Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012AE2301

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 273/2004 inzake drugsprecursoren (COM(2012) 548 final — 2012/0261 (COD))

    PB C 76 van 14.3.2013, p. 54–58 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    14.3.2013   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 76/54


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 273/2004 inzake drugsprecursoren

    (COM(2012) 548 final — 2012/0261 (COD))

    2013/C 76/10

    Rapporteur: de heer SEARS

    De Raad en het Europees Parlement hebben op respectievelijk 15 en 22 oktober 2012 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 114 van het VWEU te raadplegen over het

    Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 273/2004 inzake drugsprecursoren

    COM(2012) 548 final – 2012/0261 (COD).

    De afdeling Interne Markt, Productie en Consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 8 januari 2013 goedgekeurd.

    Het Comité heeft tijdens zijn op 16 en 17 januari 2013 gehouden 486e zitting (vergadering van 16 januari) het volgende advies uitgebracht, dat met 130 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 7 onthoudingen, is goedgekeurd.

    1.   Samenvatting en aanbevelingen

    1.1

    Met dit voorstel wil de Commissie een aantal zwakke punten in de EU-wetgeving inzake de monitoring en controle van de EU-handel in azijnzuuranhydride aanpakken. Azijnzuuranhydride is een chemische grondstof met tal van legitieme en nuttige gebruiksdoeleinden, waarvan echter ook misbruik wordt gemaakt. Zo wordt azijnzuuranhydride m.n. in Afghanistan gebruikt als precursor voor de illegale productie van heroïne uit morfine. Een wijziging van de verordening is dus inderdaad nodig, en het Comité kan zich dan ook volledig vinden in het voorstel.

    1.2

    Daarnaast staat het achter het voorstel om een Europese databank op te richten van erkende marktdeelnemers en eindgebruikers en de verslaglegging door de lidstaten over inbeslagnames en onderschepte zendingen van alle geregistreerde en niet-geregistreerde drugsprecursoren te verbeteren.

    1.3

    Het feit dat de wetgeving inzake registratie nu ook geldt voor „gebruikers” - en niet langer alleen voor „marktdeelnemers” - houdt in dat een aantal nieuwe definities moet worden ingevoerd; ook moeten sommige bestaande definities worden herzien. Daarnaast wijst het Comité op een aantal kleinere problemen en formuleert het aanbevelingen. Zo dienen de eindgebruikers volledig te worden ingelicht over het doel en de voordelen van registratie, en moeten de bevoegde autoriteiten het recht krijgen niet alleen de bedrijfsruimten van de marktdeelnemers maar ook die van de eindgebruikers te betreden.

    1.4

    De nieuwe voorstellen zullen pas vruchten afwerpen als alle betrokkenen de juiste informatie krijgen en onnodige financiële lasten worden vermeden. Daarom ook is het Comité groot voorstander van het voorstel om micro-ondernemingen vrij te stellen van de registratievergoeding.

    1.5

    Ten slotte merkt het Comité op dat de betrokken partijen in Europa zich strikt hebben gehouden aan de bepalingen van m.n. artikel 12 van het VN-verdrag van 1988 en nauw hebben samengewerkt om hun doelstellingen te bereiken. Dankzij die samenwerking hebben de EU en haar partners dan ook een aantal successen geboekt op het vlak van misdaadbestrijding en bescherming van de volksgezondheid. Daarnaast hebben zij het voortbestaan van de legitieme handel veilig gesteld en hebben zij de reputatie van de betrokken organisaties en bedrijven hoog gehouden. De gevolgde procedés, de mate van wederzijds respect en vertrouwen, en de toon en inhoud van de informatie aan de betrokkenen, zijn stuk voor stuk exemplarisch voor de manier waarop niet alleen op EU-niveau, maar op alle niveaus dient te worden omgesprongen met de regelgeving. Het Comité kan alleen maar hopen dat toekomstige voorstellen voor het toezicht op psychotrope stoffen en synthetische drugs, die passen in het kader van een goed doordacht, doelgericht en empirisch onderbouwd volksgezondheidsbeleid, met name wat de preventie op EU- en nationaal niveau betreft, op dezelfde leest zullen worden geschoeid, en het zal daaraan met alle genoegen een bijdrage leveren.

