lidstaat en de mogelijke noodzaak om overheidsmiddelen te gebruiken voor de afwikkeling van een crisis, moeten de ministeries van financiën of andere relevante ministeries in de lidstaten in een vroeg stadium nauw bij het proces van crisisbeheersing en –afwikkeling worden betrokken.

(13)Voor een doeltreffende afwikkeling van in de gehele Unie actieve instellingen of groepen is het noodzakelijk dat bevoegde autoriteiten en afwikkelingsautoriteiten binnen toezicht- en afwikkelingscolleges samenwerken in alle door deze richtlijn bestreken fasen, van de opstelling van herstel- en afwikkelingsplannen tot de eigenlijke afwikkeling van een instelling. In geval van een verschil van mening tussen nationale autoriteiten over overeenkomstig deze richtlijn ten aanzien van instellingen te nemen besluiten dient de Europese Bankautoriteit (EBA) in laatste instantie met bindende kracht bemiddelend te kunnen optreden. Daartoe moet overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie 22 aan de EBA de bevoegdheid worden verleend om te verlangen dat nationale autoriteiten specifieke maatregelen nemen of van het nemen van specifieke maatregelen afzien.

(14)Teneinde een eenvormige en consequente aanpak op het door deze richtlijn bestreken terrein te garanderen, dient de EBA ook bevoegd te zijn om richtsnoeren uit te vaardigen en technische reguleringsnormen op te stellen die de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dient te bekrachtigen.

(15)Om op efficiënte wijze met faillerende instellingen te kunnen omgaan, dienen de autoriteiten de bevoegdheid te hebben om voorbereidende en preventiemaatregelen op te leggen.

(16)Het is van essentieel belang dat alle instellingen herstelplannen opstellen met daarin maatregelen die deze instellingen in verschillende omstandigheden of scenario’s moeten nemen, en deze plannen regelmatig bijwerken. Deze plannen moeten gedetailleerd zijn en gebaseerd zijn op realistische aannamen die in verschillende solide en ernstige scenario’s van toepassing zijn. De verplichting tot het opstellen van een herstelplan moet echter evenredig worden toegepast, waarbij rekening moet worden gehouden met de systeemrelevantie van de instelling of groep. Op dezelfde manier moet voor de vereiste inhoud ook rekening worden gehouden met de aard van de financieringsbronnen van de instelling en de mate waarin groepssteun op geloofwaardige wijze beschikbaar is. Van de instellingen moet worden geëist dat zij hun plannen bij toezichthouders indienen voor een volledige beoordeling ervan, waarbij onder meer moet worden gekeken of de plannen allesomvattend zijn en de levensvatbaarheid van de instelling daadwerkelijk en tijdig kunnen herstellen, zelfs in perioden van financiële stress.

(17)Indien een instelling geen deugdelijk herstelplan presenteert, moeten toezichthouders de bevoegdheid hebben om te verlangen dat die instelling alle nodige maatregelen neemt om de tekortkomingen van het plan te verhelpen, onder meer ook door wijzigingen in haar bedrijfsmodel of in haar financieringsstrategie aan te brengen. Dit vereiste kan afbreuk doen aan de vrijheid van ondernemerschap die is verankerd in artikel 16 van het Handvest van de grondrechten. De beperking van dit grondrecht is echter noodzakelijk om de doelstelling van financiële stabiliteit te verwezenlijken en deposanten en crediteuren te beschermen. Een dergelijke beperking is meer in het bijzonder noodzakelijk om de bedrijfsvoering van instellingen te versterken en te vermijden dat instellingen een buitensporige groei vertonen of buitensporige risico's nemen zonder dat zij in staat zijn tegenslagen en verliezen op te vangen en hun kapitaalbasis te herstellen. De beperking is ook evenredig omdat alleen een preventief optreden kan garanderen dat afdoende voorzorgen worden genomen. Zij voldoet derhalve aan artikel 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

(18)Afwikkelingsplanning is een essentieel onderdeel van een doeltreffende afwikkeling. De autoriteiten moeten over alle informatie beschikken die nodig is om te plannen hoe de essentiële functies van een instelling of van een grensoverschrijdende groep van de rest van de bedrijfsactiviteiten kunnen worden gescheiden en kunnen worden overgedragen om het behoud en de voortzetting van essentiële functies te garanderen. De verplichting tot het opstellen van een afwikkelingsplan moet echter worden vereenvoudigd in het licht van de systeemrelevantie van de instelling of groep.

(19)Afwikkelingsautoriteiten moeten de bevoegdheid hebben om wijzigingen in de structuur en organisatie van instellingen of groepen te eisen teneinde praktische belemmeringen voor de toepassing van afwikkelingsinstrumenten weg te nemen en de afwikkelbaarheid van de betrokken entiteiten te waarborgen. Wegens de potentiële systeemrelevantie van alle instellingen is het voor het handhaven van de financiële stabiliteit van cruciaal belang dat autoriteiten over de mogelijkheid beschikken om elke instelling af te wikkelen. Om de in artikel 16 van het Handvest van de grondrechten vastgelegde vrijheid van ondernemerschap te respecteren, dient de manoeuvreerruimte van de autoriteiten te worden beperkt tot hetgeen noodzakelijk is om de structuur en bedrijfsactiviteiten van de instelling te vereenvoudigen met de uitsluitende bedoeling om de afwikkelbaarheid ervan te verbeteren. Elke maatregel die met dit doel wordt opgelegd, moet bovendien in overeenstemming zijn met het Unierecht. Maatregelen mogen niet direct of indirect discriminerend zijn op grond van nationaliteit en moeten gerechtvaardigd zijn door de doorslaggevende reden dat ze in het algemeen belang bij financiële stabiliteit worden uitgevoerd. Om te bepalen of een maatregel in het algemeen belang is genomen, moeten in het algemeen belang handelende afwikkelingsautoriteiten hun afwikkelingsdoelstellingen kunnen verwezenlijken zonder belemmeringen tegen te komen voor de toepassing van afwikkelingsinstrumenten of voor hun vermogen om de hun verleende bevoegdheden uit te oefenen. Bovendien mag een maatregel niet verder gaan dan minimaal noodzakelijk is om de doelstellingen te bereiken. Bij het bepalen van de te nemen maatregelen moeten de afwikkelingsautoriteiten rekening houden met de waarschuwingen en aanbevelingen van het Europees Comité voor systeemrisico's dat is opgericht bij Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico's 23 .

(20)De voorgestelde maatregelen voor het aanpakken of wegnemen van belemmeringen voor de afwikkelbaarheid van een instelling of groep mogen de instellingen niet beletten het in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgelegde vestigingsrecht uit te oefenen.

(21)Herstel- en afwikkelingsplannen mogen niet van buitengewone openbare financiële steun uitgaan of belastingbetalers aan het risico van verlies blootstellen. Toegang tot liquiditeitsfaciliteiten die van centrale banken, met inbegrip van noodliquiditeitsfaciliteiten, mag niet als buitengewone openbare financiële steun worden aangemerkt, op voorwaarde dat de instelling solvabel is op het ogenblik dat de liquiditeit wordt verstrekt en dat de liquiditeitsverstrekking geen deel uitmaakt van een ruimer steunpakket; dat de faciliteit volledig is gedekt met zekerheden waarop reductiefactoren zijn toegepast die de kwaliteit en marktwaarde van de gestelde zekerheden weerspiegelen; dat de centrale bank de begunstigde een strafrente in rekening brengt; en dat de maatregel op eigen initiatief van de centrale bank wordt genomen en, met name, niet door een tegengarantie van de staat wordt gedekt.

(22)De verlening van financiële steun door een entiteit van een grensoverschrijdende groep aan een andere entiteit van dezelfde groep wordt op dit moment beperkt door een aantal bepalingen in nationale wetten. Deze bepalingen zijn bedoeld om de crediteuren en aandeelhouders van elke entiteit te beschermen. Ze houden echter geen rekening met de onderlinge afhankelijkheid van de entiteiten van dezelfde groep of met het groepsbelang. Op internationaal niveau is alleen in bepaalde rechtsstelsels het concept van het groepsbelang door middel van jurisprudentie of rechtsregels nader uitgewerkt. Bij dit concept wordt niet alleen rekening gehouden met het belang van elke afzonderlijke groepsentiteit, maar ook met het indirecte belang dat elke groepsentiteit heeft bij het welvaren van de groep als geheel. Dit concept verschilt echter van lidstaat tot lidstaat en biedt niet de noodzakelijke rechtszekerheid. Het is daarom gepast om te bepalen onder welke voorwaarden financiële steun tussen entiteiten van een grensoverschrijdende bankgroep mag worden overgedragen met het oog op het waarborgen van de financiële stabiliteit van de groep als geheel. Financiële steun tussen groepsentiteiten dient op vrijwillige basis te worden verstrekt. Het verdient aanbeveling dat lidstaten de uitoefening van het recht van vestiging niet direct of indirect afhankelijk stellen van het bestaan van een overeenkomst om financiële steun te verlenen.

(23)Ter vrijwaring van de financiële stabiliteit is het belangrijk dat de bevoegde autoriteiten de verslechtering van de financiële en economische situatie van een instelling kunnen oplossen voordat de instelling het punt bereikt waarop de autoriteiten geen andere mogelijkheid meer hebben dan deze af te wikkelen. Daarom moeten de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid hebben om vroegtijdig in te grijpen, waaronder de bevoegdheid om het leidinggevend orgaan van een instelling door een bijzonder bestuurder te vervangen; op die manier kan druk op de betrokken instelling worden uitgeoefend om in een vroeg stadium maatregelen te nemen om de financiële soliditeit te herstellen en/of het bedrijf te reorganiseren om de levensvatbaarheid ervan te waarborgen. De taak van de bijzonder bestuurder dient erin te bestaan alle noodzakelijke maatregelen te treffen en oplossingen te bevorderen om de financiële positie van de instelling te herstellen. De aanstelling van de bijzonder bestuurder mag echter niet resulteren in een afwijking van eventuele rechten van aandeelhouders of eigenaars of van procedurele verplichtingen die bij het vennootschapsrecht van de Unie of de lidstaten zijn vastgesteld, en moet tevens stroken met de internationale verplichtingen van de Unie of de lidstaten op het gebied van de beleggersbescherming. De bevoegdheden inzake vroegtijdige interventie dienen ook de bevoegdheden te omvatten die al in Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen 24 zijn vastgesteld voor omstandigheden die niet worden gezien als vroegtijdige interventie, alsmede andere situaties die noodzakelijk worden geacht voor het herstel van de financiële soliditeit van een instelling.

(24)Het afwikkelingskader moet garanderen dat tijdig tot afwikkeling van een financiële instelling wordt overgegaan voordat zij balansmatig insolvent is en voordat alle aandelenkapitaal volledig is weggevaagd. De afwikkeling moet worden geïnitieerd voordat een onderneming niet langer levensvatbaar is of waarschijnlijk niet langer levensvatbaar zal zijn en andere maatregelen ontoereikend zijn gebleken om een faillissement te voorkomen. Het feit dat een instelling niet aan de vergunningvereisten voldoet, rechtvaardigt op zich geen afwikkeling, vooral indien de instelling nog steeds of waarschijnlijk nog steeds levensvatbaar is. Een instelling moet worden geacht failliet te gaan of waarschijnlijk failliet te gaan wanneer zij niet voldoet of niet zal voldoen aan de kapitaalvereisten om de vergunning te behouden, omdat zij verliezen heeft geleden of waarschijnlijk verliezen zal lijden die haar eigen vermogen geheel of vrijwel geheel zullen wegvagen; wanneer de activa van de instelling geringer zijn of zullen zijn dan haar passiva; wanneer de instelling niet in staat is of zal zijn aan haar verplichtingen te voldoen wanneer deze opeisbaar worden; of wanneer de instelling buitengewone openbare financiële steun nodig heeft. Het feit dat een instelling behoefte heeft aan noodliquiditeitssteun van een centrale bank, mag op zich geen omstandigheid zijn die voldoende aantoont dat de instelling niet in staat is of in de nabije toekomst niet in staat zal zijn aan haar verplichtingen te voldoen wanneer deze opeisbaar worden. Om de financiële stabiliteit te vrijwaren, met name in geval van een systeemkritisch liquiditeitstekort, mogen staatsgaranties met betrekking tot liquiditeitsfaciliteiten van centrale banken, dan wel staatsgaranties met betrekking tot nieuwe verplichtingen geen aanleiding geven tot activering van het afwikkelingskader, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan. De staatsgaranties dienen met name te worden goedgekeurd uit het oogpunt van de staatssteunregels en mogen geen deel uitmaken van een ruimer steunpakket, en het gebruik van de garanties dient strikt beperkt te zijn in de tijd. In beide gevallen moet de bank solvabel zijn.

(25)De bevoegdheden van afwikkelingsautoriteiten dienen ook te gelden voor holdings, zowel wanneer de holding failliet gaat of waarschijnlijk failliet gaat, als wanneer een dochterinstelling failliet gaat of waarschijnlijk failliet gaat. Ondanks het feit dat een holding eventueel niet failliet gaat of waarschijnlijk niet failliet gaat, dienen de bevoegdheden van afwikkelingsautoriteiten toch ook te gelden voor de holding wanneer een of meer dochterkredietinstellingen of beleggingsondernemingen aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoen en de toepassing van afwikkelingsinstrumenten en –bevoegdheden ten aanzien van de holding noodzakelijk is voor de afwikkeling van een of meer dochterondernemingen ervan of voor de afwikkeling van de groep als geheel.

(26)Als een instelling failliet gaat of waarschijnlijk failliet gaat, moeten de nationale autoriteiten kunnen beschikken over een minimale set geharmoniseerde afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden. Het gebruik daarvan moet gebonden zijn aan gemeenschappelijke voorwaarden, doelstellingen en algemene beginselen. Zodra de afwikkelingsautoriteit heeft besloten de instelling in staat van afwikkeling te verklaren, dienen normale insolventieprocedures uitgesloten te zijn. De lidstaten dienen in staat te zijn de afwikkelingsautoriteiten nog met andere bevoegdheden en instrumenten toe te rusten dan die waarmee zij krachtens deze richtlijn zijn toegerust. Bij het gebruik van deze andere instrumenten en bevoegdheden moeten echter de bij deze richtlijn vastgestelde afwikkelingsbeginselen en –doelstellingen in acht worden genomen. Het gebruik van deze instrumenten en bevoegdheden mag in het bijzonder geen afbreuk doen aan de doeltreffende afwikkeling van grensoverschrijdende groepen en dient te garanderen dat aandeelhouders verliezen dragen.

(27)Om moreel risico (moral hazard) te voorkomen, moet een insolvente instelling de markt kunnen verlaten, ongeacht de grootte en verwevenheid, zonder daarmee het systeem te verstoren. Een faillerende instelling moet in beginsel volgens een normale insolventieprocedure worden geliquideerd. Liquidatie volgens de normale insolventieprocedure kan echter de financiële stabiliteit in gevaar brengen, de verlening van essentiële diensten verstoren en de bescherming van deposanten aantasten. In dergelijke gevallen is het in het algemeen belang om afwikkelingsinstrumenten toe te passen. De afwikkeling moet dus tot doel hebben de continuïteit van essentiële financiële diensten te waarborgen, de stabiliteit van het financiële stelsel te handhaven, het moreel risico te verkleinen door het beroep van faillerende instellingen op openbare financiële steun zoveel mogelijk te beperken, en de deposanten te beschermen.

(28)De liquidatie van een insolvente instelling volgens een normale insolventieprocedure moet altijd worden overwogen voordat kan worden besloten de instelling als going concern te handhaven. Voor zover zulks mogelijk is, mag een insolvente instelling alleen als going concern worden gehandhaafd met gebruik van particuliere middelen. Dat doel kan worden verwezenlijkt door verkoop aan of fusie met een koper uit de particuliere sector, door afschrijving van de passiva van de instelling, dan wel door omzetting van de schuld in eigen vermogen om een herkapitalisatie te bewerkstelligen.

(29)Bij het toepassen van afwikkelingsinstrumenten en het uitoefenen van afwikkelingsbevoegdheden moeten de afwikkelingsautoriteiten ervoor zorgen dat de aandeelhouders en crediteuren een passend aandeel van de verliezen dragen, dat het bestuur wordt vervangen, dat de kosten van de afwikkeling van de instelling zoveel mogelijk worden beperkt, en dat alle crediteuren van een insolvente instelling die tot dezelfde categorie behoren op dezelfde manier worden behandeld. Als verlening van staatssteun deel uitmaakt van de afwikkelingsinstrumenten, moeten de interventies aan de relevante staatssteunregels worden getoetst. Er kan onder meer van staatssteun sprake zijn wanneer afwikkelingsfondsen of depositogarantiefondsen helpen bij de afwikkeling van faillerende instellingen.

(30)De beperkingen van de rechten van aandeelhouders en crediteuren moeten in overeenstemming zijn met artikel 52 van het Handvest van de grondrechten. De afwikkelingsinstrumenten dienen daarom alleen te worden toegepast op instellingen die failliet gaan of waarschijnlijk failliet gaan, en alleen wanneer zulks noodzakelijk is om de doelstelling van financiële stabiliteit in het algemeen belang na te streven. Afwikkelingsinstrumenten dienen met name te worden toegepast wanneer de instelling niet volgens een normale insolventieprocedure kan worden geliquideerd zonder het financiële stelsel te destabiliseren, wanneer de maatregelen noodzakelijk zijn om de snelle overdracht en continuïteit van systeemkritische functies te verzekeren, en wanneer er geen redelijk vooruitzicht is op een alternatieve oplossing vanuit de particuliere sector, zoals onder meer een zodanige kapitaalverhoging door de bestaande aandeelhouders of door een derde dat de levensvatbaarheid van de instelling volledig wordt hersteld.

(31)Er mag niet onevenredig worden ingegrepen in de eigendomsrechten. Getroffen aandeelhouders en crediteuren mogen bijgevolg geen grotere verliezen lijden dan de verliezen die zij zouden hebben geleden mocht de instelling zijn geliquideerd op het moment dat het afwikkelingsbesluit is genomen. In geval van een gedeeltelijke overdracht van activa van een instelling in afwikkeling aan een particuliere koper of aan een brugbank, dient het resterende deel van de instelling in afwikkeling volgens een normale insolventieprocedure te worden geliquideerd. Om de nog in de liquidatieprocedure van de instelling verwikkelde aandeelhouders en crediteuren te beschermen, dienen zij het recht te hebben om ter betaling van hun vorderingen in het kader van de liquidatieprocedure niet minder te ontvangen dan het bedrag dat zij naar schatting zouden hebben teruggekregen indien de gehele instelling volgens de normale insolventieprocedure zou zijn geliquideerd.

(32)Ter bescherming van het recht van aandeelhouders en crediteuren om niet minder te ontvangen dan wat zij bij een normale insolventieprocedure zouden ontvangen, moeten duidelijke verplichtingen worden vastgelegd wat de waardering van de activa en passiva van de instelling betreft en moet voldoende tijd worden gelaten om zich een juist oordeel te vormen van de behandeling die zij zouden hebben genoten mocht de instelling volgens een normale insolventieprocedure zijn geliquideerd. Er moet worden voorzien in de mogelijkheid om reeds in de vroegtijdige-interventiefase met een dergelijke waardering te beginnen. Voordat een afwikkelingsmaatregel wordt genomen, moet een raming worden gemaakt van de waarde van de activa en passiva van de instelling en tevens worden ingeschat hoe aandeelhouders en crediteuren in het kader van een normale insolventieprocedure zouden worden behandeld. Een dergelijke waardering mag alleen samen met het afwikkelingsbesluit aan een rechterlijke toetsing worden onderworpen. Daarnaast zou het verplicht moeten zijn dat na de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten een vergelijking wordt gemaakt tussen de behandeling die aandeelhouders en crediteuren daadwerkelijk hebben genoten en de behandeling die zij in het kader van een normale insolventieprocedure zouden hebben genoten. Indien blijkt dat aandeelhouders en crediteuren ter betaling van hun vorderingen minder hebben ontvangen dan het bedrag dat zij in het kader van een normale insolventieprocedure zouden hebben ontvangen, dan zouden zij recht moeten hebben op de betaling van het verschil. Anders dan bij de waardering die vóór de afwikkelingsmaatregel plaatsvindt, dient het mogelijk te zijn deze vergelijking los van het afwikkelingsbesluit te betwisten. De lidstaten dienen vrij te kunnen beslissen over de procedure om aandeelhouders en crediteuren voor een eventueel vastgesteld verschil in behandeling te vergoeden. Een dergelijk eventueel verschil dient te worden betaald door de overeenkomstig deze richtlijn opgezette financieringsregelingen.

(33)Het is belangrijk dat de verliezen bij het faillissement van de instelling worden onderkend. Het leidend beginsel voor de waardering van activa en passiva van faillerende instellingen moet hun marktwaarde zijn op het moment dat de afwikkelingsinstrumenten worden toegepast, voor zover de markten correct functioneren. Als de markten in belangrijke mate verstoord zijn, kan de waardering worden uitgevoerd aan de hand van de naar behoren gerechtvaardigde economische waarde van de activa en passiva op lange termijn. In spoedeisende situaties moet het mogelijk zijn dat de afwikkelingsautoriteiten een snelle waardering uitvoeren van de activa of passiva van een faillerende instelling. Deze waardering dient voorlopig te zijn en te gelden totdat er een onafhankelijke waardering is uitgevoerd.

(34)Snelle maatregelen zijn nodig om het marktvertrouwen in stand te houden en besmetting zoveel mogelijk te beperken. Zodra wordt geconstateerd dat een instelling failliet gaat of waarschijnlijk failliet gaat, moeten de afwikkelingsautoriteiten onverwijld passende maatregelen nemen. In het licht van de omstandigheden waaronder het faillissement van een instelling kan plaatsvinden, en in het bijzonder rekening houdend met de mogelijke spoedeisendheid van de situatie, dienen de afwikkelingsautoriteiten in staat te zijn afwikkelingsmaatregelen te nemen zonder verplicht te zijn eerst van vroegtijdige-interventiebevoegdheden gebruik te maken.

(35)De afwikkelingsinstrumenten dienen te worden toegepast voordat er van een eventuele kapitaalinjectie vanuit de publieke sector of van vergelijkbare buitengewone openbare financiële steun aan een instelling sprake is. Dit mag echter geen belemmering vormen voor de aanwending van middelen van de depositogarantiestelsels of van de afwikkelingsfondsen voor de financiering van afwikkelingen. In dit verband moet het beroep op buitengewone openbare financiële steun of afwikkelingsfondsen, met inbegrip van depositogarantiefondsen, om de afwikkeling van faillerende instellingen te ondersteunen, aan de relevante staatssteunregels worden getoetst.

(36)De afwikkelingsinstrumenten moeten ook de verkoop van de onderneming aan een particuliere koper, het opzetten van een bruginstelling, de afsplitsing van de goede van de slechte activa van de faillerende instelling en de inbreng van de particuliere sector in de faillerende instelling omvatten.

(37)Indien de afwikkelingsinstrumenten zijn gebruikt om de systeemkritische diensten of levensvatbare bedrijfsactiviteiten van een instelling aan een solide entiteit, zoals een koper uit de particuliere sector of een bruginstelling, over te dragen, moet de rest van de instelling binnen een passend tijdskader worden geliquideerd, rekening houdend met de eventuele noodzaak van de failliete instelling om diensten of steun te verlenen om de koper of bruginstelling in staat te stellen de door middel van die overdracht verworven activiteiten of diensten te verrichten.

(38)Het instrument van verkoop van de onderneming moet de autoriteiten in staat stellen de instelling of delen van de bedrijfsactiviteiten daarvan aan een of meer kopers te verkopen, zonder toestemming van de aandeelhouders. Wanneer het instrument van verkoop van de onderneming wordt toegepast, dienen de autoriteiten volgens een open, transparante en niet-discriminerende procedure regelingen voor de verkoop van de betrokken instelling of een deel van haar bedrijfsactiviteiten te treffen en er tegelijkertijd naar te streven de verkoopprijs zoveel mogelijk te maximaliseren.

(39)Ter bescherming van het recht van aandeelhouders en crediteuren om niet minder te ontvangen dan wat zij bij een normale insolventieprocedure zouden ontvangen, moeten alle opbrengsten van een gedeeltelijke overdracht van activa aan de instelling onder afwikkeling toevallen. Ingeval alle aandelen of alle activa, rechten en verplichtingen van de instelling worden overgedragen, dienen alle opbrengsten van de overdracht aan de aandeelhouders van de failliete instelling toe te vallen. Bij de berekening dienen de uit het faillissement van de instelling en uit het afwikkelingsproces voortvloeiende kosten van de opbrengsten te worden afgetrokken.

(40)Om tijdig tot de verkoop van de onderneming te kunnen overgaan en de financiële stabiliteit te vrijwaren, dient de beoordeling van de koper van een gekwalificeerde deelneming in afwijking van de bij Richtlijn 2006/48/EG vastgestelde termijnen onmiddellijk plaats te vinden.

(41)Voordat het instrument van verkoop van de onderneming wordt toegepast, zal de informatie die op het op de markt brengen van een failliete instelling en op de onderhandelingen met potentiële kopers betrekking heeft, waarschijnlijk systeemrelevant zijn. Om de financiële stabiliteit te waarborgen, is het van belang dat de openbaarmaking van dergelijke informatie, zoals vereist bij Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik) 25 , gedurende de tijd die nodig is om de afwikkeling van de instelling te plannen en structureren kan worden uitgesteld in overeenstemming met de uitstellen die op grond van de marktmisbruikregeling zijn toegestaan.

(42)Als een instelling die onder de zeggenschap van de afwikkelingsautoriteit staat, dient een bruginstelling hoofdzakelijk om ervoor te zorgen dat de essentiële financiële dienstverlening aan de cliënten van de insolvente instelling verzekerd blijft en dat de essentiële financiële activiteiten worden voortgezet. De bruginstelling moet als een levensvatbaar going concern worden geëxploiteerd en zo snel mogelijk weer op de markt worden gebracht of worden geliquideerd indien zij niet levensvatbaar is.

(43)Het instrument van afsplitsing van activa moet de autoriteiten in staat stellen dubieuze of probleemactiva over te dragen aan een afzonderlijk vehikel. Dit instrument mag alleen worden gebruikt in combinatie met andere instrumenten om een onbedoeld concurrentievoordeel voor de faillerende instelling te vermijden.

(44)Een doeltreffende afwikkelingsregeling moet de kosten van de afwikkeling van een faillerende instelling die door de belastingbetalers worden gedragen, zoveel mogelijk beperken. Zij dient er tevens voor te zorgen dat grote en systeemrelevante instellingen kunnen worden afgewikkeld zonder dat zulks de financiële stabiliteit in gevaar brengt. Het instrument van de inbreng van de particuliere sector bereikt die doelstelling door ervoor te zorgen dat de aandeelhouders en crediteuren van de instelling passende verliezen lijden en een passend deel van die kosten dragen. Te dien einde heeft de Raad voor financiële stabiliteit aanbevolen wettelijke schuldafschrijvingsbevoegdheden in het afwikkelingskader op te nemen als extra mogelijkheid die in combinatie met andere afwikkelingsinstrumenten kan worden aangewend.

(45)Om ervoor te zorgen dat afwikkelingsautoriteiten de noodzakelijke flexibiliteit hebben om in diverse omstandigheden verliezen aan crediteuren toe te rekenen, verdient het aanbeveling dat deze autoriteiten het instrument van de inbreng van de particuliere sector kunnen toepassen zowel wanneer het de bedoeling is de faillerende instelling als going concern af te wikkelen indien er een realistisch vooruitzicht is dat de levensvatbaarheid van de instelling kan worden hersteld, als wanneer systeemkritische diensten aan een bruginstelling worden overgedragen en de activiteiten van het resterende deel van de instelling worden gestaakt en de instelling wordt geliquideerd.

(46)Indien het instrument van de inbreng van de particuliere sector wordt toegepast met de bedoeling het kapitaal van de faillerende instelling te herstellen zodat deze als going concern actief kan blijven, moet de afwikkeling door middel van inbreng van de particuliere sector altijd vergezeld gaan van een vervanging van het bestuur en een daarop aansluitende zodanige herstructurering van de instelling en haar activiteiten dat de redenen voor het faillissement worden aangepakt. Deze herstructurering moet worden verwezenlijkt via de tenuitvoerlegging van een bedrijfssaneringsplan. In voorkomend geval dienen dergelijke plannen verenigbaar te zijn met het herstructureringsplan dat instellingen krachtens de staatssteunregels van de Unie bij de Commissie moeten indienen. Naast de maatregelen die gericht zijn op het herstellen van de levensvatbaarheid op lange termijn van de instelling dient het plan met name ook de maatregelen te bevatten waarmee het volgende wordt beoogd: de steun zoveel mogelijk te beperken, de lasten te verdelen en de concurrentieverstoringen binnen de perken te houden.

(47)Het is niet gepast om het instrument van de inbreng van de particuliere sector toe te passen op vorderingen voor zover die gedekt zijn, een onderpand hebben of anderszins zijn gegarandeerd. Om ervoor te zorgen dat het instrument van de inbreng van de particuliere sector doeltreffend is en zijn doelstellingen bereikt, is het echter wenselijk dat het kan worden toegepast op een zo breed mogelijk scala aan ongedekte verplichtingen van een faillerende instelling. Het is niettemin passend om bepaalde soorten ongedekte passiva van het toepassingsgebied van het instrument van de inbreng van de particuliere sector uit te sluiten. Met het oog op de openbare orde en de doeltreffende afwikkeling moet het instrument van de inbreng van de particuliere sector niet worden toegepast op deposito’s die op grond van Richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels 26 beschermd zijn, op verplichtingen jegens werknemers van de faillerende instelling of op commerciële vorderingen die betrekking hebben op goederen en diensten die nodig zijn voor het dagelijks functioneren van de instelling.

(48)Deposanten met deposito's die door het depositogarantiestelsel zijn gewaarborgd, mogen niet onder de toepassing van het instrument van de inbreng van de particuliere sector vallen. Het depositogarantiestelsel draagt echter bij tot de financiering van het afwikkelingsproces voor zover dat noodzakelijk zou zijn geweest om de deposanten schadeloos te stellen. De uitoefening van de bevoegdheid om een inbreng van de particuliere sector te eisen, zou er immers voor zorgen dat deposanten toegang tot hun deposito's blijven hebben, wat de belangrijkste reden is waarom depositogarantiestelsels zijn opgezet. Mocht in dergelijke gevallen niet in de betrokkenheid van deze stelsels zijn voorzien, dan zou dat een ongerechtvaardigd voordeel betekenen ten opzichte van de rest van de crediteuren die wel door de uitoefening van de bevoegdheden van de afwikkelingsautoriteit worden geraakt.

(49)Algemeen genomen moeten de afwikkelingsautoriteiten het instrument van de inbreng van de particuliere sector op zodanige wijze toepassen dat de gelijke behandeling van de crediteuren en de wettelijke rangorde van vorderingen volgens het toepasselijke insolventierecht worden gerespecteerd. Verliezen moeten eerst door instrumenten van het toetsingsvermogen worden opgevangen en op aandeelhouders worden verhaald, ofwel door de intrekking van aandelen, ofwel door ernstige verwatering. Wanneer deze instrumenten niet volstaan, moet de achtergestelde schuld worden omgezet of afgeschreven. Ten slotte dienen de niet-achtergestelde verplichtingen te worden omgezet of afgeschreven indien de achtergestelde categorieën allemaal volledig zijn afgeschreven.

(50)Om te vermijden dat instellingen hun passiva zodanig structureren dat afbreuk wordt gedaan aan de doeltreffendheid van het instrument van de inbreng van de particuliere sector, verdient het aanbeveling voor te schrijven dat de instellingen te allen tijde moeten beschikken over een bepaald totaalbedrag aan eigen vermogen, achtergestelde schuld en niet-achtergestelde verplichtingen dat onder het instrument van de inbreng van de particuliere sector valt. Dat bedrag dient te worden uitgedrukt als percentage van de totale passiva van de instelling die voor de toepassing van Richtlijn 2006/48/EG of Richtlijn 2006/49/EG niet als eigen vermogen worden aangemerkt. Afwikkelingsautoriteiten moeten ook kunnen eisen dat dit percentage geheel of gedeeltelijk uit eigen vermogen en achtergestelde schuld is samengesteld.

(51)De lidstaten moeten ervoor zorgen dat aanvullend tier 1- en tier 2-kapitaalinstrumenten de verliezen volledig opvangen op het moment van niet-levensvatbaarheid van de uitgevende instelling. Afwikkelingsautoriteiten moeten dan ook verplicht zijn die instrumenten volledig af te schrijven, dan wel ze in tier 1-kernkapitaalinstrumenten om te zetten op het moment van niet-levensvatbaarheid en voordat er een andere afwikkelingsmaatregel wordt genomen. Voor die doeleinden moet het moment van niet-levensvatbaarheid worden opgevat als het moment waarop de relevante nationale autoriteit vaststelt dat de instelling aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoet of het moment waarop de autoriteit besluit dat de instelling ophoudt levensvatbaar te zijn zonder de afschrijving van deze kapitaalinstrumenten. Het feit dat de instrumenten in de door deze richtlijn voorgeschreven omstandigheden door autoriteiten moeten worden afgeschreven of omgezet, moet in de voorwaarden voor het instrument worden erkend en in een eventuele prospectus of aanbiedingsdocumenten die in verband met de instrumenten worden gepubliceerd of verstrekt.

(52)Doordat het instrument van de inbreng van de particuliere sector de instelling als going concern handhaaft, zou de waarde van de vorderingen van de crediteuren worden gemaximaliseerd, zal de marktzekerheid worden bevorderd en zullen de tegenpartijen worden gerustgesteld. Om beleggers en marktpartijen gerust te stellen en het effect ervan zoveel mogelijk te beperken, mag de toepassing van het instrument van de inbreng van de particuliere sector pas vanaf 1 januari 2018 zijn toegestaan.

(53)De afwikkelingsautoriteiten moeten alle juridische bevoegdheden hebben die, in diverse combinaties, bij het inzetten van de afwikkelingsinstrumenten kunnen worden uitgeoefend. Hiertoe behoren de bevoegdheden om aandelen, activa, rechten of verplichtingen van een faillerende instelling over te dragen aan een andere entiteit zoals een andere instelling of een bruginstelling; bevoegdheden om aandelen af te schrijven of in te trekken, of schulden van een faillerende instelling af te schrijven of om te zetten; de bevoegdheid om het bestuur te vervangen en de bevoegdheid om de betaling van schuldvorderingen tijdelijk op te schorten. Er kan ook behoefte zijn aan andere bevoegdheden, zoals de bevoegdheid om van andere onderdelen van de groep te eisen dat zij de continuïteit van essentiële diensten garanderen.

(54)Het is niet nodig exact voor te schrijven hoe de afwikkelingsautoriteiten in de insolvente instelling moeten ingrijpen. De afwikkelingsautoriteiten moeten de keuze hebben tussen het overnemen van de zeggenschap door middel van een rechtstreekse interventie in de instelling of door middel van een bestuursmaatregel. Zij dienen op basis van de omstandigheden van de zaak te beslissen. In dit stadium lijkt het niet nodig één model op te leggen om een efficiënte samenwerking tussen de lidstaten te bewerkstelligen.

(55)Het afwikkelingskader moet procedurele vereisten omvatten om ervoor te zorgen dat de afwikkelingsmaatregelen naar behoren worden gemeld en openbaar worden gemaakt. Aangezien de informatie die de afwikkelingsautoriteiten en hun professionele adviseurs tijdens de afwikkelingsprocedure verkrijgen naar alle waarschijnlijk gevoelig is, moet vóór de openbaarmaking van het afwikkelingsbesluit voor deze informatie evenwel een effectieve geheimhoudingsplicht gelden.

(56)De nationale autoriteiten moeten de volgende aanvullende bevoegdheden hebben om de effectiviteit van de overdracht van aandelen of schuldinstrumenten en activa, rechten en verplichtingen te garanderen: de bevoegdheid om rechten van derden die uit de overgedragen instrumenten of activa voortvloeien te annuleren, de bevoegdheid om contracten af te dwingen en de bevoegdheid om de continuïteit van regelingen ten aanzien van de ontvanger van de overgedragen instrumenten en activa te waarborgen. Er mag echter geen afbreuk worden gedaan aan de rechten van werknemers om een arbeidsovereenkomst te beëindigen. Ook het recht van een partij om een contract te beëindigen om andere redenen dan alleen de vervanging van de faillerende instelling door de nieuwe instelling, moet onverlet worden gelaten. De afwikkelingsautoriteiten moeten ook de aanvullende bevoegdheid hebben om van de rest van de instelling, die volgens de normale insolventieprocedure wordt geliquideerd, te eisen dat deze de diensten levert die nodig zijn om de instelling waaraan activa of aandelen uit hoofde van de toepassing van het instrument van verkoop van de onderneming of het instrument van de bruginstelling zijn overgedragen, in staat te stellen haar bedrijfsactiviteiten uit te voeren.

(57)Overeenkomstig artikel 47 van het Handvest van de grondrechten hebben de betrokken partijen recht op een eerlijk proces en recht op een doeltreffende voorziening in rechte tegen de maatregelen die op hen van invloed zijn. De besluiten die door de afwikkelingsautoriteiten worden genomen, moeten derhalve een rechterlijke toetsing ondergaan. Daar het de bedoeling is dat deze richtlijn op bijzonder spoedeisende situaties betrekking heeft, en daar de opschorting van een besluit van de afwikkelingsautoriteiten de continuïteit van essentiële functies kan belemmeren, is het noodzakelijk dat geen enkele indiening van een herzieningsverzoek en geen enkele uitspraak in kort geding een opschortend effect kan hebben op de afdwinging van afwikkelingsbesluiten. Om derden te beschermen die activa, rechten en verplichtingen van de instelling in afwikkeling hebben gekocht uit hoofde van de uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden door de autoriteiten en om de stabiliteit van de financiële markten te waarborgen, dient de rechterlijke toetsing bovendien elke administratieve handeling of transactie die op basis van een geannuleerd besluit heeft plaatsgevonden, onverlet te laten. De rechtsmiddelen voor een onrechtmatig besluit dienen derhalve beperkt te blijven tot de toekenning van schadevergoeding aan de getroffen personen.

(58)Het is in het belang van een efficiënte afwikkeling en om rechtsbevoegdheidsconflicten te voorkomen dat er geen normale insolventieprocedure voor de faillerende instelling mag worden geopend of voortgezet zolang de afwikkelingsautoriteit haar afwikkelingsbevoegdheden uitoefent of de afwikkelingsinstrumenten toepast. Het is ook nuttig en noodzakelijk om bepaalde contractuele verplichtingen gedurende een beperkte periode op te schorten om de afwikkelingsautoriteit de tijd te geven de afwikkelingsinstrumenten in de praktijk te brengen.

(59)Teneinde de afwikkelingsautoriteiten bij het overdragen van de activa en passiva aan een koper uit de particuliere sector of een bruginstelling voldoende tijd te gunnen om na te gaan welke contracten moeten worden overgedragen, is het raadzaam evenredige beperkingen in te stellen op de rechten van tegenpartijen om financiële contracten voortijdig, versneld of anderszins te beëindigen voordat de overdracht heeft plaatsgevonden. Een dergelijke beperking is nodig om de autoriteiten de gelegenheid te bieden een goed beeld te krijgen van de balans van de faillerende instelling, zonder de wijzigingen in waarde en bereik die grootschalige uitoefening van beëindigingsrechten met zich mee zou brengen. Om zo weinig mogelijk in te grijpen in de contractuele rechten van tegenpartijen, mag de beperking van de beëindigingsrechten alleen worden toegepast met betrekking tot de afwikkelingsmaatregel en moeten de beëindigingsrechten die voortvloeien uit een andere wanbetaling, zoals onder meer het niet betalen of niet bijstorten bij onvoldoende marge, blijven bestaan.

(60)Om legitieme kapitaalmarktregelingen te behouden in geval van een overdracht van sommige, maar niet alle activa, rechten en verplichtingen van een faillerende instelling, is het raadzaam in waarborgen te voorzien om te voorkomen dat gekoppelde verplichtingen, rechten en contracten worden gesplitst. Een dergelijke beperking op selectiepraktijken met betrekking tot gekoppelde contracten moet ook gelden voor contracten met dezelfde tegenpartij die gedekt zijn door zekerheidsregelingen, financiëlezekerheidsovereenkomsten die tot overdracht van eigendom/gerechtigdheid leiden, verrekeningsovereenkomsten, overeenkomsten tot verrekening met vervroegde vervaldatum en gestructureerde financieringsregelingen. Ingeval de waarborg van toepassing is, moeten de afwikkelingsautoriteiten verplicht zijn alle gekoppelde contracten binnen een beschermde regeling over te dragen of ze allemaal bij de failliete restbank te laten. Deze waarborgen moeten garanderen dat de kapitaalvereisten die voor de toepassing van Richtlijn 2006/48/EG voor door een verrekeningsovereenkomst gedekte posities gelden, onverlet worden gelaten.

(61)Wanneer afwikkelingsautoriteiten voornemens zijn een reeks gekoppelde contracten over te dragen en deze overdracht niet voor alle tot de reeks behorende contracten rechtsgeldig kan zijn omdat sommige onder de contracten vallende rechten of verplichtingen aan het recht van een grondgebied buiten de Unie onderworpen zijn, mag de overdracht niet plaatsvinden. Elke overdracht die in strijd met deze regel plaatsvindt, dient nietig te zijn.

(62)Door ervoor te zorgen dat afwikkelingsautoriteiten dezelfde instrumenten en bevoegdheden tot hun beschikking hebben, wordt gecoördineerd optreden in geval van een faillissement van een grensoverschrijdende groep gemakkelijker gemaakt, maar er lijken toch verdere maatregelen nodig te zijn om de samenwerking te bevorderen en gefragmenteerde nationale reacties te vermijden. Afwikkelingsautoriteiten moeten ertoe worden verplicht elkaar te raadplegen bij de afwikkeling van verbonden entiteiten en samen te werken in afwikkelingscolleges teneinde een afwikkelingsregeling voor de hele groep overeen te komen. Afwikkelingscolleges moeten worden ingesteld rond de kern van de bestaande toezichtcolleges door er afwikkelingsautoriteiten in op te nemen en, in voorkomend geval, door er ministeries van Financiën bij te betrekken voor groepsentiteiten. In geval van een crisis moet het afwikkelingscollege een forum bieden voor de uitwisseling van informatie en de coördinatie van afwikkelingsmaatregelen.

(63)Bij de afwikkeling van grensoverschrijdende groepen dient een evenwicht te worden nagestreefd tussen, enerzijds, de behoefte aan procedures die met de spoedeisendheid van de situatie rekening houden en efficiënte, billijke en tijdige oplossingen voor de groep als geheel mogelijk maken en, anderzijds, de noodzaak om de financiële stabiliteit te vrijwaren in alle lidstaten waar de groep actief is. De verschillende afwikkelingsautoriteiten dienen van gedachten te wisselen in het afwikkelingscollege. De afwikkelingsmaatregelen die de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau voorstelt, moeten in het kader van de groepsafwikkelingsplannen tussen de verschillende nationale afwikkelingsautoriteiten worden voorbereid en besproken. Afwikkelingscolleges dienen de standpunten te vertolken van de afwikkelingsautoriteiten van alle lidstaten waar de groep actief is, teneinde het nemen van snelle en gezamenlijke besluiten zoveel mogelijk te faciliteren. In afwikkelingsmaatregelen van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau dient steeds rekening te worden gehouden met het effect ervan op de financiële stabiliteit in de lidstaten waar de groep actief is. Dit moet worden gegarandeerd door de afwikkelingsautoriteiten van de lidstaat waar een dochteronderneming gevestigd is, de mogelijkheid te bieden verzet aan te tekenen tegen de besluiten van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, niet alleen op grond van de gepastheid van afwikkelingsmaatregelen, maar ook op grond van de noodzaak om de financiële stabiliteit in de betrokken lidstaat te vrijwaren. Alle geschillen, onder meer ook die met betrekking tot de vraag of de financiële stabiliteit in alle verschillende lidstaten waar de groep actief is, afdoende is gevrijwaard, dienen door de EBA te worden geregeld. De EBA dient er met name voor te zorgen dat in de uiteindelijke beslissing over de te nemen afwikkelingsmaatregel voldoende rekening wordt gehouden met het belang van alle afwikkelingsautoriteiten bij de vrijwaring van de financiële stabiliteit in de Unie en in alle lidstaten waar de groep actief is.

(64)De opstelling van een groepsafwikkelingsregeling zou moeten bijdragen aan een gecoördineerde afwikkeling waarbij de kans groter is dat het beste resultaat voor alle instellingen van een groep wordt bereikt. De groepsafwikkelingsregeling dient te worden voorgesteld door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau en dient bindend te zijn voor de leden van het afwikkelingscollege. Nationale afwikkelingsautoriteiten die het niet eens zijn met de regeling, moeten de mogelijkheid hebben de zaak aan de EBA voor te leggen. De EBA moet in de mogelijkheid worden gesteld om het meningsverschil te regelen op basis van een beoordeling of een onafhankelijk optreden van de betrokken lidstaat noodzakelijk is om redenen van nationale financiële stabiliteit, rekening houdend met het effect van dat optreden op de financiële stabiliteit in andere lidstaten en met de maximalisatie van de waarde van de groep als geheel.

(65)In het kader van een groepsafwikkelingsregeling moeten nationale autoriteiten worden uitgenodigd hetzelfde instrument toe te passen op rechtspersonen die aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoen. De nationale autoriteiten zouden niet bevoegd mogen zijn om zich te verzetten tegen afwikkelingsinstrumenten die op groepsniveau worden toegepast en die onder de verantwoordelijkheid van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau vallen, zoals toepassing van het instrument van de brugbank op het niveau van de moederonderneming, verkoop van activa van de moederkredietinstelling en schuldomzetting op het niveau van de moederonderneming. De afwikkelingsautoriteiten op groepsniveau moeten ook de bevoegdheid hebben om het instrument van de bruginstelling op groepsniveau toe te passen (in voorkomend geval, met inbegrip van regelingen voor de lastenverdeling) om een groep als geheel te stabiliseren. Het eigendom van dochterondernemingen kan aan de bruginstelling worden overgedragen met het oog op een latere verkoop ervan, in zijn geheel of afzonderlijk, als de marktomstandigheden gunstig zijn. Daarnaast moet de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau de bevoegdheid hebben om het instrument van de inbreng van de particuliere sector op het niveau van de moederonderneming toe te passen.

(66)Doeltreffende afwikkeling van internationaal actieve instellingen en groepen vereist samenwerkingsovereenkomsten tussen de Unie en afwikkelingsautoriteiten van derde landen. De samenwerking zal worden bevorderd als de afwikkelingsregelingen van derde landen op de gemeenschappelijke beginselen en benaderingen zijn gebaseerd die momenteel door de Raad voor financiële stabiliteit en de G20 worden ontwikkeld. Met dat doel voor ogen dient de EBA overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 administratieve kaderregelingen te ontwikkelingen en aan te gaan met autoriteiten van derde landen, en dienen de nationale autoriteiten bilaterale regelingen te sluiten die zoveel mogelijk in de lijn liggen van de EBA-kaderregelingen. Het treffen van deze regelingen tussen de nationale autoriteiten die voor het beheer van het faillissement van wereldwijde ondernemingen verantwoordelijk zijn, moet een manier zijn om een doeltreffende planning, besluitvorming en coördinatie met betrekking tot internationale groepen te garanderen. De EBA dient ook te worden belast met de erkenning van door afwikkelingsautoriteiten van derde landen getroffen maatregelen. De lidstaten dienen verantwoordelijk te zijn voor de tenuitvoerlegging van de erkenningsbesluiten van de EBA.