    2.   Inleiding

    2.1

    Drugsprecursoren zijn stoffen die over de hele wereld worden vervaardigd, verhandeld en gebruikt voor allerhande belangrijke en legitieme doeleinden, maar die ook worden misbruikt voor de illegale productie van drugs als cocaïne, heroïne, ecstasy en methamfetaminen. Deze stoffen zijn gewild om hun fysieke kenmerken, en worden bv. gebruikt als oplosmiddel om werkzame bestanddelen uit planten te halen, of als chemische agentia die aard en effect van het daaruit verkregen middel kunnen wijzigen. Toezicht op de handel in deze stoffen is dan ook al geruime tijd een prioriteit.

    2.2

    Het VN-Verdrag tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen uit 1988 fungeert als internationaal actiekader. In artikel 12 van dit verdrag wordt beklemtoond dat samenwerking tussen de regelgevende instanties en het bedrijfsleven cruciaal is voor het bereiken van de doelstellingen.

    2.3

    Op EU-niveau wordt zowel in de EU-drugsstrategie (2005-2012) als in het drugsactieplan (2009-2012) de nodige aandacht besteed aan de strijd tegen misbruik van drugsprecursoren. Het juridisch kader voor de EU-handel wordt op dit moment gevormd door Verordening (EG) nr. 273/2004 (onder beheer van het directoraat-generaal Ondernemingen en Industrie - DG ENTR), terwijl de externe handel wordt geregeld bij Verordening van de Raad (EG) nr. 111/2005 (onder beheer van DG Belastingen en Douane-Unie - DG TAXUD). In Commissieverordening (EG) nr. 1277/2005 zoals gewijzigd door Verordeningen (EG) nr. 297/2009 en (EU) nr. 225/2011, zijn de uitvoeringsbepalingen voor de bevoegde autoriteiten en de marktdeelnemers vastgelegd.

    2.4

    Krachtens deze verordeningen moeten de lidstaten gegevens over de hoeveelheden geregistreerde (d.w.z. specifiek aan controle en toezicht onderworpen) en niet-geregistreerde (vrijwillig gecontroleerde) stoffen die zijn onderschept (nog voor de levering) of in beslag genomen (tijdens of na de levering), vergelijken en doorgeven. Deze gegevens kunnen dan worden afgezet tegen de totale hoeveelheden van deze stoffen die wereldwijd werden onderschept of in beslag genomen. Een onverwachte stijging van de hoeveelheden of een verandering in de frequentie en spreiding van de onderscheppingen en inbeslagnames kan te danken zijn aan een verbetering van het toezicht, maar kan er net zo goed op wijzen dat meer stoffen voor illegale doeleinden worden doorgesluisd naar een bepaalde markt, mogelijk omdat de lokale controles niet waterdicht zijn, of die veronderstelling nu gebaseerd is op vermoedens of niet.

    2.5

    Uit de geconsolideerde gegevens voor 2008 blijkt dat de opgegeven hoeveelheden voor één bepaalde precursor, nl. azijnzuuranhydride, die wordt gebruikt om morfine (opiumderivaat) om te zetten in heroïne, in 2007 zijn verzevenvoudigd. De 241 ton die in de EU in beslag werden genomen vertegenwoordigen meer dan 75 % van de totale inbeslagnames wereldwijd. Europa is daarvoor al herhaaldelijk aan de schandpaal genageld door het Internationaal Comité van toezicht op verdovende middelen (INCB) van de VN. In haar verslag over de uitvoering en de werking van de relevante EU-wetgeving (COM(2009) 709) komt de Commissie tot de slotsom dat de resultaten over het algemeen bevredigend zijn, maar dat er inderdaad een aantal tekortkomingen zijn. Zij formuleert dan ook een reeks aanbevelingen, met name met betrekking tot de monitoring en controle van de verkoop van azijnzuuranhydride in de EU.

    2.6

    De Commissie en alle andere betrokkenen zijn zich ervan bewust dat azijnzuuranhydride als alkylerend agens cruciaal is voor de samenstelling van een hele reeks gecoate materialen, zoals film, plastic, medicijnen (denk aan aspirine) en andere consumptiegoederen. Het leeuwendeel van de totale wereldwijde productie (op dit moment zowat 1 miljoen ton per jaar) zou bestemd zijn voor intern gebruik door de producenten; een kleiner gedeelte, minder dan een derde van het totaal, wordt verhandeld aan derde eindgebruikers. Naar schatting wordt jaarlijks tussen de 380 en 570 ton opgekocht voor illegaal gebruik, hoofdzakelijk in Afghanistan. Daaruit wordt dan circa 380 ton Afghaanse heroïne geproduceerd, waarvan 70 ton naar druggebruikers in Europa gaat. Aangezien de gemiddelde straatwaarde in Europa op 40 euro per gram zou liggen, vertegenwoordigt deze illegale handel ongeveer 3 miljard euro per jaar. Daarbij vergeleken is – en ook ten opzichte van de waarde van de legale verkoop en de kosten van eventuele reputatieschade van personen of bedrijven - de marktwaarde van azijnzuuranhydride een schijntje. Het Responsible Care-programma van de internationale chemische industrie helpt startende legitieme marktdeelnemers inzicht te verwerven in deze problematiek.

    2.7

    Ook al zou Europa erin slagen alle pogingen tot misbruik te dwarsbomen, dan zal elders in de wereld nog steeds misbruik worden gemaakt van precursoren, zoveel is duidelijk. Zoals hierboven aangetoond zijn de geldbedragen die drugsproducenten opstrijken, té groot om te weerstaan. Dat neemt niet weg dat het uitoefenen van toezicht nog steeds volledig gerechtvaardigd is en dat Europa anderen de weg moet wijzen. De betrokken industriesectoren staan volledig achter kosteneffectieve controles, die het hen mogelijk maken de legitieme handel binnen de EU voort te zetten.

    2.8

    Tegen deze achtergrond heeft de Commissie een aantal alternatieve benaderingen in overweging genomen (beschreven in de effectbeoordeling) en haar oor te luisteren gelegd bij de vertegenwoordigers van de betrokken sectoren – op de eerste plaats CEFIC voor de producenten („marktdeelnemers”) en bepaalde grote eindgebruikers, en FECC voor de distributeurs en kleinere eindgebruikers – alsook bij de vertegenwoordigers van de lidstaten die de voorstellen in praktijk zullen moeten brengen. Alle partijen bleken de voorkeur te geven aan de optie die in het huidige voorstel wordt uiteengezet.

    3.   Samenvatting van het voorstel van de Commissie

    3.1

    De Commissie stelt voor de bestaande registratieverplichting voor producenten, distributeurs en handelaars van azijnzuuranhydride uit te breiden tot de industriële eindverbruikers, d.w.z. ondernemingen die azijnzuuranhydride kopen voor eigen gebruik binnen de EU.

    3.2

    Bedoeling is hiermee (pogingen tot) misbruik van azijnzuuranhydride in de EU, en daarmee ook het illegaal gebruik buiten de EU, tegen te gaan, en bedrijven in Europa die zich aan de wet houden meer juridische zekerheid te bieden.