(67)Zowel met betrekking tot dochterondernemingen van groepen in de Unie of derde landen, als met betrekking tot bijkantoren van instellingen in de Unie of derde landen moet worden samengewerkt. Dochterondernemingen van groepen uit derde landen zijn ondernemingen die in de Unie zijn gevestigd en derhalve volledig onderworpen zijn aan het Unierecht, met inbegrip van de afwikkelingsinstrumenten waarin deze richtlijn voorziet. Het is echter noodzakelijk dat lidstaten het recht behouden de afwikkelingsmaatregelen ook toe te passen op bijkantoren van instellingen met hoofdkantoor in derde landen wanneer de erkenning en toepassing van procedures van derde landen met betrekking tot een bijkantoor de financiële stabiliteit in de Unie in gevaar zou brengen, of wanneer deposanten uit de Unie niet op dezelfde wijze als deposanten uit derde landen zouden worden behandeld. Om die redenen dient de EBA het recht te hebben om, na overleg met de nationale afwikkelingsautoriteiten, te weigeren procedures van derde landen met betrekking tot bijkantoren in de Unie van instellingen uit derde landen te erkennen.

(68)Er zijn omstandigheden waarin de doeltreffendheid van de toegepaste afwikkelingsinstrumenten afhankelijk kan zijn van de beschikbaarheid van kortetermijnfinanciering voor de instelling of een bruginstelling, de verlening van garanties aan potentiële kopers of de verstrekking van kapitaal aan de bruginstelling. Onverminderd de rol van de centrale banken om het financiële stelsel ook in tijden van stress van liquiditeiten te voorzien, is het belangrijk dat lidstaten financieringsregelingen opzetten om te vermijden dat de daartoe benodigde middelen uit de nationale begrotingen moeten komen. Het moet de financiële sector als geheel zijn die de stabilisatie van het financiële stelsel financiert.

(69)In beginsel moeten voorafgaand aan en onafhankelijk van elke afwikkelingsmaatregel bijdragen van de sector worden geïnd. Als de financiering vooraf onvoldoende is om de verliezen of kosten te dekken die uit het gebruik van de financieringsregelingen voortvloeien, moeten er aanvullende bijdragen worden geïnd om de extra kosten of verliezen te dragen.

(70)Om een kritische massa te bereiken en de procyclische effecten te vermijden die zich zouden voordoen indien financieringsregelingen bij een systeemcrisis uitsluitend op achteraf te betalen bijdragen aangewezen zouden zijn, is het absoluut noodzakelijk dat de van tevoren beschikbare financiële middelen van de nationale financieringsregelingen een zeker streefbedrag bereiken.

(71)Om een eerlijke berekening van de bijdragen te waarborgen en het ontplooien van activiteiten volgens een minder riskant model aan te moedigen, dient bij de bepaling van de bijdragen aan de nationale financieringsregelingen rekening te worden gehouden met de mate waarin kredietinstellingen risico lopen.

(72)Het verzekeren van een doeltreffende afwikkeling van faillerende financiële instellingen binnen de Unie is een essentieel onderdeel van de voltooiing van de interne markt. Het faillissement van dergelijke instellingen heeft niet alleen gevolgen voor de financiële stabiliteit van de markten waarop zij rechtstreeks actief zijn, maar ook voor de Europese financiële markt als geheel. De voltooiing van de interne markt voor financiële diensten heeft de onderlinge verwevenheid van de verschillende nationale financiële systemen versterkt. De instellingen zijn immers buiten hun lidstaat van vestiging actief en zijn onderling vervlochten via de interbancaire en andere markten, die in wezen pan-Europees zijn. Het garanderen van een doeltreffende financiering van de afwikkeling van dergelijke instellingen onder gelijke voorwaarden in alle lidstaten is niet alleen in het belang van de lidstaten waarin zij opereren, maar van alle lidstaten in het algemeen als middel om gelijke concurrentievoorwaarden te waarborgen en een betere werking van de eengemaakte Europese financiële markt te bewerkstelligen. Het opzetten van een Europees Systeem van financieringsregelingen zou ervoor zorgen dat voor alle instellingen die in de Unie actief zijn, even doeltreffende regelingen voor afwikkelingsfinanciering bestaan en zou ook de stabiliteit van de interne markt mede in de hand werken.

(73)Om de weerbaarheid van het Europees Systeem van financieringsregelingen te versterken en conform de doelstelling om te eisen dat de financiering vooral van de sector veeleer dan uit de overheidsbegrotingen dient te komen, moeten de nationale regelingen in noodsituaties van elkaar kunnen lenen.

(74)Financieringsregelingen worden weliswaar op nationaal niveau opgezet, maar dienen elkaar bij te staan in de context van groepsafwikkelingen. Wanneer een afwikkelingsmaatregel garandeert dat deposanten toegang tot hun deposito's blijven hebben, dienen de depositogarantiestelsels waarbij een instelling in afwikkeling is aangesloten, tot het bedrag van de gedekte deposito's aansprakelijk te zijn voor het bedrag van de verliezen dat zij zouden hebben moeten dragen indien de instelling volgens een normale insolventieprocedure zou zijn geliquideerd.

(75)Naast de garantie van de uitbetaling van deposanten of van de continue toegang tot gedekte deposito's, dienen lidstaten tevens de vrijheid te hebben te beslissen of ook van depositogarantiestelsels kan worden gebruikgemaakt als regelingen voor de financiering van andere afwikkelingsmaatregelen. Een dergelijke flexibiliteit mag echter niet op zodanige manier worden gebruikt dat de financiering van depositogarantiestelsels of de functie van het garanderen van de uitbetaling van gedekte deposito's in gevaar wordt gebracht.

(76)Indien deposito’s in de context van de afwikkeling van een kredietinstelling aan een andere instelling worden overgedragen, mogen de deposanten niet verzekerd zijn boven het dekkingsniveau dat in Richtlijn 94/19/EG is vastgelegd. Vorderingen met betrekking tot deposito’s die bij de kredietinstelling in afwikkeling blijven, moeten derhalve worden beperkt tot het verschil tussen de overgedragen fondsen en het in Richtlijn 94/19/EG vastgelegde dekkingsniveau. Wanneer de overgedragen deposito’s het dekkingsniveau overschrijden, mag de deposant geen vordering op het depositogarantiestelsel hebben met betrekking tot deposito’s die bij de kredietinstelling in afwikkeling blijven.

(77)Met het opzetten van financieringsregelingen door de oprichting van het Europees Systeem van financieringsregelingen waarin deze richtlijn voorziet, zou een gecoördineerde aanwending worden verzekerd van de op nationaal niveau voor afwikkeling beschikbare middelen.

(78)Technische normen voor financiële diensten moeten een consistente harmonisatie en toereikende bescherming van deposanten, beleggers en consumenten in de hele Unie garanderen. Het zou efficiënt en passend zijn om de EBA, als orgaan met hooggespecialiseerde expertise, te belasten met de uitwerking van aan de Commissie voor te leggen ontwerpen van technische regulerings- en uitvoeringsnormen die geen beleidskeuzen inhouden.

(79)De Commissie dient de door de EBA ontwikkelde ontwerpen van technische reguleringsnormen aan te nemen door middel van gedelegeerde handelingen krachtens artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

(80)De Commissie dient bevoegd te zijn om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gedelegeerde handelingen vast te stellen voor de volgende doeleinden: nadere uitwerking van de definities van "kritieke functies" en "kernbedrijfsonderdelen", beschrijving van de omstandigheden waaronder een instelling failliet gaat of waarschijnlijk failliet gaat, beschrijving van de omstandigheden waaronder het instrument van afsplitsing van activa dient te worden toegepast, vaststelling van de passiva die van het toepassingsgebied van het instrument van de inbreng van de particuliere sector zijn uitgesloten, beschrijving van de omstandigheden waaronder de uitsluiting van het toepassingsgebied van het instrument van de inbreng van de particuliere sector noodzakelijk is om de voortzetting van de kritieke bedrijfsactiviteiten en kernbedrijfsonderdelen te waarborgen, vaststelling van de criteria voor het bepalen van de omvang van het minimumpercentage aan in aanmerking komende passiva dat voor de doeleinden van het instrument van de inbreng van de particuliere sector van instellingen wordt verlangd, beschrijving van de omstandigheden waaronder, voor de toepassing van het instrument van de inbreng van de particuliere sector, bestaande aandelen dienen te worden ingetrokken en verplichtingen in aandelen moeten worden omgezet, beschrijving van de omstandigheden waaronder afwikkelingsprocedures van derde landen niet mogen worden erkend, nadere bepaling van de voorwaarden waaronder het streefbedrag van de financieringsregelingen significant van het oorspronkelijk berekende bedrag geacht wordt af te wijken, vaststelling van criteria voor het aanpassen van de bijdragen aan de financieringsregelingen aan het risicoprofiel van de instellingen, vaststelling van verplichtingen om de effectieve betaling van de bijdragen aan de financieringsregelingen te waarborgen, en vaststelling van de voorwaarden voor onderlinge leningen tussen nationale financieringsregelingen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau.

(81)In sommige gevallen verdient het aanbeveling dat de convergentie van de praktijken van de nationale autoriteiten in eerste instantie door de EBA wordt bevorderd aan de hand van richtsnoeren, en dat in een latere fase, op basis van de als gevolg van de toepassing van de EBA-richtsnoeren ontstane convergentie, de Commissie de bevoegdheid wordt verleend gedelegeerde handelingen aan te nemen.

(82)Bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen moet de Commissie ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

(83)Het Europees Parlement en de Raad dienen te beschikken over een termijn van twee maanden vanaf de datum van kennisgeving om bezwaar aan te tekenen tegen een gedelegeerde handeling. Het Europees Parlement en de Raad moeten de andere instellingen in kennis kunnen stellen van hun voornemen om geen bezwaar aan te tekenen.

(84)In de verklaring bij artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, die gehecht is aan de Slotakte van de intergouvernementele conferentie tot aanneming van het Verdrag van Lissabon, nam de conferentie nota van het voornemen van de Commissie om de door de lidstaten aangewezen deskundigen te blijven raadplegen bij de voorbereiding van haar ontwerpen van gedelegeerde handelingen op het gebied van financiële diensten, overeenkomstig haar vaste praktijk.

(85)De Commissie dient ook bevoegd te zijn technische uitvoeringsnormen aan te nemen door middel van uitvoeringshandelingen krachtens artikel 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. De EBA moet worden belast met het opstellen van technische uitvoeringsnormen die aan de Commissie worden voorgelegd.

(86)Richtlijn 2001/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 betreffende de sanering en de liquidatie van kredietinstellingen 27 regelt de wederzijdse erkenning en handhaving in alle lidstaten van besluiten met betrekking tot de sanering of liquidatie van kredietinstellingen die bijkantoren hebben in andere lidstaten dan die waarin ze hun statutaire zetel hebben. Deze richtlijn zorgt ervoor dat alle activa en passiva van de kredietinstelling, ongeacht het land waarin deze zich bevinden, in één enkele procedure in de lidstaat van herkomst worden behandeld en dat de crediteuren in de lidstaten van ontvangst op dezelfde manier als de crediteuren in de lidstaat van herkomst worden behandeld; om tot een doeltreffende afwikkeling te komen, moet Richtlijn 2001/24/EG ook bij het gebruik van afwikkelingsinstrumenten gelden, zowel wanneer deze instrumenten op kredietinstellingen worden toegepast, als wanneer ze worden toegepast op andere entiteiten die onder de afwikkelingsregeling vallen. Richtlijn 2001/24/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(87)De Unierichtlijnen inzake vennootschapsrecht bevatten verplichte regels voor de bescherming van aandeelhouders en crediteuren van kredietinstellingen die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijnen vallen. In een situatie waarin afwikkelingsautoriteiten snel moeten handelen, kunnen deze regels hun doeltreffende optreden en het gebruik van afwikkelingsinstrumenten en bevoegdheden belemmeren en zouden afwijkingen mogelijk moeten zijn. Om maximale rechtszekerheid voor de belanghebbende partijen te garanderen, moeten de afwijkingen duidelijk en precies worden omschreven en mogen ze alleen in het algemeen belang worden gebruikt, mits is voldaan aan de voorwaarden om tot afwikkeling over te gaan. Het gebruik van afwikkelingsinstrumenten houdt in dat de in deze richtlijn neergelegde afwikkelingsdoelstellingen en –voorwaarden in acht worden genomen.

(88)De Tweede Richtlijn 77/91/EEG van de Raad van 13 december 1976 strekkende tot het coördineren van de waarborgen welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van artikel 58, tweede alinea, van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal, zulks ten einde die waarborgen gelijkwaardig te maken 28 bevat regels betreffende het recht van aandeelhouders om besluiten te nemen over een kapitaalverhoging en -vermindering, over hun recht om deel te nemen aan elke nieuwe uitgifte van aandelen voor inbreng in geld, over de bescherming van crediteuren in geval van een kapitaalvermindering en over het bijeenroepen van een aandeelhoudersvergadering in geval van een ernstig kapitaalverlies. Deze regels kunnen het snelle optreden van afwikkelingsautoriteiten belemmeren en het zou dan ook mogelijk moeten zijn ervan af te wijken.

(89)Richtlijn 2011/35/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende fusies van naamloze vennootschappen 29 bevat regels voor onder meer de goedkeuring van fusies door de algemene vergadering van elk van de vennootschappen die de fusie aangaan, voor vereisten met betrekking tot ontwerpvoorwaarden voor fusie, het beheersverslag en het deskundigenverslag, en de bescherming van crediteuren. De Zesde Richtlijn 82/891/EEG van de Raad van 17 december 1982 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g), van het Verdrag betreffende splitsingen van naamloze vennootschappen 30 bevat vergelijkbare regels met betrekking tot de splitsing van naamloze vennootschappen. Richtlijn 2005/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen 31 bevat overeenkomstige regels met betrekking tot grensoverschrijdende fusies van naamloze vennootschappen. Afwijking van deze richtlijnen zou mogelijk moeten zijn om afwikkelingsautoriteiten in staat te stellen snel te handelen.

(90)In Richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod 32 is de verplichting vastgelegd om op alle aandelen van de vennootschap een openbaar overnamebod tegen een billijke prijs als omschreven in de richtlijn uit te brengen, indien iemand rechtstreeks of middellijk en alleen of samen met in onderling overleg met hem handelende personen een bepaald, in het nationale recht vastgelegde percentage van de aandelen van deze vennootschap verwerft waarmee hij zeggenschap over de vennootschap verkrijgt. Het doel van het verplichte bod is het beschermen van de minderheidsaandeelhouders in geval van een wijziging van zeggenschap. Het vooruitzicht van een dergelijke dure verplichting kan mogelijke investeerders in de getroffen instelling echter afschrikken, waardoor het moeilijk kan zijn voor de afwikkelingsautoriteiten om al hun afwikkelingsbevoegdheden uit te oefenen. Afwijking van de regel inzake het verplichte bod zou mogelijk moeten zijn voor zover dat nodig is om van de afwikkelingsbevoegdheden gebruik te kunnen maken. Na de afwikkelingsperiode zou de regel van het verplichte bod echter wederom moeten gelden voor iedereen die zeggenschap over de getroffen instelling verkrijgt.

(91)In Richtlijn 2007/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende de uitoefening van bepaalde rechten van aandeelhouders in beursgenoteerde vennootschappen 33 zijn de procedurele aandeelhoudersrechten met betrekking tot de algemene vergadering vastgelegd. In Richtlijn 2007/36/EG is onder andere de minimale oproepingsperiode voor de algemene vergadering en de inhoud van de oproeping vastgelegd. Deze regels kunnen een snel optreden door de afwikkelingsautoriteiten bemoeilijken. Er dient dan ook van de richtlijn te kunnen worden afgeweken. Voorafgaand aan de afwikkeling kan het nodig zijn het kapitaal snel te verhogen indien de instelling (waarschijnlijk) niet voldoet aan de vereisten van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG en het waarschijnlijk is dat een kapitaalverhoging de financiële positie zal herstellen en een situatie waarin de drempelvoorwaarde voor de afwikkeling wordt gehaald, kan worden vermeden. De aandeelhouders moeten echter hun beslissingsbevoegdheid ten aanzien van de kapitaalverhoging en de inkorting van de oproepingsperiode voor de algemene vergadering behouden. Voor de instelling van dit mechanisme zou in een afwijking van Richtlijn 2007/36/EG moeten worden voorzien.

(92)Om te garanderen dat de voor de afwikkeling verantwoordelijke autoriteiten in de bij Verordening (EU) nr. 1092/2010 opgerichte Europese Raad voor systeemrisico's vertegenwoordigd zijn en ervoor te zorgen dat de EBA over de nodige deskundigheid beschikt om de haar bij deze richtlijn toebedeelde taken uit te voeren, dient Verordening (EU) nr. 1093/2010 te worden gewijzigd om het bij genoemde verordening vastgestelde concept van bevoegde autoriteiten uit te breiden tot de nationale afwikkelingsautoriteiten als omschreven in deze richtlijn. Een dergelijke gelijkstelling van afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1093/2010 is consistent met de overeenkomstig artikel 25 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA toevertrouwde functies om actief bij te dragen en deel te nemen aan de ontwikkeling van herstel- en afwikkelingsplannen en om de afwikkeling van faillerende instellingen, en in het bijzonder van grensoverschrijdende groepen, te vergemakkelijken.

(93)Opdat instellingen, de personen die hun bedrijf feitelijk leiden en de leden van het leidinggevend orgaan van de instellingen aan de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen voldoen en in de gehele Unie op dezelfde wijze worden behandeld, dient van de lidstaten te worden verlangd dat zij voorzien in administratieve sancties en maatregelen die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Daarom moeten de door de lidstaten vastgestelde administratieve maatregelen en sancties aan bepaalde essentiële vereisten voldoen op het gebied van adressaten, in aanmerking te nemen criteria bij het opleggen van een sanctie of maatregel, bekendmaking van sancties of maatregelen, essentiële sanctiebevoegdheden en omvang van administratieve geldboeten.

(94)Deze richtlijn heeft betrekking op zowel administratieve sancties als maatregelen, zodat alle acties worden bestreken die worden ondernomen nadat een schending heeft plaatsgevonden, en die bedoeld zijn om verdere schendingen te voorkomen, ongeacht of deze in nationaal recht als een sanctie dan wel als een maatregel worden aangemerkt.

(95)Deze richtlijn dient alle in de wetgeving van de lidstaten voorkomende bepalingen met betrekking tot strafrechtelijke sancties onverlet te laten.

(96)Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie van 28 september 2011 over toelichtende stukken 34 hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd.

(97)Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en strookt met de beginselen die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend, en in het bijzonder het recht op eigendom, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht en de rechten van de verdediging,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

TITEL I

TOEPASSINGSGEBIED, DEFINITIES EN AUTORITEITEN

Artikel 1

Voorwerp en toepassingsgebied

In deze richtlijn worden de regels en procedures vastgelegd voor het herstel en de afwikkeling van de volgende ondernemingen:

(a)kredietinstellingen en beleggingsondernemingen;

(b)financiële instellingen wanneer deze dochterondernemingen zijn van een kredietinstelling of beleggingsonderneming, dan wel van een onder c) en d) bedoelde holding, en onder het toezicht op geconsolideerde basis op de moederonderneming vallen in overeenstemming met titel V, hoofdstuk 2, afdeling 2, onderafdeling 1, van Richtlijn 2006/48/EG;

(c)financiële holdings, gemengde financiële holdings en gemengde holdings;

(d)financiële moederholdings in een lidstaat, financiële moederholdings in de Unie, gemengde financiële moederholdings in een lidstaat, gemengde financiële moederholdings in de Unie;

(e)bijkantoren van instellingen met hoofdkantoor buiten de Unie onder de specifieke voorwaarden die in deze richtlijn zijn vastgelegd.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

(1)"afwikkeling": de herstructurering van een instelling om de continuïteit van haar essentiële functies te verzekeren, de financiële stabiliteit te vrijwaren en de levensvatbaarheid van de gehele instelling of een deel ervan te herstellen;

(2)"kredietinstelling": een kredietinstelling als omschreven in artikel 4, punt 1, van Richtlijn 2006/48/EG;

(3)"beleggingsonderneming": een beleggingsonderneming als omschreven in artikel 3, punt 1, onder b), van Richtlijn 2006/49/EG welke onderworpen is aan het aanvangskapitaalvereiste van artikel 9 van genoemde richtlijn;

(4)"financiële instelling": een financiële instelling als omschreven in artikel 4, punt 5, van Richtlijn 2006/48/EG;

(5)"dochteronderneming": een dochteronderneming als omschreven in artikel 4, punt 13, van Richtlijn 2006/48/EG;

(6)"moederonderneming": een moederonderneming als omschreven in artikel 4, punt 12, van Richtlijn 2006/48/EG;

(7)"geconsolideerde basis": op basis van de geconsolideerde financiële positie van een groep die is onderworpen aan toezicht op geconsolideerde basis in de zin van titel V, hoofdstuk 2, afdeling 2, onderafdeling I, van Richtlijn 2006/48/EG of subconsolidatie in de zin van artikel 73, lid 2, van genoemde richtlijn;

(8)"financiële holding": een financiële instelling waarvan de dochterondernemingen uitsluitend of hoofdzakelijk instellingen of financiële instellingen zijn, waarbij ten minste een van die dochterondernemingen een instelling is, en die geen gemengde financiële holding in de zin van artikel 2, punt 15, van Richtlijn 2002/87/EG is;

(9)"gemengde financiële holding": een gemengde financiële holding als omschreven in artikel 2, punt 15, van Richtlijn 2002/87/EG;

(10)"gemengde holding": een gemengde holding als omschreven in artikel 4, punt 20, van Richtlijn 2006/48/EG of artikel 3, punt 3, onder b) van Richtlijn 2006/49/EG;

(11)"financiële moederholding in een lidstaat": een financiële holding die zelf geen dochteronderneming is van een instelling waaraan in dezelfde lidstaat vergunning is verleend of van een financiële holding of gemengde financiële holding die in dezelfde lidstaat is opgericht;

(12)"financiële moederholding in de Unie": een financiële moederholding die geen dochteronderneming is van een instelling waaraan in een lidstaat vergunning is verleend, of van een andere in een lidstaat opgerichte financiële holding of gemengde financiële holding;

(13)"gemengde financiële moederholding in een lidstaat": een gemengde financiële holding die zelf geen dochteronderneming is van een instelling waaraan in dezelfde lidstaat vergunning is verleend, of van een financiële holding of gemengde financiële holding die in dezelfde lidstaat is opgericht;

(14)"gemengde financiële moederholding in de Unie": een gemengde financiële moederholding die geen dochteronderneming is van een kredietinstelling waaraan in een lidstaat vergunning is verleend of een andere in een lidstaat opgerichte financiële holding of gemengde financiële holding;

(15)"afwikkelingsdoelstellingen": de in artikel 26, lid 2, omschreven doelstellingen;

(16)"bijkantoor": een bijkantoor als omschreven in artikel 4, punt 3, van Richtlijn 2006/48/EG;

(17)"afwikkelingsautoriteit": een door een lidstaat overeenkomstig artikel 3 aangewezen autoriteit;

(18)"afwikkelingsinstrument": het instrument van verkoop van de onderneming, het instrument van de bruginstelling, het instrument van afsplitsing van activa of het instrument van de inbreng van de particuliere sector;

(19)"afwikkelingsbevoegdheid": bevoegdheid als bedoeld in artikel 56, lid 1;

(20)"bevoegde autoriteit": bevoegde autoriteit als omschreven in artikel 4, punt 4, van Richtlijn 2006/48/EG of artikel 3, punt 3, onder c), van Richtlijn 2006/49/EG;

(21)"bevoegde ministeries": de ministeries van Financiën of andere ministeries die uit hoofde van hun nationale bevoegdheden voor economische, financiële en begrotingsbeslissingen verantwoordelijk zijn;

(22)"zeggenschap": de in artikel 1 van Richtlijn 83/349/EEG omschreven relatie die bestaat tussen een moederonderneming en een dochteronderneming of een relatie van dezelfde aard tussen een natuurlijke of rechtspersoon en een onderneming;

(23)"instelling": een kredietinstelling of beleggingsonderneming;

(24)"bestuur": de in artikel 11 van Richtlijn 2006/48/EG bedoelde personen die daadwerkelijk het beleid van de kredietinstelling bepalen;

(25)"groep": een moederonderneming en haar dochterondernemingen;

(26)"buitengewone openbare financiële steun": staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, die wordt verstrekt om de levensvatbaarheid, liquiditeit of solvabiliteit van een instelling te vrijwaren of te herstellen;

(27)"groepsentiteit": een rechtspersoon die deel uitmaakt van een groep;

(28)"herstelplan": een plan dat door een instelling in overeenstemming met artikel 5 wordt opgesteld en bijgehouden;

(29)"kritieke functies": de activiteiten, diensten en bedrijfsactiviteiten waarvan de onderbreking naar alle waarschijnlijkheid tot een verstoring van de economie van of de financiële markten in een of meer lidstaten zou leiden;

(30)"kernbedrijfsonderdelen": bedrijfsonderdelen en daarmee samenhangende diensten die een materiële bron van inkomsten, winst of franchisewaarde voor een instelling vormen;

(31)"consoliderende toezichthouder": de voor het toezicht op geconsolideerde basis verantwoordelijke bevoegde autoriteit als omschreven in artikel 4, punt 48, van Richtlijn 2006/48/EG;

(32)"eigen vermogen": eigen vermogen in de zin van titel V, hoofdstuk 2, van Richtlijn 2006/48/EG;

(33)"afwikkelingsvoorwaarden": de in artikel 27, lid 1, vastgestelde voorwaarden;

(34)"afwikkelingsmaatregel": het overeenkomstig artikel 27 genomen besluit om een instelling af te wikkelen, de toepassing van een afwikkelingsinstrument op, of de uitoefening van een of meer afwikkelingsbevoegdheden met betrekking tot een instelling;

(35)"afwikkelingsplan": een plan dat de betrokken afwikkelingsautoriteit overeenkomstig artikel 9 voor een instelling heeft opgesteld;

(36)"groepsafwikkeling":

(a)het nemen van een afwikkelingsmaatregel op het niveau van de moederonderneming of instelling waarop toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend, of

(b)de coördinatie van de toepassing van afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden door afwikkelingsautoriteiten met betrekking tot groepsentiteiten die aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoen;

(37)"groepsafwikkelingsplan": een plan voor groepsafwikkeling dat overeenkomstig de artikelen 11 en 12 is opgesteld;

(38)"afwikkelingsautoriteit op groepsniveau": de afwikkelingsautoriteit in de lidstaat waar de consoliderende toezichthouder is gevestigd;

(39)"afwikkelingscollege": een college dat overeenkomstig artikel 80 is opgericht voor het uitvoeren van de bij de artikelen 12, 13 en 83 voorgeschreven taken;

(40)"normale insolventieprocedures": de collectieve insolventieprocedures die ertoe leiden dat de debiteur het beheer en de beschikking over zijn vermogen geheel of gedeeltelijk verliest en dat een liquidateur wordt aangewezen, die normaalgesproken op grond van het nationaal recht op instellingen van toepassing zijn, en die ofwel specifiek voor die instellingen gelden, ofwel algemeen op alle natuurlijke en rechtspersonen van toepassing zijn;

(41)"in artikel 56, onder d), i), l) en m), bedoelde schuldinstrumenten": obligaties en andere vormen van overdraagbare schuld, ieder instrument dat een schuld creëert of erkent, en instrumenten die recht geven op het verwerven van schuldinstrumenten;

(42)"moederinstelling in een lidstaat": een moederkredietinstelling in een lidstaat als omschreven in artikel 4, punt 14, van Richtlijn 2006/48/EG, of een moederbeleggingsonderneming in een lidstaat als omschreven in artikel 3, onder f), van Richtlijn 2006/49/EG;

(43)"moederinstelling in de Unie": een moederkredietinstelling in de Unie als omschreven in artikel 4, punt 16, van Richtlijn 2006/48/EG of een moederbeleggingsonderneming in de Unie als omschreven in artikel 3, onder g), van Richtlijn 2006/49/EG;

(44)"eigenvermogensvereisten": de vereisten van artikel 75 van Richtlijn 2006/48/EG;

(45)"toezichtcollege": een overeenkomstig artikel 131 bis van Richtlijn 2006/48/EG opgericht college van toezichthouders;

(46)"staatssteunregels van de Unie": het kader dat is vastgesteld bij de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de verordeningen die krachtens artikel 107 of artikel 106, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn uitgevaardigd of aangenomen;

(47)"liquidatie": het te gelde maken van activa van een instelling;

(48)"instrument van afsplitsing van activa": de overdracht door een afwikkelingsautoriteit die de overdrachtsbevoegdheden uitoefent, van activa en rechten van een instelling die aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoet aan een afzonderlijk vehikel voor activabeheer in overeenstemming met artikel 36;

(49)"instrument van de inbreng van de particuliere sector" (bail in): de uitoefening door een afwikkelingsautoriteit van de bevoegdheden tot het afschrijven of omzetten van de passiva van een instelling die aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoet, in overeenstemming met artikel 37;

(50)"instrument van verkoop van de onderneming": een overdracht door een afwikkelingsautoriteit van eigendomsinstrumenten of activa, rechten of verplichtingen van een instelling die aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoet aan een koper die geen bruginstelling is, in overeenstemming met artikel 32;

(51)"instrument van de bruginstelling": de bevoegdheid tot overdracht van de activa, rechten of verplichtingen van een instelling die aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoet aan een bruginstelling, in overeenstemming met artikel 34;

(52)"bruginstelling": een rechtspersoon die volledig eigendom is van een of meer overheidsinstanties (waarvan de afwikkelingsautoriteit deel kan uitmaken) en die is opgericht voor de ontvangst van sommige of alle activa, rechten en verplichtingen van een instelling in afwikkeling met het oog op het verrichten van een deel van of al haar diensten en activiteiten;

(53)"eigendomsinstrumenten": aandelen, instrumenten die recht geven op eigendom in onderlinge maatschappijen, instrumenten die kunnen worden omgezet in of recht geven op de verwerving van aandelen of eigendomsinstrumenten, en instrumenten die belangen in aandelen of eigendomsinstrumenten vertegenwoordigen;

(54)"overdrachtsbevoegdheden": de in artikel 56, lid 1, onder c), d) of e), bedoelde bevoegdheden tot het overdragen van aandelen, andere eigendomsinstrumenten, schuldinstrumenten, activa, rechten of verplichtingen, dan wel een willekeurige combinatie daarvan door een instelling in afwikkeling aan een ontvanger;

(55)"centrale tegenpartij": een rechtspersoon die zichzelf tussen de tegenpartijen bij een transactie op een of meer financiële markten plaatst en daarbij de koper wordt voor elke verkoper en de verkoper voor elke koper;

(56)"derivaten": een in afdeling C, punten 4 tot en met 10, van bijlage I bij Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad 35 genoemd financieel instrument;

(57)"afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden": de in artikel 56, lid 1, onder f) tot en met l), bedoelde bevoegdheden;

(58)"door zekerheid gedekte verplichting": een verplichting waarbij het recht van de crediteur op betaling gedekt wordt door een verpanding van activa, een pand of pandrecht, of zekerheidsregelingen, met inbegrip van verplichtingen die voortvloeien uit retrocessietransacties en andere zekerheidsovereenkomsten die tot overdracht van eigendom/gerechtigdheid leiden;

(59)"aanvullende tier 1-instrumenten": kapitaalinstrumenten die overeenkomstig artikel 57, onder c bis), van Richtlijn 2006/48/EG als eigen vermogen in aanmerking komen;

(60)"totaalbedrag": het totale bedrag op basis waarvan de afwikkelingsautoriteit heeft geoordeeld dat de in aanmerking komende passiva in overeenstemming met artikel 41, lid 1, moeten worden afgeschreven of omgezet;

(61)"tier 1-kernkapitaalinstrumenten": kapitaalinstrumenten die overeenkomstig artikel 57, onder a), van Richtlijn 2006/48/EG als eigen vermogen in aanmerking komen;

(62)"in aanmerking komende passiva": de passiva van een instelling die krachtens artikel 38, lid 2, niet van de toepassing van het instrument van schuldafschrijving zijn uitgesloten;

(63)"depositogarantiestelsel": een overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 94/19/EG door een lidstaat ingevoerd en officieel erkend depositogarantiestelsel;

(64)"tier 2-instrumenten": kapitaalinstrumenten die overeenkomstig artikel 56, onder f) en h), van Richtlijn 2006/48/EG als eigen vermogen in aanmerking komen;

(65)"relevante kapitaalinstrumenten" voor de toepassing van titel IV, hoofdstuk III, afdelingen 5 en 6: aanvullende tier 1-instrumenten en tier 2-instrumenten;

(66)"omzettingskoers": de factor die het aantal gewone aandelen bepaalt waarin een passivum van een bepaalde categorie zal worden omgezet, met verwijzing naar hetzij een enkel instrument van de desbetreffende categorie, hetzij een welbepaalde waarde-eenheid van een schuldvordering;

(67)"getroffen crediteur": een crediteur wiens vordering betrekking heeft op een verplichting die verlaagd is of in aandelen is omgezet middels de uitoefening van een afschrijvings- of omzettingsbevoegdheid;

(68)"getroffen aandeelhouder": een aandeelhouder wiens aandelen zijn ingetrokken middels de in artikel 56, lid 1, onder j), bedoelde bevoegdheid;

(69)"geëigende autoriteit": de overeenkomstig artikel 54 aangewezen autoriteit van de lidstaat die op grond van het nationale recht van deze lidstaat bevoegd is voor het doen van de in de artikelen 51, lid 1, bedoelde vaststellingen;

(70)"relevante moederinstelling": een moederinstelling in een lidstaat, een moederinstelling in de Unie, een financiële holding, een gemengde financiële holding, een gemengde holding, een financiële moederholding in een lidstaat, een financiële moederholding in de Unie, een gemengde financiële moederholding in een lidstaat of een gemengde financiële moederholding in de Unie in verband waarmee het instrument van de inbreng van de particuliere sector wordt toegepast;

(71)"ontvanger": de entiteit waaraan de aandelen, andere eigendomsinstrumenten, schuldinstrumenten, activa, rechten of verplichtingen of een willekeurige combinatie daarvan door een instelling in afwikkeling worden overgedragen;

(72)"werkdag": elke andere dag dan zaterdag, zondag of een nationale feestdag in de lidstaat van herkomst van de instelling;

(73)"beëindigingsrecht": een recht om een contract te beëindigen in geval van wanbetaling zoals gedefinieerd in of voor de toepassing van het contract, met inbegrip van een eventueel daaraan verbonden recht om verplichtingen te versnellen, voortijdig te beëindigen of te verrekenen, dan wel een eventuele daaraan verwante bepaling die een verplichting van een partij bij het contract om een betaling te doen opschort, wijzigt of nietig verklaart;

(74)"instelling in afwikkeling": een instelling, een financiële instelling, een financiële holding, een gemengde financiële holding, een gemengde holding, een financiële moederholding in een lidstaat, een financiële moederholding in de Unie, een gemengde financiële moederholding in een lidstaat of een gemengde financiële moederholding in de Unie ten aanzien waarvan een afwikkelingsmaatregel is genomen;

(75)"binnenlandse dochterinstelling": een instelling die in een lidstaat is gevestigd en die een dochteronderneming is van een instelling of financiële holding van een derde land;

(76)"moederonderneming in de Unie": een moederinstelling in de Unie, een financiële moederholding in de Unie of een gemengde financiële moederholding in de Unie;

(77)"instelling van een derde land": een entiteit waarvan het hoofdkantoor zich in een derde land bevindt, waaraan naar het recht van dat derde land vergunning is verleend om de in bijlage I van Richtlijn 2006/48/EG of de in bijlage I, afdeling A, van Richtlijn 2004/39/EG opgesomde werkzaamheden uit te oefenen;

(78)"afwikkelingsmaatregel van een derde land": een maatregel naar het recht van een derde land om het faillissement van een instelling van een derde land te beheren die, wat de resultaten betreft, vergelijkbaar is met afwikkelingsmaatregelen uit hoofde van deze richtlijn;

(79)"binnenlands bijkantoor": een bijkantoor van een instelling van een derde land dat in een lidstaat is gevestigd;

(80)"betrokken autoriteit van een derde land": een autoriteit van een derde land die verantwoordelijk is voor de uitoefening van functies die vergelijkbaar zijn met die van afwikkelingsautoriteiten of bevoegde autoriteiten uit hoofde van deze richtlijn;

(81)"groepsfinancieringsregeling": de financieringsregeling of –regelingen van de lidstaat van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau;

(82)"back-to-backtransactie": een transactie die plaatsvindt tussen twee groepsentiteiten voor het geheel of gedeeltelijk overdragen van het risico dat wordt gegenereerd door een andere transactie die tussen een van deze groepsentiteiten en een derde heeft plaatsgevonden;

(83)"garantie binnen de groep": een contract waarmee één groepsentiteit zich garant stelt voor de verplichtingen van een andere groepsentiteit jegens een derde.

Ingeval in deze Richtlijn naar Verordening (EU) nr. 1093/2010 wordt verwezen, worden voor de toepassing van die verordening afwikkelingsautoriteiten als bevoegde autoriteiten in de zin van artikel 4, lid 2, van die verordening aangemerkt.

Om een eenvormige toepassing van deze richtlijn te garanderen, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 103 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de nadere uitwerking van de in de punten (29) en (30) vervatte definities van "kritieke functies" en "kernbedrijfsonderdelen".

Artikel 3

Aanwijzing van de voor afwikkeling verantwoordelijke autoriteiten

1.Elke lidstaat wijst een of meer afwikkelingsautoriteiten aan waaraan de bevoegdheid wordt verleend om de afwikkelingsinstrumenten toe te passen en de afwikkelingsbevoegdheden uit te oefenen.

2.Afwikkelingsautoriteiten zijn overheidsorganen.

3.Afwikkelingsautoriteiten kunnen de volgende instanties omvatten: bevoegde autoriteiten voor de uitoefening van het toezicht voor de toepassing van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG, centrale banken, bevoegde ministeries of andere overheidsorganen, op voorwaarde dat de lidstaten de noodzakelijke regels en regelingen aannemen om belangenconflicten tussen de toezichtfuncties op grond van de richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG of de andere functies van de betrokken autoriteit en de functies van afwikkelingsautoriteiten op grond van deze richtlijn te vermijden. De lidstaten dragen er met name zorg voor dat er binnen de bevoegde autoriteiten, centrale banken, bevoegde ministeries of andere overheidsorganen een scheiding bestaat tussen de afwikkelingsfunctie en de toezicht- of andere functies van de betrokken autoriteit.

4.Indien de afwikkelingsautoriteit en de bevoegde autoriteit in de zin van Richtlijn 2006/48/EG afzonderlijke entiteiten zijn, eisen de lidstaten dat zij nauw samenwerken bij de voorbereiding, planning en toepassing van afwikkelingsbesluiten.

5.Wanneer de overeenkomstig lid 1 aangewezen autoriteit niet het bevoegde ministerie in een lidstaat is, wordt elk besluit van de aangewezen autoriteit op grond van deze richtlijn in overleg met het bevoegde ministerie genomen.

6.De lidstaten dragen er zorg voor dat de overeenkomstig lid 1 aangewezen autoriteiten de deskundigheid, middelen en operationele capaciteit hebben om afwikkelingsmaatregelen uit te voeren en hun bevoegdheden kunnen uitoefenen met de snelheid en flexibiliteit die nodig zijn om de afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken.

7.Indien een lidstaat meerdere autoriteiten aanwijst voor het toepassen van de afwikkelingsinstrumenten en het uitoefenen van de afwikkelingsbevoegdheden, verdeelt hij de functies en bevoegdheden duidelijk tussen deze autoriteiten, zorgt hij voor toereikende coördinatie tussen de autoriteiten en wijst hij één autoriteit aan als contactautoriteit voor de samenwerking en coördinatie met de betrokken autoriteiten van andere lidstaten.

8.De lidstaten stellen de Europese Bankautoriteit (EBA) in kennis van de nationale autoriteit of autoriteiten die als afwikkelingsautoriteit(en) en contactautoriteit is/zijn aangewezen en, in voorkomend geval, van hun specifieke functies en verantwoordelijkheden. De EBA publiceert een lijst van deze afwikkelingsautoriteiten.

TITEL II

VOORBEREIDING

Hoofdstuk I

Herstel- en afwikkelingsplanning

Afdeling 1

Algemene bepalingen

Artikel 4

Vereenvoudigde verplichtingen voor bepaalde instellingen

1.Gezien het effect dat het faillissement van een instelling als gevolg van de aard van haar bedrijfsactiviteiten, haar omvang of haar verwevenheid met andere instellingen of met het financiële stelsel als geheel kan hebben op de financiële markten, op andere instellingen of op de financieringsvoorwaarden, dragen de lidstaten er zorg voor dat bevoegde en afwikkelingsautoriteiten bepalen in welke mate het volgende op de instelling van toepassing is:

(a)de inhoud en bijzonderheden van de afwikkelings- en herstelplannen waarin de artikelen 5, 7, 9 en 11 voorzien;

(b)de inhoud en bijzonderheden van de op grond van artikel 5, lid 5, en de artikelen 10 en 11 door instellingen te verstrekken informatie;

2.De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikelen 103 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de vaststelling van de in lid 1 bedoelde criteria om overeenkomstig lid 1 het effect van een faillissement van een instelling op de financiële markten, op andere instellingen en op de financieringsvoorwaarden te beoordelen.

3.De bevoegde en afwikkelingsautoriteiten stellen de EBA in kennis van de wijze waarop zij het vereiste van lid 1 op instellingen in hun rechtsgebied hebben toegepast. De EBA brengt uiterlijk op 1 januari 2018 aan de Commissie verslag uit over de toepassing van het vereiste van lid 1. De EBA rapporteert met name aan de Commissie of er sprake is van verschillen wat de toepassing van dat vereiste op nationaal niveau betreft.

Afdeling 2

Herstelplanning

Artikel 5

Herstelplannen

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat elke instelling een herstelplan opstelt en bijhoudt dat, door middel van maatregelen die door het bestuur van de instelling of door een groepsentiteit worden genomen, voor herstel van haar financiële positie zorgt nadat een aanzienlijke verslechtering ervan heeft plaatsgevonden. Herstelplannen worden als een governancesysteem in de zin van artikel 22 van Richtlijn 2006/48/EG beschouwd.

2.De lidstaten dragen er zorg voor dat de instellingen hun herstelplannen ten minste een keer per jaar bijwerken of na een verandering in de juridische of organisatiestructuur van de instelling, haar bedrijfsactiviteiten of haar financiële positie, welke een wezenlijk effect op het herstelplan kan hebben of een wijziging hierin noodzakelijk maakt. De bevoegde autoriteiten kunnen van de instellingen eisen dat deze hun herstelplannen vaker bijwerken.

3.De herstelplannen gaan niet uit van toegang tot of ontvangst van buitengewone openbare financiële steun, maar bevatten, in voorkomend geval, een analyse van het volgende: hoe en wanneer een instelling in stressomstandigheden een verzoek om het gebruik van centrale bankfaciliteiten mag indienen en welke de beschikbare zekerheden moeten zijn.

4.De lidstaten dragen er zorg voor dat de herstelplannen de informatie bevatten die in deel A van de bijlage is vermeld.

5.De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat instellingen in hun herstelplannen het volgende opnemen: passende voorwaarden en procedures om de tijdige uitvoering van herstelmaatregelen te waarborgen, alsook een breed scala aan mogelijkheden tot herstel. De bevoegde autoriteiten dragen er zorg voor dat ondernemingen hun herstelplannen toetsen aan een reeks scenario's van financiële onrust van uiteenlopende ernst, waarin onder meer rekening is gehouden met systeembrede gebeurtenissen, specifieke stress voor de rechtspersoon en groepsbrede stress.

6.In overeenstemming met artikel 25, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 ontwikkelt de EBA in overleg met het Europees Comité voor systeemrisico’s (ECSR) ontwerpen van technische normen met het oog op de vaststelling van het scala aan scenario's dat voor de toepassing van lid 5 van dit artikel moet worden gehanteerd.

De EBA legt deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

7.De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen met het oog op de beschrijving van de informatie die in het in lid 4 bedoelde herstelplan moet worden vermeld.

De EBA legt deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 6

Beoordeling van herstelplannen

1.De lidstaten eisen van de instellingen dat deze de herstelplannen ter evaluatie aan de bevoegde autoriteiten voorleggen.

2.De bevoegde autoriteiten evalueren deze plannen en beoordelen in hoeverre elk plan aan de in artikel 5 vastgelegde eisen en aan de volgende criteria voldoet:

(a)de tenuitvoerlegging van de in het plan voorgestelde regelingen zal waarschijnlijk de levensvatbaarheid en financiële soliditeit van de instelling herstellen, rekening houdend met de voorbereidende maatregelen die de instelling heeft getroffen of voornemens is te treffen;

(b)het plan of specifieke mogelijkheden tot herstel kunnen effectief worden uitgevoerd in situaties van financiële stress zonder dat dit significante nadelige gevolgen voor het financiële stelsel heeft, ook als andere instellingen in dezelfde periode herstelplannen uitvoeren.

3.Indien de bevoegde autoriteiten oordelen dat het herstelplan tekortkomingen vertoont of dat er potentiële belemmeringen zijn voor de tenuitvoerlegging ervan, stellen zij de instelling in kennis van hun beoordeling en eisen zij dat de instelling binnen drie maanden een herzien plan indient waaruit blijkt hoe de tekortkomingen of belemmeringen zijn aangepakt.

4.Als de instelling geen herzien herstelplan indient of als de bevoegde autoriteit vaststelt dat het herziene herstelplan de in de oorspronkelijke beoordeling gesignaleerde tekortkomingen en potentiële belemmeringen onvoldoende oplost, eisen de bevoegde autoriteiten dat de instelling alle maatregelen nemen die zij noodzakelijk achten om ervoor te zorgen dat de tekortkomingen of belemmeringen worden weggenomen. Naast de maatregelen die overeenkomstig artikel 136 van Richtlijn 2006/48/EG vereist kunnen zijn, kunnen de bevoegde autoriteiten in het bijzonder van de instelling eisen dat deze maatregelen neemt om:

(a)de vermindering van het risicoprofiel van de instelling te vergemakkelijken;

(b)tijdige herkapitalisatiemaatregelen mogelijk te maken;

(c)wijzigingen in de bedrijfsstrategie aan te brengen;

(d)wijzigingen in de financieringsstrategie aan te brengen om zo de weerbaarheid van de kernbedrijfsonderdelen en de kritieke bedrijfsactiviteiten te vergroten;

(e)wijzigingen in de governancestructuur van de instelling aan te brengen.