    3.3

    De in Verordening (EG) nr. 273/2004 opgenomen geregistreerde stoffen van categorie 2 worden daarom opgesplitst in twee delen. Zo wordt categorie 2a bestemd voor azijnzuuranhydride, terwijl 4 andere chemische grondstoffen, waarvoor deze verandering niet relevant is, worden opgenomen in categorie 2b. De definities van categorie 1, nl. kleinere hoeveelheden speciale chemische stoffen die zijn onderworpen aan nog strengere controles omdat zij tot de meest gevoelige cruciale drugsprecursoren behoren, en categorie 3, bulkchemicaliën die voor meerdere doeleinden gebruikt worden, blijven ongewijzigd.

    3.4

    Ook stelt de Commissie voor een Europese databank inzake drugsprecursoren op te zetten om de gegevensverzameling over inbeslagnames en onderschepte zendingen efficiënter te doen verlopen, en een Europees register op te stellen van marktdeelnemers en gebruikers die in het bezit zijn van een vergunning of een registratie en die zich bezighouden met het legaal produceren, verhandelen of gebruiken van drugsprecursoren.

    3.5

    Voorts worden in het voorstel een aantal definities verhelderd, worden micro-ondernemingen vrijgesteld van registratievergoedingen, en worden de bepalingen inzake de comitéprocedure aangepast aan de nieuwe regels van het Lissabonverdrag. Ook is formele goedkeuring niet langer een vereiste bij de goedkeuring van richtsnoeren. Daarnaast verschaft het voorstel duidelijkheid over het recht van de lidstaten om bijkomende maatregelen te nemen om informatie te verzamelen, en, indien nodig, de bedrijfsruimten van de marktdeelnemers te betreden om bewijzen van verdachte transacties met niet-geregistreerde stoffen te verzamelen.

    3.6

    Rechtsgrondslag van het voorstel is artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de EU. In zijn huidige vorm voldoet het voorstel aan de EU-regels inzake subsidiariteit en evenredigheid.

    3.7

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Er is voorzien in een overgangsperiode: de bevoegde autoriteiten krijgen 18 maanden de tijd om de nodige procedures uit te werken, en bepaalde eindgebruikers om zich voor het eerst te registreren. De registratieprocedures is voor alle gebruikers strenger geworden en registratie kan worden geweigerd als de bevoegde autoriteiten de voorgelegde informatie onbevredigend vinden.

    3.8

    Het voorstel gaat vergezeld van een toelichting en een werkdocument van de Commissie (effectbeoordelingsverslag). Ook is een samenvatting van de effectbeoordeling beschikbaar. Op de webpagina's van DG ENTR en DG TAXUD is een overzicht te vinden van de ontwikkeling van de EU-wetgeving inzake de monitoring en controle van drugsprecursoren in de EU en derde landen. Ook staan er links naar alle verwante documenten en naar de stakeholders en betrokken organisaties.

    3.9

    Daarnaast staan op deze websites ook de verslagen te lezen waarin de Commissie de informatie van de lidstaten over inbeslagnames en onderschepte zendingen van drugsprecursoren voor de periode 2006-2010 heeft verzameld; het zijn deze verslagen die ten grondslag liggen aan het huidige voorstel. Tijdens een presentatie van DG ENTR aan de werkgroep van de Raad inzake de douane-unie op 16 oktober 2012 werd hierover meer uitleg verstrekt. Daarbij werd ook een exemplaar rondgedeeld van de „Richtsnoeren voor marktdeelnemers”, een gezamenlijke publicatie van DG ENTR en DG TAXUD, bedoeld om door de bevoegde nationale autoriteiten te worden verstrekt aan betrouwbare bedrijven die betrokken zijn bij legale langetermijntransacties met geregistreerde en niet-geregistreerde stoffen.

    3.10

    In andere verslagen, zoals bv. het „Report on Precursors and chemicals frequently used in the illicit manufacture of narcotic drugs and psychotropic substances” van het INCB uit 2011, of het „International Narcotics Control Strategy Report Chemical Controls” van het VS-Ministerie van Buitenlandse Zaken uit 2012, wordt vanuit een externe invalshoek een meer algemeen beeld geschetst. Zo is nu bv. algemeen aanvaard dat Afghanistan niet over azijnzuuranhydride mag beschikken en dat de invoer daarvan dus in alle gevallen illegaal is. Toch zijn in 2011 grote hoeveelheden ingevoerd, waarvan de coalitietroepen naar verluidt zowat 20 ton zouden hebben onderschept. Die illegale import zou vooral gebeuren vanuit China, Zuid-Korea, Europa, de Centraal-Aziatische landen en India. Er is dus duidelijk nog werk aan de winkel; cruciaal daarbij is dat de internationale partners nauw blijven samenwerken en alles in het werk stellen om elkaars vertrouwen te blijven verdienen.

    4.   Algemene opmerkingen

    4.1

    In zijn advies van 26 februari 2003 (1) stemt het EESC volmondig in met de Commissievoorstellen (COM(2002) 494 final) inzake het toezicht op drugsprecursoren. Daarvan is overigens nota genomen in de definitieve versie die als Verordening (EG) 273/2004 in februari 2004 is gepubliceerd (2).

    4.2

    Ook staat het Comité volledig achter de inspanningen om het gebruik van drugs binnen en buiten de EU terug te dringen, zoals te lezen is in zijn advies van mei 2012 over de Commissiemededeling „Naar een sterker Europees antwoord op de drugsproblematiek” (3). De Commissie beklemtoont hierin het belang van een evenwichtige aanpak die zich richt op zowel vraag als aanbod. Een inkrimping van het aanbod kan tijdelijk zijn, en moet dus gepaard gaan met een daadkrachtig, gericht en doeltreffend gezondheidsbeleid op EU- en nationaal niveau, vooral als het op preventie aankomt (artikel 168, lid 1, VWEU). Samenwerking en uitwisseling van goede praktijkvoorbeelden tussen de lidstaten is daarbij cruciaal. Ook belangrijk is dat het beleid gebaseerd is op gegevens en bewijs – en niet omgekeerd.

    4.3

    Het Comité is dan ook bijzonder ingenomen met het huidige voorstel om de monitoring en controle van de handel in azijnzuuranhydride tussen ondernemingen binnen de EU aan te scherpen en verdere maatregelen te nemen om monitoring en controle van drugsprecursoren in het algemeen te verbeteren, m.n. via de oprichting van een Europese gegevensbank van marktdeelnemers en eindgebruikers die in het bezit zijn van een vergunning of een registratie, en de inzameling van nationale gegevens over inbeslagnames en onderschepte zendingen van stoffen die worden gebruikt voor illegale doeleinden, in het bijzonder de productie van verdovende middelen en psychotrope stoffen, voornamelijk buiten de EU. Een bijzonder punt van zorg zijn de kleine hoeveelheden azijnzuuranhydride die worden gebruikt voor de productie van heroïne.

    4.4

    Voorts verzoekt het Comité de Commissie en alle partijen die betrokken zijn bij de uitvoering van de wetgeving en de daarmee verband houdende herzieningen en raadplegingsrondes met klem om nauw te blijven samenwerken met de lidstaten, de regelgevende instanties, de handhavingsinstanties en de producenten, vervoerders en eindgebruikers, conform artikel 12 van het VN-verdrag uit 1988. Deze samenwerking heeft er immers al toe geleid dat een reeks gerichte, goed onderbouwde en kostenefficiënte voorstellen zijn geformuleerd die door alle partijen worden onderschreven, zodat mag worden verondersteld dat zij ook naar behoren zullen worden uitgevoerd door alle direct betrokkenen.

    4.5

    Resultaat van deze samenwerking is voorts dat het aantal inbeslagnames en onderschepte zendingen van drugsprecursoren in de EU aanzienlijk is afgenomen - wat er hopelijk op wijst dat de EU niet langer als een makkelijk doelwit wordt beschouwd. De vrijwillige controle van niet-geregistreerde stoffen is volgens de rapporten bijzonder effectief. We hebben hier te maken met een nieuwe, bijzonder hardnekkige en zeer winstgevende vorm van criminaliteit, die dan ook een flexibele benadering vereist. Voordeel is wel dat alle betrokkenen hetzelfde doel voor ogen hebben en zich daarvan bewust zijn. Deze manier van werken zou model kunnen staan voor kosteneffectieve EU-wetgeving op andere gebieden die voor bedrijfsleven, werknemers en consumenten nog ingrijpender gevolgen hebben.