5.De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen met het oog op de bepaling van de aangelegenheden die de bevoegde autoriteiten in het kader van de in lid 2 van dit artikel bedoelde beoordeling moeten evalueren.

De EBA legt deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 7

Groepsherstelplannen

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat moederondernemingen of instellingen waarop krachtens de artikelen 125 en 126 van Richtlijn 2006/48/EG toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend, een groepsherstelplan opstellen dat zowel een herstelplan voor de hele groep, met inbegrip van de in artikel 1, onder c) en d), bedoelde holdings, als een herstelplan voor elke instelling die deel uitmaakt van de groep bevat, en dat zij dit plan bij de consoliderende toezichthouder indienen.

2.De consoliderende toezichthouder deelt de groepsherstelplannen mee aan de in artikel 131 bis van Richtlijn 2006/48/EG bedoelde betrokken bevoegde autoriteiten en aan de EBA.

3.Het groepsherstelplan is gericht op de stabilisatie van de groep als geheel of van elke instelling van de groep als deze in een moeilijke situatie verkeert en heeft ten doel de oorzaken van de moeilijkheden aan te pakken of weg te nemen en de financiële positie van de groep of de instelling in kwestie te herstellen.

Het groepsherstelplan bevat regelingen met het oog op het waarborgen van de coördinatie en consistentie van de maatregelen die moeten worden genomen op het niveau van de moederonderneming of de betrokken instelling waarop toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend en op het niveau van de in artikel 1, onder c) en d), bedoelde holdings, alsook van de op het niveau van de individuele instellingen te nemen maatregelen.

4.Het groepsherstelplan bevat voor de gehele groep en voor elke entiteit ervan de in artikel 5 beschreven elementen en regelingen. Het bevat ook, indien van toepassing, regelingen voor het eventueel verlenen van financiële steun binnen de groep welke zijn aangenomen in het kader van een overeenkomstig artikel 16 gesloten overeenkomst voor het verlenen van financiële steun binnen de groep.

5.De consoliderende toezichthouder draagt er zorg voor dat de moederonderneming of de in lid 1 bedoelde instelling waarop toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend, voorziet in een reeks mogelijkheden tot herstel waarbij maatregelen worden geformuleerd om in te spelen op de in artikel 5, lid 5, bedoelde scenario's.

Voor elk van de scenario’s wordt in het groepsherstelplan vastgesteld of er obstakels zijn voor de tenuitvoerlegging van herstelmaatregelen binnen de groep en of er aanzienlijke praktische of juridische belemmeringen zijn voor de snelle overdracht van eigen vermogen of voor het terugbetalen van activa of verplichtingen binnen de groep.

6.Het leidinggevende orgaan van de moederonderneming of de in lid 1 bedoelde instelling waarop toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend en de leidinggevende organen van instellingen die deel uitmaken van de groep, keuren het groepsherstelplan goed voordat het bij de consoliderende toezichthouder wordt ingediend.

Artikel 8

Beoordeling van groepsherstelplannen

1.De consoliderende toezichthouder evalueert het groepsherstelplan, met inbegrip van de herstelplannen van individuele instellingen die deel uitmaken van de groep, en beoordeelt de mate waarin dit plan aan de voorwaarden en criteria van de artikelen 6 en 7 voldoet. Deze beoordeling vindt plaats volgens de procedure van artikel 6 en overeenkomstig het bepaalde in dit artikel.

De consoliderende toezichthouder verricht de evaluatie en beoordeling van het groepsherstelplan, met inbegrip van de herstelplannen van individuele instellingen die deel uitmaken van de groep, in overleg en samenwerking met de in artikel 131 bis van Richtlijn 2006/48/EG bedoelde bevoegde autoriteiten. De evaluatie en beoordeling van het groepsherstelplan op grond van artikel 6, lid 2, van dit artikel en, indien nodig, het verzoek tot het nemen van maatregelen op grond van artikel 6, lid 4, van deze richtlijn nemen de vorm aan van gezamenlijke besluiten door de in artikel 131 bis van Richtlijn 2006/48/EG bedoelde bevoegde autoriteiten.

2.De bevoegde autoriteiten streven ernaar binnen een periode van vier maanden tot een gezamenlijk besluit te komen.

Indien de bevoegde autoriteiten er niet in slagen binnen vier maanden een dergelijk gezamenlijk besluit te nemen, neemt de consoliderende toezichthouder zelf een besluit over de evaluatie en beoordeling van het groepsherstelplan of over de maatregelen die overeenkomstig artikel 6, lid 4, zijn vereist. Het besluit wordt vastgelegd in een document met daarin het volledig met redenen omklede besluit en in het besluit wordt rekening gehouden met de standpunten en voorbehouden van de andere bevoegde autoriteiten die zij gedurende de periode van vier maanden kenbaar hebben gemaakt. De consoliderende toezichthouder stelt de moederonderneming van de instelling waarop toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend en de andere bevoegde autoriteiten in kennis van het besluit.

De EBA kan overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 op eigen initiatief de bevoegde autoriteiten helpen bij het bereiken van overeenstemming.

3.Een bevoegde autoriteit die het niet eens is met de beoordeling van het groepsherstelplan of met een maatregel die de moederonderneming of de instelling als gevolg van die beoordeling overeenkomstig artikel 6, leden 2 en 4, van deze richtlijn zou moeten nemen, kan de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA voorleggen. De zaak kan niet meer aan de EBA worden voorgelegd na afloop van de periode van vier maanden of nadat er een gezamenlijk besluit is genomen.

4.De EBA neemt binnen een maand haar besluit en de in lid 3 bedoelde periode van vier maanden wordt als de verzoeningsperiode in de zin van Verordening (EU) nr. 1093/2010 beschouwd.

5.Indien een bevoegde autoriteit overeenkomstig lid 3 de zaak aan de EBA heeft voorgelegd, stelt de consoliderende toezichthouder zijn besluit uit en wacht hij het besluit van de EBA af. Het daaropvolgende besluit van de consoliderende toezichthouder strookt met het besluit van de EBA.

Afdeling 3

Afwikkelingsplanning

Artikel 9

Afwikkelingsplannen

1.In overleg met de bevoegde autoriteiten stellen de afwikkelingsautoriteiten een afwikkelingsplan op voor elke instelling die geen deel uitmaakt van een groep waarop krachtens de artikelen 125 en 126 van Richtlijn 2006/48/EG toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend. Het afwikkelingsplan voorziet in de afwikkelingsmaatregelen die de afwikkelings- en bevoegde autoriteiten kunnen nemen wanneer de instelling aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoet.

2.In het afwikkelingsplan wordt rekening gehouden met een scala aan scenario's, met inbegrip van de mogelijkheid dat het faillissement idiosyncratisch is of in een tijd van bredere financiële instabiliteit of systeembrede gebeurtenissen plaatsvindt. In het afwikkelingsplan wordt niet uitgegaan van enigerlei buitengewone openbare financiële steun, afgezien van het gebruik van de overeenkomstig artikel 91 getroffen financieringsregelingen.

3.De afwikkelingsplannen worden geëvalueerd en, indien nodig, bijgewerkt, en dat ten minste een keer per jaar, alsmede na elke materiële verandering in de juridische of organisatiestructuur van de instelling of in haar bedrijfsactiviteiten of financiële positie welke een wezenlijk effect op de doeltreffendheid van het plan kan hebben.

4.Het afwikkelingsplan beschrijft mogelijkheden voor de toepassing van de in titel IV bedoelde afwikkelingsinstrumenten en –bevoegdheden op de instelling. Het plan bevat de volgende elementen:

(a)een samenvatting van de belangrijkste elementen van het plan;

(b)een samenvatting van de wezenlijke veranderingen in de instelling welke zich sinds de indiening van de laatste afwikkelingsinformatie hebben voorgedaan;

(c)een demonstratie van de wijze waarop de kritieke functies en kernbedrijfsonderdelen juridisch en economisch voldoende van de overige functies kunnen worden gescheiden om bij het faillissement van de instelling de continuïteit te waarborgen;

(d)een schatting van het tijdskader voor de uitvoering van elk materieel aspect van het plan;

(e)een gedetailleerde beschrijving van de overeenkomstig artikel 13 uitgevoerde beoordeling van de afwikkelbaarheid;

(f)een beschrijving van de eventueel op grond van artikel 14 vereiste maatregelen voor het aanpakken of wegnemen van belemmeringen voor de afwikkelbaarheid die als gevolg van de overeenkomstig artikel 13 uitgevoerde beoordeling zijn vastgesteld;

(g)een beschrijving van de procedures voor het bepalen van de waarde en verkoopbaarheid van de kritieke functies, kernbedrijfsonderdelen en activa van de instelling;

(h)een gedetailleerde beschrijving van de regelingen die ervoor moeten zorgen dat de op grond van artikel 11 vereiste informatie actueel is en te allen tijde voor de afwikkelingsautoriteiten beschikbaar is;

(i)een toelichting door de afwikkelingsautoriteit van de wijze waarop de afwikkelingsmogelijkheden kunnen worden gefinancierd zonder dat van enige buitengewone openbare financiële steun wordt uitgegaan;

(j)een gedetailleerde beschrijving van de verschillende afwikkelingsstrategieën die binnen de verschillende mogelijke scenario’s kunnen worden toegepast;

(k)een beschrijving van kritieke onderlinge afhankelijkheden;

(l)een analyse van het effect van het plan op andere instellingen binnen de groep;

(m)een beschrijving van de mogelijkheden voor het vrijwaren van de toegang tot betalingen en clearingdiensten en andere infrastructuren;

(n)een plan om met de media en het publiek te communiceren.

5.In overleg met het ECSR ontwikkelt de EBA ontwerpen van technische reguleringsnormen waarin voor de toepassing van lid 2 diverse scenario’s voor een faillissement worden beschreven.

De EBA legt deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 10

Informatie voor de opstelling en uitvoering van afwikkelingsplannen

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheid hebben om van de betrokken instellingen te verlangen dat zij hun alle informatie verstrekken die nodig is om afwikkelingsplannen op te stellen en uit te voeren. De afwikkelingsautoriteiten hebben met name de bevoegdheid om onder meer de in deel B van de bijlage vermelde informatie en analyse op te vragen.

2.De bevoegde autoriteiten in de betrokken lidstaten werken met de afwikkelingsautoriteiten samen om na te gaan of alle of een deel van de in lid 1 bedoelde informatie reeds beschikbaar is. Indien die informatie beschikbaar is, verstrekken de bevoegde autoriteiten deze aan de afwikkelingsautoriteiten.

3.De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen met het oog op de vaststelling van de standaardformulieren, templates en procedures voor deze informatieverstrekking.

De EBA legt deze ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 11

Groepsafwikkelingsplannen

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat afwikkelingsautoriteiten groepsafwikkelingsplannen opstellen. Groepsafwikkelingsplannen bevatten zowel een afwikkelingsplan op het niveau van de moederonderneming of instelling waarop overeenkomstig de artikelen 125 en 126 van Richtlijn 2006/48/EG toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend, als afwikkelingsplannen voor de individuele dochterinstellingen, welke overeenkomstig artikel 9 van deze richtlijn zijn opgesteld. De groepsafwikkelingsplannen bevatten ook plannen voor de afwikkeling van de in artikel 1, onder c) en d), bedoelde holdings en plannen voor de afwikkeling van instellingen met bijkantoren in andere lidstaten in overeenstemming met de voorschriften van Richtlijn 2001/24/EG.

2.Het groepsafwikkelingsplan wordt op basis van de krachtens artikel 10 verstrekte informatie opgesteld.

3.Het groepsafwikkelingsplan:

(a)beschrijft de in het kader van de in artikel 9, lid 2, bedoelde scenario's te nemen afwikkelingsmaatregelen voor de groep als geheel of een deel van de groep, met inbegrip van individuele dochterinstellingen, en bevat zowel de afwikkelingsmaatregelen met betrekking tot de in artikel 1, onder d), bedoelde holdings, de moederonderneming en de dochterinstellingen, als de gecoördineerde afwikkelingsmaatregelen met betrekking tot dochterinstellingen;

(b)onderzoekt in welke mate de afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden op gecoördineerde wijze op in de Unie gevestigde groepsentiteiten kunnen worden toegepast en uitgeoefend, en bevat maatregelen die de aankoop door een derde faciliteren van de groep als geheel of van afzonderlijke bedrijfsonderdelen of -activiteiten van een aantal of van bepaalde groepsentiteiten, en signaleert eventuele potentiële belemmeringen voor een gecoördineerde afwikkeling;

(c)stelt, ingeval de groep entiteiten omvat die in derde landen zijn gevestigd, regelingen vast voor de samenwerking en coördinatie met de betrokken autoriteiten van die derde landen;

(d)geeft aan welke maatregelen, waaronder de juridische en economische afsplitsing van bepaalde functies of bedrijfsonderdelen, nodig zijn om de afwikkeling van de groep te vergemakkelijken wanneer aan de voorwaarden voor groepsafwikkeling is voldaan;

(e)geeft aan hoe de groepsafwikkelingsmaatregelen kunnen worden gefinancierd en zet eventueel de beginselen uiteen voor de verdeling van de verantwoordelijkheid voor deze financiering over de financieringsbronnen in de verschillende lidstaten. In het plan wordt niet uitgegaan van buitengewone openbare financiële steun, afgezien van het gebruik van de overeenkomstig artikel 91 getroffen financieringsregelingen. Deze beginselen worden vastgesteld op basis van billijke en evenwichtige criteria en houden met name rekening met de economische gevolgen van de afwikkeling voor de getroffen lidstaten en met de verdeling van de toezichtbevoegdheden over de verschillende bevoegde autoriteiten.

Artikel 12

Vereisten en procedure voor groepsafwikkelingsplannen

1.Moederondernemingen en instellingen waarop overeenkomstig de artikelen 125 en 126 van Richtlijn 2006/48/EG toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend, dienen de krachtens artikel 11 van deze richtlijn vereiste informatie bij de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau in. Deze informatie heeft betrekking op de moederonderneming of de instelling waarop toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend en alle rechtspersonen die deel van de groep uitmaken. Instellingen waarop overeenkomstig de artikelen 125 en 126 van Richtlijn 2006/48/EG toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend, verstrekken ook de op grond van artikel 11 van deze richtlijn vereiste informatie met betrekking tot de in artikel 1, onder c) en d), bedoelde holdings.

De afwikkelingsautoriteit op groepsniveau geeft de overeenkomstig dit lid verstrekte informatie door aan de EBA, aan de afwikkelingsautoriteiten van de dochterinstellingen, aan de in de artikelen 130 en 131 bis van Richtlijn 2006/48/EG bedoelde betrokken bevoegde autoriteiten en aan de afwikkelingsautoriteiten van de lidstaten waar de in artikel 1, onder c) en d), bedoelde holdings zijn gevestigd.

2.De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten op groepsniveau, gezamenlijk handelend met de in lid 1, tweede alinea, bedoelde afwikkelingsautoriteiten in afwikkelingscolleges en in overleg met de betrokken bevoegde autoriteiten, groepsafwikkelingsplannen opstellen en bijhouden. Afwikkelingsautoriteiten op groepsniveau mogen naar eigen inzicht afwikkelingsautoriteiten van derde landen in het rechtsgebied waarvan de groep dochterondernemingen, financiële holdings of significante bijkantoren als bedoeld in artikel 42 bis van Richtlijn 2006/48/EG heeft gevestigd, bij het opstellen en bijhouden van groepsafwikkelingsplannen betrekken.

3.De lidstaten dragen er zorg voor dat de groepsafwikkelingsplannen ten minste een keer per jaar worden bijgewerkt, alsook na elke verandering in de juridische of organisatiestructuur van de instelling of de groep of in de bedrijfsactiviteiten of financiële positie daarvan, welke een wezenlijk effect op de plannen kan hebben of wijzigingen ervan noodzakelijk maken.

4.Het groepsafwikkelingsplan heeft de vorm van een gezamenlijk besluit van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau en de andere betrokken afwikkelingsautoriteiten. De afwikkelingsautoriteiten komen tot een gezamenlijk besluit binnen vier maanden te rekenen vanaf de datum van de toezending van de in lid 1, tweede alinea, bedoelde informatie door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau.

Indien de afwikkelingsautoriteiten er niet in slagen binnen vier maanden een dergelijk gezamenlijk besluit te nemen, neemt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau zelf een besluit. Het besluit wordt vastgelegd in een document met daarin het volledig met redenen omklede besluit en in het besluit wordt rekening gehouden met de standpunten en voorbehouden van de andere bevoegde autoriteiten die zij gedurende de periode van vier maanden kenbaar hebben gemaakt. De afwikkelingsautoriteit op groepsniveau doet het besluit toekomen aan de moederondernemingen of de instelling waarop toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend en aan de andere afwikkelingsautoriteiten.

De EBA kan overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 op eigen initiatief de bevoegde autoriteiten helpen bij het bereiken van overeenstemming.

5.Een afwikkelingsautoriteit die het niet eens is met een element van het groepsafwikkelingsplan kan de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA voorleggen. De zaak kan niet meer aan de EBA worden voorgelegd na afloop van de periode van vier maanden of nadat er een gezamenlijk besluit is genomen.

6.De EBA neemt binnen een maand een besluit en de periode van vier maanden wordt als de verzoeningsperiode in de zin van die verordening beschouwd. Het daaropvolgende besluit van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau is in overeenstemming met het besluit van de EBA.

7.Wanneer een van de betrokken afwikkelingsautoriteiten de zaak in overeenstemming met lid 5 aan de EBA heeft voorgelegd, stelt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau haar besluit uit en wacht zij het besluit van de EBA af.

Hoofdstuk II

Beoordeling van de afwikkelbaarheid en preventiebevoegdheden

Artikel 13

Beoordeling van de afwikkelbaarheid

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten, in overleg met de bevoegde autoriteiten, de mate beoordelen waarin de instellingen en groepen afwikkelbaar zijn zonder buitengewone openbare financiële steun, afgezien van het gebruik van de overeenkomstig artikel 91 getroffen financieringsregelingen. Een instelling of groep wordt geacht afwikkelbaar te zijn indien het haalbaar en geloofwaardig is dat de afwikkelingsautoriteit deze ofwel volgens een normale insolventieprocedure liquideert, ofwel afwikkelt door de verschillende afwikkelingsinstrumenten en –bevoegdheden op de instelling en de groep toe te passen zonder dat zulks leidt tot significante nadelige gevolgen voor het financiële stelsel, met inbegrip van algemenere financiële instabiliteit of systeembrede gebeurtenissen, van de lidstaat waarin de instelling zich bevindt, gelet op de economie of de financiële stabiliteit in dezelfde of een andere lidstaat of de Unie en met het oog op het garanderen van de continuïteit van de kritieke functies die door de instelling of groep worden uitgevoerd, ofwel omdat deze gemakkelijk en snel kunnen worden afgesplitst, ofwel via andere middelen.

2.Voor de in lid 1 bedoelde beoordeling van de afwikkelbaarheid onderzoeken de afwikkelingsautoriteiten ten minste de in deel C van de bijlage vermelde aangelegenheden.

3.In overleg met het ECSR ontwikkelt de EBA ontwerpen van technische reguleringsnormen met het oog op de bepaling van de in lid 2 bedoelde aangelegenheden die bij de beoordeling van de afwikkelbaarheid van instellingen of groepen moeten worden onderzocht. De EBA legt deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn voor aan de Commissie.

4.Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 14

Bevoegdheden voor het aanpakken of wegnemen van belemmeringen voor de afwikkelbaarheid

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat indien een afwikkelingsautoriteit op grond van een overeenkomstig artikel 13 uitgevoerde beoordeling van de afwikkelbaarheid vaststelt dat er potentiële materiële belemmeringen voor de afwikkelbaarheid van een instelling bestaan, zij de instelling schriftelijk van deze vaststelling in kennis stelt.

2.Binnen vier maanden na de datum van ontvangst van een overeenkomstig lid 1 verrichte kennisgeving stelt de instelling aan de afwikkelingsautoriteit maatregelen voor om de in de kennisgeving genoemde belemmeringen aan te pakken of weg te nemen. In overleg met de bevoegde autoriteiten beoordeelt de afwikkelingsautoriteit of deze maatregelen de desbetreffende belemmeringen effectief aanpakken of wegnemen.

3.Indien de afwikkelingsautoriteit oordeelt dat de maatregelen die een instelling overeenkomstig lid 2 voorstelt de desbetreffende belemmeringen niet effectief aanpakken of wegnemen, stelt zij in overleg met de bevoegde autoriteiten alternatieve maatregelen vast waarmee dat doel kan worden bereikt en stelt zij de instelling schriftelijk van deze maatregelen in kennis.

4.Voor de toepassing van lid 3 kan een afwikkelingsautoriteit de volgende maatregelen vaststellen indien zulks noodzakelijk en evenredig is om de desbetreffende belemmeringen voor de afwikkelbaarheid te reduceren of weg te nemen:

(a)eisen dat de instelling dienstverleningsovereenkomsten (binnen de groep of met derden) opstelt om het verrichten van kritieke economische functies of diensten in te dekken;

(b)eisen dat de instelling haar maximale afzonderlijke en totale risicoposities beperkt;

(c)specifieke of periodiek in acht te nemen informatievereisten opleggen die relevant zijn voor afwikkelingsdoeleinden;

(d)eisen dat de instelling specifieke activa afstoot;

(e)eisen dat de instelling specifieke bestaande of voorgestelde activiteiten beperkt of staakt;

(f)de ontwikkeling of verkoop van nieuwe bedrijfsonderdelen of producten beperken of verhinderen;

(g)wijzigingen eisen in de juridische of operationele structuren van de instelling om de complexiteit ervan te verminderen teneinde ervoor te zorgen dat kritieke functies juridisch en economisch door middel van de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten van de andere functies kunnen worden afgesplitst;

(h)eisen dat een moederonderneming een financiële moederholding in een lidstaat of een financiële moederholding in de Unie opzet;

(i)eisen dat een moederonderneming of in artikel 1, onder c) en d), bedoelde holding de in artikel 39, lid 2, bedoelde schuldinstrumenten of leningen uitgeeft;

(j)indien de instelling een dochteronderneming van een gemengde holding is, eisen dat de gemengde holding een afzonderlijke financiële holding opzet om zeggenschap over de instelling uit te oefenen, als dat nodig is om de afwikkeling van de instelling te vergemakkelijken en om te voorkomen dat de toepassing van de in titel IV vastgestelde afwikkelingsinstrumenten en bevoegdheden nadelige gevolgen voor het niet-financiële deel van de groep hebben.

5.De afwikkelingsautoriteiten baseren een in lid 1 bedoelde vaststelling niet op belemmeringen die het gevolg zijn van factoren waarop de kredietinstelling geen invloed heeft, waaronder de operationele en financiële capaciteit van de afwikkelingsautoriteit.

6.Een in de leden 1 of 3 bedoelde kennisgeving voldoet aan de volgende eisen:

(a)de kennisgeving van de desbetreffende beoordeling of vaststelling is met redenen omkleed;

(b)de kennisgeving geeft aan hoe die beoordeling of vaststelling voldoet aan het in artikel 9 vastgelegde vereiste van evenredige toepassing.

7.Bij de vaststelling van een in lid 3 bedoelde maatregel houden de afwikkelingsautoriteiten naar behoren rekening met het potentiële effect van die maatregelen op de stabiliteit van het financiële stelsel in andere lidstaten.

8.De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen met het oog op de vaststelling van de in lid 4 bedoelde maatregelen en de omstandigheden waaronder elke maatregel mag worden toegepast.

De EBA legt deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 15

Bevoegdheden voor het aanpakken of wegnemen van belemmeringen voor de afwikkelbaarheid: groepsbehandeling

1.In overleg met de betrokken bevoegde autoriteiten overleggen de afwikkelingsautoriteiten op groepsniveau en de afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen met elkaar in het afwikkelingscollege en nemen zij alle redelijke maatregelen om tot een gezamenlijk besluit te komen met betrekking tot de toepassing van de overeenkomstig artikel 14, lid 3, vastgestelde maatregelen.

2.De afwikkelingsautoriteit op groepsniveau stelt in samenwerking met de consoliderende toezichthouder en, op grond van artikel 25, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1093/2010, in samenwerking met de EBA een verslag op en dient dit in bij de moederondernemingen of de instelling waarop toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend, alsook bij de afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen. Het verslag wordt opgesteld in overleg met de bevoegde autoriteiten en bevat een analyse van de materiële belemmeringen voor de doeltreffende toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden met betrekking tot de groep. In het verslag worden ook de maatregelen aanbevolen die volgens de autoriteiten nodig of passend zijn om deze belemmeringen weg te nemen.

3.Binnen vier maanden na de datum van ontvangst van een dergelijke kennisgeving kan de moederonderneming of de instelling waarop toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend, opmerkingen indienen en aan de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau alternatieve maatregelen voorstellen waarmee de in het verslag genoemde belemmeringen kunnen worden weggenomen.

4.De afwikkelingsautoriteit op groepsniveau deelt elke maatregel die wordt voorgesteld door de moederondernemingen of de instelling waarop toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend, mee aan de consoliderende toezichthouder, de EBA en de afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen. In overleg met de bevoegde autoriteiten doen de afwikkelingsautoriteiten op groepsniveau en de afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen alles wat in hun macht ligt om binnen het afwikkelingscollege een gezamenlijk besluit te nemen met betrekking tot de vaststelling van de materiële belemmeringen en, indien nodig, de beoordeling van de maatregelen die zijn voorgesteld door de moederondernemingen of door de instelling waarop toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend, alsook de door de autoriteiten geëiste maatregelen om de belemmeringen aan te pakken of weg te nemen.

5.Het gezamenlijke besluit wordt binnen vier maanden na de indiening van het verslag genomen. Het is met redenen omkleed en wordt in een document vastgelegd dat door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau aan de moederondernemingen of de instelling waarop toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend, wordt verstrekt.

De EBA kan overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 op eigen initiatief de bevoegde autoriteiten helpen bij het bereiken van overeenstemming.

6.Indien de autoriteiten er niet in slagen binnen vier maanden na de datum van indiening van het in leden 1 of 2 bedoelde verslag een gezamenlijk besluit te nemen, neemt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau zelf een besluit over de passende maatregelen die overeenkomstig artikel 14, lid 3, met betrekking tot de groep als geheel moeten worden genomen.

Het besluit wordt vastgelegd in een document waarin het volledig met redenen wordt omkleed en in het besluit wordt rekening gehouden met de standpunten en voorbehouden van de andere afwikkelingsautoriteiten die zij gedurende de periode van vier maanden kenbaar hebben gemaakt. De afwikkelingsautoriteit op groepsniveau doet het besluit toekomen aan de moederonderneming of de instelling waarop toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend.

Het in de eerste alinea bedoelde besluit wordt door de bevoegde autoriteiten in de betrokken lidstaten als definitief erkend en toegepast.

Wanneer een van de betrokken afwikkelingsautoriteiten aan het einde van de termijn van vier maanden de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, stelt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau haar besluit uit en wacht zij eventueel het door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van genoemde verordening genomen besluit af. De EBA neemt binnen een maand een besluit en de termijn van vier maanden wordt als de verzoeningsperiode in de zin van die verordening beschouwd. Het daaropvolgende besluit van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau is in overeenstemming met het besluit van de EBA. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na afloop van de periode van vier maanden of nadat er een gezamenlijk besluit is genomen.

Hoofdstuk III

Financiële steun binnen de groep

Artikel 16

Overeenkomst voor het verlenen van financiële steun binnen de groep

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat een moederinstelling in een lidstaat, een moederinstelling in de Unie of een in artikel 1, onder c) en d), bedoelde holding en de dochterondernemingen ervan, die instellingen of financiële instellingen zijn die vallen onder het toezicht waaraan de moederonderneming is onderworpen, een overeenkomst kunnen aangaan voor het verlenen van financiële steun aan een andere partij bij de overeenkomst die in financiële moeilijkheden verkeert, mits aan de in dit hoofdstuk vastgelegde voorwaarden is voldaan.

2.De overeenkomst kan:

(a)op een of meer dochterondernemingen van de groep betrekking hebben en voorzien in financiële steun van de moederonderneming aan dochterondernemingen, van dochterondernemingen aan de moederonderneming, tussen dochterondernemingen van de groep die partij zijn bij de overeenkomst, of elke combinatie van deze entiteiten;

(b)voorzien in financiële steun in de vorm van een lening, de verlening van garanties of de verstrekking van activa die als zekerheid kunnen worden gebruikt bij een transactie tussen de begunstigde van de steun en een derde, of elke combinatie van deze entiteiten.

3.Wanneer een dochteronderneming overeenkomstig de bepalingen van de overeenkomst akkoord gaat met de verlening van financiële steun aan de moederonderneming, bevat de overeenkomst een wederkerige overeenkomst van de moederonderneming om financiële steun aan de betrokken dochteronderneming te verlenen.

4.In de overeenkomst wordt de te betalen vergoeding bepaald of worden de beginselen voor de berekening van de vergoeding vastgelegd voor elke transactie die krachtens de overeenkomst plaatsvindt.

5.De overeenkomst mag alleen worden gesloten mits, op het moment dat de voorgenomen overeenkomst wordt opgesteld, naar het oordeel van de toezichthoudende autoriteit geen van de partijen een vereiste van Richtlijn 2006/48/EG met betrekking tot kapitaal of liquiditeit schendt of naar verwachting zal schenden, dan wel het risico van insolventie loopt.

6.De lidstaten dragen er zorg voor dat alle uit de overeenkomst voortvloeiende rechten, vorderingen en maatregelen alleen door de partijen bij de overeenkomst kunnen worden uitgeoefend, met uitsluiting van derden.

Artikel 17

Evaluatie door de toezichthouders van de voorgenomen overeenkomst en bemiddeling

1.De moederondernemingen en de instellingen waarop overeenkomstig de artikelen 125 en 126 van Richtlijn 2006/48/EG toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend, vragen toestemming aan de consoliderende toezichthouder om een voorgenomen overeenkomst voor financiële steun binnen de groep te mogen sluiten. De aanvraag bevat de tekst van de voorgenomen overeenkomst en vermeldt de groepsentiteiten die als partijen worden voorgesteld.

2.De consoliderende toezichthouder verleent de gevraagde toestemming indien de voorwaarden van de voorgenomen overeenkomst consistent zijn met de in artikel 19 vastgelegde voorwaarden voor het verlenen van financiële steun.

3.De consoliderende toezichthouder stuurt de aanvraag onverwijld door naar de bevoegde autoriteiten van elke dochteronderneming die voornemens is partij bij de overeenkomst te zijn.

4.De bevoegde autoriteiten doen alles wat in hun macht ligt om binnen vier maanden na de datum waarop de consoliderende toezichthouder de aanvraag heeft ontvangen, tot een gezamenlijk besluit te komen met betrekking tot de vraag of de voorwaarden van de voorgenomen overeenkomst consistent zijn met de in artikel 19 vastgelegde voorwaarden voor het verlenen van financiële steun. Het gezamenlijke besluit wordt in een document opgenomen dat het volledig met redenen omklede besluit bevat en dat door de consoliderende toezichthouder aan de aanvrager wordt verstrekt.

5.Indien de bevoegde autoriteiten er niet in slagen binnen vier maanden een gezamenlijk besluit te nemen, neemt de consoliderende toezichthouder zelf een besluit over de aanvraag. Het besluit wordt vastgelegd in een document waarin het volledig met redenen wordt omkleed en in het besluit wordt rekening gehouden met de standpunten en voorbehouden van de andere bevoegde autoriteiten die zij gedurende de periode van vier maanden kenbaar hebben gemaakt. De consoliderende toezichthouder stelt de aanvrager en de andere bevoegde autoriteiten van het besluit in kennis.

6.Indien een van de betrokken bevoegde autoriteiten aan het einde van de termijn van vier maanden de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, stelt de consoliderende toezichthouder zijn besluit uit en wacht hij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af, en neemt hij zijn besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De periode van vier maanden wordt als de verzoeningsperiode in de zin van die verordening beschouwd. De EBA neemt haar besluit binnen één maand. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na het einde van de periode van vier maanden of nadat een gezamenlijk besluit is genomen.

Artikel 18

Goedkeuring van de voorgenomen overeenkomst door de aandeelhouders

1.De lidstaten kunnen eisen dat elke voorgenomen overeenkomst waarvoor de bevoegde autoriteiten toestemming hebben verleend, ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de aandeelhoudersvergadering van elke groepsentiteit die de overeenkomst wil aangaan. In dat geval is de overeenkomst alleen geldig voor die partijen waarvan de aandeelhoudersvergadering de overeenkomst heeft goedgekeurd.

2.Wanneer de lidstaten van de bij lid 1 geboden mogelijkheid gebruikmaken, eisen zij dat in overeenstemming met de overeenkomst voor het verlenen van financiële steun binnen de groep de aandeelhouders van elke groepsentiteit die partij bij de overeenkomst zal zijn, het respectieve in artikel 11 van Richtlijn 2006/48/EG bedoelde leidinggevende orgaan toestaan het besluit te nemen dat de entiteit onder de voorwaarden van de overeenkomst en in overeenstemming met de in dit hoofdstuk vastgelegde voorwaarden financiële steun verleent. Er is geen enkele verdere toestemming van de aandeelhouders en geen enkele aanvullende vergadering vereist voor een specifieke transactie die in overeenstemming met de overeenkomst wordt gesloten.

3.Het leidinggevende orgaan van elke entiteit die partij is bij een overeenkomst brengt jaarlijks aan de aandeelhouders verslag uit over de uitvoering van de overeenkomst en van alle op grond van de overeenkomst genomen besluiten.

Artikel 19

Voorwaarden voor het verlenen van financiële steun binnen de groep

1.Het is enkel toegestaan financiële steun op grond van een overeenkomst voor het verlenen van financiële steun binnen de groep te verstrekken als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

(a)er is een redelijk vooruitzicht dat de verleende steun de financiële moeilijkheden van de entiteit die de steun ontvangt, oplost;

(b)het verlenen van financiële steun heeft tot doel de financiële stabiliteit van de groep als geheel te vrijwaren of herstellen;

(c)de financiële steun wordt tegen een vergoeding verleend;

(d)afgaande op de informatie waarover het leidinggevende orgaan beschikt op het moment dat het besluit tot verlenen van financiële steun wordt genomen, is er redelijke zekerheid dat de lening wordt terugbetaald of dat een passende vergoeding voor de steun wordt betaald door de entiteit die de steun ontvangt;

(e)de financiële steun brengt de liquiditeit of solvabiliteit van de entiteit die de steun verleent, niet in gevaar en houdt geen bedreiging voor de financiële stabiliteit in;

(f)op het moment dat de steun wordt verleend, voldoet de entiteit die de steun verleent aan de eigenvermogensvereisten en aan alle op grond van artikel 136, lid 2, van Richtlijn 2006/48/EG opgelegde vereisten, en ook nadat de steun is verleend, zal zij nog steeds aan deze vereisten voldoen.

2.De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen om de in lid 1 bedoelde voorwaarden vast te stellen.

De EBA legt deze ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend de door de EBA ingediende technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 20

Besluit tot het verlenen van financiële steun

Het besluit om op grond van de overeenkomst financiële steun binnen de groep te verlenen, wordt genomen door het in artikel 11 van Richtlijn 2006/48/EG bedoelde leidinggevende orgaan van de entiteit die de financiële steun verleent. Dat besluit wordt met redenen omkleed en geeft het doel van de voorgenomen financiële steun aan. In het besluit wordt in het bijzonder vermeld:

(a)hoe de financiële steun de financiële stabiliteit van de groep als geheel vrijwaart of herstelt;

(b)dat de financiële steun de financiële capaciteiten van de rechtspersoon die de financiële steun verleent, niet overschrijdt;

(c)dat de entiteit die financiële steun verleent, blijft voldoen aan de eigenvermogensvereisten en aan alle op grond van artikel 136, lid 2, van Richtlijn 2006/48/EG opgelegde vereisten.

Artikel 21

Recht van bevoegde autoriteiten om bezwaar aan te tekenen

1.Voordat er op grond van een overeenkomst voor het verlenen van financiële steun binnen de groep steun wordt verstrekt, stelt het leidinggevende orgaan van een entiteit die voornemens is financiële steun te verlenen, haar bevoegde autoriteit en de EBA daarvan in kennis. De kennisgeving bevat details van de voorgenomen steun.

2.Binnen twee dagen na de datum van ontvangst van een kennisgeving kan de bevoegde autoriteit de verlening van financiële steun als bedoeld in artikel 19 verbieden of beperken indien niet aan de voorwaarden voor het verlenen van financiële steun binnen de groep is voldaan. Een besluit van de bevoegde autoriteit om de financiële steun te verbieden of beperken, wordt met redenen omkleed.

3.De bevoegde autoriteit stelt de EBA, de consoliderende toezichthouder en de in artikel 131 bis van Richtlijn 2006/48/EG bedoelde bevoegde autoriteiten onverwijld in kennis van haar besluit om de financiële steun te verbieden of te beperken.

4.Indien de consoliderende toezichthouder of de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor de entiteit die de steun ontvangt, bezwaren heeft met betrekking tot het besluit om de financiële steun te verbieden of beperken, kan deze de zaak aan de EBA voorleggen en haar overeenkomstig artikel 19 van Verordening 1093/2010 om hulp vragen. In dat geval kan de EBA handelen in overeenstemming met de haar op grond van dat artikel verleende bevoegdheden. In afwijking van de termijn die in artikel 39, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 is vastgesteld, neemt de EBA elk in artikel 19, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 bedoelde besluit binnen de 48 uur.

5.Indien de bevoegde autoriteit de financiële steun niet binnen de in lid 2 genoemde termijn verbiedt of beperkt, kan er financiële steun worden verleend in overeenstemming met de voorwaarden die aan de bevoegde autoriteit zijn voorgelegd.

Artikel 22

Openbaarmaking

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat instellingen die overeenkomstig artikel 16 een overeenkomst voor het verlenen van financiële steun binnen de groep zijn aangegaan, een beschrijving van de overeenkomst en de namen van de entiteiten die partij zijn bij de overeenkomst openbaar maken en deze informatie ten minste eenmaal per jaar bijwerken.

De artikelen 145 tot en met 149 van Richtlijn 2006/48/EG zijn van toepassing.

2.De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen met het oog op de vaststelling van de vorm en de inhoud van de in lid 1 bedoelde beschrijving. De EBA legt deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn voor aan de Commissie.

3.Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

TITEL III

VROEGTIJDIGE INTERVENTIE

Artikel 23

Vroegtijdige-interventiemaatregelen

1.Wanneer een instelling niet voldoet of waarschijnlijk niet voldoet aan de vereisten van Richtlijn 2006/48/EG, dragen de lidstaten er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten, naast de in artikel 136 van Richtlijn 2006/48/EG bedoelde maatregelen, in voorkomend geval, met name over de volgende maatregelen beschikken:

(a)zij kunnen eisen dat het bestuur van de instelling een of meer van de in het herstelplan vastgelegde regelingen en maatregelen uitvoert;

(b)zij kunnen eisen dat het bestuur van de instelling de situatie onderzoekt, maatregelen aangeeft om de eventueel vastgestelde problemen weg te nemen en een actieprogramma voor het oplossen van deze problemen en een tijdschema voor de tenuitvoerlegging van het actieprogramma opstelt;

(c)zij kunnen eisen dat het bestuur van de instelling de aandeelhoudersvergadering van de instelling bijeenroept, of rechtstreeks de aandeelhoudersvergadering bijeenroepen als het bestuur niet aan deze eis voldoet, en de agenda en de aanneming van bepaalde besluiten voorstellen;

(d)zij kunnen eisen dat het bestuur van de instelling een of meer bestuursleden of directeuren vervangt als deze personen overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 2006/48/EG voor de uitvoering van hun taken ongeschikt worden geacht;

(e)zij kunnen eisen dat het bestuur van de instelling een plan opstelt voor het voeren van onderhandelingen met enkele of alle crediteuren over de herstructurering van de schulden;

(f)zij kunnen, onder meer via inspecties ter plaatse, alle informatie verzamelen die noodzakelijk is om de afwikkeling van de instelling voor te bereiden, onder meer door een evaluatie van de activa en passiva van de instelling te verrichten;

(g)zij kunnen contact opnemen met potentiële kopers om de afwikkeling van de instelling voor te bereiden, met inachtneming van de in artikel 33, lid 2, gestelde voorwaarden en de in artikel 77 vervatte geheimhoudingsvoorschriften.

2.De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsmaatregelen om een consequente toepassing te verzekeren van de maatregelen waarin lid 1 van dit artikel voorziet.

De EBA legt deze ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 24

Bijzonder bestuur

1.Wanneer er zich een significante verslechtering van de financiële positie van een instelling voordoet of wanneer er van ernstige schendingen van wetten, reglementen of verordeningen of van ernstige administratieve onregelmatigheden sprake is, en wanneer andere overeenkomstig artikel 23 genomen maatregelen niet volstaan om die verslechtering te keren, dragen de lidstaten er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten een bijzonder bestuurder kunnen aanstellen die het bestuur van de instelling vervangt. De bevoegde autoriteiten maken de aanstelling van een bijzonder bestuurder openbaar. De lidstaten waarborgen voorts dat de bijzonder bestuurder de vereiste kwalificaties, vaardigheden en kennis heeft om zijn of haar functies uit te oefenen.

2.De bijzonder bestuurder heeft alle bevoegdheden die het bestuur van de instelling krachtens de statuten van de instelling en het nationale recht heeft, met inbegrip van de bevoegdheid om alle bestuurlijke functies van het bestuur van de instelling uit te oefenen. De bijzonder bestuurder mag de bevoegdheid om de algemene aandeelhoudersvergadering van de instelling bijeen te roepen en om de agenda vast te stellen echter alleen uitoefenen na voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit.

3.De bijzonder bestuurder heeft de wettelijke plicht om alle noodzakelijke maatregelen te nemen en oplossingen te bevorderen om de financiële positie van de instelling en de gezonde en prudente bedrijfsvoering en de organisatie van de instelling te herstellen. Ingeval zulks noodzakelijk is, heeft deze plicht voorrang boven elke andere bestuursplicht op grond van de statuten van de instelling of het nationale recht ingeval deze niet consistent zijn. Mogelijke oplossingen kunnen zijn: een verhoging van het kapitaal, een reorganisatie van de eigendomsstructuur van de instelling of overnames door instellingen die financieel en organisatorisch gezond zijn.

4.De bevoegde autoriteiten kunnen grenzen stellen aan het optreden van de bijzonder bestuurder of eisen dat voor bepaalde handelingen van de bijzonder bestuurder voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit is vereist. De bevoegde autoriteiten kunnen de bijzonder bestuurder op elk moment uit zijn functie ontheffen.

5.De lidstaten eisen dat een bijzonder bestuurder met regelmatige tussenpozen die door de bevoegde autoriteit worden vastgesteld en aan het begin en einde van zijn mandaat verslagen ten behoeve van de aanstellende bevoegde autoriteit opstelt over de economische en financiële positie van de instelling en over de handelingen die hij bij de uitoefening van zijn taken heeft verricht.

6.Bijzonder bestuur mag niet langer dan een jaar duren. Deze periode kan in uitzonderlijke situaties worden verlengd indien de voorwaarden voor het aanstellen van een bijzonder bestuurder nog steeds gelden. Het is de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit om uit te maken of het in de heersende omstandigheden passend is een bijzonder bestuurder te handhaven en om een dergelijk besluit aan de aandeelhouders te verantwoorden.

7.Behoudens het bepaalde in de leden 1 tot en met 6 laat de aanstelling van de bijzonder bestuurder de overeenkomstig het unionale of nationale vennootschapsrecht vastgestelde rechten van de aandeelhouders of eigenaars onverlet.

8.De aanstelling van een bijzonder bestuurder mag niet worden gezien als een afdwingingsgrond in de zin van Richtlijn 2002/47/EG van het Europees Parlement en de Raad 36 of als een insolventieprocedure in de zin van Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad 37 .

Artikel 25

Coördinatie van vroegtijdige-interventiemaatregelen en aanstelling van een bijzonder bestuurder met betrekking tot groepen

1.Wanneer aan de voorwaarden voor het opleggen van vereisten op grond van artikel 23 van deze richtlijn of voor de aanstelling van een bijzonder bestuurder op grond van artikel 24 van deze richtlijn is voldaan met betrekking tot een moederinstelling of een instelling waarop overeenkomstig de artikelen 125 en 126 van Richtlijn 2006/48/EG toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend of een of meer dochterondernemingen ervan, stelt de bevoegde autoriteit die voornemens is overeenkomstig genoemde artikelen een maatregel te nemen, de andere betrokken bevoegde autoriteiten in het toezichtcollege en de EBA van haar voornemen in kennis.

2.De consoliderende toezichthouder en de andere betrokken bevoegde autoriteiten gaan na of het nodig is overeenkomstig artikel 23 maatregelen te nemen of overeenkomstig artikel 24 een bijzonder bestuurder aan te stellen met betrekking tot andere entiteiten in de groep en of coördinatie van de te nemen maatregelen wenselijk is. De consoliderende toezichthouder en de andere betrokken autoriteiten gaan na of het waarschijnlijker is dat een alternatieve maatregel de levensvatbaarheid van de afzonderlijke entiteiten herstelt en de financiële soliditeit van de groep als geheel vrijwaart. Wanneer meerdere bevoegde autoriteiten voornemens zijn een bijzonder bestuurder met betrekking tot een entiteit binnen een groep aan te stellen, overwegen de autoriteiten of het passender zou zijn om dezelfde bijzonder bestuurder voor alle betrokken entiteiten of voor de hele groep aan te stellen om oplossingen die de financiële soliditeit van de groep als geheel herstellen te vergemakkelijken.

De beoordeling neemt de vorm aan van een gezamenlijk besluit van de consoliderende toezichthouder en de andere betrokken bevoegde autoriteiten. Het gezamenlijk besluit wordt binnen vijf dagen na de datum van de in lid 1 bedoelde kennisgeving genomen. Het gezamenlijk besluit wordt met redenen omkleed en vastgelegd in een document dat door de consoliderende toezichthouder wordt verstrekt aan de moederonderneming of aan de instelling waarop toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend.

3.De EBA kan overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 op eigen initiatief de bevoegde autoriteiten helpen bij het bereiken van overeenstemming.

4.Indien niet binnen vijf dagen een gezamenlijk besluit kan worden genomen, kunnen de consoliderende toezichthouder en de bevoegde autoriteiten die voor het toezicht op de dochterondernemingen verantwoordelijk zijn, individuele besluiten nemen.

5.Het besluit van elke bevoegde autoriteit wordt met redenen omkleed. In het besluit wordt rekening gehouden met de standpunten en voorbehouden van de andere bevoegde autoriteiten die zij gedurende de periode van vijf dagen kenbaar hebben gemaakt en met het potentiële effect van het besluit op de financiële stabiliteit in andere lidstaten. De besluiten worden aan de moederonderneming of de instelling waarop toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend verstrekt door de consoliderende toezichthouder en aan de dochterondernemingen door de respectieve bevoegde autoriteiten.

Wanneer een van de betrokken bevoegde autoriteiten aan het einde van de periode van vijf dagen de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, stellen de consoliderende toezichthouder en de andere bevoegde autoriteiten hun besluit uit en wachten zij het besluit af dat de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van genoemde verordening kan nemen en nemen zij hun besluit conform het besluit van de EBA. De periode van vijf dagen wordt als de verzoeningsperiode in de zin van genoemde verordening beschouwd. De EBA neemt binnen vijf dagen haar besluit. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na het einde van de periode van vijf dagen of nadat een gezamenlijk besluit is genomen.

6.Voordat ze zelf overeenkomstig lid 4 besluiten nemen, raadplegen de bevoegde autoriteiten de EBA. In het besluit wordt rekening gehouden met het advies van de EBA en wordt een eventuele significante afwijking van dit advies uitgelegd.

TITEL IV

AFWIKKELING

Hoofdstuk I

Doelstellingen, voorwaarden en algemene beginselen

Artikel 26

Doelstellingen van de afwikkeling

1.Bij de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden houden de afwikkelingsautoriteiten rekening met de doelstellingen van de afwikkeling en kiezen zij de instrumenten en bevoegdheden waarmee de doelstellingen die gezien de omstandigheden van de zaak relevant zijn, het best kunnen worden verwezenlijkt.

2.De in lid 1 bedoelde afwikkelingsdoelstellingen zijn:

(a)de continuïteit van kritieke functies garanderen;

(b)significante nadelige gevolgen voor de financiële stabiliteit vermijden, onder meer door besmetting te voorkomen en de marktdiscipline te handhaven;

(c)overheidsmiddelen beschermen door het beroep op buitengewone openbare financiële steun zoveel mogelijk te beperken;

(d)onnodige waardevernietiging vermijden en ernaar streven de afwikkelingskosten zoveel mogelijk te beperken;

(e)beschermen van deposanten die onder Richtlijn 94/19/EG vallen en van beleggers die onder Richtlijn 97/9/EG vallen;

(f)de gelden en activa van cliënten beschermen.

3.Behoudens diverse bepalingen van deze richtlijn zijn alle afwikkelingsdoelstellingen even relevant, en is het gewicht dat de afwikkelingsautoriteiten eraan toekennen, afhankelijk van de aard en de omstandigheden van elke zaak.

Artikel 27

Afwikkelingsvoorwaarden

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten pas een afwikkelingsmaatregel met betrekking tot een in artikel 1, onder a), bedoelde instelling nemen indien aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:

(a)de bevoegde autoriteit of afwikkelingsautoriteit stelt vast dat de instelling failliet gaat of waarschijnlijk failliet gaat;

(b)gezien de timing en andere ter zake doende omstandigheden valt het redelijkerwijze niet te verwachten dat een andere alternatieve maatregel van de particuliere sector of een toezichthouder dan een ten aanzien van de instelling genomen afwikkelingsmaatregel het faillissement van de instelling binnen een redelijk tijdsbestek zou voorkomen;

(c)een afwikkelingsmaatregel is noodzakelijk in het algemeen belang als bedoeld in lid 3.

2.Voor de toepassing van lid 1, onder a), is er sprake van een instelling die failliet gaat of waarschijnlijk failliet gaat onder ten minste een van de volgende omstandigheden:

(a)de instelling maakt op zodanige wijze inbreuk op, of er bestaan objectieve elementen ter ondersteuning van de vaststelling dat de instelling in de nabije toekomst op zodanige wijze inbreuk zal maken op de voor het behouden van de vergunning in acht te nemen kapitaalvereisten dat intrekking van de vergunning door de bevoegde autoriteit gerechtvaardigd zou zijn omdat de instelling verliezen heeft geleden of waarschijnlijk verliezen zal lijden die haar eigen vermogen geheel of vrijwel geheel wegvagen;

(b)de activa van de instelling zijn geringer, of er bestaan objectieve elementen ter ondersteuning van de vaststelling dat de activa van de instelling in de nabije toekomst waarschijnlijk geringer zullen zijn dan haar passiva;

(c)de instelling is niet in staat of er bestaan objectieve elementen ter ondersteuning van de vaststelling dat de instelling in de nabije toekomst niet in staat zal zijn aan haar verplichtingen te voldoen wanneer deze opeisbaar worden;

(d)de instelling heeft buitengewone openbare financiële steun nodig, behalve wanneer zij ter vrijwaring van de financiële stabiliteit, het volgende nodig heeft:

i)een staatsgarantie ter dekking van liquiditeitsfaciliteiten die tegen de voor banken geldende standaardvoorwaarden door centrale banken worden verschaft (de faciliteit is volledig gedekt met zekerheden waarop reductiefactoren zijn toegepast die de kwaliteit en marktwaarde van de gestelde zekerheden weerspiegelen, en de centrale bank brengt de begunstigde een strafrente in rekening); of

ii)een staatsgarantie met betrekking tot nieuwe verplichtingen om een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat te verhelpen.

In beide onder i) en ii) genoemde gevallen blijven de garantiemaatregelen beperkt tot solvabele financiële instellingen, maken zij geen deel uit van een ruimer steunpakket, moeten zij op grond van de staatssteunregels worden goedgekeurd, en mag er gedurende niet meer dan drie maanden gebruik van worden gemaakt.

3.Voor de toepassing van lid 1, onder c), wordt een afwikkelingsmaatregel behandeld als zijnde in het algemeen belang indien hij een of meer van de in artikel 26 vermelde afwikkelingsdoelstellingen verwezenlijkt en daarmee evenredig is en indien deze doelstellingen met een liquidatie van de instelling of moederonderneming volgens een normale insolventieprocedure niet in dezelfde mate zouden worden bereikt.

4.Overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 vaardigt de EBA richtsnoeren uit ter bevordering van de convergentie van toezicht- en afwikkelingspraktijken op het gebied van de uitlegging van de verschillende omstandigheden waaronder een instelling beschouwd wordt als een instelling die failliet gaat of waarschijnlijk failliet gaat. De EBA ontwikkelt deze richtsnoeren uiterlijk op de in artikel 115, lid 1, eerste alinea, van deze richtlijn vastgestelde datum.

5.Eventueel rekening houdend met de bij de toepassing van de EBA-richtsnoeren opgedane ervaring stelt de Commissie middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 103 maatregelen vast met het oog op de beschrijving van de omstandigheden waaronder een instelling beschouwd wordt als een instelling die failliet gaat of waarschijnlijk failliet gaat.

Artikel 28

Afwikkelingsvoorwaarden voor financiële instellingen en holdings

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat afwikkelingsautoriteiten een afwikkelingsmaatregel kunnen nemen ten aanzien van een in artikel 1, onder b), bedoelde financiële instelling of onderneming wanneer aan de in artikel 27, lid 1, gestelde voorwaarden is voldaan, zowel wat betreft de financiële instelling of onderneming als wat betreft de moederinstelling waarop toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend.

2.De lidstaten dragen er zorg voor dat afwikkelingsautoriteiten een afwikkelingsmaatregel nemen ten aanzien van een in artikel 1, onder c) of d), bedoelde holding wanneer aan de in artikel 27, lid 1, gestelde voorwaarden is voldaan, zowel wat betreft de in artikel 1, onder c) of d), bedoelde holding als wat betreft de dochteronderneming(en) die (een) instelling(en) is (zijn).

3.Indien de dochterinstellingen van een gemengde holding direct of indirect in handen zijn van een financiële tussenholding, dragen de lidstaten er zorg voor dat ten aanzien van de financiële tussenholding afwikkelingsmaatregelen met het oog op de afwikkeling van een groep worden genomen, en nemen zij geen afwikkelingsmaatregelen met het oog op de afwikkeling van de groep ten aanzien van de gemengde holding.

4.Behoudens lid 3, in afwijking van het bepaalde in lid 1 en ondanks het feit dat een in artikel 1, onder c) of d), bedoelde holding mogelijk niet aan de in artikel 27, lid 1, gestelde voorwaarden voldoet, kunnen afwikkelingsautoriteiten afwikkelingsmaatregelen ten aanzien van een in artikel 1, onder c) of d), bedoelde holding nemen wanneer een of meer dochterondernemingen die instellingen zijn aan de in artikel 27, leden 1, 2 en 3, gestelde voorwaarden voldoen en het noodzakelijk is om ten aanzien van de in artikel 1, onder c) of d), bedoelde holding maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn voor de afwikkeling van een of meer dochterondernemingen die instellingen zijn, dan wel voor de afwikkeling van de groep als geheel.

Artikel 29

Algemene beginselen met betrekking tot afwikkeling

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten bij de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden alle passende maatregelen nemen om te waarborgen dat de afwikkelingsmaatregel in overeenstemming met de volgende beginselen wordt genomen:

(a)de aandeelhouders van de instelling in afwikkeling dragen de eerste verliezen;

(b)crediteuren van de instelling in afwikkeling dragen verliezen na de aandeelhouders volgens de rangorde van hun vorderingen als omschreven in deze richtlijn;

(c)het hogere management van de instelling in afwikkeling wordt vervangen;

(d)de hogere managers van de instelling in afwikkeling dragen de verliezen die op grond van het burgerlijk of strafrecht in overeenstemming zijn met hun persoonlijke verantwoordelijkheid voor het faillissement van de instelling;

(e)behalve indien in deze richtlijn anders is bepaald, worden crediteuren van dezelfde categorie op gelijkwaardige wijze behandeld;

(f)geen enkele crediteur lijdt grotere verliezen dan de verliezen die hij zou hebben geleden mocht de instelling volgens een normale insolventieprocedure zijn geliquideerd.

2.Wanneer een instelling een groepsentiteit is, passen afwikkelingsautoriteiten afwikkelingsinstrumenten op zodanige wijze toe en oefenen zij afwikkelingsbevoegdheden op zodanige wijze uit dat het effect ervan op verbonden instellingen of op de groep als geheel zo beperkt mogelijk blijft en dat de nadelige gevolgen ervan voor de financiële stabiliteit van de Unie en met name in de landen waar de groep actief is, eveneens zo beperkt mogelijk blijven.

3.Bij de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en bij de uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden dragen de lidstaten er, in voorkomend geval, zorg voor dat aan de staatssteunregels van de Unie is voldaan.

Hoofdstuk II

Waardering

Artikel 30

Voorlopige waardering

1.Alvorens afwikkelingsmaatregelen te nemen, en met name voor de toepassing van de artikelen 31, 34, 36, 41, 42 en 65, dragen de afwikkelingsautoriteiten er zorg voor dat een eerlijke en realistische waardering van de activa en passiva van de instelling wordt verricht door een persoon die onafhankelijk is van zowel een overheidsinstantie, met inbegrip van de afwikkelingsautoriteit, als de instelling. De afwikkelingsautoriteit bekrachtigt deze waardering. Ingeval onafhankelijke waardering wegens de spoedeisende omstandigheden van de zaak onmogelijk is, mogen de afwikkelingsautoriteiten de waardering van de activa en passiva van de instelling verrichten.

2.Onverminderd de staatssteunregels van de Unie wordt de bij lid 1 voorgeschreven waardering, in voorkomend geval, gebaseerd op prudente en realistische aannamen – onder meer met betrekking tot wanbetalingspercentages en ernst van de verliezen – en heeft zij tot doel de marktwaarde te bepalen van de activa en de passiva van de instelling die failliet gaat of waarschijnlijk failliet gaat, zodat eventuele daaruit voortvloeiende verliezen worden onderkend op het moment waarop de afwikkelingsinstrumenten worden toegepast. Wanneer de markt voor een specifiek activum of passivum niet naar behoren functioneert, mag de waardering evenwel overeenstemmen met de economische waarde van de betrokken activa en passiva op lange termijn. Bij de waardering wordt niet uitgegaan van de toekenning van buitengewone overheidssteun aan de instelling, ongeacht of deze daadwerkelijk wordt verleend.

3.De waardering wordt aangevuld met de volgende informatie zoals deze voorkomt in de boekhouding van de instelling:

(a)een geactualiseerde balans en een verslag over de economische en financiële positie van de instelling;

(b)een toelichting met een analyse en een raming van de waarde van de activa;

(c)de lijst van de uitstaande verplichtingen die in de boeken en bescheiden van de instelling zijn opgenomen, met vermelding van de respectieve kredieten en het respectieve prioriteitsniveau volgens het toepasselijke insolventierecht;

(d)de lijst van de activa die de instelling aanhoudt voor rekening van derden die eigendomsrechten op deze activa hebben.

4.Bij de waardering wordt de onderverdeling van de crediteuren in categorieën in overeenstemming met hun prioriteitsniveau volgens het toepasselijke insolventierecht aangegeven, samen met een inschatting van de behandeling die elke categorie naar verwachting bij een insolventieprocedure zal genieten.

5.Indien het wegens de spoedeisende omstandigheden van de zaak onmogelijk is om aan de vereisten van de leden 3 en 4 te voldoen, wordt de waardering door ofwel een onafhankelijke persoon, ofwel een afwikkelingsautoriteit verricht met inachtneming van de vereisten van lid 2. Deze waardering wordt als voorlopig beschouwd totdat de afwikkelingsautoriteit een waardering heeft verricht die aan alle vereisten van dit artikel voldoet. Deze definitieve waardering kan los van of samen met de in artikel 66 bedoelde waardering worden verricht.

6.De waardering vormt een integrerend onderdeel van het besluit om een afwikkelingsinstrument toe te passen of een afwikkelingsbevoegdheid uit te oefenen. De waardering wordt niet apart aan een rechterlijke toetsing onderworpen en wordt in overeenstemming met het bepaalde in artikel 78 alleen samen met het besluit aan een dergelijke toetsing onderworpen.

7.De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen met het oog op de vaststelling van de volgende criteria voor de toepassing van de leden 1 en 2 van dit artikel en voor de toepassing van artikel 66:

(a)onder welke omstandigheden een persoon onafhankelijk is van zowel de afwikkelingsautoriteit als de instellingen, en

(b)onder welke omstandigheden een waardering door een onafhankelijke persoon als onmogelijk kan worden aangemerkt;

(c)de methode voor de bepaling van de marktwaarde van de activa en verplichtingen van de instelling die failliet gaat of waarschijnlijk failliet zal gaan;

(d)de omstandigheden waaronder de markt voor een specifiek activum of passivum geacht kan worden niet naar behoren te functioneren;

(e)de methode voor de bepaling van de economische waarde op lange termijn van de activa en passiva van de instelling die failliet gaat of waarschijnlijk failliet gaat.

De EBA legt deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 vast te stellen.

Hoofdstuk III

Afwikkelingsinstrumenten

Afdeling I

Algemene beginselen

Artikel 31

Algemene beginselen van afwikkelingsinstrumenten

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten over de nodige bevoegdheden beschikken om de afwikkelingsinstrumenten toe te passen op een instelling, een financiële instelling of een in artikel 1, onder c) en d), bedoelde holding die aan de toepasselijke afwikkelingsvoorwaarden voldoet.

2.De in lid 1 bedoelde afwikkelingsinstrumenten zijn:

(a)het instrument van verkoop van de onderneming;

(b)het instrument van de bruginstelling;

(c)het instrument van afsplitsing van activa;

(d)het instrument van de inbreng van de particuliere sector.

3.Behoudens lid 4 mogen de afwikkelingsautoriteiten de afwikkelingsinstrumenten zowel afzonderlijk als in combinatie met andere toepassen.

4.De afwikkelingsautoriteiten mogen het instrument van afsplitsing van activa uitsluitend in combinatie met een ander afwikkelingsinstrument toepassen.

5.Wanneer de in lid 2, onder a), b) of c), bedoelde afwikkelingsinstrumenten worden toegepast en worden gebruikt voor de gedeeltelijke overdracht van activa, rechten of verplichtingen van de instelling in afwikkeling, wordt het resterende deel van de instelling waarvan activa, rechten of verplichtingen zijn overgedragen, binnen een passend tijdskader volgens een normale insolventieprocedure geliquideerd, rekening houdend met het feit dat het eventueel noodzakelijk kan zijn dat die instelling overeenkomstig artikel 58 diensten of steun verleent om de overnemer in staat te stellen de door middel van die overdracht verworven activiteiten of diensten te verrichten.

6.De lidstaten dragen er zorg voor dat de voorschriften van het nationale insolventierecht betreffende de nietigheid of niet-tegenwerpbaarheid van de voor de crediteuren nadelige rechtshandelingen niet van toepassing zijn op de overdracht van activa, rechten of verplichtingen van een instelling in afwikkeling aan een andere entiteit ingevolge de toepassing van een afwikkelingsinstrument of de uitoefening van een afwikkelingsbevoegdheid.

7.De lidstaten wordt niet belet afwikkelingsautoriteiten aanvullende bevoegdheden te verlenen die kunnen worden uitgeoefend wanneer een instelling aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoet, mits deze aanvullende bevoegdheden geen belemmering voor een doeltreffende groepsafwikkeling vormen en in overeenstemming zijn met de doelstellingen van de afwikkeling en met de in de artikelen 26 en 29 vastgelegde algemene beginselen die voor de afwikkeling gelden.

Afdeling 2

Het instrument van verkoop van de onderneming

Artikel 32

Het instrument van verkoop van de onderneming

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheid hebben het volgende over te dragen aan een koper die geen bruginstelling is:

(a)aandelen of andere eigendomsinstrumenten van een instelling in afwikkeling;

(b)alle of welbepaalde activa, rechten of verplichtingen van een instelling in afwikkeling;

(c)elke mogelijke combinatie van enkele of alle activa, rechten of verplichtingen van een instelling in afwikkeling,

De in de eerste alinea bedoelde overdracht vindt plaats zonder toestemming van de aandeelhouders van de instelling in afwikkeling of van derden die geen koper zijn te moeten vragen en zonder te moeten voldoen aan procedurele voorschriften van het vennootschaps- of effectenrecht die anders van toepassing zouden zijn.

2.Een overdracht overeenkomstig lid 1 wordt verricht onder commerciële voorwaarden, rekening houdend met de omstandigheden en in overeenstemming met de staatssteunregels van de Unie.

3.In geval van een gedeeltelijke overdracht van activa van de instelling, vallen alle opbrengsten van de overdracht toe aan de instelling in afwikkeling.

Ingeval alle aandelen of andere eigendomsinstrumenten worden overgedragen of ingeval alle activa, rechten en verplichtingen van de instelling worden overgedragen, vallen alle opbrengsten van de overdracht toe aan de aandeelhouders van de instelling in afwikkeling die hun rechten zijn ontnomen.

De lidstaten kunnen de in lid 2 van dit artikel bedoelde opbrengsten berekenen onder aftrek van het bedrag van de in het kader van het afwikkelingsproces gemaakte kosten van administratieve of andere aard, met inbegrip van overeenkomstig artikel 92 door de financieringsregelingen gemaakte kosten en gedane uitgaven.

4.De afwikkelingsautoriteiten ondernemen alle redelijke stappen om voor de overdracht overeenkomstig lid 2 van dit artikel commerciële voorwaarden te bedingen die in overeenstemming zijn met de overeenkomstig artikel 30 verrichte eerlijke en realistische waardering, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak.

5.Bij de toepassing van het instrument van verkoop van de onderneming mogen de afwikkelingsautoriteiten de overdrachtsbevoegdheid meerdere malen uitoefenen om aanvullende overdrachten van aandelen of andere eigendomsinstrumenten, dan wel, al naargelang het geval, van activa, rechten of passiva van de instelling in afwikkeling te verrichten.

6.Na toepassing van het instrument van verkoop van de onderneming mogen de afwikkelingsautoriteiten, met de toestemming van de koper, de overdrachtbevoegdheden ten aanzien van de aandelen of andere eigendomsinstrumenten, dan wel, al naargelang het geval, ten aanzien van de activa, rechten of passiva die aan de koper zijn overgedragen, uitoefenen om de eigendom ervan terug aan de instelling in afwikkeling over te dragen.

7.Een koper heeft een passende vergunning om de activiteiten of de diensten te verrichten die hij door middel van een overdracht overeenkomstig lid 1 verwerft.

8.In afwijking van artikel 19, lid 1, van Richtlijn 2006/48/EG verrichten de bevoegde autoriteiten, indien een overdracht van aandelen of andere eigendomsinstrumenten uit hoofde van de toepassing van het instrument van verkoop van de onderneming in de verwerving of verhoging van een gekwalificeerde deelneming zoals bedoeld in artikel 19, lid 1, van Richtlijn 2006/48/EG zou resulteren, de op grond van dat artikel vereiste beoordeling zo spoedig mogelijk, zodat de toepassing van het instrument van verkoop van de onderneming niet wordt vertraagd en niet wordt verhinderd dat met de afwikkelingsmaatregel de relevante doelstellingen van de afwikkeling worden verwezenlijkt.

9.Overdrachten door middel van het instrument van verkoop van de onderneming waarmee de overdracht van sommige maar niet alle activa, vorderingen of passiva van een instelling is gemoeid, zijn onderworpen aan de in hoofdstuk VI vermelde waarborgen voor gedeeltelijke eigendomsoverdrachten.

10.Voor de uitoefening van het recht om overeenkomstig Richtlijn 2006/48/EG of Richtlijn 2004/39/EG in een andere lidstaat diensten te verrichten of zich in een andere lidstaat te vestigen, wordt de koper beschouwd als een voortzetting van de instelling in afwikkeling, en mag deze alle rechten blijven uitoefenen die door de instelling in afwikkeling werden uitgeoefend met betrekking tot de overgedragen activa, rechten of verplichtingen, inclusief de rechten van lidmaatschap van en toegang tot betalings-, clearing- en afwikkelingssystemen.

11.Aandeelhouders of crediteuren van de instelling in afwikkeling en andere derden wier eigendom, rechten of verplichtingen niet zijn overgedragen, hebben geen rechten op of met betrekking tot de overgedragen activa, rechten of passiva.

Artikel 33

Instrument van verkoop van de onderneming: procedurevoorschriften

1.Behoudens lid 3 verkoopt een afwikkelingsautoriteit, bij de toepassing van het instrument van verkoop van de onderneming op een instelling, de betrokken instelling of de activa, rechten en verplichtingen die zij wil overdragen, of treft zij regelingen voor de verkoop ervan. Pools van rechten, activa en verplichtingen kunnen afzonderlijk worden verkocht.

2.Onverminderd de staatssteunregels van de Unie, voor zover deze van toepassing zijn, vindt de in lid 1 bedoelde verkoopplaats met inachtneming van de volgende voorwaarden:

(a)de verkoop moet zo transparant mogelijk zijn, rekening houdend met de omstandigheden en in het bijzonder met de noodzaak om de financiële stabiliteit in stand te houden;

(b)bevoordeling of discriminatie van potentiële kopers is niet toegestaan;

(c)de verkoop is vrij van belangenconflicten;

(d)bij de verkoop wordt geen enkele potentiële koper ongerechtvaardigd bevoordeeld;

(e)er wordt rekening gehouden met de noodzaak van een snelle afwikkelingmaatregel;

(f)voor zover mogelijk wordt beoogd de verkoopprijs van de betrokken activa en passiva te maximaliseren.

De in dit lid vastgelegde beginselen beletten de afwikkelingsautoriteit niet om specifieke potentiële kopers te benaderen.

Elke openbaarmaking van de verkoop van de instelling die normaalgesproken op grond van artikel 6, lid 1, van Richtlijn 2003/6/EG zou zijn voorgeschreven, mag overeenkomstig artikel 6, lid 2, van genoemde Richtlijn 2003/6/EG worden uitgesteld.

3.Afwikkelingsautoriteiten mogen het instrument van verkoop van de onderneming toepassen zonder aan de in lid 1 gestelde voorwaarden voor de verkoop te voldoen wanneer zij besluiten dat inachtneming van deze voorwaarden waarschijnlijk een of meer van de afwikkelingsdoelstellingen zou ondermijnen, en met name indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

(a)volgens de afwikkelingsautoriteit is er sprake van een wezenlijke bedreiging van de financiële stabiliteit die door het faillissement van de instelling in afwikkeling wordt veroorzaakt of verergerd; en

(b)de inachtneming van die voorwaarden zou de doelmatigheid van het instrument van verkoop van de onderneming ondermijnen bij het wegnemen van die bedreiging of het verwezenlijken van de in artikel 26, lid 2, onder b), vermelde afwikkelingsdoelstelling.

4.De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen met het oog op de beschrijving van de feitelijke omstandigheden die een wezenlijke bedreiging vormen en de in lid 3, onder a) en b), bedoelde elementen die de met doeltreffendheid van het instrument van verkoop van de onderneming verband houden.

De EBA legt deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Afdeling 3

Het instrument van de bruginstelling

Artikel 34

Instrument van de bruginstelling

1.Om aan het instrument van de bruginstelling uitvoering te geven, dragen de lidstaten er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten bevoegd zijn alle of welomschreven activa, rechten of verplichtingen van een instelling in afwikkeling, en van elke combinatie van deze activa, rechten of verplichtingen, aan een bruginstelling over te dragen zonder van de aandeelhouders van de instelling in afwikkeling of van derden toestemming te moeten vragen en zonder te moeten voldoen aan procedurele voorschriften van het vennootschaps- of effectenrecht die anders van toepassing zouden zijn.

2.Behalve ingeval het instrument van de inbreng van de particuliere sector voor het in artikel 37, lid 2, onder b), vermelde doel wordt gehanteerd voor de toepassing van het instrument van de bruginstelling is een bruginstelling een rechtspersoon die geheel of gedeeltelijk eigendom is van een of meer overheidsinstanties (waarvan de afwikkelingsautoriteit deel mag uitmaken) en die is opgericht om sommige of alle functies van een instelling in afwikkeling uit te oefenen en om sommige of alle activa en passiva van een instelling in afwikkeling aan te houden.

De toepassing van het instrument van de inbreng van de particuliere sector met de in artikel 37, lid 2, onder b), vermelde doel voor ogen, doet geen afbreuk aan het vermogen van de afwikkelingsautoriteit om zeggenschap uit te oefenen over de bruginstelling voor zover dat noodzakelijk is om de afwikkeling te realiseren en de afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken.

3.Bij de toepassing van het instrument van de bruginstelling draagt een afwikkelingsautoriteit er zorg voor dat de totale waarde van de aan de bruginstelling overgedragen passiva de totale waarde van de door de instelling in afwikkeling overgedragen of uit andere bronnen afkomstige rechten en activa niet overtreft.

4.Bij toepassing van het instrument van de bruginstelling mag een afwikkelingsautoriteit de activa, rechten of passiva van de instelling overdragen die zij noodzakelijk acht om een of meer van de afwikkelingsdoelstellingen te realiseren.

5.Bij toepassing van het instrument van de bruginstelling mogen de afwikkelingsautoriteiten:

(a)bij meer dan een gelegenheid rechten, activa of verplichtingen van de instelling in afwikkeling aan de bruginstelling overdragen; en

(b)rechten, activa of verplichtingen van de bruginstelling terug aan de instelling in afwikkeling overdragen, mits aan de voorwaarden van lid 6 is voldaan;

(c)rechten, activa of passiva van de bruginstelling aan een derde overdragen.

6.De afwikkelingsautoriteiten dragen slechts rechten, activa of verplichtingen terug over van de bruginstelling aan de instelling in afwikkeling in een van de volgende gevallen:

(a)de mogelijkheid dat de specifieke rechten, activa of verplichtingen terug worden overgedragen, is uitdrukkelijk vermeld in het instrument waarmee de in lid 5, onder a), bedoelde overdracht is verricht;

(b)de specifieke rechten, activa of verplichtingen vallen feitelijk niet in de categorieën van, of voldoen niet aan de voorwaarden voor rechten, activa of verplichtingen die zijn neergelegd in het instrument waarmee de in lid 5, onder a), bedoelde overdracht was verricht.

In elk van de onder a) en b) bedoelde gevallen wordt de overdracht binnen een bepaalde termijn verricht en voldoet hij aan alle andere voorwaarden die in dat instrument voor het desbetreffende doel worden vermeld.

7.Overdrachten die uit hoofde van het instrument van de bruginstelling zijn verricht en waarmee de overdracht van sommige maar niet alle activa, rechten of passiva van een instelling is gemoeid, zijn onderworpen aan de in hoofdstuk VI vermelde waarborgen voor gedeeltelijke eigendomsoverdrachten.

8.Voor de uitoefening van het recht om overeenkomstig Richtlijn 2006/48/EG of Richtlijn 2004/39/EG in een andere lidstaat diensten te verrichten of zich in een andere lidstaat te vestigen, wordt een bruginstelling beschouwd als een voortzetting van de instelling in afwikkeling, en mag deze alle rechten blijven uitoefenen die door de instelling in afwikkeling werden uitgeoefend met betrekking tot de overgedragen activa, rechten of verplichtingen, inclusief de rechten van lidmaatschap van en toegang tot betalings-, clearing- en afwikkelingssystemen.

9.Aandeelhouders of crediteuren van de instelling in afwikkeling en andere derden wier eigendom, rechten of verplichtingen niet aan de bruginstelling zijn overgedragen, hebben geen rechten op of met betrekking tot de bruginstelling of haar eigendom.

Artikel 35

Werking van een bruginstelling

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat de werking van een bruginstelling met de volgende voorschriften in overeenstemming is:

(a)de inhoud van de oprichtingsdocumenten van de bruginstelling wordt door de afwikkelingsautoriteit vastgesteld;

(b)de afwikkelingsautoriteit benoemt de raad van bestuur van de bruginstelling, keurt de desbetreffende salarissen goed en stelt de passende verantwoordelijkheden vast;

(c)voor zover van toepassing wordt aan de bruginstelling overeenkomstig Richtlijn 2006/48/EG of Richtlijn 2004/39/EG vergunning verleend, en krijgt zij de noodzakelijke vergunning overeenkomstig het toepasselijk nationaal recht voor het verrichten van de activiteiten of diensten die zij door middel van een overdracht overeenkomstig artikel 56 van deze richtlijn verwerft;

(d)de bruginstelling voldoet aan de voorschriften van, en valt onder het toezicht overeenkomstig de Richtlijnen 2006/48/EG, 2006/49/EG en 2004/39/EG, voor zover van toepassing.

2.De bestuurders zijn onderworpen aan alle beperkingen die overeenkomstig mededingingsvoorschriften op Unie- en nationaal niveau worden opgelegd en leiden de bruginstelling met het oog op de verkoop van de instelling, haar activa, rechten of verplichtingen, aan een of meer kopers uit de particuliere sector wanneer de voorwaarden passend zijn en binnen de in lid 5 vermelde termijn.

3.De afwikkelingsautoriteit beëindigt de werking van een bruginstelling in de volgende situaties, al naargelang welke situatie zich het eerst voordoet:

(a)de bruginstelling fuseert met een andere instelling;

(b)de verwerving van de meerderheid van het kapitaal van de bruginstelling door een derde;

(c)de overname van alle of vrijwel alle activa, rechten of verplichtingen door een andere persoon;

(d)het verstrijken van de termijn die in lid 5 of, in voorkomend geval, lid 6 is vermeld.

4.Wanneer zij de verkoop van de bruginstelling of van haar activa of passiva nastreven, dragen de lidstaten er zorg voor dat de instelling of de relevante activa of passiva openlijk en transparant worden aangeboden en dat bepaalde potentiële kopers bij de verkoop niet worden bevoordeeld of benadeeld.

Een dergelijke verkoop vindt plaats onder commerciële voorwaarden, rekening houdend met de omstandigheden en in overeenstemming met de staatssteunregels van de Unie.

5.Indien geen van de in lid 3, onder a), b) en c), bedoelde situaties zich voordoet, beëindigt de afwikkelingsautoriteit de werking van een bruginstelling aan het einde van de tweejarige termijn volgend op de datum waarop de laatste overdracht vanuit een instelling in afwikkeling uit hoofde van het instrument van de bruginstelling plaatvond.

6.De afwikkelingsautoriteit kan de in lid 5 bedoelde termijn met maximaal drie extra termijnen van een jaar verlengen wanneer:

(a)een dergelijke verlenging waarschijnlijk leidt tot een van de in lid 3, onder a), b) of c), bedoelde situaties; of

(b)een dergelijke verlenging noodzakelijk is om de continuïteit van essentiële bank- of financiële diensten te verzekeren.

7.Indien de bedrijfsactiviteiten van een bruginstelling in de in lid 3, onder c), of d), bedoelde situaties worden beëindigd, wordt de instelling geliquideerd.

Alle opbrengsten als gevolg van de beëindiging van het functioneren van de bruginstelling als omschreven in lid 3 vallen toe aan de instelling in afwikkeling.

De lidstaten kunnen de opbrengsten berekenen onder aftrek van het bedrag van de in het kader van het afwikkelingsproces gemaakte kosten van administratieve of andere aard.

8.Indien een bruginstelling voor de overdracht van activa en passiva van meer dan een instelling wordt gebruikt, heeft de in lid 7 bedoelde passiva betrekking op de liquidatie van de activa en verplichtingen die vanuit elk van de instellingen zijn overgedragen, en niet op de bruginstelling zelf.

Afdeling 4

Het instrument van afsplitsing van activa

Artikel 36

Instrument van afsplitsing van activa

1.Om aan het instrument van afsplitsing van activa uitvoering te geven, dragen de lidstaten er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten bevoegd zijn om activa, rechten en verplichtingen van een instelling in afwikkeling over te dragen aan een vehikel voor activabeheer.

2.Voor de toepassing van het instrument van afsplitsing van activa wordt onder een vehikel voor activabeheer een rechtspersoon verstaan die volledig eigendom is van een of meer overheidsinstanties, waarvan de afwikkelingsautoriteit deel mag uitmaken.

3.De afwikkelingsautoriteit benoemt vermogensbeheerders die er bij het beheer van de aan het vehikel voor activabeheer overgedragen activa naar streven de waarde ervan bij de uiteindelijke verkoop te maximaliseren of er anderszins ervoor te zorgen dat het bedrijf op ordelijke wijze wordt geliquideerd.

4.De afwikkelingsautoriteiten mogen de in lid 1 bedoelde bevoegdheid tot overdracht van activa slechts uitoefenen indien de situatie van de specifieke markt voor die activa van dien aard is dat liquidatie van die activa volgens een normale insolventieprocedure nadelige gevolgen voor de financiële markt zou kunnen hebben.

5.Bij de toepassing van het instrument van afsplitsing van activa stellen de afwikkelingsautoriteiten , in overeenstemming met de in artikel 30 vastgelegde beginselen en in overeenstemming met de staatssteunregels van de Unie de vergoeding vast waartegen de activa aan het vehikel voor activabeheer worden overgedragen.

6.De afwikkelingsautoriteiten mogen:

(a)bij meer dan een gelegenheid activa, rechten of verplichtingen van de instelling in afwikkeling aan het vehikel voor activabeheer overdragen; activa, rechten of verplichtingen van het vehikel voor activabeheer terug aan de instelling in afwikkeling overdragen, mits aan de voorwaarden van lid 7 is voldaan.

7.De afwikkelingsautoriteiten dragen slechts rechten, activa of verplichtingen terug over van het vehikel voor activabeheer aan de instelling in afwikkeling in een van de volgende gevallen:

(a)de mogelijkheid dat de specifieke rechten, activa of verplichtingen terug worden overgedragen, is uitdrukkelijk vermeld in het instrument waarmee de in lid 6, onder a), bedoelde overdracht is verricht;

(b)de specifieke rechten, activa of verplichtingen vallen feitelijk niet in de categorieën van, of voldoen niet aan de voorwaarden voor rechten, activa of verplichtingen die zijn neergelegd in het instrument waarmee de in lid 6, onder a), bedoelde overdracht was verricht.

In elk van de onder a) en b) bedoelde gevallen wordt de overdracht binnen een bepaalde termijn verricht en voldoet deze aan alle andere voorwaarden die in dat instrument voor het desbetreffende doel worden vermeld.

8.Overdrachten tussen de instelling in afwikkeling en het vehikel voor activabeheer zijn onderworpen aan de in deze richtlijn vermelde waarborgen voor gedeeltelijke eigendomsoverdrachten.

9.Aandeelhouders en crediteuren van de instelling in afwikkeling en andere derden wier eigendom, rechten of verplichtingen niet aan het vehikel voor activabeheer zijn overgedragen, hebben geen rechten op of met betrekking tot het vehikel voor activabeheer, zijn eigendom of de beheerders ervan.

10.De doelstellingen van de overeenkomstig lid 3 benoemde beheerders houden geen verplichtingen of verantwoordelijkheden jegens de aandeelhouders van de instelling in afwikkeling in en deze beheerders zijn jegens deze aandeelhouders niet aansprakelijk voor maatregelen die zij hebben genomen of niet hebben genomen bij de vervulling of beoogde vervulling van hun taken, tenzij het nemen of het niet nemen van de maatregelen overeenkomstig het nationale recht neerkomt op een grove nalatigheid of een ernstige fout.

11.Overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 ontwikkelt de EBA richtsnoeren ter bevordering van de convergentie van de toezicht- en afwikkelingspraktijken bij het uitmaken wanneer overeenkomstig lid 4 van dit artikel de liquidatie van de activa of passiva volgens een normale insolventieprocedure nadelige gevolgen voor de financiële markt zou kunnen hebben. De EBA ontwikkelt deze richtsnoeren uiterlijk op de in artikel 115, lid 1, eerste alinea, van deze richtlijn vastgestelde datum.

12.Eventueel rekening houdend met de bij de toepassing van de EBA-richtsnoeren opgedane ervaring stelt de Commissie middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 103 maatregelen vast met het oog op de beschrijving van de omstandigheden waaronder de tegeldemaking van de activa of passiva volgens een normale liquidatieprocedure nadelige gevolgen voor de financiële markt zou kunnen hebben.

Afdeling 5

Het instrument van de inbreng van de particuliere sector

Onderafdeling 1

Doel en toepassingsgebied van het instrument van de inbreng van de particuliere sector

Artikel 37

Het instrument van de inbreng van de particuliere sector

1.Om aan het instrument van de inbreng van de particuliere sector uitvoering te geven, dragen de lidstaten er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten over de in artikel 56, lid 1, onder f) tot en met l), bedoelde afwikkelingsbevoegdheden beschikken.

2.De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten het instrument van de inbreng van de particuliere sector voor de volgende doeleinden kunnen toepassen:

(a)ofwel voor de herkapitalisatie van een instelling die in zoverre aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoet dat ervoor kan worden gezorgd dat zij weer aan de vergunningsvoorwaarden voldoet en de werkzaamheden kan uitoefenen waarvoor haar overeenkomstig Richtlijn 2006/48/EG of Richtlijn 2004/39/EG vergunning is verleend;

(b)ofwel voor de omzetting in eigen vermogen of verlaging van de hoofdsom van de vorderingen of schuldinstrumenten die aan een bruginstelling zijn overgedragen teneinde kapitaal voor die bruginstelling te verschaffen.

3.De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten het instrument van de inbreng van de particuliere sector slechts voor het in lid 2, onder a), bedoelde doel kunnen toepassen indien er een realistisch vooruitzicht is dat de toepassing van dat instrument – in combinatie met de maatregelen die overeenkomstig het bij artikel 47 voorgeschreven bedrijfssaneringsplan zijn genomen – niet alleen tot de verwezenlijking van de relevante afwikkelingsdoelstellingen leidt, maar ook de financiële soliditeit en de levensvatbaarheid op lange termijn van de betrokken instelling herstelt.

Indien niet aan de in de eerste alinea gestelde voorwaarde is voldaan, passen de lidstaten een van de in artikel 31, lid 2, onder a), b) of c), bedoelde afwikkelingsinstrumenten en het in lid 2, onder b), van dit artikel bedoelde instrument van de inbreng van de particuliere sector toe, al naargelang het geval.

Artikel 38

Toepassingsgebied van het instrument van de inbreng van de particuliere sector

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat het instrument van de inbreng van de particuliere sector kan worden toegepast op alle verplichtingen van een instelling die niet op grond van lid 2 van het toepassingsgebied van dat instrument zijn uitgesloten.

2.De afwikkelingsautoriteiten oefenen hun afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden niet uit met betrekking tot de volgende verplichtingen:

(a)deposito's die op grond van Richtlijn 94/19/EG gegarandeerd zijn;

(b)door zekerheid gedekte verplichtingen;

(c)elke verplichting die ontstaat doordat de instelling activa of geld van cliënten aanhoudt, of doordat er een vertrouwensrelatie tussen de instelling (als vertrouwenspersoon) en een andere persoon (als begunstigde) bestaat;

(d)verplichtingen met een oorspronkelijke looptijd van minder dan een maand;

(e)verplichtingen ten aanzien van:

i)werknemers, met betrekking tot hun loon, pensioenuitkeringen of andere vaste vergoedingen, met uitzondering van variabele beloningen in gelijk welke vorm;

ii)commerciële of handelscrediteuren welke voortvloeien uit de levering van goederen of diensten aan de instelling die essentieel zijn voor de dagelijkse bedrijfsactiviteiten ervan, zoals IT-diensten, nutsvoorzieningen en de huur, exploitatie en het onderhoud van bedrijfsruimten;

iii)belastingautoriteiten en socialezekerheidsinstanties mits het, volgens het toepasselijke insolventierecht, preferente verplichtingen betreft.

Het bepaalde in lid 2, onder a) en b), weerhoudt de afwikkelingsautoriteiten er niet van om, in voorkomend geval, deze bevoegdheden uit te oefenen met betrekking tot die delen van door zekerheden of anderszins gedekte verplichtingen die de waarde van de activa, het pand, het pandrecht of de zakelijke zekerheid waarmee zij zijn gedekt, overschrijden. De lidstaten kunnen gedekte obligaties als omschreven in artikel 22, lid 4, van Richtlijn 86/611/EEG van de Raad 38 van deze bepaling vrijstellen.

Het bepaalde in lid 2, onder c), weerhoudt de afwikkelingsautoriteiten er niet van om, in voorkomend geval, deze bevoegdheden uit te oefenen met betrekking tot het bedrag van een deposito dat de op grond van de betrokken richtlijn geboden dekking overschrijdt.

3.Wanneer afwikkelingsautoriteiten het instrument van de inbreng van de particuliere sector toepassen, mogen zij passiva die uit niet onder de werkingssfeer van lid 2, onder d), vallende derivaten voortvloeien, van de toepassing van de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden uitsluiten indien een dergelijke uitsluiting noodzakelijk of passend is om de in artikel 26, lid 2, onder a) en b), beschreven doelstellingen te verwezenlijken.

4.De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 103 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de nadere bepaling van:

(a)de specifieke categorieën verplichtingen die onder lid 2, onder d), vallen; en

(b)de omstandigheden waaronder uitsluiting noodzakelijk of passend is om de in artikel 26, lid 2, onder a) en b), beschreven doelstellingen te verwezenlijken, gelet op de volgende factoren:

i)het systeemeffect van de liquidatie van derivatenposities om het instrument van de schuldafschrijving toe te passen;

ii)het effect op de activiteiten van een centrale tegenpartij van de toepassing van het schuldafschrijvingsinstrument op passiva die voortvloeien uit derivaten waarvan de clearing door de centrale tegenpartij wordt verzorgd; en

iii)het effect dat van de toepassing van het schuldafschrijvingsinstrument op uit derivaten voortvloeiende passiva uitgaat op het risicomanagement van tegenpartijen van deze derivaten.

Onderafdeling 2

Minimumvereiste voor in aanmerking komende passiva

Artikel 39

Minimumvereiste voor de passiva die aan de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden onderworpen zijn

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat de instellingen te allen tijde beschikken over een toereikend totaalbedrag aan eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, uitgedrukt als percentage van de totale passiva van de instelling die uit hoofde van titel V, hoofdstuk 2, afdeling 1, van Richtlijn 2006/48/EG of hoofdstuk IV van Richtlijn 2006/49/EG niet als eigen vermogen in aanmerking komen.

2.Achtergestelde schuldinstrumenten en achtergestelde leningen die niet als aanvullend tier l- of tier 2-kapitaal in aanmerking komen, mogen pas in het in lid 1 bedoelde totaalbedrag van de in aanmerking komende passiva worden opgenomen als zij aan de volgende voorwaarden voldoen:

(a)de instrumenten zijn uitgegeven en volgestort;

(b)de instrumenten zijn niet gekocht door:

i)de instelling of haar dochterondernemingen;

ii)een onderneming waarin de instelling een deelneming heeft in de vorm van het bezit, rechtstreeks of door middel van een zeggenschapsband, van ten minste 20% van de stemrechten of het kapitaal van een onderneming;

(c)de aankoop van het instrument is niet rechtstreeks of middellijk door de instelling gefinancierd;

(d)de instrumenten zijn niet gedekt of gegarandeerd door een entiteit die deel uitmaakt van dezelfde groep als de instelling;

(e)de instrumenten hebben een oorspronkelijke looptijd van ten minste een jaar.

3.Het in lid 1 bedoelde minimale totaalbedrag wordt vastgesteld op basis van de volgende criteria:

(a)de noodzaak om ervoor te zorgen dat de instelling middels de toepassing van afwikkelingsinstrumenten, eventueel met inbegrip van het instrument van de inbreng van de particuliere sector, op zodanige wijze kan worden afgewikkeld dat aan de afwikkelingsdoelstellingen is voldaan;

(b)de noodzaak om er in passende gevallen voor te zorgen dat de instelling over voldoende in aanmerking komende passiva beschikt om te garanderen dat, indien het instrument van de inbreng van de particuliere sector zou worden toegepast, de tier 1-kernkapitaalratio van de instelling wederom op een peil zou kunnen worden gebracht dat noodzakelijk is om voldoende marktvertrouwen in de instelling te wekken en haar in staat te stellen aan de vergunningsvoorwaarden te blijven voldoen en de werkzaamheden uit te oefenen waarvoor haar overeenkomstig Richtlijn 2006/48/EG of Richtlijn 2006/49/EG vergunning is verleend;

(c)de omvang, het bedrijfsmodel en het risicoprofiel van de instelling;

(d)de mate waarin het depositogarantiestelsel overeenkomstig artikel 99 aan de afwikkelingsfinanciering zou kunnen bijdragen;

(e)de mate waarin het faillissement van de instelling nadelige gevolgen voor de financiële stabiliteit zou hebben, onder meer wegens de verwevenheid ervan met andere instellingen of met de rest van het financiële stelsel, via besmetting van andere instellingen.

4.Behoudens het bepaalde in artikel 40 voldoen instellingen op individuele basis aan de vereisten van de lid 2 van dit artikel.

Behoudens het bepaalde in artikel 40 zijn passiva die worden aangehouden door andere entiteiten die deel uitmaken van de groep, van het in lid 1 van dit artikel bedoelde totaalbedrag uitgesloten.

5.Afwikkelingsautoriteiten verlangen dat en verifiëren of instellingen het in lid 1 bedoelde totaalbedrag aanhouden en nemen alle besluiten ingevolge lid 4 bij het opstellen en het bijhouden van de afwikkelingsplannen.

6.De afwikkelingsautoriteiten stellen de EBA in kennis van het minimumbedrag dat zij voor elke onder hun jurisdictie vallende instelling hebben vastgesteld. De EBA brengt uiterlijk op 1 januari 2018 aan de Commissie verslag uit over de toepassing van het vereiste van lid 1. De EBA rapporteert met name aan de Commissie of er sprake is van verschillen wat de toepassing van dat vereiste op nationaal niveau betreft.

7.De Commissie stelt middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 103 maatregelen vast met het oog op de nadere uitwerking van de in lid 3, onder a) tot en met e), vastgestelde criteria, onder eventuele verwijzing naar verschillende categorieën instellingen en bijbehorende percentagebandbreedtes.