    4.6

    Als de wetgeving inzake drugsprecursoren werkt is dat mede te danken aan het feit dat de producenten, distributeurs en eindgebruikers al ervaring hebben met vergelijkbare controles van de handel in o.m. radioactief materiaal, biologische agentia, chemische stoffen voor tweeërlei gebruik en de export van stoffen die aan de procedure van voorafgaande geïnformeerde toestemming onderworpen zijn. Nieuwe wetgeving inzake precursoren van explosieven zit in de pijplijn. Voorwaarde daartoe is wel dat de vereisten in grote lijnen dezelfde blijven en dat de lijst van stoffen waarvoor een registratie of vergunning vereist is, zo kort mogelijk wordt gehouden. Het huidige voorstel, met zijn strikt omlijnde doelstelling – het verder inperken van het misbruik van azijnzuuranhydride voor illegale doeleinden, zonder het voortbestaan van de legale handel binnen de EU in gevaar te brengen - zal naar verwachting dan ook effectief blijken, in tegenstelling tot andere, minder gerichte of meer belastende alternatieven.

    4.7

    Het Comité is het met de Commissie eens dat het voorstel niet van invloed is op de arbeidsomstandigheden in het bedrijfsleven of op de rechten van de consument in het algemeen, behalve dan dat het mogelijk moeilijker wordt om heroïne en aanverwante producten te krijgen in en buiten Europa. Een dergelijke ontwikkeling – als die zich al voordoet – is helaas niet in cijfers te vatten. Dit voorstel staat of valt echter niet met een dergelijke kosten-batenanalyse, en moet zo snel mogelijk en in zijn huidige vorm worden uitgevoerd.

    4.8

    Het Comité hoopt ten slotte ook in de toekomst een bijdrage te kunnen leveren aan verdere EU-initiatieven op dit vlak, en dringt er bij de Commissie op aan dat zij zo snel mogelijk nieuwe voorstellen indient, m.n. inzake psychotrope stoffen en puur synthetische drugs, die de traditionele drugs als heroïne langzaam maar zeker verdringen en overal hun plek op de markt opeisen.

    5.   Specifieke opmerkingen

    5.1

    De definities van „marktdeelnemer” en „gebruiker” overlappen elkaar tot op zekere hoogte (aangezien alle betrokken „marktdeelnemers” vroeg of laat „geregistreerde stoffen in hun bezit” zullen hebben). Toch dient duidelijk onderscheid te worden gemaakt tussen deze twee. In het gewijzigde artikel 2, sub h, zou daarom na „rechtspersoon” de zinsnede „die geen marktdeelnemer is en” kunnen worden toegevoegd.

    5.2

    Belangrijk is daarnaast erop te wijzen dat het specifiek gaat om gebruikers die in de EU gevestigd zijn en daar hun activiteiten uitoefenen. Er bestaat aparte wetgeving voor de verkoop en levering aan gebruikers buiten de EU. Met het oog op de vlotte werking van de interne markt zou overigens duidelijk moeten worden bepaald in welke lidstaat marktdeelnemers en gebruikers zich moeten registreren. Is dat bv. in hun land van vestiging, of in het land waar het product (azijnzuuranhydride) op de markt wordt gebracht?