Artikel 40

Toepassing van het minimumvereiste op groepen

1.De afwikkelingsautoriteiten kunnen ervoor kiezen het overeenkomstig artikel 39, leden 1 en 3, vastgestelde minimumvereiste op geconsolideerde basis toe te passen op groepen waarop toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

(a)het in artikel 39, lid 1, bedoelde percentage is berekend op grond van het geconsolideerde niveau van de passiva en van het eigen vermogen van de groep;

(b)de in artikel 39, lid 2, bedoelde schuldinstrumenten of leningen zijn uitgegeven door de moederonderneming of door een in artikel 1, onder c) of d), bedoelde holding;

(c)de moederonderneming of de in artikel 1, onder c) of d), bedoelde holding verdeelt de middelen die via de uitgifte van in artikel 39, lid 2, bedoelde schuldinstrumenten of leningen zijn geïnd, adequaat en evenredig in de vorm van kredieten over de instellingen die dochterondernemingen zijn;

(d)elke instelling die een dochteronderneming is, voldoet aan het minimumvereiste van artikel 39, lid 1. In afwijking van artikel 39, lid 4, tweede alinea, worden passiva die door de moederonderneming of de in artikel 1, onder c) of d), bedoelde holding worden aangehouden, opgenomen in het totaalbedrag van het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva die de dochteronderneming overeenkomstig artikel 39, lid 1, verplicht is aan te houden;

(e)wanneer de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau of een andere bevoegde afwikkelingsautoriteit, al naargelang het geval, het instrument van de inbreng van de particuliere sector op de moederonderneming of de in artikel 1, onder c) of d), bedoelde holding toepast, passen de afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen het instrument van de inbreng van de particuliere sector in eerste instantie toe op de passiva van de dochterondernemingen die op de moederonderneming of de in artikel 1, onder c) of d), bedoelde holding, al naargelang het geval, betrekking hebben, voordat zij dat instrument, indien nodig, op andere in aanmerking komende passiva van de dochteronderneming toepassen.

2.Bij het nemen van een in lid 1 bedoeld besluit houden de afwikkelingsautoriteiten rekening met de wijze waarop de groep zijn bedrijfsactiviteiten structureert, en met name met de mate waarin de financiering, de liquiditeit en het risico centraal worden beheerd.

3.De afwikkelingsautoriteiten nemen het in lid 1 van dit artikel bedoelde besluit om het minimumvereiste op geconsolideerde basis toe te passen bij het opstellen en bijhouden van afwikkelingsplannen overeenkomstig artikel 9 van deze richtlijn. Voor groepen waarop overeenkomstig de artikelen 125 en 126 van Richtlijn 2006/48/EG toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend, nemen de afwikkelingsautoriteiten het besluit om het minimumvereiste op geconsolideerde basis toe te passen volgens de procedure van artikel 12 van deze richtlijn.

Onderafdeling 3

Tenuitvoerlegging van het instrument van de inbreng van de particuliere sector

Artikel 41

Raming van het bedrag van de inbreng van de particuliere sector

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat, wanneer zij het instrument van de inbreng van de particuliere sector toepassen, de afwikkelingsautoriteiten het totaalbedrag waarmee de in aanmerking komende passiva moeten worden verlaagd of omgezet, ramen op basis van een waardering die aan de vereisten van artikel 30 voldoet.

2.Wanneer de afwikkelingsautoriteiten het instrument van de inbreng van de particuliere sector voor de in artikel 37, lid 2, onder a), van dit artikel bedoelde doelstelling toepassen, wordt bij de in lid 1 van dit artikel bedoelde raming het bedrag vastgesteld waarmee de in aanmerking komende passiva moeten worden verlaagd om de tier 1-kernkapitaalkapitaalratio van de instelling in afwikkeling te herstellen, alsook het bedrag dat de afwikkelingsautoriteit noodzakelijk acht om voldoende marktvertrouwen in de instelling te wekken en deze in staat te stellen aan de voorwaarden voor vergunningverlening te blijven voldoen en om de werkzaamheden uit te oefenen waarvoor haar op grond van Richtlijn 2006/48/EG of Richtlijn 2004/39/EG vergunning is verleend.

3.Afwikkelingsautoriteiten stellen regelingen vast en houden deze in stand om ervoor te zorgen dat de beoordeling en waardering gebaseerd is op informatie over de activa en passiva van de instelling in afwikkeling die zo actueel en zo uitvoerig is als redelijkerwijs mogelijk is.

Artikel 42

Behandeling van aandeelhouders

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat bij de toepassing van het instrument van de inbreng van de particuliere sector de afwikkelingsautoriteiten ten aanzien van de aandeelhouders een of meerdere van de volgende maatregelen treffen:

(a)het intrekken van bestaande aandelen;

(b)het uitoefenen van de in artikel 56, lid 1, onder h), bedoelde bevoegdheid om in aanmerking komende passiva in aandelen van de instelling in afwikkeling om te zetten tegen een omzettingskoers die bestaande aandelenpakketten sterk verwatert.

2.De in lid 1 bedoelde maatregelen zijn van toepassing ten aanzien van aandeelhouders wier aandelen in de volgende omstandigheden werden uitgegeven of toegekend:

(a)uit hoofde van de omzetting van schuldinstrumenten in aandelen in overeenstemming met de contractuele voorwaarden van de oorspronkelijke schuldinstrumenten bij een gebeurtenis die voorafging aan of zich tezelfdertijd voordeed als de beoordeling door de afwikkelingsautoriteit dat de instelling de afwikkelingsvoorwaarden vervulde;

(b)uit hoofde van de omzetting van relevante kapitaalinstrumenten in tier 1-kernkapitaalinstrumenten in overeenstemming met artikel 52.

3.Wanneer afwikkelingsautoriteiten overwegen welke maatregelen overeenkomstig lid 1 moeten worden genomen, houden zij rekening met het waarschijnlijke bedrag aan verliezen op activa voordat het instrument van de inbreng van de particuliere sector wordt toegepast, teneinde ervoor te zorgen dat de maatregel die ten aanzien van de aandeelhouders wordt getroffen, strookt met die vermindering van de waarde van de aandelen; de overeenkomstig de artikelen 30 en 31 uitgevoerde waardering, en in het bijzonder de waarschijnlijkheid dat aandeelhouders enige waarde hadden terugkregen indien de instelling op basis van die waardering zou zijn geliquideerd.

4.Wanneer afwikkelingsautoriteiten het instrument van de inbreng van de particuliere sector toepassen, is het bepaalde in de artikelen 30 en 31 van toepassing.

5.Overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 vaardigt de EBA richtsnoeren uit met betrekking tot de omstandigheden waarin elk van de in lid 1 vermelde maatregelen passend zou zijn, rekening houdend met de in lid 2 van dit artikel vermelde factoren. De EBA ontwikkelt deze richtsnoeren uiterlijk op de in artikel 115, lid 1, eerste alinea, van deze richtlijn vastgestelde datum.

6.Eventueel rekening houdend met de bij de toepassing van de EBA-richtsnoeren opgedane ervaring kan de Commissie middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 103 maatregelen vaststellen met het oog op de beschrijving van de omstandigheden waaronder elk van de in lid 1 van dit artikel genoemde maatregelen passend zou zijn, gelet op de in lid 2 van dit artikel vermelde factoren.

Artikel 43

Rangorde van vorderingen

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten bij de toepassing van het instrument van de inbreng van de particuliere sector de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden met inachtneming van de volgende vereisten uitoefenen:

(a)tier 1-kernkapitaalinstrumenten worden eerst afgeschreven in verhouding tot de verliezen en tot hun volledige omvang en de desbetreffende aandelen worden ingetrokken in overeenstemming met artikel 42;

(b)indien, en alleen indien, de afschrijving overeenkomstig punt a) minder dan het totaalbedrag is, verlagen de autoriteiten de hoofdsom van de aanvullende tier 1-instrumenten die verplichtingen zijn, alsook van de tier 2-instrumenten tot nul in overeenstemming met onderafdeling 2;

(c)indien, en alleen indien, de totale vermindering van de passiva overeenkomstig de punten a) en b) minder dan het totaalbedrag is, verlagen de autoriteiten de hoofdsom van de achtergestelde schuld die geen aanvullend tier 1- of tier 2-kapitaal is voor zover zulks nodig is, in combinatie met de afschrijving ingevolge de punten a) en b), om het totaalbedrag te verkrijgen;

(d)indien, en alleen indien, de totale vermindering van de passiva overeenkomstig de punten a), b) en c) van dit lid minder dan het totaalbedrag is, verlagen de autoriteiten overeenkomstig artikel 38 de hoofdsom van, of het uitstaande verschuldigde bedrag met betrekking tot, de rest van de in aanmerking komende passiva die een niet-achtergestelde schuld zijn voor zover zulks nodig is, in combinatie met de afschrijving ingevolge de punten a), b) en c) van dit lid, om het totaalbedrag te verkrijgen.

2.Wanneer zij de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden in overeenstemming met lid 1, onder c) en d), uitoefenen, verdelen de afwikkelingsautoriteiten de door het totaalbedrag vertegenwoordigde verliezen gelijkelijk over de passiva van dezelfde rang door de hoofdsom van, of het uitstaande verschuldigde bedrag met betrekking tot, die passiva in dezelfde mate naar rato van de waarde ervan te verlagen.

3.De afwikkelingsautoriteiten verlagen de hoofdsom van het instrument of zetten het in overeenstemming met de in lid 1, onder b), of c), bedoelde voorwaarden om voordat zij de in lid 1, onder d), bedoelde afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden op de passiva uitoefenen en mits deze voorwaarden niet golden toen een instelling andere dan in lid 1, onder b), bedoelde instrumenten uitgaf waaraan een van de volgende voorwaarden verbonden waren:

(a)voorwaarden waarin wordt bepaald dat de hoofdsom van het instrument wordt verlaagd bij het plaatsvinden van een gebeurtenis die van invloed is op de financiële positie, de solvabiliteit of het niveau van het eigen vermogen van de instelling;

(b)voorwaarden die voorzien in de omzetting van de instrumenten in aandelen of andere eigendomsinstrumenten bij het plaatsvinden van een dergelijke gebeurtenis.

4.Indien de hoofdsom van een instrument in overeenstemming met de voorwaarden van het in lid 3, onder a), bedoelde type werd verlaagd, maar niet tot nul, voor de toepassing van het instrument van de inbreng van de particuliere sector of ingevolge lid 3, passen de afwikkelingsautoriteiten overeenkomstig lid 1 de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden toe op het resterende bedrag van deze hoofdsom.

Artikel 44

Derivaten

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat het bepaalde in dit artikel in acht wordt genomen wanneer afwikkelingsautoriteiten de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden toepassen op passiva die uit derivaten voortvloeien.

2.Indien transacties aan een verrekeningsovereenkomst zijn onderworpen, bepalen de afwikkelingsautoriteiten de uit deze transacties voortvloeiende passiva op nettobasis overeenkomstig de voorwaarden van de overeenkomst.

3.De afwikkelingsautoriteiten bepalen de waarde van uit derivaten voortvloeiende passiva op basis van het volgende:

(a)passende methodieken voor het bepalen van de waarde van categorieën van derivaten, waaronder transacties die aan verrekeningsovereenkomsten zijn onderworpen;

(b)beginselen voor het bepalen van het relevante tijdstip waarop de waarde van een derivatenpositie moet worden vastgelegd.

4.De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen met het oog op de vaststelling van de in lid 3, onder a) en b), bedoelde methoden en beginselen voor de waardering van uit derivaten voortvloeiende passiva.

De EBA legt deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen de in de eerste alinea van dit artikel bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 45

Koers voor de omzetting van vreemd vermogen in eigen vermogen

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten bij het toepassen van de schuldherstructurering door het uitoefenen van de in artikel 56, lid 1, onder h), bedoelde bevoegdheid om de in aanmerking komende passiva in gewone aandelen of andere eigendomsinstrumenten om te zetten, overeenkomstig één of beide van de in de leden 2 en 3 van dit artikel vastgelegde beginselen een verschillende omzettingskoers op verschillende categorieën van passiva kunnen toepassen.

2.De omzettingskoers biedt de getroffen crediteur een passende vergoeding voor het als gevolg van de uitoefening van de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheid geleden verlies.

3.De op niet-achtergestelde verplichtingen toepasselijke omzettingskoers is hoger dan de op achtergestelde verplichtingen toepasselijke omzettingskoers, wanneer zulks passend is om de rangorde van niet-achtergestelde verplichtingen bij liquidatie naar het toepasselijke insolventierecht te weerspiegelen.

4.Overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 vaardigt de EBA richtsnoeren uit voor de vaststelling van omzettingskoersen. De EBA ontwikkelt deze richtsnoeren uiterlijk op de in artikel 115, lid 1, eerste alinea, van deze richtlijn vastgestelde datum.

De richtsnoeren geven in het bijzonder aan hoe getroffen crediteuren op passende wijze door middel van de omzettingskoersen kunnen worden vergoed, en de relatieve omzettingskoersen die geschikt zouden kunnen zijn om de rangorde van niet-achtergestelde verplichtingen naar het toepasselijke insolventierecht te weerspiegelen.

Artikel 46

Herstel- en saneringsmaatregelen ter ondersteuning van de inbreng van de particuliere sector

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat wanneer de afwikkelingsautoriteiten het instrument van de inbreng van de particuliere sector toepassen, regelingen worden vastgesteld om te garanderen dat voor deze instelling overeenkomstig artikel 47 een bedrijfssaneringsplan wordt opgesteld en uitgevoerd.

2.De in lid 1 van dit artikel bedoelde regelingen omvatten de aanstelling van een bewindvoerder met als doel het opstellen en uitvoeren van het op grond van artikel 47 vereiste bedrijfssaneringsplan.

Artikel 47

Bedrijfssaneringsplan

1.De lidstaten schrijven voor dat binnen [een maand] na de toepassing overeenkomstig artikel 37, lid 2, onder a), van het instrument van de inbreng van de particuliere sector op een instelling, de op grond van artikel 46 aangestelde bewindvoerder een aan de vereisten van de leden 2 en 3 van dit artikel beantwoordend bedrijfssaneringsplan voldoet moet opstellen en aan de afwikkelingsautoriteit moet voorleggen. Ingeval de staatssteunregels van de Unie van toepassing zijn, dragen de lidstaten er zorg voor dat dit plan verenigbaar is met het herstructureringsplan dat de instelling krachtens deze regels bij de Commissie moet indienen.

2.In een bedrijfssaneringsplan worden de maatregelen vastgelegd die erop gericht zijn de levensvatbaarheid op lange termijn van de instelling of delen van haar bedrijfsactiviteiten binnen een redelijk tijdsbestek van niet meer dan twee jaar te herstellen. Deze maatregelen zijn gebaseerd op realistische aannames wat de economische omstandigheden en de op de financiële markten gehanteerde voorwaarden betreft waaronder de instelling actief zal zijn.

In het bedrijfssaneringsplan wordt onder meer rekening gehouden met de actuele stand van en toekomstige vooruitzichten voor de financiële markten, op basis van optimistische en pessimistische aannames. Bij stresstests wordt een breed scala aan scenario's gehanteerd, zoals onder meer een combinatie van probleemsituaties en een langdurige wereldwijde recessie. De aannames worden vergeleken met passende sectorbrede benchmarks.

3.Een bedrijfssaneringsplan bevat de volgende elementen:

(a)een gedetailleerde diagnose van de factoren en problemen waardoor de instelling failliet gaat of waarschijnlijk failliet gaat, en de omstandigheden die ten grondslag lagen aan de moeilijkheden waarmee de instelling te kampen had;

(b)een beschrijving van de te nemen maatregelen die gericht zijn op het herstellen van de levensvatbaarheid op lange termijn van de instelling;

(c)een tijdschema voor de tenuitvoerlegging van deze maatregelen.

4.Op het herstel van de levensvatbaarheid op lange termijn van een instelling gerichte maatregelen zijn onder meer:

(a)    de reorganisatie van de werkzaamheden van de instelling;

(b)de afstoting van verliesgevende activiteiten;

(c)de herstructurering van bestaande activiteiten die winstgevend kunnen worden gemaakt;

(d)de verkoop van activa of van bedrijfsonderdelen.

5.Binnen een maand na de datum van voorlegging van het bedrijfssaneringsplan beoordeelt de afwikkelingsautoriteit de waarschijnlijkheid dat het plan, indien uitgevoerd, de levensvatbaarheid op lange termijn van de instelling herstelt.

Indien de afwikkelingsautoriteit ervan overtuigd is dat met de uitvoering van het plan deze doelstelling zou worden verwezenlijkt, keurt zij het plan goed.

6.Indien de afwikkelingsautoriteit er niet van overtuigd is dat met de uitvoering van het plan deze doelstelling zou worden verwezenlijkt, stelt zij de bewindvoerder in kennis van haar bezorgdheden en eist zij dat de bewindvoerder het plan zodanig wijzigt dat deze bezorgdheden worden aangepakt.

7.Binnen twee weken te rekenen vanaf de datum van ontvangst van een dergelijke kennisgeving legt de bewindvoerder aan de afwikkelingsautoriteit een gewijzigd plan ter goedkeuring voor. De afwikkelingsautoriteit beoordeelt het gewijzigde plan en laat de bewindvoerder binnen een week weten of zij ervan overtuigd is dat het plan, zoals gewijzigd, de gemelde bezorgdheden aanpakt, of dat er verdere wijzigingen zijn vereist.

8.De bewindvoerder voert het saneringsplan zoals overeengekomen met de afwikkelingsautoriteit uit en brengt om de zes maanden verslag uit bij de afwikkelingsautoriteit over de gemaakte vorderingen bij de tenuitvoerlegging van het plan.

9.De bewindvoerder herziet het plan indien dat nodig is om de in lid 2 vastgelegde doelstelling te verwezenlijken, en legt elke herziening ter goedkeuring voor aan de afwikkelingsautoriteit.

10.De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen met het oog op de nadere bepaling van:

(a)de elementen die overeenkomstig lid 3 in een bedrijfssaneringsplan dienen te worden opgenomen; en

(b)de inhoud van de op grond van lid 8 vereiste verslagen.

De EBA legt deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Onderafdeling 4

Het instrument van de inbreng van de particuliere sector: aanvullende bepalingen

Artikel 48

Inwerkingtreding van de inbreng van de particuliere sector

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat zodra een afwikkelingsautoriteit een van de in artikel 56, lid 1, onder f) tot en met l), bedoelde bevoegdheden uitoefent, de vermindering van de hoofdsom of van het nog uitstaande verschuldigde bedrag, de omzetting of de intrekking van kracht wordt en onmiddellijk bindend is voor de instelling in afwikkeling en de getroffen crediteuren en aandeelhouders.

2.De lidstaten dragen er zorg voor dat alle administratieve en procedurele taken worden uitgevoerd die noodzakelijk zijn om aan de uitoefening van een in artikel 56, lid 1, onder f) tot en met l), bedoelde bevoegdheid gevolg te geven, zoals onder meer:

(a)de wijziging van alle relevante registers;

(b)het uit de notering of uit de handel nemen van aandelen of schuldinstrumenten;

(c)de notering of toelating tot de handel van nieuwe aandelen.

3.Wanneer een afwikkelingsautoriteit de hoofdsom of het uitstaande verschuldigde bedrag van een verplichting met gebruikmaking van de in artikel 56, lid 1, onder g), bedoelde bevoegdheid tot nul verlaagt, dan worden die verplichting en eventuele verplichtingen of vorderingen die daaruit voortvloeien en die niet vorderbaar waren op het moment waarop de bevoegdheid werd uitgeoefend, als voldaan beschouwd voor alle doeleinden en kunnen zij niet worden ingebracht in het kader van eventuele latere procedures met betrekking tot de instelling in afwikkeling of een eventuele opvolgende instelling bij een latere liquidatie.

4.Wanneer een afwikkelingsautoriteit de hoofdsom of het uitstaande verschuldigde bedrag van een verplichting met gebruikmaking van de in artikel 56, lid 1, onder g), bedoelde bevoegdheid verlaagt maar niet tot nul reduceert:

(a)wordt de verplichting als voldaan beschouwd ten belope van het verminderde bedrag;

(b)blijft het betrokken instrument of de betrokken overeenkomst waarop de oorspronkelijke verplichting is gebaseerd, van toepassing op het resterende bedrag van de hoofdsom of het uitstaande verschuldigde bedrag van de verplichting, behoudens een eventuele wijziging van het verschuldigde rentebedrag om de verlaging van het bedrag van de hoofdsom weer te geven, en een eventuele verdere wijziging van de voorwaarden die de afwikkelingsautoriteit zou kunnen aanbrengen met gebruikmaking van de in artikel 56, lid 1, onder m), bedoelde bevoegdheid.

Artikel 49

Wegnemen van procedurele belemmeringen voor de inbreng van de particuliere sector

1.De lidstaten eisen in geëigende gevallen van de instellingen dat zij te allen tijde voldoende maatschappelijk kapitaal aanhouden zodat, in geval de afwikkelingsautoriteit de in artikel 56, lid 1, onder f), g) en h), bedoelde bevoegdheden met betrekking tot een instelling of haar dochterondernemingen uitoefent, deze instelling er niet van wordt weerhouden voldoende nieuwe aandelen of eigendomsinstrumenten uit te geven om ervoor te zorgen dat de omzetting van passiva in gewone aandelen of andere eigendomsinstrumenten daadwerkelijk kan plaatsvinden.

2.De afwikkelingsautoriteiten beoordelen of het passend is een bepaalde instelling het vereiste van lid 1 op te leggen in het kader van het opstellen en bijhouden van het afwikkelingsplan voor die instelling, met name in het licht van de in dat plan overwogen afwikkelingsmaatregelen. Indien het afwikkelingsplan in de mogelijke toepassing van het instrument van de inbreng van de particuliere sector voorziet, verifiëren de autoriteiten of het maatschappelijk kapitaal toereikend is om het in artikel 41 bedoelde totaalbedrag te dekken.

3.De lidstaten eisen dat de instellingen ervoor zorgen dat de omzetting van passiva in gewone aandelen of andere eigendomsinstrumenten niet stuit op procedurele belemmeringen die uit hun oprichtingsakte of statuten voortvloeien, zoals voorkeurrechten voor aandeelhouders of het vereiste dat aandeelhouders toestemming moeten verlenen voor een kapitaalverhoging.

4.Het bepaalde in dit artikel laat de in titel VIII van deze richtlijn beschreven wijzigingen van de Richtlijnen 77/91/EEG, 82/891/EEG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG en 2011/35/EU onverlet.

Artikel 50

Contractuele erkenning van de inbreng van de particuliere sector

1.De lidstaten verplichten de instellingen in hun contractuele bepalingen met betrekking tot in aanmerking komende passiva en aanvullende tier 1-instrumenten of tier 2-instrumenten die vallen onder het recht van een rechtsgebied dat geen lidstaat is, een voorwaarde op te nemen waarin de crediteur of partij bij de overeenkomst waarbij de passiva tot stand komen, erkent dat de passiva aan de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden onderworpen kunnen zijn en erin toestemt gebonden te zijn door elke verlaging van de hoofdsom of van het uitstaande verschuldigde bedrag, omzetting of intrekking die door de uitoefening van deze bevoegdheden door een afwikkelingsautoriteit wordt teweeggebracht.

2.Indien een instelling nalaat in de contractuele bepalingen met betrekking tot relevante passiva een overeenkomstig lid 1 vereiste voorwaarde op te nemen, weerhoudt dit verzuim de afwikkelingsautoriteit er niet van om de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden met betrekking tot die passiva uit te oefenen.

3.De Commissie kan middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 103, maatregelen aannemen om de inhoud van de bij lid 1 van dit artikel gestelde voorwaarde nader te bepalen.

Hoofdstuk IV

Afschrijving van kapitaalinstrumenten

Artikel 51

Vereiste van afschrijving van kapitaalinstrumenten

1.De lidstaten schrijven voor dat de afwikkelingsautoriteiten, alvorens een afwikkelingsmaatregel te nemen, onverwijld overeenkomstig het bepaalde in artikel 52 de afschrijvingsbevoegdheid moeten uitoefenen met betrekking tot de relevante kapitaalinstrumenten die door een instelling zijn uitgegeven, indien een of meer van de volgende omstandigheden van toepassing is of zijn:

(a)de geëigende autoriteit stelt vast dat de instelling de afwikkelingsvoorwaarden vervult;

(b)de geëigende autoriteit stelt vast dat, tenzij die bevoegdheid met betrekking tot de relevante kapitaalinstrumenten wordt uitgeoefend, de instelling niet langer levensvatbaar zal zijn;

(c)in een lidstaat is een besluit genomen om buitengewone overheidssteun aan de instelling of moederonderneming toe te kennen en de geëigende autoriteit stelt vast dat de instelling zonder deze steun niet langer levensvatbaar zou zijn;

(d)de relevante kapitaalinstrumenten zijn erkend voor het vervullen van de eigenvermogensvereisten op individuele en geconsolideerde basis, of op geconsolideerde basis, en de geëigende autoriteit van de lidstaat van de consoliderende toezichthouder stelt vast dat de geconsolideerde groep niet langer levensvatbaar zal zijn, tenzij de afschrijvingsbevoegdheid met betrekking tot deze instrumenten wordt uitgeoefend.

2.Ingeval een geëigende autoriteit een in lid 1 bedoelde vaststelling doet, stelt zij onmiddellijk de voor de instelling in kwestie verantwoordelijke afwikkelingsautoriteit, indien deze verschillend is, daarvan in kennis.

3.Voordat de geëigende autoriteit een in lid 1, onder d), van dit artikel bedoelde vaststelling doet met betrekking tot een instelling die relevante kapitaalinstrumenten uitgeeft die voor het vervullen van de eigenvermogensvereisten op individuele en geconsolideerde basis zijn erkend, voldoet zij aan de kennisgevings- en raadplegingsvereisten van artikel 52.

4.De afwikkelingsautoriteiten voldoen aan het in lid 1 vastgestelde vereiste, ongeacht of zij tevens een afwikkelingsinstrument toepassen of enige andere afwikkelingsbevoegdheid met betrekking tot deze instelling uitoefenen.

Artikel 52

Voorschriften voor de afschrijving van kapitaalinstrumenten

1.Bij het voldoen aan het vereiste van artikel 51 oefenen de afwikkelingsautoriteiten de afschrijvingsbevoegdheid op zodanige wijze uit dat dit de volgende resultaten oplevert:

(a)tier 1-kernkapitaalinstrumenten worden eerst afgeschreven in verhouding tot de verliezen en tot hun volledige omvang;

(b)de hoofdsom van relevante kapitaalinstrumenten wordt tot nul verlaagd;

(c)de verlaging tot nul van deze hoofdsom is permanent;

(d)voor de houder van het relevante kapitaalinstrument blijft geen verplichting uit hoofde van of in verband met dit instrument bestaan, met uitzondering van alle reeds te betalen verplichtingen en alle verplichtingen met betrekking tot schadevergoedingen die uit de rechterlijke toetsing van de rechtmatigheid van de uitoefening van de afschrijvingsbevoegdheid kunnen voortvloeien;

(e)aan houders van de relevante kapitaalinstrumenten wordt geen compensatie betaald, behalve in overeenstemming met lid 4.

Punt d) belet niet dat in overeenstemming met lid 2 tier 1-kernkapitaalinstrumenten aan een houder van relevante kapitaalinstrumenten worden verstrekt.

2.Afwikkelingsautoriteiten kunnen de in artikel 51, lid 1, bedoelde bevoegdheidsuitoefening doen vergezeld gaan van de eis dat instellingen tier 1-kernkapitaalinstrumenten verstrekken aan de houders van de relevante kapitaalinstrumenten die overeenkomstig lid 1 van dit artikel zijn afgeschreven, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

(a)deze tier 1-kernkapitaalinstrumenten zijn uitgegeven door de in lid 1 bedoelde instelling of door een moederonderneming van de instelling;

(b)deze tier 1-kernkapitaalinstrumenten zijn uitgegeven voordat deze instelling aandelen of eigendomsinstrumenten heeft uitgegeven met het oog op de verschaffing van eigen vermogen door de staat of een overheidsentiteit;

(c)deze tier 1-kernkapitaalinstrumenten zijn onmiddellijk na de uitoefening van de afschrijvingsbevoegdheid toegekend en overgedragen;

(d)de omzettingskoers die bepaalt hoeveel tier 1-kernkapitaalinstrumenten in ruil voor elk relevant kapitaalinstrument worden verstrekt, voldoet aan de in artikel 45 neergelegde beginselen en aan alle richtsnoeren die de EBA overeenkomstig artikel 45, lid 5, heeft ontwikkeld.

3.Met het oog op de verstrekking van tier 1-kernkapitaalinstrumenten in overeenstemming met lid 2 kunnen de afwikkelingsautoriteiten voorschrijven dat instellingen te allen tijde de vereiste voorafgaande toestemming voor de uitgifte van het relevante aantal tier 1-kernkapitaalinstrumenten moeten handhaven.

4.Wanneer een instelling aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoet en de afwikkelingsautoriteit besluit een afwikkelingsinstrument op deze instelling toe te passen, voldoet de afwikkelingsautoriteit aan het vereiste van artikel 51, lid 1, voordat zij tot de toepassing van het afwikkelingsinstrument overgaat.

5.De lidstaten schrijven voor dat instellingen ervoor moeten zorgen dat de uitoefening door de afwikkelingsautoriteiten van de afschrijvingsbevoegdheid in overeenstemming met artikel 52, lid 1, geen geval van wanbetaling of kredietgebeurtenis uitmaakt uit hoofde van de relevante kapitaalinstrumenten.

6.Om een consequente toepassing van lid 5 te waarborgen, ontwikkelen de EBA en de ESMA gezamenlijk ontwerpen van technische reguleringsnormen met het oog op de nadere omschrijving van de betekenis van "kredietgebeurtenis" voor de toepassing van genoemd lid.

De EBA en de ESMA leggen deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 en de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Artikel 53

Contractuele afschrijving of omzetting van kapitaalinstrumenten

Het vereiste van artikel 51, lid 1, is niet van toepassing op relevante kapitaalinstrumenten waarvan de contractuele voorwaarden aan de volgende voorwaarden voldoen, mits deze contractuele voorwaarden in werking treden wanneer de autoriteit een in artikel 51, lid 1, bedoelde vaststelling doet:

(a)in de contractuele voorwaarden van het relevante kapitaalinstrument is bepaald dat de hoofdsom van het instrument automatisch tot nul zal worden verlaagd, of dat het instrument automatisch in een of meer tier 1-kernkapitaalinstrumenten zal worden omgezet wanneer een geëigende autoriteit een in artikel 51, lid 1, bedoelde vaststelling doet;

(b)de verlaging van de hoofdsom van het relevante kapitaalinstrument of de omzetting van het relevante kapitaalinstrument in een of meer tier 1-kernkapitaalinstrumenten voldoet aan de voorwaarden van artikel 52, lid 1;

(c)wanneer in de contractuele voorwaarden van het relevante kapitaalinstrument is bepaald dat het instrument in een of meer tier 1-kernkapitaalinstrumenten zal worden omgezet, is de omzettingskoers in deze voorwaarden vastgesteld en voldoet deze koers aan de in artikel 45 neergelegde beginselen en aan alle richtsnoeren die de EBA overeenkomstig artikel 45, lid 5, heeft ontwikkeld.

Artikel 54

Voor het doen van de vaststellingen verantwoordelijke autoriteiten

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de in de artikel 51, lid 1, bedoelde vaststellingen, de in dit artikel vermelde autoriteiten zijn.

2.Indien de relevante kapitaalinstrumenten overeenkomstig artikel 52 van Richtlijn 2006/48/EG voor het vervullen van de eigenvermogensvereisten op individuele basis zijn erkend, is de autoriteit die verantwoordelijk is voor de in artikel 51, lid 1, van deze richtlijn bedoelde vaststelling de bevoegde autoriteit of afwikkelingsautoriteit van de lidstaat waar overeenkomstig titel II van Richtlijn 2006/48/EG aan de instelling vergunning is verleend.

3.Indien de relevante kapitaalinstrumenten zijn uitgegeven door een instelling die een dochteronderneming is en voor het vervullen van de eigenvermogensvereisten op individuele en geconsolideerde basis zijn erkend, zijn de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het doen van de in artikel 53, lid 1 bedoelde vaststellingen de volgende:

(a)de bevoegde autoriteit of afwikkelingsautoriteit van de lidstaat waar de instelling is gevestigd die deze instrumenten overeenkomstig titel II van Richtlijn 2006/48/EG heeft uitgegeven, is verantwoordelijk voor het doen van de in artikel 51, lid 1, onder a), b) en c), van deze richtlijn bedoelde vaststellingen;

(b)de bevoegde autoriteit, de afwikkelingsautoriteit van de lidstaat van de consoliderende toezichthouder of de bevoegde autoriteit die de subconsolidatie uitvoert, is verantwoordelijk voor het doen van de in artikel 51, lid 1, onder d), bedoelde vaststelling.

Artikel 55

Toepassing op geconsolideerde basis: procedure voor het doen van vaststellingen

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat de geëigende autoriteiten aan de volgende voorwaarden voldoen voordat zij een in artikel 51, lid 1, onder a), b), c), of d), bedoelde vaststelling doen ten aanzien van een instelling die relevante kapitaalinstrumenten uitgeeft die voor het vervullen van de eigenvermogensvereisten op individuele en geconsolideerde basis zijn erkend:

(a)een geëigende autoriteit die overweegt een in artikel 51, lid 1, onder a), b) of c), bedoelde vaststelling te doen, stelt de consoliderende toezichthouder onverwijld daarvan in kennis;

(b)een geëigende autoriteit die overweegt een in artikel 51, lid 1, onder a), b), c) of d), bedoelde vaststelling te doen, stelt de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor elke instelling die de relevante kapitaalinstrumenten heeft uitgegeven ten aanzien waarvan de afschrijvingsbevoegdheid moet worden uitgeoefend indien de vaststelling in kwestie zou worden gedaan, onverwijld daarvan in kennis.

2.Een geëigende autoriteit laat een overeenkomstig lid 1 gedane kennisgeving vergezeld gaan van een toelichting van de redenen waarom zij overweegt de vaststelling in kwestie te doen.

3.Indien een kennisgeving overeenkomstig lid 1 is gedaan, gaat de geëigende autoriteit in overleg met de in kennis gestelde bevoegde autoriteiten het volgende na:

(a)of een alternatieve maatregel voor de uitoefening van de afschrijvingsbevoegdheid overeenkomstig artikel 51, lid 1, beschikbaar is;

(b)indien een dergelijke alternatieve maatregel beschikbaar is, of deze daadwerkelijk kan worden toegepast;

(c)indien een dergelijke alternatieve maatregel daadwerkelijk kan worden toegepast, of er realistische vooruitzichten zijn dat de maatregel binnen een adequaat tijdsbestek de omstandigheden zou aanpakken die anders het doen van een in artikel 51, lid 1, bedoelde vaststelling zouden vereisen.

4.Voor de toepassing van lid 3 van dit artikel worden onder "alternatieve omstandigheden" de in artikel 23 bedoelde vroegtijdige-interventiemaatregelen, de in artikel 136, lid 1, van Richtlijn 2006/48/EG bedoelde maatregelen of een middelen- of kapitaaloverdracht van de moederonderneming verstaan.

5.Wanneer de geëigende autoriteit en de bevoegde autoriteit overeenkomstig lid 3 oordelen dat een of meer alternatieve maatregelen beschikbaar zijn, daadwerkelijk kunnen worden toegepast en de in lid 3, onder c), bedoelde uitkomst zouden opleveren, zorgen zij ervoor dat deze maatregelen worden toegepast.

6.Wanneer de geëigende autoriteit en de bevoegde autoriteit overeenkomstig lid 3 van dit artikel oordelen dat geen alternatieve maatregelen beschikbaar zijn die de in lid 3, onder c), bedoelde uitkomst zouden opleveren, besluit de geëigende autoriteit of de in artikel 51, lid 1, bedoelde vaststelling die in overweging is genomen, passend is.

7.De afwikkelingsautoriteiten voldoen terstond aan de vereisten van de leden 1 tot en met 6, terdege rekening houdend met de spoedeisendheid van de omstandigheden.

Hoofdstuk V

Afwikkelingsbevoegdheden

Artikel 56

algemene bevoegdheden

1.De lidstaten dragen er zorg dat de afwikkelingsautoriteiten over alle nodige bevoegdheden beschikken om de afwikkelingsinstrumenten toe te passen. De afwikkelingsautoriteiten hebben in het bijzonder de volgende afwikkelingsbevoegdheden, die zij hetzij apart, hetzij in combinatie met elkaar, kunnen uitoefenen:

(a)de bevoegdheid om van een persoon te verlangen dat hij alle informatie verstrekt die de afwikkelingsautoriteit nodig heeft om een besluit te nemen over een afwikkelingsmaatregel en deze voor te bereiden, met inbegrip van bijwerkingen en aanvullingen van de informatie die in de afwikkelingsplannen wordt verstrekt;

(b)de bevoegdheid om de zeggenschap over een instelling in afwikkeling over te nemen en alle aan de aandeelhouders of eigenaars van de instelling verleende rechten uit te oefenen;

(c)de bevoegdheid om door een instelling in afwikkeling uitgegeven aandelen en andere eigendomsinstrumenten over te dragen;

(d)de bevoegdheid om door een instelling in afwikkeling uitgegeven schuldinstrumenten over te dragen;

(e)de bevoegdheid om bepaalde rechten, activa en verplichtingen van een instelling in afwikkeling aan een andere persoon over te dragen;

(f)de bevoegdheid om de in artikel 51 bedoelde instrumenten af te schrijven of om te zetten in aandelen of andere eigendomsinstrumenten van de instelling in afwikkeling of van een relevante moederinstelling in afwikkeling;

(g)de bevoegdheid om de hoofdsom of het uitstaande verschuldigde bedrag met betrekking tot in aanmerking komende passiva van een instelling in afwikkeling (tot nul) te verlagen;

(h)de bevoegdheid om in aanmerking komende passiva van een instelling in afwikkeling om te zetten in gewone aandelen of andere eigendomsinstrumenten van die instelling, een betrokken moederinstelling of een bruginstelling waaraan activa, rechten of verplichtingen van de instelling worden overgedragen;

(i)de bevoegdheid om door een instelling in afwikkeling uitgegeven schuldinstrumenten in te trekken;

(j)de bevoegdheid om aandelen of andere eigendomsinstrumenten van een instelling in afwikkeling in te trekken;

(k)de bevoegdheid om een instelling in afwikkeling te verplichten nieuwe aandelen, andere eigendomsinstrumenten of andere kapitaalinstrumenten, met inbegrip van preferente aandelen en voorwaardelijk converteerbare instrumenten, uit te geven;

(l)de bevoegdheid om de omzetting van schuldinstrumenten te eisen die een contractuele voorwaarde bevatten voor omzetting in de in artikel 51 beschreven omstandigheden;

(m)de bevoegdheid om de looptijd van door een instelling in afwikkeling uitgegeven schuldinstrumenten te wijzigen of het bedrag van de in het kader van dergelijke instrumenten verschuldigde rente te wijzigen, met inbegrip van een tijdelijke opschorting van betaling;

(n)de bevoegdheid om het hogere management van een instelling in afwikkeling te ontslaan of te vervangen.

2.De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de afwikkelingsautoriteiten bij de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden niet onderworpen zijn aan een van de volgende vereisten die anders krachtens het nationale recht, een contract of een andere rechtsgrondslag van toepassing zouden zijn:

(a)vereisten om de goedkeuring of toestemming van een publieke of privépersoon, met inbegrip van aandeelhouders of crediteuren van de instelling in afwikkeling, te verkrijgen;

(b)procedurele vereisten om een persoon in kennis te stellen.

De lidstaten dragen er met name zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheden op grond van dit artikel kunnen uitoefenen zonder dat voor de overdracht van de desbetreffende financiële instrumenten, rechten, activa of verplichtingen een anders van toepassing zijnde beperking of toestemmingseis geldt.

Punt b) van dit lid laat de vereisten van artikel 75 en eventuele aanmeldingsvereisten in het kader van de staatssteunregels van de Unie onverlet.

Artikel 57

Bevoegdheden ter aanvulling van de overdrachtbevoegdheid

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten bij de uitoefening van een overdrachtsbevoegdheid over de bevoegdheid beschikken om het volgende te doen:

(a)ervoor zorgen dat de desbetreffende overdracht op zodanige wijze plaatsvindt dat de overgedragen financiële instrumenten, rechten, activa of verplichtingen vrij zijn van enige aansprakelijkheid of bezwaring;

(b)intrekken van rechten om verdere aandelen of andere eigendomsinstrumenten te verwerven;

(c)intrekken van de toelating tot de handel op een gereglementeerde markt als omschreven in artikel 4, punt 14, van Richtlijn 2004/39/EG of stopzetten van de officiële notering van financiële instrumenten overeenkomstig Richtlijn 2001/34/EG;

(d)ervoor zorgen dat de ontvanger als de instelling in afwikkeling wordt behandeld voor de toepassing van alle door de instelling in afwikkeling aangegane verplichtingen, contracten of regelingen of genomen maatregelen;

(e)de instelling in afwikkeling of de ontvanger verplichten de ander informatie en bijstand te verstrekken;

(f)de voorwaarden van een contract waarbij de kredietinstelling in afwikkeling partij is, annuleren of wijzigen, of een overnemer als partij vervangen;

(g)afdwingen van door een dochteronderneming aangegane contracten waarvan de verplichtingen door de moederonderneming worden gegarandeerd of op een andere wijze worden ondersteund, in afwijking van een contractueel recht om alleen op basis van de insolventie of financiële positie van de moederonderneming de beëindiging, liquidatie of versnelling van dergelijke contracten te doen intreden, indien een dergelijke garantie of andere steun en alle verbonden activa en verplichtingen werden overgedragen aan en overgenomen door de ontvanger, of de afwikkelingsautoriteit op gelijk welke andere wijze passende bescherming voor dergelijke verplichtingen verschaft.

2.Afwikkelingsautoriteiten oefenen de in lid 1, onder a) tot en met g), vermelde bevoegdheden uit waar dat door de autoriteit passend wordt geacht om ervoor te helpen zorgen dat een afwikkelingsmaatregel doeltreffend is of om een of meerdere afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken.

3.De lidstaten dragen er zorg voor dat afwikkelingsautoriteiten bij de uitoefening van een overdrachtsbevoegdheid of de schuldafschrijvingsbevoegdheid bevoegd zijn om in de benodigde continuïteitsregelingen te voorzien om te garanderen dat de afwikkelingsmaatregel doeltreffend is en de overgedragen bedrijfsactiviteiten door de ontvanger mogen worden uitgeoefend. Deze continuïteitsregelingen omvatten met name:

(a)de continuïteit van door de instelling in afwikkeling aangegane contracten, zodat de ontvanger de rechten en verplichtingen van de instelling in afwikkeling met betrekking tot elk overgedragen financieel instrument, recht of activum of elke overgedragen verplichting overneemt en de instelling in afwikkeling (hetzij expliciet, hetzij impliciet) in alle relevante contractuele documenten vervangt;

(b)de vervanging van de instelling in afwikkeling door de ontvanger in elke juridische procedure met betrekking tot elk overgedragen financieel instrument, recht of activum of elke overgedragen verplichting.

4.De in lid 1, onder d), en in lid 3, onder b), bedoelde bevoegdheden hebben geen invloed op het volgende:

(a)het recht van een werknemer van de instelling in afwikkeling om een arbeidscontract te beëindigen;

(b)ieder recht van een partij bij een contract om rechten op grond van het contract uit te oefenen, waaronder het recht om het te beëindigen waar dit overeenkomstig de contractvoorwaarden is toegestaan op grond van een handeling of een verzuim van de instelling in afwikkeling vóór de desbetreffende overdracht, of van de ontvanger na de desbetreffende overdracht.

5.Wanneer een afwikkelingsautoriteit vaststelt dat aan de afwikkelingsvoorwaarden is voldaan, een afwikkelingsinstrument toepast of een afwikkelingsbevoegdheid uitoefent, maakt de afwikkelingsmaatregel het op zich niet mogelijk om:

(a)een recht of bevoegdheid uit te oefenen tot beëindiging, versnelling of verklaring van een wanbetaling of kredietgebeurtenis op grond van een contract of overeenkomst waarbij de instelling in afwikkeling partij is;

(b)het bezit van of de zeggenschap over een eigendom van de instelling in afwikkeling te verwerven;

(c)contractuele rechten van de instelling in afwikkeling te beïnvloeden.

De eerste alinea laat het recht van een persoon onverlet om een in de eerste alinea, onder a), b) en c), bedoelde maatregel te nemen, indien dat recht ontstaat krachtens een geval van wanbetaling of een stand van zaken die niet de afwikkelingsmaatregel is of het resultaat van de uitoefening van een afwikkelingsbevoegdheid op grond van dit artikel.

Artikel 58

Bevoegdheid om het verschaffen van diensten en faciliteiten te eisen

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheid hebben om een instelling in afwikkeling, ook wanneer zij aan een normale insolventieprocedure is onderworpen, en een entiteit die deel uitmaakt van dezelfde groep als de instelling, ertoe te verplichten alle diensten en faciliteiten te verschaffen die nodig zijn om de ontvanger in staat te stellen de aan hem overgedragen bedrijfsactiviteiten effectief uit te oefenen.

2.De lidstaten dragen er zorg voor dat hun afwikkelingsautoriteiten over de nodige bevoegdheden beschikken om de nakoming af te dwingen van de verplichtingen die overeenkomstig lid 1 door afwikkelingsautoriteiten in andere lidstaten aan op hun grondgebied gevestigde verbonden entiteiten zijn opgelegd.

3.De in de leden 1 en 2 bedoelde diensten en faciliteiten zijn beperkt tot operationele diensten en faciliteiten en omvatten geen enkele vorm van financiële steun.

4.De overeenkomstig de leden 1 en 2 verschafte diensten en faciliteiten worden onder de volgende voorwaarden verschaft:

(a)onder dezelfde voorwaarden indien de diensten en faciliteiten onmiddellijk voordat de afwikkelingsmaatregel is genomen, aan de instelling in afwikkeling werden verschaft;

(b)onder commerciële voorwaarden indien punt a) niet van toepassing is.

5.De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen met het oog op de beschrijving van de diensten of diensten en faciliteiten die nodig zijn om de ontvanger in staat te stellen een aan hem overgedragen bedrijfsactiviteit effectief uit te oefenen.

De EBA legt deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 59

Bevoegdheid tot handhaving van door andere lidstaten genomen afwikkelingsmaatregelen

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat, indien een overdracht van aandelen, andere eigendomsinstrumenten of activa, rechten of verplichtingen, activa omvat die zich in een andere lidstaat dan de staat van de afwikkelingsautoriteit bevinden, dan wel rechten of verplichtingen naar het recht van een andere lidstaat dan de staat van de afwikkelingsautoriteit, de overdracht in of volgens het recht van die andere lidstaat uitwerking heeft.

2.De lidstaten verlenen de afwikkelingsautoriteit die de overdracht heeft uitgevoerd of voornemens is uit te voeren, alle redelijke bijstand om te waarborgen dat de aandelen of andere eigendomsinstrumenten of activa, rechten of verplichtingen overeenkomstig alle toepasselijke vereisten van het nationale recht aan de ontvanger worden overgedragen.

3.De lidstaten dragen er zorg voor dat crediteuren en derden die door de in lid 1 bedoelde overdracht van activa, rechten of verplichtingen worden getroffen, niet gerechtigd zijn de overdracht te verhinderen, te betwisten of te vernietigen op grond van een rechtsbepaling van de lidstaat waar de activa zich bevinden, of op grond van het op de rechten of verplichtingen toepasselijke recht.

4.Indien een afwikkelingsautoriteit van een lidstaat (lidstaat A) de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden uitoefent, onder meer met betrekking tot kapitaalinstrumenten in overeenstemming met artikel 51, en de in aanmerking komende passiva of relevante kapitaalinstrumenten van de instelling in afwikkeling het volgende omvatten:

(a)instrumenten of passiva die vallen onder het recht van een andere lidstaat dan de staat van de afwikkelingsautoriteit die de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden heeft uitgeoefend (lidstaat B);

(b)aan in lidstaat B gevestigde crediteuren verschuldigde verplichtingen;

draagt lidstaat B er zorg voor dat de hoofdsom van deze passiva of instrumenten wordt verlaagd of dat de passiva of instrumenten worden omgezet op grond van de uitoefening van de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheid door de afwikkelingsautoriteit van lidstaat A.

5.De lidstaten dragen er zorg voor dat de door de in lid 4 bedoelde uitoefening van afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden getroffen crediteuren niet gerechtigd zijn krachtens een rechtsbepaling van lidstaat B om de verlaging van de hoofdsom van het instrument of het passivum, dan wel de omzetting ervan, al naar gelang het geval, te betwisten.

6.Elke lidstaat draagt er zorg voor dat het volgende overeenkomstig het recht van de lidstaat van de afwikkelingsautoriteit wordt bepaald:

(a)het recht voor crediteuren en derden om via rechterlijke toetsing conform artikel 78 een overdracht te betwisten van in lid 1 van dit artikel bedoelde activa, rechten of verplichtingen die zich op zijn grondgebied bevinden, respectievelijk onder het recht van zijn grondgebied vallen;

(b)het recht voor crediteuren om via rechterlijke toetsing conform artikel 78 de verlaging van de hoofdsom of de omzetting van een onder lid 4, onder a) of b), van dit artikel vallend instrument of passivum te betwisten;

(c)de in hoofdstuk VI bedoelde waarborgen voor gedeeltelijke overdrachten van in lid 1 bedoelde activa, rechten of verplichtingen die zich op zijn grondgebied bevinden, respectievelijk onder het recht van zijn grondgebied vallen.

Artikel 60

Bevoegdheid om de overdracht te verlangen van eigendom die zich in derde landen bevindt

De lidstaten bepalen dat ingeval bij een afwikkelingsmaatregel actie wordt ondernomen ten aanzien van eigendom die zich in een derde land bevindt, dan wel rechten en verplichtingen die onder het recht van een derde land vallen, de afwikkelingsautoriteiten kunnen verlangen dat:

(a)de bewindvoerder, curator of andere persoon die zeggenschap over de instelling in afwikkeling uitoefent en de ontvanger verplicht zijn alle noodzakelijke stappen te nemen om ervoor te zorgen dat de overdracht van kracht wordt;

(b)de bewindvoerder, curator of andere persoon die zeggenschap over de instelling in afwikkeling uitoefent, verplicht is de activa of rechten te houden of de verplichting namens de ontvanger te vervullen totdat de overdracht van kracht wordt;

(c)de kosten die de ontvanger bij het uitvoeren van een overeenkomstig de punten a) en b) vereiste maatregel heeft gemaakt, door de activa van de instelling in afwikkeling worden gefinancierd.

Artikel 61

Bevoegdheid om bepaalde verplichtingen op te schorten

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheid hebben om een betaling of leveringsverplichting ingevolge elk contract waarbij een instelling een partij is, op te schorten vanaf de bekendmaking overeenkomstig artikel 75, lid 8, van een bericht van de opschorting tot 17.00 uur op de werkdag volgend op die bekendmaking.

2.Een opschorting uit hoofde van lid 1 is niet van toepassing op in aanmerking komende deposito's in de zin van Richtlijn 94/19/EG.

Artikel 62

Bevoegdheid om de afdwinging van zekerheidsrechten te beperken

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat afwikkelingsautoriteiten bevoegd zijn om crediteuren met een zekerheid van een instelling in afwikkeling gedurende een door de autoriteit voor de verwezenlijking van de afwikkelingsdoelstellingen noodzakelijk geachte termijn te beperken in hun mogelijkheden om hun zekerheidsrechten in verband met activa van die instelling af te dwingen.

2.Afwikkelingsautoriteiten oefenen de in lid 1 bedoelde bevoegdheid niet uit met betrekking tot een zekerheidsrecht van een centrale tegenpartij in verband met activa die de instelling in afwikkeling bij wijze van margestorting of zekerheid heeft verstrekt.

3.Indien artikel 72 van toepassing is, zorgen de afwikkelingsautoriteiten ervoor dat alle beperkingen die uit hoofde van de in lid 1 vastgelegde bevoegdheid zijn opgelegd, consistent zijn voor alle verbonden entiteiten ten aanzien waarvan een afwikkelingsmaatregel is genomen.

4.De Commissie neemt door middel van overeenkomstig artikel 103 vastgestelde gedelegeerde handelingen maatregelen aan met het oog op de bepaling van de termijn waarvoor een beperking op de afdwinging van bepaalde categorieën van zekerheidsrechten zou moeten gelden.

Artikel 63

Bevoegdheid tot tijdelijke opschorting van beëindigingsrechten

1.Behoudens artikel 77 dragen de lidstaten er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheid hebben tot opschorting van de uitsluitend door een maatregel van de afwikkelingsautoriteit ontstane beëindigingsrechten van een partij bij een financieel contract met een faillerende instelling vanaf de bekendmaking overeenkomstig artikel 74, leden 5 en 6, van het bericht tot uiterlijk 17.00 uur op de werkdag volgend op die bekendmaking.

Voor de toepassing van dit lid is de relevante tijd die van de lidstaat van herkomst van de instelling in afwikkeling.

2.Wanneer een afwikkelingsautoriteit de in lid 1 bedoelde bevoegdheid tot opschorting van beëindigingsrechten uitoefent, levert zij alle redelijke inspanningen om te waarborgen dat alle marge-, zekerheids- en afwikkelingsverplichtingen van de faillerende instelling welke tijdens de opschortingstermijn uit financiële contracten voortvloeien, worden nagekomen.

3.Een persoon kan een beëindigingsrecht ingevolge een financieel contract uitoefenen voor het einde van de in lid 1 bedoelde termijn indien die persoon bericht van de afwikkelingsautoriteit ontvangt dat de onder de verrekeningsovereenkomst vallende rechten en verplichtingen niet aan een andere entiteit worden overgedragen.

4.Indien een afwikkelingsautoriteit de in lid 1 vermelde bevoegdheid tot opschorting van beëindigingsrechten uitoefent, mogen deze rechten na afloop van de opschortingstermijn als volgt worden uitgeoefend:

(a)indien de onder het financieel contract vallende rechten en verplichtingen aan een andere entiteit werden overgedragen of indien het instrument van de inbreng van de particuliere sector op de instelling in afwikkeling is toegepast voor de in artikel 37, lid 2, onder b), omschreven doeleinden:

i)mag een persoon in elk onder artikel 77, lid 1, vallend geval geen beëindigingsrechten als gevolg van de afwikkelingsmaatregel uitoefenen;

ii)mag een persoon beëindigingsrechten volgens de voorwaarden van dat contract uitoefenen als zich later een wanbetaling voordoet door de ontvanger wanneer het contract aan een andere entiteit is overgedragen, of door de instelling wanneer het instrument van de inbreng van de particuliere sector is toegepast;

(b)indien de onder het financiële contract vallende rechten en verplichtingen bij de instelling in afwikkeling blijven en de afwikkelingsautoriteit ten aanzien van deze instelling niet overeenkomstig artikel 37, lid 2, onder a), het instrument van de inbreng van de particuliere sector toepast, kan een persoon onmiddellijk beëindigingsrechten uitoefenen overeenkomstig de voorwaarden van dat contract.

5.Bevoegde autoriteiten of afwikkelingsautoriteiten kunnen verlangen dat een instelling gedetailleerde gegevens over financiële contracten bijhoudt wanneer zij menen dat er een grote mogelijkheid bestaat dat de instelling aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoet.

6.Voor de toepassing van lid 1 omvatten financiële contracten de volgende contracten en overeenkomsten:

(a)effectencontracten, met inbegrip van:

i)contracten voor de aankoop, verkoop of lening van een effect of een groep of index van effecten,

ii)een optie op een effect of een groep of index van effecten,

iii)een retrocessie- of omgekeerde retrocessietransactie met betrekking tot een dergelijk effect of een dergelijke groep of index;

(b)grondstoffencontracten, met inbegrip van:

i)contracten voor de aankoop of verkoop van een grondstof voor de levering ervan in de toekomst,

ii)een optie op een grondstof;

(c)future- en termijncontracten, met inbegrip van contracten (die geen grondstoffencontracten zijn) voor de aankoop, verkoop of overdracht van een grondstof of eigendom van enigerlei andere aard, dienst, recht of belang tegen een vastgestelde prijs op een tijdstip in de toekomst;

(d)retrocessieovereenkomsten met betrekking tot effecten;

(e)swapovereenkomsten, met inbegrip van:

i)swaps, opties, future- of termijncontracten met betrekking tot rentetarieven; spot- of andere overeenkomsten met betrekking tot wisselkoersen, edele metalen of grondstoffen; valuta's; een aandelenindex of aandelen; een schuldindex of schuld; grondstoffenindexen of grondstoffen; weer; emissies of inflatie,

ii)totale-opbrengsten-, kredietspreidings- of kredietswaps,

iii)een overeenkomst of transactie die vergelijkbaar is met een onder i) of ii) van dit punt bedoelde overeenkomst die herhaaldelijk op de swaps- of derivatenmarkten wordt verhandeld;

(f)raamovereenkomsten met betrekking tot onder a) tot en met e) bedoelde contracten of overeenkomsten.

7.De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen met het oog op de bepaling van de volgende elementen voor de toepassing van lid 6:

(a)de informatie over financiële contracten die in de gedetailleerde gegevens moet zijn vervat;

(b)de omstandigheden waaronder het vereiste dient te worden opgelegd.

De EBA legt deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 64

Uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten bij het nemen van een afwikkelingsmaatregel zeggenschap over de instelling in afwikkeling kunnen uitoefenen, teneinde:

(a)de instelling in afwikkeling met alle bevoegdheden van de leden of aandeelhouders, bestuurders en medewerkers van de instelling te kunnen besturen en de activiteiten en diensten van deze instelling te kunnen verrichten;

(b)de activa en eigendom van de instelling in afwikkeling te kunnen beheren en vervreemden.

De in de eerste alinea bedoelde zeggenschap kan direct door de afwikkelingsautoriteit of indirect door een door de autoriteit aangewezen persoon, met inbegrip van een bewindvoerder of een bijzondere bewindvoerder, worden uitgeoefend.

2.De lidstaten dragen er tevens zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten op grond van nationale administratieve bevoegdheden en procedures via een bestuursmaatregel een afwikkelingsmaatregel kunnen nemen, zonder zeggenschap over de instelling uit te oefenen.

3.De afwikkelingsautoriteiten besluiten van geval tot geval of het passend is om de afwikkelingsmaatregel met behulp van de in lid 1 of lid 2 vermelde middelen uit te voeren, rekening houdend met de afwikkelingsdoelstellingen en de algemene afwikkelingsbeginselen, de specifieke omstandigheden van de betrokken instelling en de noodzaak de doeltreffende afwikkeling van grensoverschrijdende groepen te vergemakkelijken.

Hoofdstuk VI

Waarborgen

Artikel 65

Behandeling van aandeelhouders en crediteuren in geval van gedeeltelijke overdrachten en toepassing van het instrument van de inbreng van de particuliere sector

1.Na toepassing van de afwikkelingsinstrumenten, en met name voor de toepassing van artikel 67, dragen de lidstaten dragen er zorg voor dat:

(a)ingeval afwikkelingsautoriteiten slechts delen van de rechten, activa en verplichtingen van de instelling overdragen, de aandeelhouders en de crediteuren wier vorderingen niet zijn overgedragen, ter betaling van hun vorderingen ten minste evenveel ontvangen als zij zouden hebben ontvangen mocht de instelling vlak voor de overdracht volgens een normale insolventieprocedure zijn geliquideerd;

(b)ingeval afwikkelingsautoriteiten het instrument van de inbreng van de particuliere sector toepassen, de aandeelhouders en de crediteuren wier vorderingen zijn afgeschreven of in aandelen zijn omgezet, ter betaling van hun vorderingen ten minste evenveel ontvangen als zij zouden hebben ontvangen mocht de instelling vlak voor de afschrijving of omzetting volgens een normale insolventieprocedure zijn geliquideerd.

Artikel 66

Waardering

Voor de toepassing van artikel 65 dragen de lidstaten er zorg voor dat een waardering door een onafhankelijke persoon wordt verricht nadat de gedeeltelijke overdracht, dan wel de afschrijving of omzetting heeft plaatsgevonden. Deze waardering staat los van de waardering die uit hoofde van artikel 30 is verricht, tenzij zij een voorlopige waardering vervangt die uit hoofde van artikel 30, lid 5, is uitgevoerd. De waardering mag worden verricht door de autoriteit die verantwoordelijk is voor de normale insolventieprocedure volgens welke de instelling wordt geliquideerd, en dat binnen die procedure of volgens een afzonderlijke procedure overeenkomstig het nationale recht.

2.Bij de waardering wordt het volgende bepaald:

(a)de behandeling die aandeelhouders en crediteuren zouden hebben genoten, mocht vlak voordat de gedeeltelijke overdracht, afschrijving of omzetting plaatsvond, een normale insolventieprocedure zijn geopend ten aanzien van de instelling waarop de gedeeltelijke overdracht betrekking had;

(b)de daadwerkelijke behandeling die aandeelhouders en crediteuren hebben genoten, genieten of waarschijnlijk zullen genieten bij de liquidatie van de instelling;

(c)of er sprake is van een verschil tussen de onder a) bedoelde behandeling en de onder b) bedoelde behandeling.

3.Bij de waardering die overeenkomstig het bepaalde in en de methode van artikel 30, leden 1 tot en met 5, plaatsvindt, wordt:

(a)aangenomen dat tegen de instelling waarop de gedeeltelijke overdracht, afschrijving of omzetting betrekking had, een normale insolventieprocedure zou zijn geopend vlak nadat de overdracht, afschrijving of omzetting had plaatsgevonden;

(b)aangenomen dat de gedeeltelijke overdracht, of overdrachten, van rechten, activa en verplichtingen, dan wel de afschrijving of de omzetting niet had plaatsgevonden;

(c)geen rekening gehouden met de toekenning van buitengewone overheidssteun aan de instelling.

Artikel 67

Waarborg voor aandeelhouders en crediteuren

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat indien bij de overeenkomstig artikel 66 verrichte waardering blijkt dat de in artikel 65, lid 2, bedoelde aandeelhouders en crediteuren minder hebben ontvangen ter betaling van hun kredieten dan zij in het kader van een normale liquidatieprocedure zouden hebben ontvangen, zij recht hebben op de betaling van het verschil door de afwikkelingsautoriteit.

2.De lidstaten mogen kiezen via welke mechanismen en regelingen de betaling zal worden verricht.

Artikel 68

Waarborg voor tegenpartijen bij gedeeltelijke overdrachten

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat de in dit hoofdstuk beschreven bescherming in de volgende omstandigheden van toepassing is:

(a)een afwikkelingsautoriteit draagt sommige, maar niet alle, eigendommen, rechten of verplichtingen van een instelling over aan een andere entiteit of van een bruginstelling of vehikel voor activabeheer aan een andere persoon;

(b)een afwikkelingsautoriteit oefent de in artikel 57, lid 1, onder f), vermelde bevoegdheden uit.

2.De lidstaten zorgen voor een adequate bescherming van de volgende regelingen en van de tegenpartijen bij de volgende regelingen:

(a)zekerheidsregelingen, waarbij een persoon bij wijze van zekerheid een werkelijk of voorwaardelijk belang in de over te dragen eigendom of rechten heeft, ongeacht of dat belang door specifieke eigendom of rechten, dan wel door middel van een vlottende zekerheid of soortgelijke regeling is gedekt;

(b)financiëlezekerheidsovereenkomsten die tot overdracht van eigendom/gerechtigdheid leiden waarbij ter dekking van de uitvoering van welbepaalde verplichtingen een zekerheid wordt verstrekt door de overdracht van de volledige eigendom van activa van de zekerheidsgever aan de zekerheidsnemer, onder voorwaarden waarin is bepaald dat de zekerheidsnemer de activa overdraagt indien die welbepaalde verplichtingen zijn uitgevoerd;

(c)verrekeningsregelingen waarbij twee of meer vorderingen of verplichtingen tussen de bank en een tegenpartij met elkaar kunnen worden verrekend;

(d)verrekeningsovereenkomsten waarbij een aantal vorderingen of verplichtingen in een enkele nettovordering kunnen worden omgezet, met inbegrip van overeenkomsten tot verrekening met vervroegde vervaldatum waarbij, wanneer zich een afdwingingsgrond voordoet (hoe ook of waar ook gedefinieerd), de verplichtingen van de partijen worden versneld zodat deze onmiddellijk verschuldigd zijn of beëindigd worden, en in ieder geval in een enkele nettovordering worden omgezet of erdoor worden vervangen;

(e)gestructureerde financieringsregelingen, met inbegrip van securitisaties en gedekte obligaties, die het verstrekken en aanhouden van zekerheden door een partij bij de regeling of een trustee, lasthebber of gevolmachtigde inhouden.

De adequate bescherming voor de onder a) tot en met e) van dit lid vermelde categorieën regelingen wordt verder gepreciseerd in de artikelen 70 tot en met 73, en is onderworpen aan de in de artikelen 61, 62 en 77 vermelde beperkingen.

3.Het vereiste van lid 2 is van toepassing ongeacht het aantal partijen bij de regelingen en ongeacht of de regelingen:

(a)bij overeenkomst, trust, of andere middelen zijn opgezet, dan wel van rechtswege automatisch zijn ontstaan;

(b)ontstaan uit hoofde van, dan wel geheel of gedeeltelijk worden beheerst door het recht van een ander rechtsgebied;

4.De Commissie stelt middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 103 maatregelen vast ter nadere bepaling van de categorieën regelingen die onder het toepassingsgebied van lid 2, onder a) tot en met e), van dit artikel vallen.

Artikel 69

Bescherming voor financiële zekerheden en verrekeningsovereenkomsten

De lidstaten dragen er zorg voor dat er voor financiëlezekerheidsovereenkomsten die tot overdracht van eigendom/gerechtigdheid leiden en voor verrekeningsovereenkomsten in adequate bescherming is voorzien, ter voorkoming zowel van de overdracht van sommige, maar niet alle rechten en verplichtingen die door een financiëlezekerheidsovereenkomst die tot overdracht van eigendom/gerechtigdheid leidt of door een verrekeningsovereenkomst tussen de instelling en een andere persoon worden beschermd, als van een door de uitoefening van aanvullende bevoegdheden teweeggebrachte wijziging of beëindiging van rechten en verplichtingen die door een dergelijke financiëlezekerheidsovereenkomst die tot overdracht van eigendom/gerechtigdheid leidt of door een verrekeningsovereenkomst worden beschermd.

Voor de toepassing van de eerste alinea worden rechten en verplichtingen geacht door een dergelijke overeenkomst beschermd te zijn indien de partijen bij de overeenkomst recht hebben op de verrekening van deze rechten en verplichtingen.

Artikel 70

Bescherming voor zekerheidsregelingen

De lidstaten dragen er zorg voor dat er voor verplichtingen die door een zekerheidsregeling zijn gedekt, in adequate bescherming is voorzien, zodat wordt voorkomen dat er zich een van de volgende gevallen voordoet:

(a)de overdracht van de activa waarmee de verplichting is gedekt, tenzij die verplichting en het voordeel van de zekerheid ook worden overgedragen;

(b)de overdracht van een gedekte verplichting, tenzij het voordeel van de zekerheid ook wordt overgedragen;

(c)de overdracht van het voordeel, tenzij de gedekte verplichting ook wordt overgedragen;

(d)de wijziging of beëindiging van een zekerheidsregeling door de uitoefening van aanvullende bevoegdheden, indien deze wijziging of beëindiging tot gevolg heeft dat de verplichting niet langer wordt gedekt.

Artikel 71

Bescherming voor gestructureerde financieringsregelingen

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat er voor gestructureerde financieringsregelingen in adequate bescherming is voorzien, zodat wordt voorkomen dat er zich een van de volgende gevallen voordoet:

(a)de overdracht van sommige, maar niet alle eigendommen, rechten en verplichtingen die een gestructureerde financieringsregeling of een onderdeel ervan vormen waarvan een van de partijen de kredietinstelling in afwikkeling is;

(b)de beëindiging of wijziging door de uitoefening van aanvullende bevoegdheden van de eigendommen, rechten en verplichtingen die een gestructureerde financieringsregeling of een onderdeel ervan vormen waarvan een van de partijen de instelling in afwikkeling is.

2.De in lid 1 bedoelde bescherming is niet van toepassing wanneer alleen eigendommen, rechten en verplichtingen met betrekking tot deposito's worden overgedragen of niet worden overgedragen, beëindigd of gewijzigd.

Artikel 72

Gedeeltelijke overdrachten: bescherming van handels-, clearing- en afwikkelingssystemen

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat een overdracht, annulering of wijziging geen afbreuk doet aan het functioneren van systemen en regels van systemen die onder Richtlijn 98/26/EG vallen wanneer de afwikkelingsautoriteit:

(a)sommige, maar niet alle eigendommen, rechten of verplichtingen van een instelling aan een andere entiteit overdraagt;

(b)bevoegdheden op grond van artikel 57 uitoefent om de voorwaarden van een contract waarvan een van de partijen de instelling in afwikkeling is, te annuleren of te wijzigen, dan wel om een ontvanger als partij te vervangen.

2.Met name mag een dergelijke overdracht, annulering of wijziging een overboekingsopdracht niet herroepen in strijd met artikel 5 van Richtlijn 98/26/EG; evenmin mag de afdwingbaarheid worden gewijzigd of tenietgedaan van overboekingsopdrachten en verrekening zoals voorgeschreven bij de artikelen 3 en 5 van Richtlijn 98/26/EG, van het gebruik van middelen, effecten of kredietfaciliteiten zoals voorgeschreven bij artikel 4 van Richtlijn 98/26/EG of van de bescherming van zakelijke zekerheden zoals voorgeschreven bij artikel 9 van Richtlijn 98/26/EG.

Artikel 73

Onder het recht van een grondgebied buiten de Unie vallende eigendommen, rechten en verplichtingen

Indien een afwikkelingsautoriteit voornemens is alle eigendommen, rechten en verplichtingen van een instelling aan een andere entiteit over te dragen, maar de overdracht (misschien) niet effectief is in verband met bepaalde eigendommen omdat deze buiten de Unie gelegen zijn, of in verband met bepaalde rechten of verplichtingen omdat zij onder het recht van een grondgebied buiten de Unie vallen, mag de afwikkelingsautoriteit niet tot de overdracht overgaan of, als zij de overdracht al heeft bevolen, dan is deze nietig, en worden alle onder de desbetreffende in artikel 69, lid 2, vermelde regeling vallende eigendommen, rechten en verplichtingen niet overgedragen door, of keren zij terug naar, de instelling in afwikkeling.

Hoofdstuk VII

Procedurele verplichtingen

Artikel 74

Kennisgevingsvereisten

1.De lidstaten eisen dat het leidinggevend orgaan van een instelling de bevoegde autoriteit in kennis stelt wanneer het van oordeel is dat de instelling failliet gaat of waarschijnlijk failliet gaat in de zin van artikel 27, lid 2.

2.De bevoegde autoriteiten brengen de betrokken afwikkelingsautoriteiten op de hoogte van elke maatregel die zij een instelling op grond van artikel 22 van deze richtlijn of artikel 136, lid 1, van Richtlijn 2006/48/EG verplichten te nemen.

3.Indien een bevoegde autoriteit oordeelt dat met betrekking tot een instelling aan de in artikel 27, lid 1, onder a) en b), gestelde voorwaarden is voldaan, deelt zij dit oordeel onverwijld aan de volgende autoriteiten mee:

(a)de afwikkelingsautoriteit voor die instelling, indien deze verschilt van de bevoegde autoriteit;

(b)de centrale bank, indien deze verschilt van de bevoegde autoriteit;

(c)in voorkomend geval, de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau;

(d)bevoegde ministeries;

(e)indien er krachtens titel V, hoofdstuk 4, afdeling 1, van Richtlijn 2006/48/EG toezicht op geconsolideerde basis op de instelling wordt uitgeoefend, de consoliderende toezichthouder.

4.Bij ontvangst van een mededeling van de bevoegde autoriteit overeenkomstig lid 3 van dit artikel beoordeelt de afwikkelingsautoriteit of de in artikel 27 gestelde voorwaarden met betrekking tot de betrokken instelling zijn vervuld.

5.Een besluit dat de afwikkelingsvoorwaarden met betrekking tot een instelling zijn vervuld, wordt uiteengezet in een bericht dat de volgende informatie bevat:

(a)de redenen voor dat besluit;

(b)de maatregel die de afwikkelingsautoriteit voornemens is te treffen.

De onder b) bedoelde maatregel kan een afwikkelingsmaatregel inhouden, dan wel een aanvraag tot liquidatie, de aanstelling van een bewindvoerder of een andere maatregel op grond van het toepasselijke nationale insolventierecht.

De voor dat besluit verantwoordelijke autoriteit of autoriteiten stelt of stellen de betrokken instelling in kennis. Een kennisgeving op grond van dit lid mag de vorm aannemen van de in lid 6 bedoelde publieke kennisgeving.

6.Indien de afwikkelingsautoriteit een afwikkelingsmaatregel neemt, maakt zij deze maatregel openbaar en neemt zij redelijke stappen om daarvan kennis te geven aan alle bekende aandeelhouders en crediteuren, en met name kleine beleggers, die door de uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheid worden getroffen. Voor de toepassing van dit lid worden de in artikel 75, lid 4, vermelde maatregelen als redelijke stappen aangemerkt.

7.Wanneer een afwikkelingsautoriteit met name de volgende afwikkelingsbevoegdheden uitoefent, publiceert zij volgens de procedure van artikel 75, lid 4, een bericht waarin de voorwaarden en duur van de opschorting in kwestie worden beschreven:

(a)de bevoegdheid op grond van artikel 61 om betalings- of leveringsverplichtingen op te schorten;

(b)de bevoegdheid op grond van artikel 63 om een beëindigingsrecht op te schorten.

8.De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen met het oog op de vaststelling van de procedures, inhoud en voorwaarden met betrekking tot de volgende vereisten:

(a)de in de leden 1 tot en met 5 bedoelde kennisgevingen;

(b)de in lid 7 bedoelde kennisgeving van een opschorting.

De EBA legt deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 75

Procedurele verplichtingen van afwikkelingsautoriteiten

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk na het nemen van een afwikkelingsmaatregel voldoen aan de in de leden 2, 3 en 4 vastgelegde vereisten.

2.De afwikkelingsautoriteit stelt de instelling in afwikkeling en de EBA in kennis van de afwikkelingsmaatregel.

Een kennisgeving overeenkomstig dit lid bevat een kopie van elke maatregel of elk instrument door middel waarvan de betreffende bevoegdheden worden uitgeoefend en geeft de datum aan vanaf wanneer de afwikkelingsmaatregelen van kracht zijn.

3.Een in lid 2 bedoelde kennisgeving bevat een kopie van elke maatregel of elk instrument door middel waarvan de desbetreffende bevoegdheden worden uitgeoefend en geeft de datum aan vanaf wanneer het instrument of de bevoegdheden van kracht zijn.

4.De afwikkelingsautoriteit maakt via de volgende middelen hetzij een kopie van de maatregel of het instrument door middel waarvan de afwikkelingsmaatregel is genomen, hetzij een bericht waarin de gevolgen van de afwikkelingsmaatregel, en met name de gevolgen ervan voor kleine beleggers, worden samengevat, bekend of laat een dergelijke kopie of een dergelijk bericht bekendmaken:

(c)op haar officiële website;

(a)op de website van de bevoegde overheid indien deze verschilt van de afwikkelingsautoriteit, of op de website van de EBA;

(b)op de website van de instelling in afwikkeling;

(c)indien de aandelen of andere eigendomsinstrumenten van de instelling in afwikkeling ter verhandeling op een gereglementeerde markt worden toegelaten, de voor de bekendmaking van gereglementeerde informatie met betrekking tot die instelling overeenkomstig artikel 21, lid 1, van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad 39 gebruikte middelen.

5.De afwikkelingsautoriteit draagt er zorg voor dat de documenten die als bewijsstuk van de in lid 4 bedoelde instrumenten fungeren, aan de bekende aandeelhouders en crediteuren van de instelling in afwikkeling worden toegezonden.

Artikel 76

Vertrouwelijkheid

1.De volgende personen zijn aan de vereisten van het beroepsgeheim gebonden:

(a)afwikkelingsautoriteiten;

(b)bevoegde autoriteiten en de EBA;

(c)bevoegde ministeries;

(d)werknemers of voormalige werknemers van de onder a) en b) bedoelde autoriteiten;

(e)krachtens artikel 24 aangestelde bijzondere bestuurders;

(f)potentiële verwervers met wie door de bevoegde autoriteiten contact wordt opgenomen of die door de afwikkelingsautoriteiten worden benaderd, ongeacht of dat contact of verzoek ter voorbereiding van het gebruik van het instrument van verkoop van de onderneming plaatsvond, en ongeacht of het verzoek in een verwerving uitmondde;

(g)auditors, boekhouders, juridische en professionele adviseurs, taxateurs en andere deskundigen die door de afwikkelingsautoriteiten of onder f) bedoelde potentiële verwervers in de arm zijn genomen;

(h)organen die de depositogarantiestelsels beheren;

(i)centrale banken en andere bij het afwikkelingsproces betrokken autoriteiten;

(j)alle andere personen die aan de afwikkelingsautoriteiten diensten verlenen of hebben verleend.

2.Onverminderd de algemene strekking van de vereisten van lid 1, mogen de in dat lid bedoelde personen aan geen enkele persoon of autoriteit vertrouwelijke informatie bekendmaken waarvan zij bij de uitoefening van hun beroepswerkzaamheden of via een afwikkelingsautoriteit in verband met hun taken kennis hebben gekregen, behalve in een zodanig samengevatte of geaggregeerde vorm dat individuele instellingen niet kunnen worden geïdentificeerd of met de uitdrukkelijke en voorafgaande toestemming van de afwikkelingsautoriteit.

3.De in de leden 1 en 2 van dit artikel vastgelegde vertrouwelijkheidsvereisten beletten de afwikkelingsautoriteiten (met inbegrip van hun werknemers) niet om informatie te delen met andere afwikkelingsautoriteiten in de Unie, bevoegde overheden, centrale banken, de EBA, of, behoudens artikel 90, autoriteiten van derde landen die taken uitoefenen die gelijkwaardig zijn aan de taken van de afwikkelingsautoriteiten met het oog op het plannen of uitvoeren van een afwikkelingsmaatregel.

4.Het bepaalde in dit artikel laat de door het strafrecht bestreken gevallen onverlet.

5.De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen met het oog op de bepaling van de wijze waarop informatie in een samengevatte of geaggregeerde vorm moet worden verschaft voor de toepassing van lid 2.

De EBA legt deze ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Hoofdstuk VIII

Recht van beroep en uitsluiting van andere acties

Artikel 77

Uitsluiting van beëindigings- en verrekeningsrechten in afwikkeling

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat tegenpartijen bij een financieel contract als omschreven in artikel 63 dat oorspronkelijk met de instelling in afwikkeling is gesloten, geen beëindigingsrechten uit hoofde van dat contract of rechten uit hoofde van een "afhaakbeding" kunnen uitoefenen, tenzij de afwikkelingsmaatregel het instrument van verkoop van de onderneming of het instrument van de bruginstelling is en de onder het financiële contract vallende rechten en verplichtingen niet aan een derde of bruginstelling, al naargelang het geval, zijn overgedragen.

Voor de toepassing van dit lid wordt onder "afhaakbeding" het volgende verstaan: een bepaling in een financieel contract die een verplichting van de niet in gebreke blijvende partij om een betaling te doen opschort, wijzigt of nietig verklaart, dan wel het ontstaan belet van een dergelijke verplichting die anders zou zijn ontstaan.

2.De lidstaten dragen er zorg voor dat crediteuren van de instelling in afwikkeling niet gerechtigd zijn om wettelijke verrekeningsrechten uit te oefenen, tenzij de afwikkelingsmaatregel het instrument van verkoop van de onderneming of het instrument van de bruginstelling is en de onder het financiële contract vallende rechten en verplichtingen niet aan een derde of bruginstelling, al naargelang het geval, zijn overgedragen.

Artikel 78

Recht van betwisting van de afwikkeling

1.De lidstaten dragen er zorg dat alle personen die door een in artikel 74, lid 5, bedoeld besluit tot opening van een afwikkelingsprocedure of door een besluit van de afwikkelingsautoriteit om een afwikkelingsmaatregel te nemen worden getroffen, het recht hebben om een rechterlijke toetsing van dat besluit aan te vragen.

2.Het in lid 1 vastgelegde recht op rechterlijke toetsing is aan de volgende beperkingen onderworpen:

(a)de indiening van een verzoek om rechterlijke toetsing of van een verzoek om uitspraak te doen in kort geding brengt geen automatische opschorting van de gevolgen van het betwiste besluit met zich mee;

(b)het besluit van de afwikkelingsautoriteit is onmiddellijk afdwingbaar en de rechter kan geen opschorting ervan gelasten;

(c)de toetsing is beperkt tot een of meer van de volgende punten:

de rechtsgeldigheid van het in lid 1 bedoelde besluit, waaronder een toetsing van de vervulling van de afwikkelingsvoorwaarden,

de rechtsgeldigheid van de manier waarop het betrokken besluit ten uitvoer is gelegd, en

de toereikendheid van een eventueel toegekende compensatie;

(d)de annulering van een besluit van een afwikkelingsautoriteit laat latere administratieve handelingen of transacties van de afwikkelingsautoriteit welke op het geannuleerde besluit van de afwikkelingsautoriteit zijn gebaseerd onverlet wanneer zulks noodzakelijk is om de belangen van te goeder trouw handelende derden die uit hoofde van de uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden door de afwikkelingsautoriteiten activa, rechten en verplichtingen van de instelling in afwikkeling hebben gekocht. Rechtsmiddelen voor een onrechtmatig besluit of onrechtmatige maatregel van de afwikkelingsautoriteiten zijn beperkt tot compensatie voor het door de verzoeker als gevolg van het besluit of de maatregel geleden verlies.

Artikel 79

Beperkingen op andere gerechtelijke procedures

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat geen normale insolventieprocedures naar nationaal recht mogen worden geopend met betrekking tot een instelling in afwikkeling of een instelling waarvoor is vastgesteld dat aan de afwikkelingsvoorwaarden is voldaan.

2.Voor de toepassing van lid 1 dragen de lidstaten er zorg voor dat:

(a)de bevoegde autoriteiten en de afwikkelingsautoriteiten in kennis worden gesteld van elke aanvraag tot opening van normale insolventieprocedures met betrekking tot een instelling, ongeacht of de instelling in afwikkeling is en of overeenkomstig artikel 74, lid 6, een besluit is bekendgemaakt;

(b)over de aanvraag mag niet worden beslist, tenzij de rechter de bevestiging heeft gekregen dat de onder a) bedoelde kennisgeving is gedaan en er zich een van de volgende situaties voordoet:

i)de afwikkelingsautoriteit heeft de rechtbank ervan in kennis gesteld dat zij niet voornemens is een afwikkelingsmaatregel met betrekking tot de betrokken instelling te nemen;

ii)er is een termijn van 14 dagen verstreken vanaf de datum waarop de onder a) bedoelde kennisgevingen zijn gedaan.

3.Onverminderd een ingevolge artikel 63 of lid 1 van dit artikel opgelegde beperking van de afdwinging van zekerheidsrechten, dragen de lidstaten er zorg voor dat, indien zulks voor de doeltreffende toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en bevoegdheden noodzakelijk is, de afwikkelingsautoriteiten de rechtbank kunnen verzoeken gedurende een in het licht van de nagestreefde doelstelling passende termijn opschorting te verlenen van een gerechtelijke maatregel of procedure waarbij een instelling in afwikkeling een partij is of wordt.

Titel V

GROEPSAFWIKKELING

Artikel 80

Afwikkelingscolleges

1.Afwikkelingsautoriteiten op groepsniveau richten afwikkelingscolleges op om de in de artikelen 11, 15 en 83 bedoelde taken uit te voeren en, in voorkomend geval, de samenwerking en coördinatie met afwikkelingsautoriteiten van derde landen te verzekeren.

Afwikkelingscolleges verschaffen met name een kader voor de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau en de andere betrokken afwikkelingsautoriteiten en, in voorkomend geval, bevoegde autoriteiten en consoliderende toezichthouders om de volgende taken uit te voeren:

(a)uitwisselen van informatie die relevant is voor de opstelling van groepsafwikkelingsplannen, voor de uitoefening op groepen van voorbereidende en preventiebevoegdheden en voor groepsafwikkeling;

(b)opstellen van groepsafwikkelingsplannen uit hoofde van artikel 11;

(c)beoordelen van de afwikkelbaarheid van groepen uit hoofde van artikel 13;

(d)uitoefenen van bevoegdheden om obstakels voor de afwikkelbaarheid van groepen overeenkomstig artikel 15 aan te pakken of te verwijderen;

(e)een beslissing nemen inzake de noodzaak van het opzetten van een groepsafwikkelingsregeling als bedoeld in artikel 83;

(f)een akkoord over overeenkomstig artikel 83 voorgestelde groepsafwikkelingsregelingen bewerkstelligen;

(g)coördineren van de openbare communicatie van groepsafwikkelingsstrategieën en –plannen;

(h)coördineren van het gebruik van op grond van titel VII opgezette financieringsregelingen.

2.De afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, de afwikkelingsautoriteiten van elke lidstaat waarin een aan toezicht op geconsolideerde basis onderworpen dochteronderneming is gevestigd en de EBA zijn leden van het afwikkelingscollege.

Wanneer de moederonderneming van een of meer instellingen een in artikel 1, onder d), bedoelde holding is, is de afwikkelingsautoriteit van de lidstaat waar deze holding is gevestigd, lid van het afwikkelingscollege.

Wanneer de afwikkelingsautoriteiten die lid van het afwikkelingscollege zijn niet de bevoegde ministeries zijn, dan zijn de bevoegde ministeries naast de afwikkelingsautoriteiten lid van de afwikkelingscolleges en mogen zij vergaderingen van de afwikkelingscolleges bijwonen, in het bijzonder wanneer de te bespreken kwesties betrekking hebben op aangelegenheden die gevolgen voor de overheidsmiddelen kunnen hebben.

Wanneer een moederonderneming of een in de Unie gevestigde instelling in derde landen gelegen dochterinstellingen heeft, dan kunnen de afwikkelingsautoriteiten van deze derde landen op verzoek van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau ook worden uitgenodigd om als waarnemer aan het afwikkelingscollege deel te nemen, mits zij onderworpen zijn aan vertrouwelijkheidsvereisten die gelijkwaardig zijn aan die welke bij artikel 76 zijn vastgelegd.

3.De overheidsinstanties die aan de colleges deelnemen, werken nauw samen. De afwikkelingsautoriteit op groepsniveau coördineert alle werkzaamheden van de afwikkelingscolleges en roept alle vergaderingen bijeen en zit deze voor. De afwikkelingsautoriteit op groepsniveau informeert alle leden van het college en de EBA vooraf volledig over de organisatie van dergelijke vergaderingen, de voornaamste agendapunten en de in overweging te nemen werkzaamheden. De afwikkelingsautoriteit op groepsniveau beslist op basis van de specifieke behoeften welke autoriteiten en ministeries aan bepaalde vergaderingen of werkzaamheden van het college zouden moeten deelnemen. De afwikkelingsautoriteit op groepsniveau informeert alle leden van het college tevens tijdig over de op die vergaderingen verrichte handelingen en genomen besluiten of de uitgevoerde maatregelen.

Bij haar besluit houdt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau rekening met de relevantie voor de betrokken afwikkelingsautoriteiten van het te bespreken agendapunt, de te plannen of te coördineren werkzaamheid en de te nemen besluiten, en in het bijzonder met de mogelijke gevolgen voor de stabiliteit van het financiële stelsel in de betrokken lidstaten.

4.De EBA draagt bij tot het bevorderen en monitoren van de efficiënte, doeltreffende en consistente werking van afwikkelingscolleges. Te dien einde kan de EBA deelnemen aan bepaalde vergaderingen of werkzaamheden die zij dienstig acht, maar zij heeft geen stemrecht.

5.De afwikkelingsautoriteit op groepsniveau stelt na raadpleging van de andere afwikkelingsautoriteiten schriftelijke regelingen en procedures op voor de werking van het afwikkelingscollege.

6.In afwijking van lid 2 en met het oog op de uitvoering van de in lid 1, tweede alinea, onder e), bedoelde taken, neemt of nemen de afwikkelingsautoriteit of -autoriteiten van elke lidstaat waar een dochteronderneming is gevestigd, deel aan de vergaderingen of werkzaamheden van het afwikkelingscollege.

7.In afwijking van lid 2 en met het oog op de uitvoering van de in lid 1, tweede alinea, onder f) en h), bedoelde taken, neemt of nemen de afwikkelingsautoriteit of autoriteiten van elke lidstaat waarin een dochteronderneming is gevestigd die de afwikkelingsvoorwaarden vervult, deel aan de vergaderingen of werkzaamheden van het afwikkelingscollege.

8.Afwikkelingsautoriteiten op groepsniveau mogen geen afwikkelingscolleges oprichten indien andere groepen of colleges dezelfde functies vervullen en dezelfde taken uitvoeren als die welke in dit artikel zijn vermeld en alle in deze afdeling vastgelegde voorwaarden en procedures in acht nemen. In dat geval worden alle in deze richtlijn voorkomende verwijzingen naar afwikkelingscolleges ook beschouwd als verwijzingen naar deze andere groepen of colleges.

9.De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen met het oog op de bepaling van de operationele werking van de afwikkelingscolleges voor het verrichten van de in de leden 1, 3, 5, 6 en 7 vermelde taken.

De EBA legt deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen de in de eerste alinea bedoelde reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 81

Europese afwikkelingscolleges

1.Indien een instelling van een derde land of een moederonderneming van een derde land twee of meer in de Unie gevestigde binnenlandse dochterinstellingen heeft, richten de afwikkelingsautoriteiten van de lidstaten waar deze dochterinstellingen in de Unie gevestigd zijn, een Europees afwikkelingscollege op indien geen regelingen zijn getroffen als die waarin artikel 89 voorziet.

2.Met betrekking tot de binnenlandse dochterinstellingen vervult het Europees afwikkelingscollege de functies en voert het de taken uit die in artikel 80 zijn vermeld.

3.Indien een overeenkomstig artikel 143, lid 3, derde alinea, van Richtlijn 2006/48/EG in de Unie opgerichte financiële holding binnenlandse dochterondernemingen heeft, wordt het Europees afwikkelingscollege met het oog op het toezicht op geconsolideerde basis op grond van die richtlijn, voorgezeten door de afwikkelingsautoriteit van de lidstaat waarin de consoliderende toezichthouder zich bevindt.

Indien de eerste alinea niet van toepassing is, bereiken de leden van het Europees afwikkelingscollege een akkoord over de voorzitter en benoemen hem of haar.

4.Behoudens lid 3 van dit artikel functioneert een Europees afwikkelingscollege anders overeenkomstig artikel 81.

Artikel 82

Informatie-uitwisseling

De afwikkelingsautoriteiten verstrekken elkaar alle informatie die relevant is voor de uitoefening van de taken waarmee de andere autoriteiten krachtens deze richtlijn zijn belast.

De afwikkelingsautoriteiten delen alle relevante informatie op verzoek mee. De afwikkelingsautoriteit op groepsniveau verstrekt de afwikkelingsautoriteiten in andere lidstaten met name tijdig alle relevante informatie met het oog op het vergemakkelijken van de uitoefening van de in artikel 80, lid 1, tweede alinea, onder b) tot en met h), bedoelde taken.

Op grond van dit artikel gedeelde informatie mag ook met bevoegde ministeries worden gedeeld.

Artikel 83

Groepsafwikkeling

1.Indien een afwikkelingsautoriteit besluit, of er overeenkomstig artikel 74, lid 3, in kennis van is gesteld dat een instelling een tot een groep behorende dochteronderneming is die failliet gaat of waarschijnlijk failliet gaat, stelt de autoriteit de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau (indien deze verschilt) en de afwikkelingsautoriteiten die lid zijn van het afwikkelingscollege voor de groep in kwestie onverwijld in kennis van het volgende:

(a)het besluit dat de instelling failliet gaat of waarschijnlijk failliet gaat;

(b)de afwikkelingsmaatregelen of andere insolventiemaatregelen die de afwikkelingsautoriteit voor die instelling passend acht.

2.Na ontvangst van een kennisgeving op grond van lid 1 beoordeelt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, in overleg met de andere leden van het betrokken afwikkelingscollege, de waarschijnlijke invloed van het faillissement van de instelling in kwestie, of van de overeenkomstig lid 1, onder b), ter kennis gebrachte afwikkelingsmaatregel of andere maatregelen, op de groep of op verbonden instellingen in andere lidstaten.

3.Indien de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, na overleg met de andere afwikkelingsautoriteiten overeenkomstig lid 2, oordeelt dat het faillissement van de instelling in kwestie, of de overeenkomstig lid 1, onder b), ter kennis gebrachte afwikkelingsmaatregel of andere maatregelen, geen nadelige gevolgen voor de groep of verbonden instellingen in andere lidstaten zou hebben, kan de voor die instelling verantwoordelijke afwikkelingsautoriteit de overeenkomstig lid 1, onder b), afwikkelingsmaatregel of andere maatregelen treffen.

4.Indien de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, na overleg met de andere afwikkelingsautoriteiten overeenkomstig lid 2, oordeelt dat het faillissement van de instelling in kwestie, of de overeenkomstig lid 1, onder b), afwikkelingsmaatregel of andere maatregelen, nadelige gevolgen voor de groep of verbonden instellingen in andere lidstaten zou hebben, stelt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau uiterlijk 24 uur na ontvangst van de kennisgeving op grond van lid 1 een groepsafwikkelingsregeling voor , die zij aan het afwikkelingscollege voorlegt.

5.In het kader van een op grond van lid 4 vereiste groepsafwikkelingsregeling:

(a)worden de afwikkelingsmaatregelen geschetst die door de betrokken afwikkelingsautoriteiten met betrekking tot de moederonderneming in de Unie of bepaalde groepsentiteiten moeten worden genomen met het doel de waarde van de groep als geheel te vrijwaren, de gevolgen voor de financiële stabiliteit in de lidstaten waarin de groep actief is, zoveel mogelijk te beperken en het beroep op buitengewone openbare financiële steun tot een minimum te reduceren;

(b)wordt beschreven hoe deze afwikkelingsmaatregelen moeten worden gecoördineerd.