    5.3

    De registratieverplichting voor eindgebruikers kan tot kortstondige onderbrekingen van de rechtmatige handel leiden. Om deze onderbrekingen zo kort mogelijk te houden zouden de bevoegde nationale autoriteiten tijdens de 18 maanden durende overgangsperiode voor marktdeelnemers en distributeurs, in heldere bewoordingen opgestelde informatie moeten verspreiden. De bestaande „Richtsnoeren voor marktdeelnemers” zijn in dit verband een uitstekend voorbeeld. De aandacht moet worden gevestigd op het doel en de voordelen van registratie, zodat eindgebruikers en marktdeelnemers zich bewust worden van de risico's van mogelijk misbruik, en kunnen helpen deze zo klein mogelijk te houden. De bevoegde autoriteiten moeten het recht krijgen niet alleen de bedrijfsruimten van de marktdeelnemers maar ook die van de eindgebruikers te betreden.

    5.4

    Het Comité onderschrijft het voorstel van de Commissie om micro-ondernemingen vrij te stellen van de registratievergoeding; het is immers niet alleen cruciaal dat de rechtmatige handel kan worden voortgezet (in het belang van de micro-ondernemingen en hun werknemers), maar ook dat er een zo breed mogelijk draagvlak bestaat voor de controles en dat deze op grote schaal worden uitgevoerd. De hoeveelheden die nodig zijn voor illegale doeleinden zijn relatief klein. Daaruit kunnen we afleiden dat het waarschijnlijk de kleinere gebruikers zijn die het sterkst in verleiding worden gebracht door aanbiedingen die te mooi zijn om af te slaan. Vandaar dat het van essentieel belang is dat in alle relevante talen informatie wordt verstrekt, zowel op papier als elektronisch, over het belang van naleving van de wetgeving.

    5.5

    De voorschriften inzake verslaglegging en informatie zijn voor niet-geregistreerde stoffen vrijwillig van aard: de lidstaten hebben de mogelijkheid zich aan de voorgestelde procedures te houden, maar zijn daar niet toe verplicht. Dat is duidelijk niet de ideale oplossing vanuit het oogpunt van de interne markt, maar misschien wel te verkiezen boven verdere uitbreiding van de al bestaande lijst met prioritaire precursoren. Zaak is nu dat alle betrokkenen de situatie nauwlettend volgen.

    5.6

    Ten slotte staat het Comité achter het voorstel om een Europese databank op te richten. Het hoopt dat daarvan zo snel mogelijk werk zal worden gemaakt, maar wijst er wel op dat voldoende middelen ter beschikking moeten worden gesteld om de bank ook op lange termijn up-to-date te houden. Daarnaast moeten alle betrokkenen gebruik kunnen maken van de databank en moeten resultaten kunnen worden voorgelegd; een databank die zich louter bezighoudt met het inzamelen van verouderde of onvolledige gegevens zet geen zoden aan de dijk. Evenzeer van belang zijn voorts kwaliteit en kwantiteit van de gegevens. Een doorslaggevende factor daarbij is de voortdurende medewerking van de handhavingsinstanties in de lidstaten.

    5.7

    Het spreekt vanzelf dat enkel wie zich uitsluitend bezighoudt met legitieme handel – en dus in principe in de databank is opgenomen – toegang krijgt tot de gegevens. Met het oog op de bescherming van de interne markt en om de kosten zo laag mogelijk te houden, zou het nuttig zijn de vereisten met betrekking tot de gegevensinvoer voor marktdeelnemers, distributeurs, handelaars en eindgebruikers én voor de lidstaten in de mate van het mogelijke op elkaar af te stemmen. Daarbij mag echter nooit de hoofddoelstelling van het voorstel uit het oog worden verloren, nl. het opsporen en aan banden leggen van misbruik van drugsprecursoren, en, indien mogelijk, ook het aanhouden van de verantwoordelijken.

    Brussel, 16 januari 2013

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Staffan NILSSON


    (1)  PB C 95 van 23.4.2003, blz. 6.

    (2)  PB L 47 van 18.2.2004, blz. 1.

    (3)  COM(2011) 689 final, EESC-advies: PB C 229, 31.7.2012, blz. 85.


    Top