(c)wordt een financieringsplan vastgesteld. In het financieringsplan wordt rekening gehouden met de overeenkomstig artikel 11, lid 3, onder e), vastgestelde beginselen voor de verdeling van de verantwoordelijkheid.

6.Indien een lid van het afwikkelingscollege het niet eens is met de door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau voorgestelde groepsafwikkelingsregeling en om redenen van financiële stabiliteit meent onafhankelijke afwikkelingsmaatregelen ten aanzien van een instelling of groepsentiteit te moeten nemen die verschillen van die welke in het kader van de regeling zijn voorgesteld, dan kan zij de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 binnen 24 uur aan de EBA voorleggen.

7.In afwijking van artikel 19, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 neemt de EBA binnen 24 uur een besluit. De daarop aansluitende maatregel van de afwikkelingsautoriteit is in overeenstemming met het besluit van de EBA.

8.Indien een afwikkelingsautoriteit op groepsniveau besluit of er overeenkomstig artikel 74, lid 3, van in kennis is gesteld dat een moederonderneming in de Unie waarvoor zij verantwoordelijk is, failliet gaat of waarschijnlijk failliet gaat, stelt zij de afwikkelingsautoriteiten die leden van het afwikkelingscollege van de groep in kwestie zijn, in kennis van de in lid 1, onder a) en b), van dit artikel bedoelde informatie. De afwikkelingsmaatregelen voor de toepassing van lid 1, onder b), van dit artikel kunnen een overeenkomstig lid 5 van dit artikel opgestelde groepsafwikkelingsregeling omvatten.

9.De autoriteiten voeren alle in de leden 2 tot en met 8 bedoelde handelingen onverwijld en met inachtneming van het spoedeisende karakter van de situatie uit.

10.Wanneer een groepsafwikkelingsregeling niet is uitgevoerd en de afwikkelingsautoriteiten afwikkelingsmaatregelen met betrekking tot verbonden instellingen treffen, werken die autoriteiten hoe dan ook nauw samen met de afwikkelingscolleges met het oog op de verwezenlijking van een gecoördineerde afwikkelingsstrategie voor alle instellingen die failliet gaan of waarschijnlijk failliet gaan.

11.Afwikkelingsautoriteiten die een afwikkelingsmaatregel met betrekking tot groepsentiteiten treffen, houden het afwikkelingscollege regelmatig en volledig op de hoogte van deze maatregelen en van de bij de tenuitvoerlegging daarvan gemaakte vorderingen.

TITEL VI

BETREKKINGEN MET DERDE LANDEN

Artikel 84

Overeenkomsten met derde landen

1.De Commissie kan op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief bij de Raad voorstellen indienen voor het voeren van onderhandelingen over overeenkomsten met één of meer derde landen met betrekking tot de middelen voor samenwerking tussen afwikkelingsautoriteiten bij de afwikkelingsplanning en het afwikkelingsproces van instellingen en moederondernemingen, met name wat de volgende situaties betreft:

(a)in gevallen waarin een binnenlandse dochterinstelling in de lidstaten is gevestigd;

(b)in gevallen waarin een instelling van een derde land een significant bijkantoor in de lidstaten heeft;

(c)in gevallen waarin een moederinstelling of een in artikel 1, onder c) en d), bedoelde, in de lidstaten gevestigde holding een of meer dochterinstellingen in derde landen heeft;

(d)in gevallen waarin een in de lidstaten gevestigde instelling een of meer significante bijkantoren in een of meer derde landen heeft.

2.Met de in lid 1 bedoelde overeenkomsten wordt met name de vaststelling beoogd van procedures en regelingen tussen afwikkelingsautoriteiten om samen te werken bij de uitvoering van sommige of alle taken en bij de uitoefening van sommige of alle bevoegdheden die in artikel 89 zijn vermeld.

Artikel 85

Erkenning van afwikkelingsprocedures van derde landen

1.Totdat een in artikel 84 bedoelde internationale overeenkomst met een derde land is gesloten en voor zover de materie niet door deze overeenkomst wordt geregeld, zijn de volgende bepalingen van toepassing.

2.Behoudens het bepaalde in artikel 86, erkent de EBA afwikkelingsprocedures van derde landen met betrekking tot een instelling van een derde land die:

(a)een binnenlands bijkantoor heeft;

(b)anderszins activa, rechten of verplichtingen in of vallend onder het recht van een lidstaat heeft.

3.De erkenning door de EBA van afwikkelingsprocedures van derde landen als bedoeld in lid 2 houdt in dat nationale afwikkelingsautoriteiten verplicht zijn op hun grondgebied aan dergelijke afwikkelingsprocedures uitvoering te geven.

4.Het besluit van de EBA om afwikkelingsprocedures van derde landen te erkennen, wordt door de afwikkelingsautoriteiten ten uitvoer gelegd. Te dien einde dragen de lidstaten er zorg voor dat aan afwikkelingsautoriteiten ten minste de bevoegdheid wordt verleend om, zonder de benoeming van een bewindvoerder of ambtenaar op grond van het nationale insolventierecht, een bevel, goedkeuring of toestemming van de rechtbank, of enige andere vorm van gerechtelijke procedure, het volgende te doen:

(a)de overdrachtbevoegdheden uit te oefenen ten aanzien van het volgende:

activa van een instelling van een derde land die zich in hun lidstaat bevinden of aan het recht van hun lidstaat zijn onderworpen;

rechten of verplichtingen van een instelling van een derde land die door het binnenlandse bijkantoor in hun lidstaat zijn geboekt, aan het recht van hun lidstaat zijn onderworpen, dan wel ingeval met dergelijke rechten en verplichtingen samenhangende vorderingen in hun lidstaat afdwingbaar zijn.

(b)een overdracht van aandelen of eigendomsinstrumenten van een in hun lidstaat gevestigde binnenlandse dochterinstelling aan derden tegenwerpbaar te maken, onder meer door een andere persoon ertoe te verplichten actie te ondernemen om de overdracht aan derden tegenwerpbaar te maken.

Artikel 86

Recht tot weigering van de erkenning van afwikkelingsprocedures van derde landen

1.Na overleg met de betrokken nationale afwikkelingsautoriteiten weigert de EBA overeenkomstig artikel 85, lid 2, afwikkelingsprocedures van derde landen te erkennen indien zij van oordeel is:

(a)dat de afwikkelingsprocedure van een derde land nadelige gevolgen zou hebben voor de financiële stabiliteit in de lidstaat waar de afwikkelingsautoriteit is gevestigd, of dat de procedure nadelige gevolgen kan hebben voor de financiële stabiliteit van een andere lidstaat;

(b)dat een onafhankelijke afwikkelingsmaatregel uit hoofde van artikel 87 met betrekking tot een binnenlands bijkantoor noodzakelijk is om een of meerdere afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken;

(c)dat crediteuren, onder wie met name deposanten die in een lidstaat zijn gevestigd of moeten worden betaald, in het kader van een afwikkelingsprocedure van een derde land niet op dezelfde wijze als crediteuren uit het betrokken derde land worden behandeld.

2.De Commissie beschrijft middels overeenkomstig artikel 103 vastgestelde gedelegeerde handelingen de in lid 1, onder a) en b), van dit artikel bedoelde omstandigheden.

Artikel 87

Afwikkeling van bijkantoren in de Unie van instellingen van derde landen

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat afwikkelingsautoriteiten over de nodige bevoegdheden beschikken om ten aanzien van een binnenlands bijkantoor een afwikkelingsmaatregel te nemen die los staat van een afwikkelingsprocedure van een derde land met betrekking tot de instelling van het derde land in kwestie.

2.De lidstaten dragen er zorg voor dat de krachtens lid 1 vereiste bevoegdheden door de afwikkelingsautoriteiten mogen worden uitgeoefend wanneer de afwikkelingsautoriteit oordeelt dat een afwikkelingsmaatregel noodzakelijk is in het algemeen belang en aan een of meer van de volgende voorwaarden is voldaan:

(a)het bijkantoor vervult niet langer, of vervult waarschijnlijk niet langer, de door het nationale recht opgelegde vergunningsvoorwaarden en de uitoefening van de werkzaamheden binnen de betrokken lidstaat, en het valt niet te verwachten dat een maatregel van de particuliere sector, een toezichthouder of een betrokken derde land ervoor zou zorgen dat het bijkantoor wederom aan de voorwaarden voldoet, dan wel het faillissement van het bijkantoor binnen een redelijk tijdsbestek zou voorkomen;

(b)de instelling van het derde land is niet in staat of waarschijnlijk niet in staat te voldoen aan haar verplichtingen jegens binnenlandse crediteuren of aan via het bijkantoor ontstane of geboekte verplichtingen wanneer deze opeisbaar worden, en de afwikkelingsautoriteit is ervan overtuigd dat er ten aanzien van die instelling geen afwikkelingsprocedure of insolventieprocedure van een derde land is geopend of zal worden geopend;

(c)de betrokken autoriteit van een derde land heeft een afwikkelingsprocedure ten aanzien van de instelling van het derde land geopend, of heeft de afwikkelingsautoriteit in kennis gesteld van haar voornemen om een dergelijke procedure te openen, en een van de in artikel 86 beschreven omstandigheden is van toepassing.

3.Indien een afwikkelingsautoriteit een onafhankelijke afwikkelingsmaatregel met betrekking tot een binnenlands bijkantoor treft, houdt zij rekening met de afwikkelingsdoelstellingen en treft zij de afwikkelingsmaatregel overeenkomstig de volgende beginselen en vereisten, voor zover deze relevant zijn:

(a)de in artikel 29 vastgelegde beginselen;

(b)de vereisten van titel IV, hoofdstuk II, met betrekking tot de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten.

Artikel 88

Samenwerking met autoriteiten van derde landen

1.Totdat een in artikel 84 bedoelde internationale overeenkomst met derde landen is gesloten en voor zover de materie niet door deze overeenkomst wordt geregeld, zijn de volgende bepalingen van toepassing.

2.De EBA sluit niet-bindende kaderovereenkomsten voor samenwerking met de volgende betrokken autoriteiten van derde landen:

(a)in gevallen waarin een binnenlandse dochterinstelling in de Unie is gevestigd, de betrokken autoriteiten van het derde land waar de moederonderneming of een in artikel 1, onder c) en d) bedoelde holding is/zijn gevestigd;

(b)in gevallen waarin een instelling van een derde land een significant bijkantoor in de Unie heeft, de betrokken autoriteit van het derde land waar die instelling is gevestigd;

(c)in gevallen waarin een moederinstelling en/of een in artikel 1, onder c) en d), bedoelde, in de Unie gevestigde holding een of meer dochterinstellingen in derde landen heeft/hebben, de betrokken autoriteiten van de derde landen waar deze dochterinstellingen zijn gevestigd;

(d)in gevallen waarin een in de Unie gevestigde instelling een of meerdere significante bijkantoren in een of meer derde landen heeft, de betrokken autoriteiten van de derde landen waar deze bijkantoren zijn gevestigd.

De uit hoofde van dit lid getroffen samenwerkingsregelingen kunnen betrekking hebben op individuele instellingen of op groepen die instellingen omvatten.

3.In de in lid 1 bedoelde kaderovereenkomsten voor samenwerking worden procedures en regelingen vastgesteld tussen de deelnemende autoriteiten voor samenwerking bij de uitvoering van sommige of alle volgende taken en bij de uitoefening van sommige of alle volgende bevoegdheden met betrekking tot de in lid 1, onder a) tot en met d), bedoelde instellingen of groepen die dergelijke instellingen omvatten:

(a)de opstelling van afwikkelingsplannen overeenkomstig de artikelen 9 en 12 en soortgelijke in het recht van de betrokken derde landen neergelegde vereisten;

(b)de beoordeling van de afwikkelbaarheid van dergelijke instellingen en groepen overeenkomstig artikel 13 en soortgelijke in het recht van de betrokken derde landen neergelegde vereisten;

(c)de toepassing van bevoegdheden om belemmeringen voor de afwikkeling aan te pakken of te verwijderen overeenkomstig de artikelen 14 en 15 en enigerlei soortgelijke in het recht van de betrokken derde landen neergelegde bevoegdheden;

(d)de toepassing van vroegtijdige-interventiemaatregelen overeenkomstig artikel 23 en soortgelijke in het recht van de betrokken derde landen neergelegde bevoegdheden;

(e)de toepassing van afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden en vergelijkbare bevoegdheden die door de betrokken autoriteiten van een derde land kunnen worden uitgeoefend.

4.Wanneer zulks passend is, sluiten bevoegde autoriteiten of afwikkelingsautoriteiten niet-bindende samenwerkingsovereenkomsten die in de lijn liggen van de EBA-kaderovereenkomst met de in lid 2 bedoelde betrokken autoriteiten van derde landen.

5.Overeenkomstig dit lid gesloten samenwerkingsovereenkomsten tussen afwikkelingsautoriteiten van lidstaten en derde landen bevatten bepalingen met betrekking tot de volgende aangelegenheden:

(a)de uitwisseling van de informatie die nodig is voor het opstellen en bijhouden van afwikkelingsplannen;

(b)overleg en samenwerking bij het opstellen van afwikkelingsplannen, met inbegrip van beginselen voor de uitoefening van bevoegdheden uit hoofde van de artikelen 87 en 88 en soortgelijke in het recht van de betrokken derde landen neergelegde bevoegdheden;

(c)de uitwisseling van de informatie die nodig is voor de toepassing van afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden en soortgelijke in het recht van de betrokken derde landen neergelegde bevoegdheden;

(d)vroegtijdige waarschuwing van of overleg met partijen bij de samenwerkingsovereenkomst voordat een belangrijke maatregel uit hoofde van deze richtlijn of het recht van het betrokken derde land wordt genomen die de instelling of de groep treft waarop de overeenkomst betrekking heeft;

(e)de coördinatie van openbare communicatie in geval van gezamenlijke afwikkelingsmaatregelen;

(f)procedures en regelingen om overeenkomstig de punten a) tot en met e) informatie uit te wisselen en samen te werken, onder meer, in voorkomend geval, door crisismanagementgroepen op te zetten en te beheren.

6.De lidstaten stellen de EBA in kennis van elke samenwerkingsregeling die afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten overeenkomstig dit artikel hebben gesloten.

Artikel 89

Vertrouwelijkheid

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat afwikkelingsautoriteiten, bevoegde autoriteiten en bevoegde ministeries alleen vertrouwelijke informatie met betrokken autoriteiten van derde landen uitwisselen indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

(a)de betrokken autoriteiten van derde landen zijn onderworpen aan vereisten en normen inzake het beroepsgeheim die ten minste gelijkwaardig zijn aan de door artikel 76 opgelegde vereisten en normen;

(b)de informatie is nodig voor het uitvoeren door de betrokken autoriteiten van derde landen van hun taken naar nationaal recht die vergelijkbaar zijn met die uit hoofde van deze richtlijn.

2.Indien vertrouwelijke informatie in een andere lidstaat haar oorsprong vindt, mogen afwikkelingsautoriteiten of bevoegde autoriteiten die informatie niet aan de betrokken autoriteiten van derde landen bekendmaken tenzij aan de volgende voorwaarden is voldaan:

(a)de betrokken autoriteit van de lidstaat waar de informatie haar oorsprong vond (de autoriteit van oorsprong) gaat akkoord met de bekendmaking ervan;

(b)de informatie wordt alleen voor de door de autoriteit van oorsprong toegestane doeleinden bekendgemaakt.

3.Voor de toepassing van dit artikel wordt informatie als vertrouwelijk beschouwd indien deze aan de vertrouwelijkheidsvereisten uit hoofde van het recht van de Unie is onderworpen.

TITEL VII

EUROPEES SYSTEEM VAN FINANCIERINGSREGELINGEN

Artikel 90

Europees Systeem van financieringsregelingen

Het Europees Systeem van financieringsregelingen bestaat uit:

(a)overeenkomstig artikel 91 opgezette nationale financieringsregelingen;

(b)de leningen tussen nationale financieringsregelingen als omschreven in artikel 97;

(c)de wederzijdse waarborging van nationale financieringsregelingen in geval van een groepsafwikkeling als bedoeld in artikel 98.

Artikel 91

Vereiste om regelingen voor afwikkelingsfinanciering op te zetten

1.De lidstaten zetten financieringsregelingen op met het oog op een doeltreffende toepassing door de afwikkelingsautoriteit van de afwikkelingsinstrumenten en bevoegdheden. De financieringsregelingen worden alleen in overeenstemming met de afwikkelingsdoelstellingen en de beginselen van de artikelen 26 en 29 gebruikt.

2.De lidstaten dragen er zorg voor dat de financieringsregelingen over toereikende financiële middelen beschikken.

3.Voor de toepassing van lid 2 hebben financieringsregelingen met name de volgende bevoegdheden:

(a)de bevoegdheid tot inning van vooraf te betalen bijdragen zoals omschreven in artikel 94 met de bedoeling het in artikel 93 vermelde streefbedrag te bereiken;

(b)de bevoegdheid tot inning van achteraf te betalen buitengewone bijdragen zoals omschreven in artikel 95; en

(c)de bevoegdheid tot het verkrijgen van leningen en van andere vormen van steun zoals omschreven in artikel 96.

Artikel 92

Gebruik van de regelingen voor afwikkelingsfinanciering

1.De overeenkomstig artikel 91 opgezette financieringsregelingen kunnen bij de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten door de afwikkelingsautoriteit worden gebruikt voor de volgende doeleinden:

(a)om de activa of verplichtingen van de instelling in afwikkeling, haar dochterondernemingen, een bruginstelling of een vehikel voor activabeheer te garanderen;

(b)om leningen te verstrekken aan de instelling in afwikkeling, haar dochterondernemingen, een bruginstelling of een vehikel voor activabeheer;

(c)om activa van de instelling in afwikkeling te kopen;

(d)om bij te dragen aan een bruginstelling;

(e)om een combinatie van de onder (a) tot en met (d) bedoelde maatregelen te nemen.

De financieringregelingen mogen ook worden gebruikt om in de context van het instrument van verkoop van de onderneming de onder a) tot en met e) genoemde maatregelen te nemen met betrekking tot de koper.

2.De lidstaten dragen er zorg voor dat eventuele verliezen, kosten of andere uitgaven die met het gebruik van de afwikkelingsinstrumenten verband houden, in de eerste plaats door de aandeelhouders en crediteuren van de instelling in afwikkeling worden gedragen. Pas als de middelen van aandeelhouders en crediteuren zijn uitgeput, worden de verliezen, kosten of andere uitgaven die met het gebruik van de afwikkelingsinstrumenten verband houden, door de financieringsregelingen gedragen.

Artikel 93

Streefbedrag van de financiering

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat uiterlijk tien jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn de beschikbare financiële middelen van hun financieringsregelingen ten minste gelijk zijn aan 1% van het bedrag aan de uit hoofde van Richtlijn 94/19/EG gegarandeerde deposito's van alle kredietinstellingen waaraan op hun grondgebied vergunning is verleend.

2.Tijdens de in lid 1 bedoelde initiële termijn worden de overeenkomstig artikel 94 geïnde bijdragen aan de financieringsregelingen zo gelijk mogelijk in de tijd gespreid totdat het streefbedrag is bereikt.

De lidstaten kunnen de initiële termijn met maximaal vier jaar verlengen ingeval de financieringsregelingen gecumuleerde uitbetalingen van meer dan 0,5% van de gedekte deposito's verrichten.

3.Indien de beschikbare financiële middelen na de in lid 1 bedoelde initiële termijn dalen tot onder het in lid 2 vermelde streefbedrag, worden opnieuw overeenkomstig artikel 94 bijdragen geïnd totdat het streefbedrag is bereikt. Wanneer de beschikbare financiële middelen minder dan de helft van het streefbedrag belopen, bedragen de jaarlijkse bijdragen ten minste 0,25% van de gedekte deposito's.

Artikel 94

Vooraf te betalen bijdragen

1.Om het in artikel 93 vermelde streefbedrag te halen, dragen de lidstaten er zorg voor dat ten minste jaarlijks bijdragen worden geïnd van de instellingen waaraan op hun grondgebied vergunning is verleend.

2.De bijdragen worden berekend volgens de volgende regels:

(a)indien een lidstaat gebruikmaakt van de bij artikel 99, lid 5, van deze richtlijn geboden mogelijkheid om de middelen van het depositogarantiestelsel voor de doeleinden van artikel 92 van deze richtlijn te gebruiken, is de bijdrage van elke instelling gelijk aan het verhoudingsgetal tussen, enerzijds, het bedrag van haar passiva, exclusief eigen vermogen, en haar uit hoofde van Richtlijn 94/19/EG gegarandeerde deposito's en, anderzijds, het totaalbedrag van de passiva, exclusief eigen vermogen, en de uit hoofde van Richtlijn 94/19/EG gegarandeerde deposito's van alle instellingen waaraan op het grondgebied van de lidstaat vergunning is verleend;

(b)indien een lidstaat geen gebruikmaakt van de bij artikel 99, lid 5, van deze richtlijn geboden mogelijkheid om de middelen van het depositogarantiestelsel voor de doeleinden van artikel 92 van deze richtlijn te gebruiken, is de bijdrage van elke instelling gelijk aan het verhoudingsgetal tussen, enerzijds, het totaalbedrag van haar passiva, exclusief eigen vermogen, en, anderzijds, het totaalbedrag van de passiva, exclusief eigen vermogen, van alle instellingen waaraan op het grondgebied van de lidstaat vergunning is verleend;

(c)de volgens de punten a) en b) berekende bijdragen worden op basis van de overeenkomstig lid 7 van dit artikel vastgestelde criteria aan het risicoprofiel van de instellingen aangepast.

3.De in aanmerking te nemen beschikbare financiële middelen om het in artikel 93 vermelde streefbedrag te bereiken, kunnen ook betalingstoezeggingen omvatten die volledig zijn gedekt door zekerheden of activa met een laag risico die niet met rechten van derden zijn bezwaard, waarover vrij kan worden beschikt en waarvan uitsluitend gebruik kan worden gemaakt door de afwikkelingsautoriteiten voor de in artikel 92, lid 1, genoemde doeleinden. Het aandeel van onherroepelijke betalingstoezeggingen is niet hoger dan 30% van het totaalbedrag dat overeenkomstig dit artikel wordt geïnd.

4.De lidstaten dragen er zorg voor dat de verplichting tot betaling van de in dit artikel bedoelde bijdragen in rechte afdwingbaar is en dat verschuldigde bijdragen volledig worden betaald.

De lidstaten leggen passende wettelijke, boekhoud-, rapportage- en andere verplichtingen op om te waarborgen dat verschuldigde bijdragen volledig worden betaald. De lidstaten nemen ook maatregelen om te waarborgen dat naar behoren wordt geverifieerd of de bijdrage correct is betaald. De lidstaten nemen maatregelen om fraude, ontwijking en misbruik te voorkomen.

5.De overeenkomstig dit artikel geïnde bedragen worden alleen aangewend voor de in artikel 92 van deze richtlijn beschreven doeleinden en, ingeval de lidstaten van de bij artikel 99, lid 5, van deze richtlijn geboden mogelijkheid hebben gebruikgemaakt, voor de in artikel 92 van deze richtlijn beschreven doeleinden of voor de terugbetaling van uit hoofde van Richtlijn 94/19/EG gegarandeerde deposito's.

6.De van de instelling in afwikkeling of de bruginstelling ontvangen bedragen, de rente en andere beleggingsopbrengsten, alsook alle andere opbrengsten komen toe aan de financieringsregelingen.

7.De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 103 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de nadere omschrijving van het in lid 2, onder c), van dit artikel bedoelde begrip "aanpassen van de bijdragen aan de financieringsregelingen aan het risicoprofiel van de instellingen", rekening houdend met het volgende:

(a)de risicoblootstelling van de instelling, waaronder het belang van haar handelsactiviteiten, haar risicoposities buiten de balanstelling en de omvang van de hefboomfinanciering;

(b)de stabiliteit en diversiteit van de financieringsbronnen van de holding;

(c)de financiële toestand van de instelling;

(d)de waarschijnlijkheid dat tot afwikkeling van de instelling wordt overgegaan;

(e)de mate waarin de instelling eerder van staatssteun heeft geprofiteerd;

(f)de complexiteit van de structuur van de instelling en de afwikkelbaarheid van de instelling; en

(g)de systeemrelevantie van de instelling voor de desbetreffende markt.

8.De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 103 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de vaststelling van het volgende:

(a)de registratie-, boekhoud- en rapportageverplichtingen en andere in lid 4 bedoelde verplichtingen om te waarborgen dat de bijdragen daadwerkelijk worden betaald;

(b)de in lid 4 bedoelde maatregelen om te waarborgen dat naar behoren wordt geverifieerd of de bijdrage correct is betaald;

(c)de in lid 4 bedoelde maatregelen om fraude, ontwijking en misbruik te voorkomen.

Artikel 95

Buitengewone achteraf te betalen bijdragen

1.Wanneer de beschikbare financiële middelen ontoereikend zijn om de verliezen, kosten of andere uitgaven als gevolg van het beroep op de financieringsregeling te dekken, dragen de lidstaten er zorg voor dat ter dekking van de extra bedragen buitengewone achteraf te betalen bijdragen kunnen worden geïnd bij de instellingen waaraan op hun grondgebied vergunning is verleend. Deze buitengewone bijdragen worden overeenkomstig de in artikel 94, lid 2, vastgestelde regels over de instellingen verdeeld.

2.Op de uit hoofde van dit artikel geïnde bijdragen is het bepaalde in artikel 94, leden 4 tot en met 8, van toepassing.

Artikel 96

Alternatieve financieringsmiddelen

De lidstaten dragen er zorg voor dat onder hun jurisdictie vallende financieringsregelingen in staat zijn leningen of andere vormen van steun van financiële instellingen, de centrale bank of andere derden te verkrijgen ingeval de overeenkomstig artikel 94 geïnde bedragen ontoereikend zijn om de verliezen, kosten of andere uitgaven als gevolg van het beroep op de financieringsregelingen te dekken en de buitengewone bijdragen waarin artikel 95 voorziet, niet onmiddellijk beschikbaar zijn.

Artikel 97

Leningen tussen financieringsregelingen

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat onder hun jurisdictie vallende financieringsregelingen het recht hebben van alle andere financieringsregelingen binnen de Unie te lenen ingeval de overeenkomstig artikel 94 geïnde bedragen ontoereikend zijn om de verliezen, kosten of andere uitgaven als gevolg van het beroep op de financieringsregelingen te dekken en de buitengewone bijdragen waarin artikel 95 voorziet, niet onmiddellijk beschikbaar zijn.

2.De lidstaten dragen er zorg voor dat onder hun jurisdictie vallende financieringsregelingen onder de in lid 1 beschreven omstandigheden verplicht zijn te lenen aan andere financieringsregelingen binnen de Unie.

Behoudens de eerste alinea zijn nationale financieringsregelingen niet verplicht aan een andere nationale financieringsregeling te lenen onder de omstandigheden waarin de afwikkelingsautoriteit van de lidstaat van de financieringsregeling oordeelt dat zij onvoldoende middelen zou hebben om een in de nabije toekomst te verwachten afwikkeling te financieren. Een nationale financieringsregeling mag er hoe dan ook niet toe worden verplicht meer dan de helft te lenen van de middelen waarover zij beschikt op het moment waarop een formeel verzoek om een lening wordt ingediend.

3.De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 103 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de vaststelling van zowel de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan opdat een financieringsregeling in staat is van andere financieringsregelingen te lenen, als de op de lening toepasselijke voorwaarden, en met name de criteria voor het beoordelen of er voldoende middelen zullen zijn om een in de nabije toekomst te verwachten afwikkeling te financieren, alsook voor het bepalen van de aflossingstermijn en het toepasselijke rentepercentage.

Artikel 98

Wederzijdse waarborging van nationale financieringsregelingen in geval van een groepsafwikkeling

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat ingeval er van een in artikel 83 bedoelde groepsafwikkeling sprake is, elke nationale financieringsregeling van elk van de instellingen die deel uitmaken van de groep, overeenkomstig dit artikel tot de financiering van de groepsafwikkeling bijdragen.

2.Voor de toepassing van lid 1 stelt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau in overleg met de afwikkelingsautoriteiten van de instellingen die deel uitmaken van de groep, indien nodig voordat een afwikkelingsmaatregel wordt genomen, een financieringsplan vast waarin zowel de totale financiële behoeften voor de financiering van de groepsafwikkeling als de regelingen voor deze financiering worden vastgelegd.

3.De in lid 2 bedoelde regelingen kunnen het volgende omvatten:

(a)bijdragen van de nationale financieringsregelingen van de instellingen die van de groep deel uitmaken;

(b)leningen of andere vormen van steun van financiële instellingen of de centrale bank.

Het financieringsplan maakt deel uit van de in artikel 83 beschreven groepsafwikkelingsregeling. In het financieringsplan wordt de bijdrage van elke nationale financieringsregeling vastgelegd.

4.Mits aan de vereisten van lid 2 van dit artikel en van artikel 83 is voldaan, stellen de lidstaten regels en procedures vast om te waarborgen dat elke onder hun jurisdictie vallende nationale financieringsregeling haar bijdrage aan het financieringsplan levert onmiddellijk nadat hun afwikkelingsautoriteiten een verzoek van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau hebben ontvangen.

5.Voor de toepassing van dit artikel dragen de lidstaten er zorg voor dat het de groepsfinancieringsregelingen onder de in artikel 96 gestelde voorwaarden is toegestaan leningen of andere vormen van steun van financiële instellingen, de centrale bank of andere derden te verkrijgen ter grootte van het totaalbedrag dat noodzakelijk is om de afwikkeling van de groep overeenkomstig het in lid 2 van dit artikel bedoelde financieringsplan te financieren.

6.De lidstaten dragen er zorg voor dat elke onder hun jurisdictie vallende nationale financieringsregeling alle overeenkomstig lid 4 door de groepsfinancieringsregelingen aangegane leningen garandeert. De garantie van elke nationale financieringsregeling is niet groter dan haar deelneming in het overeenkomstig lid 2 opgestelde financieringsplan.

7.De lidstaten dragen er zorg voor dat alle opbrengsten of voordelen die het gebruik van de financieringsregelingen opleveren, aan alle nationale financieringsregelingen toekomen naar rato van hun overeenkomstig lid 2 vastgestelde bijdrage aan de financiering van de afwikkeling.

8.De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 103 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de nadere bepaling van:

(a)de vorm en inhoud van het in lid 2 bedoelde financieringsplan;

(b)de in lid 3 bedoelde regelingen voor de betaling van de bijdragen aan het financieringsplan;

(c)de praktische regelingen voor de in lid 5 bedoelde garanties;

(d)de criteria om te bepalen wanneer alle afwikkelingsmaatregelen zijn voltooid.

Artikel 99

Gebruik van depositogarantiestelsels in het kader van de afwikkeling

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat, wanneer de afwikkelingsautoriteiten afwikkelingsmaatregelen nemen en mits deze maatregelen garanderen dat deposanten toegang tot hun deposito's blijven hebben, het depositogarantiestelsel waarbij de instelling is aangesloten tot het bedrag van de gedekte deposito's aansprakelijk is voor het bedrag van de verliezen die het had moeten dragen mocht de instelling volgens een normale insolventieprocedure zijn geliquideerd.

2.De lidstaten dragen er zorg voor dat vorderingen van depositogarantiestelsels krachtens het nationale recht dat op normale insolventieprocedures van toepassing is, van dezelfde rang zijn als concurrente, niet-preferente vorderingen.

3.De lidstaten dragen er zorg voor dat bij de vaststelling van het bedrag waarvoor het depositogarantiestelsel overeenkomstig lid 1 van dit artikel aansprakelijk is, aan de voorwaarden van artikel 30, lid 2, wordt voldaan.

4.De bijdrage van het depositogarantiestelsel voor de toepassing van lid 1 wordt in contanten geleverd.

5.De lidstaten kunnen ook bepalen dat de beschikbare financiële middelen van de depositogarantiestelsels op hun grondgebied voor de doeleinden van artikel 92, lid 1, mogen worden gebruikt, mits het depositogarantiestelsel, in voorkomend geval, aan het bepaalde in de artikelen 93 tot en met 98 voldoet.

6.De lidstaten dragen er zorg voor dat het depositogarantiestelsel regelingen heeft opgezet om ervoor te zorgen dat, nadat het depositogarantiestelsel een bijdrage overeenkomstig lid 1 of lid 5 heeft geleverd en ingeval de deposanten van de instelling in afwikkeling moeten worden terugbetaald, de leden van het stelsel het stelsel onmiddellijk van de te betalen bedragen kunnen voorzien.

7.Ingeval de lidstaten gebruikmaken van de bij lid 5 van dit artikel geboden mogelijkheid, worden de depositogarantiestelsels voor de toepassing van artikel 91 als financieringsregelingen aangemerkt. In dat geval mogen de lidstaten afzien van het opzetten van aparte financieringsregelingen.

8.Ingeval een lidstaat van de bij lid 5 geboden mogelijkheid gebruikmaakt, is de volgende prioriteitsregel van toepassing op het gebruik van beschikbare financiële middelen van het depositogarantiestelsel.

Indien het depositogarantiestelsel tegelijkertijd wordt verzocht zijn beschikbare middelen aan te wenden voor de in artikel 92 vermelde doeleinden of voor de toepassing van lid 1 van dit artikel en voor de terugbetaling van deposanten overeenkomstig Richtlijn 94/19/EG, en indien de beschikbare financiële middelen ontoereikend zijn om al deze verzoeken in te willigen, wordt voorrang gegeven aan de terugbetaling van deposanten overeenkomstig Richtlijn 94/19/EG en aan de in lid 1 van dit artikel beschreven maatregelen, boven de betalingen voor de in artikel 92 van deze richtlijn beschreven doeleinden.

9.Ingeval in aanmerking komende deposito's bij een instelling in afwikkeling aan een andere entiteit worden overgedragen via het instrument van verkoop van de onderneming of het instrument van de bruginstelling, hebben de deposanten geen vordering uit hoofde van Richtlijn 94/19/EG op het depositogarantiestelsel met betrekking tot enigerlei deel van hun deposito's bij de instelling in afwikkeling die niet zijn overgedragen, mits het bedrag van de overgedragen middelen gelijk is aan of groter is dan het totale dekkingsniveau dat in artikel 7 van Richtlijn 94/19/EG is vastgelegd.

TITEL VIII

SANCTIES

Artikel 100

Administratieve sancties en maatregelen

1.De lidstaten dragen er zorg voor dat passende administratieve sancties en maatregelen worden getroffen indien de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen niet worden nageleefd, en zien erop toe dat deze worden toegepast. De sancties en maatregelen zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.

2.De lidstaten dragen er zorg voor dat als financiële instellingen en moederondernemingen in de Unie aan verplichtingen onderworpen zijn, bij een schending van deze verplichtingen sancties kunnen worden opgelegd aan de leden van het bestuur en aan alle andere personen die uit hoofde van het nationale recht voor de schending verantwoordelijk zijn.

3.Aan de afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten worden alle onderzoeksbevoegdheden toegekend die nodig zijn voor de vervulling van hun taken. Bij de uitoefening van hun sanctiebevoegdheden werken de afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten nauw met elkaar samen om ervoor te zorgen dat de sancties of maatregelen het gewenste resultaat opleveren, en om hun optreden te coördineren wanneer het om grensoverschrijdende zaken gaat.

Artikel 101

Specifieke bepalingen

1.Dit artikel is van toepassing in alle volgende omstandigheden:

(a)in strijd met de artikelen 5 of 7 verzuimt een instelling of moederonderneming herstelplannen en groepsherstelplannen op te stellen, bij te houden en bij te werken;

(b)in strijd met artikel 22 verzuimt een entiteit haar bevoegde autoriteiten in kennis te stellen van een voornemen om financiële steun binnen de groep te verlenen;

(c)in strijd met artikel 10 verzuimt een instelling of moederonderneming alle voor de opstelling van afwikkelingsplannen vereiste informatie te verstrekken;

(d)in strijd met artikel 73, lid 1, verzuimt het bestuur van een instelling de bevoegde autoriteit in kennis te stellen wanneer de instelling failliet gaat of waarschijnlijk failliet gaat.

2.Onverminderd de krachtens andere bepalingen van deze richtlijn aan de bevoegde autoriteiten of afwikkelingsautoriteiten toegekende bevoegdheden, dragen de lidstaten er zorg voor dat in de in lid 1 bedoelde gevallen, ten minste de volgende administratieve sancties en maatregelen kunnen worden opgelegd:

(a)een publieke verklaring waarin de voor de schending verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon en de aard van de schending worden vermeld;

(b)een voorlopig verbod voor een lid van het bestuur van de instelling of moederonderneming dat, dan wel enigerlei andere natuurlijke persoon die voor de schending verantwoordelijk wordt gehouden, om functies in instellingen te bekleden;

(c)ingeval het een rechtspersoon betreft, administratieve geldboeten oplopend tot 10% van de totale jaaromzet van de rechtspersoon in het voorgaande boekjaar; wanneer de rechtspersoon een dochteronderneming van een moederonderneming is, is de desbetreffende totale jaaromzet gelijk aan de totale jaaromzet die blijkt uit de geconsolideerde rekening van de uiteindelijke moederonderneming in het voorgaande boekjaar;

(d)ingeval het een natuurlijke persoon betreft, administratieve geldboeten oplopend tot maximaal 5 000 000 EUR of, in de lidstaten waar de euro niet de officiële valuta is, het overeenkomstige bedrag in de nationale valuta op de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn;

(e)administratieve geldboeten oplopend tot tweemaal het bedrag van de als gevolg van de schending behaalde winsten of vermeden verliezen ingeval deze kunnen worden bepaald.

Artikel 102

Effectieve toepassing van sancties en uitoefening van sanctiebevoegdheden door bevoegde autoriteiten

De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten bij de vaststelling van de aard van administratieve sancties of maatregelen en van de omvang van administratieve geldboeten alle relevante omstandigheden in aanmerking nemen, zoals onder meer:

(a)de ernst en duur van de schending;

(b)de mate van verantwoordelijkheid van de voor de schending verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon;

(c)de financiële draagkracht van de voor de schending verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon, zoals deze blijkt uit de totale omzet van de voor de schending verantwoordelijke rechtspersoon of het jaarinkomen van de voor de schending verantwoordelijke natuurlijke persoon;

(d)de omvang van de winsten of verliezen die door de voor de schending verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon zijn behaald, respectievelijk vermeden, voor zover deze kunnen worden bepaald;

(e)de verliezen die derden wegens de schending hebben geleden, voor zover deze kunnen worden bepaald;

(f)de mate waarin de voor de schending verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon met de bevoegde autoriteit meewerkt;

(g)eerdere overtredingen van de voor de schending verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon.

TITEL IX

UITVOERINGSBEVOEGDHEDEN

Artikel 103

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.De bevoegdheidsdelegatie wordt met ingang van de in artikel 116 vermelde datum voor onbepaalde tijd toegekend.

3.Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 2, 4, 28, 37, 39, 43, 86, 94, 97 en 98 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

5.Een krachtens de artikelen 2, 4, 28, 37, 39, 43, 86, 94, 97 en 98 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt pas in werking als noch het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of als zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie voor het verstrijken van deze termijn heeft meegedeeld geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

TITEL X

WIJZIGING VAN DE RICHTLIJNEN 77/91/EEG, 82/891/EEG, 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG EN 2011/35/EU EN VAN VERORDENING (EU) NR. 1093/2010

Artikel 104

Wijziging van Richtlijn 77/91/EEG

Aan artikel 41 van Richtlijn 77/91/EEG wordt het volgende lid 3 toegevoegd:

"3. De lidstaten dragen er zorg voor dat artikel 17, lid 1, artikel 25, leden 1 en 3, artikel 27, lid 2, eerste alinea, en de artikelen 29, 30, 31 en 32 van deze richtlijn niet van toepassing zijn ingeval wordt gebruikgemaakt van de afwikkelingsinstrumenten, -bevoegdheden en –mechanismen waarin titel IV van Richtlijn XX/XX/EU van het Europees Parlement en de Raad (*) [Herstel- en afwikkelingsrichtlijn] voorziet, mits de in artikel 27 van Richtlijn XX/XX/EU vastgestelde afwikkelingsdoelstellingen worden gehaald er wordt voldaan aan de afwikkelingsvoorwaarden die in artikel 28 van genoemde richtlijn zijn vastgelegd."

_______

(*) PB L …… van …. blz. …"

Artikel 105

Wijziging van Richtlijn 82/891/EEG

Artikel 1, lid 4, van Richtlijn 82/891/EEG wordt vervangen door:

"4. Artikel 1, leden 2, 3 en 4, van Richtlijn 2011/35/EU van het Europees Parlement en de Raad (*) is van toepassing.

________

(*) PB L 110 van 29.4.2011, blz. 1."

Artikel 106

Wijziging van Richtlijn 2001/24/EG

Richtlijn 2001/24/EG wordt als volgt gewijzigd:

1.In artikel 1 worden de volgende leden 3 en 4 toegevoegd:

"3. Deze richtlijn is ook van toepassing op beleggingsondernemingen, als omschreven in artikel 3, lid 1, onder b), van Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad (*), en de bijkantoren die zij hebben opgericht in andere lidstaten dan die waarin hun hoofdkantoren zijn gevestigd.

4. In geval van toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden waarin Richtlijn XX/XX/EU van het Europees Parlement en de Raad (**) voorziet, zijn de bepalingen van genoemde richtlijn ook van toepassing op de financiële instellingen, ondernemingen en moederondernemingen die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn XX/XX/EU vallen.

__________

(*) PB L 177 van 30.6.2006, blz. 201."

(**) PB L …… van …. blz. …"

2.In artikel 2 wordt het zevende streepje vervangen door het volgende:

"- "saneringsmaatregelen": maatregelen die bestemd zijn om de financiële positie van een kredietinstelling in stand te houden of te herstellen, en die van dien aard zijn dat zij de bestaande rechten van derden kunnen aantasten, met inbegrip van maatregelen die opschorting van de betaling, opschorting van executiemaatregelen of verlaging van de schuldvorderingen mogelijk maken; tot deze maatregelen behoort ook de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden waarin Richtlijn XX/XX/EU voorziet;"

Artikel 107

Wijziging van Richtlijn 2002/47/EG

Aan artikel 7 van Richtlijn 2002/47/EG wordt het volgende lid 1 bis toegevoegd:

"1 bis. Lid 1 is niet van toepassing op elke beperking van het effect van een bepaling betreffende verrekening met vervroegde vervaldatum welke is opgelegd krachtens artikel 77 van Richtlijn XX/XX/EU of naar aanleiding van de uitoefening door de afwikkelingsautoriteit van de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 63 van genoemde richtlijn een tijdelijke opschorting op te leggen.

__________

(*) PB L …… van …. blz. …"

Artikel 108

Wijziging van Richtlijn 2004/25/EG

Aan artikel 4, lid 5, van Richtlijn 2004/25/EG wordt de volgende derde alinea toegevoegd:

"De lidstaten dragen er zorg voor dat artikel 5, lid 1, van deze richtlijn niet van toepassing is ingeval wordt gebruikgemaakt van de afwikkelingsinstrumenten, bevoegdheden en mechanismen waarin titel IV van Richtlijn XX/XX/EU van het Europees Parlement en de Raad (*) [Herstel- en afwikkelingsrichtlijn] voorziet.

_________

(*) PB L ….van …. blz. …"

Artikel 109

Wijziging van Richtlijn 2005/56/EG

Aan artikel 3 van Richtlijn 2005/56/EEC wordt het volgende lid 4 toegevoegd:

"(4)    "De lidstaten dragen er zorg voor dat deze richtlijn niet van toepassing is op de vennootschap of vennootschappen ten aanzien waarvan wordt gebruikgemaakt van de afwikkelingsinstrumenten, bevoegdheden en –mechanismen waarin titel IV van Richtlijn XX/XX/EU van het Europees Parlement en de Raad (*) [Herstel- en afwikkelingsrichtlijn] voorziet.

_________

(*) PB L …… van …. blz. …"

Artikel 110

Wijziging van Richtlijn 2007/36/EG

Richtlijn 2007/36/EG wordt als volgt gewijzigd:

1.Aan artikel 1 wordt het volgende lid 4 toegevoegd:

"4. "De lidstaten dragen er zorg voor dat deze richtlijn niet van toepassing is ingeval wordt gebruikgemaakt van de afwikkelingsinstrumenten, bevoegdheden en –mechanismen waarin titel IV van Richtlijn XX/XX/EU van het Europees Parlement en de Raad (*) [Herstel- en afwikkelingsrichtlijn] voorziet.

___________

(*) PB L …… van …. blz. …"

2.Aan artikel 5 worden de volgende leden 5 en 6 toegevoegd:

"5. De lidstaten dragen er zorg voor dat voor de toepassing van Richtlijn XX/XX/EU van het Europees Parlement en de Raad [Herstel- afwikkelingsrichtlijn] de algemene vergadering met een tweederde meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen kan bepalen dat een oproeping tot een algemene vergadering om een besluit te nemen over een kapitaalverhoging kan plaatsvinden binnen een kortere termijn dan in lid 1 van dit artikel is bepaald, op voorwaarde dat deze vergadering niet binnen tien kalenderdagen na de oproeping plaatsvindt, dat aan de voorwaarden van artikel 23 of 24 van Richtlijn XX/XX/EU [vroegtijdige interventie] is voldaan en dat de kapitaalverhoging noodzakelijk is om de in artikel 27 van genoemde richtlijn vastgelegde afwikkelingsvoorwaarden te vermijden.

6. Voor de toepassing van lid 5 zijn artikel 6, leden 3 en 4, en artikel 7, lid 3, niet van toepassing."

Artikel 111

Wijziging van Richtlijn 2011/35/EEG

Aan artikel 1 van Richtlijn 2011/35/EU wordt het volgende lid 4 toegevoegd:

"4. "De lidstaten dragen er zorg voor dat deze richtlijn niet van toepassing is op de vennootschap of vennootschappen ten aanzien waarvan wordt gebruikgemaakt van de afwikkelingsinstrumenten, bevoegdheden en –mechanismen waarin titel IV van Richtlijn XX/XX/EU van het Europees Parlement en de Raad (*) [Herstel- en afwikkelingsrichtlijn] voorziet.

________

(*) PB L …… van …. blz. …"

Artikel 112

Wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010

Verordening (EU) nr. 1093/2010 wordt als volgt gewijzigd:

1.In artikel 4 wordt punt 2 vervangen door:

2) "bevoegde autoriteiten":

i)bevoegde autoriteiten in de zin van de Richtlijnen 2006/48/EG, 2006/49/EG en 2007/64/EG en als bedoeld in Richtlijn 2009/110/EG,

ii)wat de Richtlijnen 2002/65/EG en 2005/60/EG betreft, de autoriteiten die de naleving van de voorschriften van deze richtlijnen door de kredietinstellingen en financiële instellingen moeten garanderen,

iii)wat depositogarantiestelsels betreft, organen die depositogarantiestelsels beheren ingevolge Richtlijn 94/19/EG of, ingeval de activiteit van het depositogarantiestelsel door een particuliere onderneming wordt beheerd, de overheidsinstantie die ingevolge die richtlijn toezicht houdt op deze stelsels; en

iv)wat Richtlijn …/… [Herstel- en afwikkelingsrichtlijn] betreft, afwikkelingsautoriteiten in de zin van genoemde richtlijn.

_________

(*) PB L …… van …. blz. …"

2.In artikel 40, lid 6, wordt de volgende tweede alinea ingevoegd:

"Het in lid 1, onder b), bedoelde lid van de raad van toezichthouders kan, wanneer hij binnen het toepassingsgebied van Richtlijn …/…/EU van het Europees Parlement en de Raad (*) [Herstel- en afwikkelingsrichtlijn] handelt, zich in voorkomend geval laten vergezellen door een, niet stemgerechtigde, vertegenwoordiger van de afwikkelingsautoriteit in elke lidstaat.

_________

(*) PB L …… van …. blz. …"

TITEL XI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 113

Afwikkelingscomité van de EBA

Overeenkomstig artikel 41 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richt de EBA een permanent intern comité op voor de voorbereiding van de EBA-besluiten waarin deze richtlijn voorziet. Dat intern comité is ten minste samengesteld uit de in artikel 3 van deze richtlijn bedoelde afwikkelingsautoriteiten.

Voor de toepassing van deze richtlijn werkt de EBA samen met de ESMA en de EIOPA in het kader van het gemengd comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten dat bij artikel 54 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 is opgericht.

Artikel 114

Evaluatie

Tegen 1 juni 2018 evalueert de Commissie de algemene toepassing van deze richtlijn en gaat zij met name het volgende na:

(a)op basis van het in artikel 39, lid 6, bedoelde verslag van de EBA, of wijzigingen zijn vereist om de verschillen op nationaal niveau zoveel mogelijk te beperken. Het desbetreffende verslag en, in voorkomend geval, eventuele begeleidende voorstellen worden bij het Europees Parlement en de Raad ingediend;

(b)op basis van het in artikel 4, lid 3, bedoelde verslag van de EBA, of wijzigingen zijn vereist om de verschillen op nationaal niveau zoveel mogelijk te beperken. Het desbetreffende verslag en, in voorkomend geval, eventuele begeleidende voorstellen worden bij het Europees Parlement en de Raad ingediend.

Artikel 115

Omzetting

1.De lidstaten dienen uiterlijk op 31 december 2014 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.

De lidstaten passen die bepalingen toe vanaf 1 januari 2015.

De lidstaten passen echter uiterlijk vanaf 1 januari 2018 bepalingen toe om aan titel IV, hoofdstuk III, afdeling 5, te voldoen.

2.Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

3.De lidstaten delen de Commissie en de EBA de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 116

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 117

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter

BIJLAGE

DEEL A

Informatie die in herstelplannen moet worden opgenomen

Het herstelplan bevat de volgende informatie:

(1)een samenvatting van de voornaamste elementen van het plan, een strategische analyse en een samenvatting van de totale herstelcapaciteit;

(2)een samenvatting van de wezenlijke wijzigingen in de instelling sinds het laatst ingediende herstelplan;

(3)een communicatie- en openbaarmakingsplan waarin is beschreven hoe de onderneming van plan is eventuele negatieve marktreacties te beheersen;

(4)een reeks kapitaal- en liquiditeitsmaatregelen die vereist zijn om de uitvoering en financiering van de kritieke functies en bedrijfsonderdelen van de instelling in stand te houden;

(5)een schatting van het tijdsbestek voor de uitvoering van elk materieel aspect van het plan;

(6)een gedetailleerde beschrijving van alle eventuele wezenlijke belemmeringen voor de doeltreffende en tijdige uitvoering van het plan, met inbegrip van een analyse van het effect ervan op de rest van de groep, de klanten en de tegenpartijen;

(7)identificatie van kritieke functies;

(8)een gedetailleerde beschrijving van de procedures voor het bepalen van de waarde en verkoopbaarheid van de kernbedrijfsonderdelen, bedrijfsactiviteiten en activa van de instelling;

(9)een gedetailleerde beschrijving van de wijze waarop de herstelplanning in de governancestructuur van de instelling is geïntegreerd, alsook van het beleid en de procedures met betrekking tot de goedkeuring van het herstelplan en de identificatie van de personen in de organisatie die voor de opstelling en uitvoering van het plan verantwoordelijk zijn;

(10)regelingen en maatregelen om het eigen vermogen van de instelling in stand te houden of te herstellen;

(11)regelingen en maatregelen om ervoor te zorgen dat de instelling voldoende toegang tot noodfinancieringsbronnen, met inbegrip van potentiële liquiditeitsbronnen, heeft een beoordeling van de beschikbare zekerheden en een beoordeling van de mogelijkheid om liquiditeit tussen groepsentiteiten en bedrijfsonderdelen over te dragen om ervoor te zorgen dat de instelling haar bedrijfsactiviteiten kan uitoefenen en aan haar verplichtingen kan voldoen wanneer deze opeisbaar worden;

(12)regelingen en maatregelen om risico’s en hefboomfinanciering te beperken;

(13)regelingen en maatregelen om passiva te herstructureren;

(14)regelingen en maatregelen om bedrijfsonderdelen te herstructureren;

(15)regelingen en maatregelen die nodig zijn om continue toegang tot de infrastructuren van de financiële markten te behouden;

(16)regelingen en maatregelen die nodig zijn om de continue werking van de bedrijfsprocessen van de instelling te waarborgen, waaronder infrastructuur en IT-diensten;

(17)voorbereidende regelingen om de verkoop van activa of bedrijfsonderdelen mogelijk te maken binnen een tijdskader dat passend is voor het herstel van de financiële soliditeit;

(18)andere bestuursmaatregelen of -strategieën om de financiële soliditeit te herstellen en het verwachte financiële effect van die maatregelen of strategieën;

(19)voorbereidende maatregelen die de instelling heeft genomen of voornemens is te treffen om de uitvoering van het herstelplan te vergemakkelijken, met inbegrip van de maatregelen die nodig zijn voor een tijdige herkapitalisatie van de instelling.

DEEL B

Informatie die afwikkelingsautoriteiten bij de instellingen kunnen opvragen voor het opstellen en bijhouden van afwikkelingsplannen

De afwikkelingsautoriteiten kunnen bij de instellingen de volgende informatie opvragen voor het opstellen en bijhouden van afwikkelingsplannen:

(1)een gedetailleerde beschrijving van de organisatiestructuur van de instelling, waaronder een lijst van alle rechtspersonen;

(2)identificatie van de rechtstreekse houder en het percentage van stemrechten en niet-stemrechten van elke rechtspersoon;

(3)de locatie, het oprichtingsrechtsgebied, de licenties en het voornaamste management van elke rechtspersoon;

(4)een overzicht van de kritieke bedrijfsactiviteiten en kernbedrijfsonderdelen van de instelling, met inbegrip van de materiële activa en passiva die met deze activiteiten en bedrijfsonderdelen verband houden, onder vermelding van de rechtspersonen;

(5)een gedetailleerde beschrijving van de samenstelling van de passiva van de instelling en van al haar rechtspersonen, waarbij minimaal onderscheid wordt gemaakt tussen de categorieën en bedragen van de kort- en langlopende schulden en van de gedekte, ongedekte en achtergestelde verplichtingen;

(6)een gedetailleerd overzicht van de in aanmerking komende passiva van de instelling;

(7)de procedures die nodig zijn om te bepalen aan wie de instelling een zekerheid heeft verschaft, wie deze zekerheid aanhoudt en in welk rechtsgebied deze zekerheid zich bevindt;

(8)een beschrijving van de risicoposities buiten de balanstelling van de instelling en haar rechtspersonen, waaronder een overzicht van de kritieke bedrijfsactiviteiten en kernbedrijfsonderdelen;

(9)de materiële hedges van de instelling, waaronder een uitsplitsing naar rechtspersonen;

(10)identificatie van de belangrijkste of meest kritieke tegenpartijen van de instelling en een analyse van het effect van het faillissement van de belangrijkste tegenpartijen op de financiële positie van de instelling;

(11)elk systeem waarin de instelling voor een wezenlijk aantal of een wezenlijke waarde aan transacties uitvoert, met inbegrip van een uitsplitsing naar de rechtspersonen van de instelling en de kritieke bedrijfsactiviteiten en kernbedrijfsonderdelen;

(12)elk betalings-, clearings- of afwikkelingssysteem waaraan de instelling direct of indirect deelneemt, met inbegrip van een uitsplitsing naar de rechtspersonen van de instelling en de kritieke bedrijfsactiviteiten en kernbedrijfsonderdelen;

(13)een gedetailleerde inventarisatie en beschrijving van de essentiële managementinformatiesystemen, zoals onder meer die voor risicomanagement, boekhouding en financiële en toezichtrapportage, die door de instelling worden gebruikt, met inbegrip van een uitsplitsing naar de rechtspersonen van de instelling en de kritieke bedrijfsactiviteiten en kernbedrijfsonderdelen;

(14)een identificatie van de eigenaars van de onder (m) bedoelde systemen, de overeenkomsten inzake het dienstverleningsniveau met betrekking daartoe en eventuele software en systemen of licenties, met inbegrip van een uitsplitsing naar de rechtspersonen van de instelling en de kritieke bedrijfsactiviteiten en kernbedrijfsonderdelen;

(15)een identificatie en overzicht van de rechtspersonen en de onderlinge verbanden en afhankelijkheden tussen de verschillende rechtspersonen, zoals:

gemeenschappelijke of gedeelde medewerkers, faciliteiten en systemen;

regelingen voor kapitaal, financiering of liquiditeit;

bestaande of voorwaardelijke kredietrisico's;

kruiselingse garantieovereenkomsten, kruiselingse zekerheidsregelingen, kruiselingse wanbetalingsvoorzieningen en kruiselingse verrekeningsregelingen tussen verbonden entiteiten;

risico-overdrachten en back-to-backhandelsregelingen; overeenkomsten inzake dienstverleningsniveau;

(16)de toezicht- en afwikkelingsautoriteit van elke rechtspersoon;

(17)de hoge manager die verantwoordelijk is voor het afwikkelingsplan van de instelling en, indien dit andere personen zijn, de personen die verantwoordelijk zijn voor de verschillende rechtspersonen, kritieke bedrijfsactiviteiten en kernbedrijfsonderdelen;

(18)een beschrijving van de regelingen die de instelling heeft ingevoerd om ervoor te zorgen dat de afwikkelingsautoriteit in geval van een afwikkeling over alle benodigde informatie, zoals door de afwikkelingsautoriteit is bepaald, voor de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en –bevoegdheden bezit;

(19)alle overeenkomsten die de instelling en haar rechtspersonen met derden zijn aangegaan en die kunnen worden beëindigd als de autoriteiten besluiten een afwikkelingsinstrument toe te passen, en of de gevolgen van de beëindiging van invloed kunnen zijn op de toepassing van het afwikkelingsinstrument.

(20)een beschrijving van mogelijke liquiditeitsbronnen voor de ondersteuning van de afwikkeling;

(21)informatie over bezwaring van activa, liquide activa, activiteiten buiten de balanstelling, hedgingstrategieën en boekingspraktijken.

DEEL C

Zaken die de afwikkelingsautoriteit moet beoordelen bij het beoordelen van de afwikkelbaarheid van een instelling

Bij het beoordelen van de afwikkelbaarheid van een instelling let de afwikkelingsautoriteit op het volgende:

(1)De mate waarin de instelling of de groep in staat is om de kernbedrijfsonderdelen en kritieke bedrijfsactiviteiten uit te splitsen naar de rechtspersonen.

(2)De mate waarin de juridische en bedrijfsstructuren met de kernbedrijfsonderdelen en kritieke bedrijfsactiviteiten overeenstemmen.

(3)De mate waarin regelingen zijn ingesteld om te zorgen voor essentieel personeel, infrastructuur, financiering, liquiditeit en kapitaal voor het ondersteunen en onderhouden van de kernbedrijfsonderdelen en kritieke bedrijfsactiviteiten.

(4)De mate waarin de dienstverleningsovereenkomsten van de instelling of de groep volledig afdwingbaar zijn in geval van de afwikkeling van de instelling of de groep.

(5)De mate waarin de governancestructuur van de instelling of de groep berekend is op het beheren en garanderen van de naleving van het interne beleid van de instelling of groep met betrekking tot de overeenkomsten inzake dienstverleningsniveau.

(6)De mate waarin de instelling of groep een procedure heeft voor de overdracht van de in het kader van de overeenkomsten inzake dienstverleningsniveau verleende diensten aan derden in het geval van de afsplitsing van kritieke functies of kernbedrijfsonderdelen.

(7)De mate waarin er in noodplannen is voorzien om de continuïteit van de toegang tot betalings- en afwikkelingssystemen te waarborgen.

(8)De mate waarin de managementinformatiesystemen ervoor kunnen zorgen dat de afwikkelingsautoriteiten correcte en volledige informatie kunnen verzamelen over de kernbedrijfsonderdelen en kritieke bedrijfsactiviteiten om een snelle besluitvorming te bevorderen.

(9)De mate waarin de managementinformatiesystemen te allen tijde de informatie kunnen leveren die essentieel is voor de doeltreffende afwikkeling van de instelling of groep, ook in snel veranderende omstandigheden.

(10)De mate waarin de instelling of groep de managementinformatiesystemen in de door de afwikkelingsautoriteit vastgestelde stressscenario's heeft getest.

(11)De mate waarin de instelling of groep de continuïteit van de managementinformatiesystemen kan waarborgen, zowel voor de getroffen instelling als voor de nieuwe instelling ingeval de kritieke bedrijfsactiviteiten en kernbedrijfsonderdelen van de rest van de bedrijfsactiviteiten en –onderdelen worden afgesplitst.

(12)De mate waarin de instelling of groep adequate procedures heeft ingesteld om ervoor te zorgen dat de informatie die voor het identificeren van de deposanten en voor het bepalen van de door de depositogarantiestelsels gedekte bedragen is vereist, aan de afwikkelingsautoriteiten wordt verstrekt.

(13)Indien de groep gebruik maakt van garanties binnen de groep, de mate waarin die garanties tegen marktvoorwaarden worden verstrekt en de soliditeit van de risicomanagementsystemen met betrekking tot die garanties.

(14)Indien de groep back-to-backtransacties sluit, de mate waarin die transacties tegen marktvoorwaarden worden uitgevoerd en de soliditeit van de risicomanagementsystemen met betrekking tot die transacties.

(15)De mate waarin het gebruik van garanties binnen de groep of back-to-backboekingstransacties de kans op besmetting van de gehele groep vergroot.

(16)De mate waarin juridische structuur van de groep de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten verhindert als gevolg van het aantal rechtspersonen, de complexiteit van de groepsstructuur of de moeilijkheid om bedrijfsonderdelen met groepsentiteiten in overeenstemming te brengen.

(17)Het bedrag en percentage van de in aanmerking komende passiva van de instelling.

(18)Indien de beoordeling betrekking heeft op een gemengde holding, de mate waarin de afwikkeling van groepsentiteiten die instellingen of financiële instellingen zijn, een negatieve invloed op het niet-financiële deel van de groep kan hebben.

(19)Het bestaan en de deugdelijkheid van overeenkomsten inzake dienstverleningsniveau.

(20)Of de autoriteiten van derde landen over de nodige afwikkelingsinstrumenten beschikken om afwikkelingsmaatregelen van afwikkelingsautoriteiten van de Unie te ondersteunen en de mogelijkheden voor een gecoördineerd optreden van de Unieautoriteiten en de autoriteiten van derde landen.

(21)In hoeverre het haalbaar is om afwikkelingsinstrumenten op zodanige wijze te gebruiken dat de afwikkelingsdoelstellingen worden verwezenlijkt, gezien de beschikbare instrumenten en de structuur van de instelling.

(22)De mate waarin de groepsstructuur de afwikkelingsautoriteit de mogelijkheid biedt de gehele groep of een of meer entiteiten daarvan af te wikkelen zonder dat zulks significante direct of indirect nadelige gevolgen voor het financiële stelsel, het marktvertrouwen of de economie als geheel heeft en met de bedoeling de waarde van de groep als geheel te maximaliseren.

(23)De regelingen en middelen waarmee de afwikkeling kan worden gefaciliteerd bij groepen met dochterondernemingen die in verschillende rechtsgebieden gevestigd zijn.

(24)De geloofwaardigheid van het feit dat afwikkelingsinstrumenten op zodanige wijze kunnen worden gebruikt dat de afwikkelingsdoelstellingen worden verwezenlijkt, gezien de mogelijke gevolgen voor crediteuren, tegenpartijen, klanten en werknemers en de mogelijke maatregelen die autoriteiten van derde landen kunnen nemen.

(25)Het effect van de afwikkeling van de instelling op het financiële stelsel en op het vertrouwen van de financiële markten kan op adequate wijze worden beoordeeld.

(26)De afwikkeling van de instelling kan significante directe en indirecte nadelige gevolgen voor het financiële stelsel, het marktvertrouwen of de economie hebben.

(27)De besmetting van andere financiële instellingen of van de financiële markten kan worden beperkt door middel van de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en bevoegdheden.

(28)Van de afwikkeling van de instelling kan een significant effect op de werking van betalings- en afwikkelingssystemen uitgaan.

FINANCIEEL MEMORANDUM

1.KADER VAN HET VOORSTEL

1.1.Benaming van het voorstel

1.2.Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur

1.3.Aard van het voorstel

1.4.Doelstelling(en)

1.5.Motivering van het voorstel

1.6.Duur en financiële gevolgen

1.7.Beheersvorm(en)

2.BEHEERSMAATREGELEN

2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen

2.2.Beheers- en controlesysteem

2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL

3.1.Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

3.2.Geraamde gevolgen voor de uitgaven

3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

3.2.2.Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

3.2.3.Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

3.2.4.Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader

3.2.5.Bijdrage van derden aan de financiering

3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

FINANCIEEL MEMORANDUM

1.KADER VAN HET VOORSTEL 

1.1.Benaming van het voorstel

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van de Richtlijnen 77/91/EEG, 82/891/EG, 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG en 2011/35/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2011

1.2.Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur 40

Interne markt – financiële markten

1.3.Aard van het voorstel 

 Het voorstel betreft een nieuwe actie

 Het voorstel betreft een nieuwe actie na een proefproject/een voorbereidende actie 41

 Het voorstel betreft de verlenging van een bestaande actie

 Het voorstel betreft een actie die wordt omgebogen naar een nieuwe actie

1.4.Doelstellingen

1.4.1.De met het voorstel/initiatief beoogde strategische meerjarendoelstelling(en) van de Commissie 

De financiële stabiliteit en het vertrouwen in banken handhaven, de continuïteit van essentiële financiële diensten verzekeren en besmetting van problemen vermijden.

De verliezen voor de samenleving als geheel en voor de belastingbetalers in het bijzonder zoveel mogelijk beperken, deposanten beschermen en het moreel risico verminderen.

De interne markt voor bankdiensten versterken en tegelijkertijd een gelijk speelveld handhaven (d.w.z. ervoor zorgen dat alle spelers onder dezelfde voorwaarden op de financiële markten van de EU kunnen concurreren).

1.4.2.Specifieke doelstelling(en) en betrokken ABM/ABB-activiteiten 

Specifieke doelstellingen:

In het licht van de bovenbeschreven algemene doelstellingen worden de volgende specifieke doelstellingen nagestreefd:

Voorbereiding en preventie:

toezichthouders en banken beter voorbereiden op crisissituaties en

alle banken afwikkelbaar maken

Vroegtijdige interventie:

de regelingen voor vroegtijdige interventie door toezichthouders verbeteren.

Bankafwikkeling:

een tijdige en deugdelijke afwikkeling van banken verzekeren,

rechtszekerheid bieden voor de afwikkeling van banken.

Grensoverschrijdende crisisbeheersing:

een efficiënte samenwerking tussen de autoriteiten bij grensoverschrijdende afwikkeling bevorderen.

Financiering:

ervoor zorgen dat uit particuliere bron afkomstige middelen beschikbaar zijn om de afwikkeling van faillerende banken te financieren.

1.4.3.Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)

Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben op de begunstigden/doelgroepen.

Met het voorgestelde Uniekader voor crisisbeheersing wordt beoogd de financiële stabiliteit verder te bevorderen, het moreel risico te verminderen, en deposanten, cruciale bankdiensten en het geld van de belastingbetalers te beschermen. Daarnaast is het kader bedoeld om de interne markt voor financiële instellingen te beschermen en verder uit te bouwen.

Een eerste voordeel van het kader is dat de kans op een systeemcrisis in het bankwezen naar verwachting kleiner zal worden en dat een daling van het bbp naar aanleiding van een bankcrisis wordt vermeden. Ten tweede wordt met het kader voor bankafwikkeling beoogd de kans te verkleinen dat bij een eventuele toekomstige crisis banken wederom met belastinggeld moeten worden gered. Mochten er zich in de toekomst nog bankcrises voordoen, dan zouden de kosten ervan in eerste instantie door de aandeelhouders en crediteuren van banken moeten worden gedragen. Als gevolg daarvan zouden ook de financieringskosten voor de schuld van de lidstaten dalen wegens het wegvallen van de impliciete staatsgarantie van bankschulden.

1.4.4.Resultaat- en effectindicatoren

Vermeld de indicatoren aan de hand waarvan kan worden nagegaan in hoeverre het voorstel/initiatief is uitgevoerd.

Aangezien bankfaillissementen onvoorspelbaar zijn en hopelijk kunnen worden vermeden, is het onmogelijk om bankafwikkelingen periodiek te monitoren op basis van de afhandeling van daadwerkelijke bankfaillissementen. Het kan evenwel mogelijk blijken sommige maatregelen te monitoren aan de hand van de volgende potentiële indicatoren:

aantal opgerichte afwikkelingscolleges;

aantal ingediende herstel- en afwikkelingsplannen die door afwikkelingsautoriteiten en afwikkelingscolleges zijn goedgekeurd;

aantal gevallen waarin afwikkelingsautoriteiten aanpassingen in de bedrijfsactiviteiten van banken (en bankgroepen) hebben geëist;

aantal binnen een groep gesloten financieringsregelingen;

aantal banken waarvoor een minimale capaciteit voor het opvangen van verliezen (kapitaal + schuld waarvoor een inbreng van de particuliere sector mogelijk is) is geëist;

totale capaciteit voor het opvangen van verliezen van banken in de lidstaten en de Unie;

aantal banken in afwikkeling;

aantal toepassingen van de verschillende afwikkelingsinstrumenten en –bevoegdheden (bv. verkoop van de onderneming, brugbank, inbreng van de particuliere sector);

bankafwikkelingskosten op nationaal en EU-niveau (miljoen EUR) (kosten met inbegrip van kosten van de inbreng van de particuliere sector, herkapitalisatie, bijdrage van depositogarantiestelsels/afwikkelingsfondsen, andere kosten).

De belanghebbenden stellen voor of staan achter het idee om de EBA bij alle fasen van het kader voor bankherstel en –afwikkeling te betrekken, ook al is de EBA momenteel krachtens de EBA-verordening niet bevoegd om in een afwikkelingsprocedure op te treden. In het kader van haar betrokkenheid kan de EBA monitoringtaken ter zake vervullen. Conform het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zal de omzetting van alle nieuwe Uniewetgeving worden gemonitord.

1.5.Motivering van het voorstel

1.5.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien

De financiële crisis heeft het vermogen van de autoriteiten om problemen bij bankinstellingen aan te pakken, zwaar op de proef gesteld. De financiële markten van de Unie zijn zo sterk met elkaar vervlochten geraakt dat binnenlandse schokken snel voelbaar kunnen worden voor ondernemingen en markten in andere lidstaten.

Op internationaal niveau hebben de G20-leiders opgeroepen tot een herziening van de afwikkelingsregelingen en de faillissementswetgeving in het licht van recente ervaringen, zodat deze een ordelijke liquidatie van grote complexe grensoverschrijdende instellingen mogelijk maken 42 . Tijdens de top van Pittsburgh op 25 september 2009 hebben zij toegezegd samen op te zullen treden om krachtiger instrumenten te creëren om grote mondiale ondernemingen af te rekenen op de risico’s die zij nemen, en, meer in het bijzonder, om afwikkelingsinstrumenten en -kaders te ontwikkelen voor de doeltreffende afwikkeling van financiële groepen om de ontwrichtende gevolgen van een faillissement van een financiële instelling te helpen beperken en in de toekomst het moreel risico te verminderen.

In november 2010 hechtte de G20 in Seoel zijn goedkeuring aan het FSB-SIFI-verslag 43 , waarin werd aanbevolen dat alle rechtsstelsels de nodige wetswijzigingen doorvoeren om een afwikkelingsregeling in te voeren die de afwikkeling van financiële instellingen mogelijk maakt zonder dat de kosten van solvabiliteitssteun op de belastingbetaler worden afgewenteld. Tegelijkertijd moeten vitale economische functies worden ondersteund door mechanismen die het voor aandeelhouders en voor concurrente, onverzekerde crediteuren mogelijk maken om de verliezen volgens hun rangorde te dragen.

In oktober 2011 heeft de Raad voor financiële stabiliteit (Financial Stability Board — FSB) zijn goedkeuring gehecht aan de "Key Attributes of Effective Resolution Regimes for Financial Institutions" 44 , waarin wordt aangegeven welke kernelementen de FSB noodzakelijk acht voor een doeltreffende afwikkelingsregeling. De tenuitvoerlegging ervan moet de autoriteiten in staat stellen financiële instellingen op ordelijke wijze af te wikkelen zonder dat de kosten van solvabiliteitssteun op de belastingbetaler worden afgewenteld en waarbij tegelijkertijd de vitale economische functies van de betrokken instellingen worden ondersteund.

1.5.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de Unie

Krachtens het in artikel 5, lid 3, VWEU vastgelegde subsidiariteitsbeginsel mag de Unie op de gebieden die niet onder haar exclusieve bevoegdheid vallen, slechts optreden indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kunnen worden bereikt.

Alleen maatregelen op Unieniveau kunnen garanderen dat de lidstaten onderling verenigbare maatregelen nemen bij de aanpak van noodlijdende banken. Hoewel de banksector in de Unie sterk is geïntegreerd, zijn de systemen om crises bij banken aan te pakken op nationale leest geschoeid. Op dit moment verlenen veel nationale rechtsstelsels de autoriteiten niet de noodzakelijke bevoegdheden om de financiële instellingen op ordelijke wijze af te wikkelen en daarbij de diensten in stand te houden die van essentieel belang zijn voor de financiële stabiliteit zonder dat daar belastinggeld mee is gemoeid. Door de verschillen tussen de nationale wetten is het moeilijk om adequaat met de grensoverschrijdende dimensie van crises om te gaan. Ook de regelingen voor de samenwerking tussen de lidstaat van herkomst en de lidsta(a)t(en) van ontvangst zijn onvoldoende.

Bij beperkte afwikkelingsmogelijkheden neemt het moreel risico toe en wordt de verwachting gewekt dat grote, complexe en onderling vervlochten banken bij problemen wederom openbare financiële bijstand nodig zullen hebben. Het is dan ook duidelijk dat een doelmatig herstel- en afwikkelingskader in een geïntegreerde markt niet door de lidstaten kan worden gerealiseerd en op het niveau van de Unie moet worden vastgesteld.

Krachtens het evenredigheidsbeginsel mogen de inhoud en de vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan wat nodig is om de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken.

Het huidige voorstel is erop gericht de financiële stabiliteit te handhaven en het vertrouwen in de banken te bewaren, de verliezen voor de belastingbetaler zoveel mogelijk te beperken en de interne markt voor bankdiensten te versterken met behoud van gelijke mededingingsvoorwaarden. Hiervoor is convergentie van de nationale wetten nodig, zodat de autoriteiten beschikken over een samenhangend geheel van instrumenten voor crisisbeheersing en -afwikkeling. Dit doel kan alleen bereikt worden met maatregelen op Unieniveau.

De bepalingen zijn evenredig met wat noodzakelijk is om de doelstellingen te realiseren. De beperkingen van het recht op eigendom die de uitoefening van de bevoegdheden met zich mee kunnen brengen, zijn in overeenstemming met het Handvest van de grondrechten zoals dit door het Europees Hof van Justitie is uitgelegd. Deze beperkingen zijn gelimiteerd voor zover dit noodzakelijk is om te voldoen aan een doelstelling van algemeen belang, namelijk het vrijwaren van de financiële stabiliteit in de Unie.

Afwikkeling hangt nauw samen met niet-geharmoniseerde gebieden van nationaal recht, zoals insolventie– en eigendomsrecht. Daarom is een richtlijn het meest geschikte rechtsinstrument, aangezien omzetting noodzakelijk is om te garanderen dat het kader wordt ingevoerd op een wijze die het beoogde effect bereikt, waarbij tevens de specifieke kenmerken van het toepasselijke nationale recht in acht worden genomen.

1.5.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

N.V.T.

1.5.4.Samenhang en eventuele synergie met andere relevante instrumenten

Het kader voor crisismanagement hangt nauw samen met het depositogarantiestelsel in de Unie. De wijziging van de desbetreffende Richtlijn 94/19/EG is momenteel in behandeling bij de Raad en het Parlement. Er is sprake van aanzienlijke synergieën tussen depositogarantiestelselfondsen en bankafwikkelingsmaatregelen, met name wat financieringskwesties betreft. Wanneer een afwikkelingskader is opgezet dat besmetting tegengaat, zal het depositogarantiestelselfonds immers alleen de weinige banken moeten financieren die het eerst failliet gaan. Wanneer er daarentegen geen afwikkelingsmaatregelen beschikbaar zijn en het gehele financiële stelsel besmet raakt, zal het geldbedrag dat het depositogarantiestelsel in een lidstaat moet uitbetalen, aanzienlijk hoger liggen.

Het voorstel hangt ook samen met de Richtlijn Kapitaalvereisten (RKV), waarin prudentiële vereisten voor banken en beleggingsondernemingen worden vastgesteld. Met recente wijzigingen van de Richtlijn Kapitaalvereisten werd beoogd de kwantiteit en kwaliteit van het kapitaal van banken te verhogen, zodat zij potentiële verliezen daadwerkelijk kunnen opvangen. Nieuwe liquiditeitsvereisten moeten ervoor zorgen dat banken ook in een periode van marktonrust liquide blijven en een verplichtingenstructuur ontwikkelen die voor grotere stabiliteit zorgt. Al deze maatregelen zullen de banksector veiliger maken en de kans op bankfaillissementen en de behoefte aan overheidsinterventies verminderen. Ondanks al deze maatregelen kan niet worden uitgesloten dat in de toekomst nog banken failliet zullen gaan. Daarom moet worden voorzien in een aanvullend wettelijk kader (bankherstel en afwikkeling) dat garandeert dat de financiële stabiliteit zelfs bij negatieve scenario's gevrijwaard blijft.

1.6.Duur en financiële gevolgen

 Voorstel/initiatief met een beperkte geldigheidsduur

   Voorstel/initiatief is van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met [DD/MM]JJJJ

   Financiële gevolgen vanaf JJJJ tot en met JJJJ

 Voorstel met een onbeperkte geldigheidsduur

Uitvoering met een opstartperiode vanaf 2013 tot en met 2015,

gevolgd door een volledige uitvoering.

1.7.Beheersvorm(en) 45

 Direct gecentraliseerd beheer door de Commissie

 Indirect gecentraliseerd beheer door uitvoeringstaken te delegeren aan:

   uitvoerende agentschappen

   door de Unie opgerichte organen 46

   nationale publiekrechtelijke organen of organen met een openbaredienstverleningstaak

   personen aan wie de uitvoering van specifieke acties in het kader van titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie is toevertrouwd en die worden genoemd in het betrokken basisbesluit in de zin van artikel 49 van het Financieel Reglement

 Gedeeld beheer met lidstaten

 Gedecentraliseerd beheer met derde landen

 Gezamenlijk beheer met internationale organisaties (geef aan welke)

Verstrek, indien meer dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder "Opmerkingen".

Opmerkingen

-

2.BEHEERSMAATREGELEN

2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen

Vermeld frequentie en voorwaarden.

Overeenkomstig artikel 81 van de verordening tot oprichting van de Europese Bankautoriteit (EBA) moet de Commissie uiterlijk op 2 januari 2014 en vervolgens om de drie jaar een algemeen verslag over de opgedane ervaring in het kader van de werkzaamheden van de EBA publiceren. Te dien einde zal de Commissie een algemeen verslag publiceren dat aan het Europees Parlement en de Raad zal worden toegezonden.

2.2.Beheers- en controlesysteem

2.2.1.Mogelijke risico's

Wat het rechtmatige, economische, efficiënte en doeltreffende gebruik van uit het voorstel voortvloeiende kredieten betreft, wordt verwacht dat het voorstel geen andere risico's met zich mee zal brengen dan die welke momenteel door een bestaand intern controlekader van de EBA worden bestreken.

2.2.2. Controlemiddel(en)

-

2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen.

Met het oog op de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige handelingen is Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) zonder enige beperking op de EBA van toepassing.

De EBA dient eveneens toe te treden tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en moet onverwijld passende voorzieningen treffen die op alle EBA-werknemers van toepassing zijn.

In de financieringsbesluiten en de daaruit voortvloeiende overeenkomsten en tenuitvoerleggingsinstrumenten wordt uitdrukkelijk bepaald dat de Rekenkamer en het OLAF indien nodig controles ter plaatse mogen uitvoeren bij de begunstigden van door de EBA toegekende financiering en bij het personeel dat voor de toekenning van de financiering verantwoordelijk is.

In de artikelen 64 en 65 van de verordening tot oprichting van de Europese Bankautoriteit (EBA) zijn de voorschriften voor de uitvoering van en het toezicht op de EBA-begroting, alsook de toepasselijke financiële regels vastgelegd.

3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL

3.1.Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

- Bestaande begrotingsonderdelen voor uitgaven

In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen

Rubriek van het meerjarige financiële kader

Begrotingsonderdeel

Soort 
krediet

Bijdrage

Aantal 
[Omschrijving …………………...……….]

GK/ NGK
( 47 )

van EVA-landen 48

van kandidaat-lidstaten 49

van derde landen

in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement

12.0402.01

EBA – Bijdrage voor titels 1, 2 en 3

GK

JA

NEE

NEE

NEE

Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen

In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen

Rubriek van het meerjarige financiële kader

Begrotingsonderdeel

Soort
krediet

Bijdrage

Aantal
[Omschrijving………………………………..]

GK/ NGK

van EVA-landen

van kandidaat-lidstaten

van derde landen

in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement

[XX.YY.YY.YY]

JA/NEE

JA/NEE

JA/NEE

JA/NEE

3.2.Geraamde gevolgen voor de uitgaven

3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen)

Rubriek van het meerjarige financiële kader

1A

Concurrentievermogen ter bevordering van groei en werkgelegenheid

DG: MARKT

Jaar
2013 50

Jaar
2014

Jaar
2015

TOTAAL

• Beleidskredieten

12.0402.01

Vastleggingen

(1)

0

1,080

999

2,079

Betalingen

(2)

0

1,080

999

2,079

Uit de inkomsten uit vergoedingen gefinancierde administratieve kredieten

Nummer begrotingsonderdeel

(3)

TOTAAL kredieten
voor DG MARKT

Vastleggingen

=1+1a +3

0

1,080

999

2,079

Betalingen

=2+2a+3

0

1,080

999

2,079



 TOTAAL beleidskredieten

Vastleggingen

(4)

0

1,080

999

2,079

Betalingen

(5)

0

1,080

999

2,079

• TOTALE uit de inkomsten uit vergoedingen gefinancierde administratieve kredieten

(6)

TOTAAL kredieten
onder RUBRIEK 1A
van het meerjarige financiële kader

Vastleggingen

=4+ 6

0

1,080

999

2,079

Betalingen

=5+ 6

0

1,080

999

2,079

Opmerkingen

in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen)

Jaar
2013 51

Jaar
2014

Jaar
2015

TOTAAL

TOTAAL kredieten 
onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 5
van het meerjarige financiële kader

Vastleggingen

0

1,080

999

2,079

Betalingen

0

1,080

999

2,079

3.2.2.Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig

   Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Vermeld

doelstellingen en outputs

Jaar
2012 

Jaar
2013

Jaar
2014

Jaar
2015

TOTAAL

Soort 52

Gem. kosten

Output

Totale kosten

Output

Totale kosten

Output

Totale kosten

Output

Totale kosten

Output

Totale kosten

1. Doelstellingen inzake voorbereiding en preventie:

toezichthouders en banken beter voorbereiden op crisissituaties en

alle banken afwikkelbaar maken

Aantal technische normen en richtsnoeren

Numeriek gegeven

0

0

0

0

11

517

1

200

12

717

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1

0

0

0

0

11

517

1

200

12

717

2. Doelstelling inzake vroegtijdige interventie:

de regelingen voor vroegtijdige interventie door toezichthouders verbeteren

Aantal technische normen en richtsnoeren

Numeriek gegeven

0

0

0

0

0

47



0



0

1

47

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2

0

0

1

47

0

0

1

47

3. Doelstellingen inzake bankafwikkeling:

een tijdige en deugdelijke afwikkeling van banken verzekeren

rechtszekerheid bieden voor de afwikkeling van banken

Aantal technische en uitvoeringsnormen

Numeriek gegeven

0

0

0

0

10

470

4

799

14

1,269

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 3

0

0

0

10

470

4

799

14

1,269

4. Doelstelling inzake grensoverschrijdende crisisbeheersing: een efficiënte samenwerking tussen de autoriteiten bij grensoverschrijdende afwikkeling bevorderen

Aantal technische normen en richtsnoeren

0

0

0

0

1

47

0

0

1

47

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 4

0

0

0

0

1

47

0

0

1

47

TOTALE KOSTEN 53

0

0

23

1,081

5

999

28

2,080

3.3.Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven 

Bestaande begrotingsonderdelen voor uitgaven

NVT

Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen

NVT

Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

3.3.1.1.Samenvatting

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig

   Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

3.3.1.2.Geraamde personeelsbehoeften

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig

   Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Opmerking:

Er zijn geen extra personele en administratieve middelen binnen DG MARKT vereist als gevolg van het voorstel.

3.3.2.Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader

   Het voorstel is verenigbaar met het huidige meerjarige financiële kader

   Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken rubriek van het meerjarige financiële kader

   Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het flexibiliteitsinstrument of herziening van het meerjarige financiële kader 54

3.3.3.Bijdrage van derden aan de financiering

   Het voorstel/initiatief voorziet niet in medefinanciering door derden

   Het voorstel voorziet in medefinanciering, zoals hieronder wordt geraamd:


Kredieten in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen)

Jaar
2013

Jaar
2014

Jaar
2015

Totaal

Bijdrage van de lidstaten (60% van de totale kosten)

0

1,620

1,498

3,119

3.4.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

   Het voorstel heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten

   Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:

   voor de eigen middelen

   voor de diverse ontvangsten



Bijlage bij het financieel memorandum voor een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van de Richtlijnen 77/91/EEG, 82/891/EG, 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG en 2011/35/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010

Zowel voor de personeelsuitgaven (titel 1) als voor titel 2 gaat het om ramingen van de kosten die met de door de EBA uit te voeren taken verband houden.

Wat de timing van het voorstel betreft, is ervan uitgegaan dat de richtlijn tussen juni en december 2013 in werking zal treden. De EBA moet uiterlijk 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn technische normen opstellen. Er wordt dan ook aangenomen dat de desbetreffende werkzaamheden reeds in januari 2014 zullen aanvangen. De ramingen van het extra personeel hebben betrekking op de 23 technische normen en 5 richtsnoeren en omvatten ook de daarmee verband houdende taken op het gebied van de erkenning van afwikkelingsprocedures van derde landen, de sluiting van niet-bindende kaderovereenkomsten voor samenwerking met derde landen, permanente monitoring, de deelneming aan colleges en de uitoefening door de EBA van haar bevoegdheid om met bindende kracht bemiddelend op te treden. Het voorstel van de Commissie brengt taken van lange duur voor de EBA met zich mee, waarvoor vanaf 2014 5 extra ambten (tijdelijke functionarissen) vereist zullen zijn. Daarnaast wordt nog in 11 gedetacheerde nationale deskundigen voorzien om de tot de jaren 2014 en 2015 beperkte tijdelijke taken te vervullen.

Andere aannamen:

de loonwegingscoëfficiënt voor Londen bedraagt 1,28;

wegens de complexiteit van de technische normen en richtsnoeren en wegens de werkbelasting voortvloeiende uit de daarmee verband houdende taken, zoals hierboven vermeld, wordt aangenomen dat voor de opstelling van één technische norm/richtsnoer gemiddeld 1,15 manjaren nodig zullen zijn. Voor de opstelling van 23 technische normen en 5 richtsnoeren zullen voor 2014 en 2015 derhalve 32 manjaren nodig zijn.

de opleidingskosten zijn geraamd op 1 000 EUR per voltijdsequivalent per jaar;

de kosten van dienstreizen zullen naar schatting 10 000 EUR bedragen (raming op basis van de ontwerpbegroting voor 2012 van de kosten van dienstreizen per personeelslid);

de kosten voor indienstnemingen (reiskosten, hotelkosten, medische onderzoeken, installatie- en andere vergoedingen, verhuizingkosten enz.) zijn op 12 700 EUR geschat (raming op basis van de ontwerpbegroting voor 2012 van de kosten voor de indienstneming van een nieuw personeelslid).

De berekeningsmethode voor de toename van de vereiste begroting voor de komende drie jaar wordt meer in detail toegelicht in de onderstaande tabel.

Soort kosten

Berekening

Bedrag (in miljoenen euro's)

2013

2014

2015

Totaal

Titel 1: personeelsuitgaven

11 Salarissen en vergoedingen

- waarvan tijdelijke functionarissen

=5*127*1,28

0

813

813

1,626

- waarvan gedetacheerde nationale deskundigen

=11*73*1,28

0

1,028

1,028

2,056

- waarvan arbeidscontractanten

0

0

0

0

1.2 Uitgaven in verband met aanwerving

=16*12,7

0

203

0

203

1.3 Uitgaven voor dienstreizen

=16*10

0

160

160

320

1.5 Opleiding

=16*1

0

16

16

32

Totaal titel 1: Personeelsuitgaven

0

2,220

2,017

4,237

Titel 2: Infrastructuur- en operationele uitgaven

=16*30

0

480

480

960

Titel 3: Beleidsuitgaven

0

0

0

0

Totaal

0

2,700

2,497

5,197

Waarvan communautaire bijdrage (40%)

0

1,080

999

2,078

Waarvan bijdrage van de lidstaten (60%)

0

1,620

1,498

3,119

In de onderstaande tabel is de voorgestelde personeelsformatie gepresenteerd voor de vijf ambten voor tijdelijke functionarissen.

Functiegroep en rang

Tijdelijke ambten

AD 8

1

AD 7

1

AD 6

1

AD 5

2

Totaal AD

5

(1) COM(2010) 579 definitief.
(2) Verklaring van de G20-leiders naar aanleiding van de top over de financiële markten en de wereldeconomie in april 2009.
(3) Zie: http://www.financialstabilityboard.org/publications/r_111104cc.pdf .
(4) (2010/2006(INI)).
(5) 17006/1/10.
(6) Zie: http://ec.europa.eu/internal_market/bank/group_of_experts/index_en.htm#High-level_Expert_Group .
(7) Zie: http://ec.europa.eu/europe2020/pdf/nd/eccomm2012_en.pdf .
(8) Zie: http://ec.europa.eu/internal_market/bank/index_en.htm .
(9) Zie: http://ec.europa.eu/internal_market/bank/index_en.htm .
(10) In deze context betekent "preventie" het vermijden van een onordelijk faillissement dat financiële instabiliteit kan veroorzaken, niet het volledig uitsluiten van een faillissement.
(11) Indien de autoriteiten van oordeel zijn dat de financiële stabiliteit en de belastingbetalers geen gevaar lopen, kan een normaal faillissement van een bank (of delen ervan) worden toegestaan.
(12) Om te waarborgen dat afwikkelingsautoriteiten in de EBA vertegenwoordigd zijn en belangenconflicten zoveel mogelijk tegen te gaan, zal Verordening (EU) nr. 1093/2010 worden gewijzigd om het in de verordening vastgelegde begrip "bevoegde autoriteiten" tot nationale afwikkelingsautoriteiten uit te breiden.
(13) Richtlijn 2006/48/EG betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen en Richtlijn 2006/49/EG inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen.
(14) Zo kunnen de afwikkelingsautoriteiten aan een bruginstelling overgedragen activa of passiva over en weer overdragen.
(15) In dit verband zij erop gewezen dat een instrument waarbij een instelling van de rest van de groep wordt afgeschermd, niet met het kader verenigbaar is.
(16) COM(2009) 501, COM(2009) 502 en COM(2009) 503.
(17) PB C van , blz. .
(18) PB C van , blz. .
(19) PB C van , blz. .
(20) PB L 177 van 30.6.2006, blz. 201.
(21) PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1.
(22) PB L … van …, blz. …
(23) PB L 331 van 15.12.2010, blz. 1.
(24) PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1.
(25) PB L 96 van 12.4.2003, blz. 16.
(26) PB L 135 van 31.05.1994, blz. 5-14.
(27) PB L 125 van 5.5.2001, blz. 15.
(28) PB L 26 van 31.1.1977, blz. 1.
(29) PB L 110 van 29.4.2011, blz. 1.
(30) PB L 378 van 31.12.1982, blz. 47.
(31) PB L 310 van 25.11.2005, blz. 1.
(32) PB L 142 van 30.4.2004, blz. 12.
(33) PB L 184 van 14.7.2007, blz. 17.
(34) PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.
(35) Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad – PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1.
(36) PB L 168 van 27.6.2002, blz. 43.
(37) PB L 166 van 11.6.1998, blz. 45.
(38) Richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (PB L 375 van 31.12.1985, blz. 3). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2008/18/EG.
(39) PB L 390 van 31.12.2004, blz. 38.
(40) ABM: Activity Based Management – ABB: Activity Based Budgeting.
(41) In de zin van artikel 49, lid 6, onder a) of b), van het Financieel Reglement.
(42) Verklaring van de G20-leiders naar aanleiding van de top over de financiële markten en de wereldeconomie in april 2009.
(43) "Reducing the moral hazard posed by systemically important financial institutions", zie: http://www.financialstabilityboard.org/press/pr_101111a.pd .
(44) Zie: http://www.financialstabilityboard.org/publications/r_111104cc.pdf .
(45) Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb: http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html .
(46) In de zin van artikel 185 van het Financieel Reglement.
(47) GK = gesplitste kredieten/NGK = niet-gesplitste kredieten.
(48) EVA: Europese Vrijhandelsassociatie.
(49) Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, potentiële kandidaat-lidstaten van de Westelijke Balkan.
(50) Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen.
(51) Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen.
(52) Outputs zijn de te verstrekken producten en diensten (bv. aantal gefinancierde studentenuitwisselingen, aantal km aangelegde wegen, enz.).
(53) De voor de verschillende doelstellingen uitgetrokken kredieten omvatten ook overheadkosten, die in evenredigheid met de directe personeelskosten zijn bepaald.
(54) Zie de punten 19 en 24 van het Interinstitutioneel Akkoord.
Top