Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012AE2295

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad — Strategie voor het duurzame concurrentievermogen van de bouwsector en de ondernemingen in die sector (COM(2012) 433 final)

PB C 198 van 10.7.2013, p. 45–50 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

10.7.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 198/45


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad — Strategie voor het duurzame concurrentievermogen van de bouwsector en de ondernemingen in die sector

(COM(2012) 433 final)

2013/C 198/07

Rapporteur: Aurel Laurențiu PLOSCEANU

Corapporteur: Enrico GIBELLIERI

De Europese Commissie heeft op 7 september 2012 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) te raadplegen over de

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad – Strategie voor het duurzame concurrentievermogen van de bouwsector en de ondernemingen in die sector

COM(2012) 433 final.

De adviescommissie Industriële Reconversie (CCMI), die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 12 maart 2013 goedgekeurd.

Het Comité heeft tijdens zijn op 17 en 18 april 2013 gehouden 489e zitting (vergadering van 17 april) onderstaand advies uitgebracht, dat met 128 stemmen vóór en 2 tegen, bij 7 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het EESC verwelkomt het actieplan inzake duurzaam concurrentievermogen van de bouwsector, dat de Commissie in juli 2012 heeft uitgebracht.

1.2

Het EESC erkent het strategische belang dat de bouwsector binnen de Europese economie inneemt, zowel in termen van bijdrage tot het bbp als wat betreft de rol van de sector als schepper van werkgelegenheid en vector van economische groei.

1.3

Het EESC beschouwt de bouwsector als een erg belangrijke speler bij het terugbrengen van de energiebehoefte van de EU, het verminderen van de menselijke ecologische voetafdruk en de pogingen om de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen en in dat verband de nodige aanpassingen door te voeren. Het EESC verwacht dat het actieplan de bouwsector zal helpen om deze voor de samenleving belangrijke uitdagingen aan te gaan.

1.4

De bouwsector is goed voor bijna 10 % van het bbp van de EU en is bepalend voor de algemene gezondheid van de economie. Nationale beleidsmakers dienen de bouwsector te betrekken in hun pogingen om groei te stimuleren, net zoals de Commissie in deze Mededeling heeft gedaan. Zo zal duidelijk worden dat, indien op het vlak van middelen en regelgeving de juiste voorwaarden worden gecreëerd, de sector in staat is te voorzien in de groei, banen en milieubescherming die de EU-burgers met recht en reden verdienen.

Het EESC is van mening dat de bouwsector geen behoefte heeft aan rechtstreekse financiële hulp zoals subsidies, maar dat er via het actieplan moet worden getracht een beleids- en regelgevingskader tot stand te brengen waarin de sector optimaal zijn functie kan vervullen door bij te dragen tot economische groei, sociaal welzijn en milieubeheer, onder meer door te zorgen voor een passende doorstroming van openbare investeringen en particuliere middelen naar duurzame projecten; daarnaast moet de economie van de lidstaten voornamelijk worden gefinancierd via bankkredieten die doeltreffende en onmiddellijk uit te voeren maatregelen omvatten om de krediettoegang voor kmo's te verbeteren, met inbegrip van de ontwikkeling van specifieke instrumenten voor garanties en contragaranties.

1.5

Binnen het regelgevend en standaardiseringskader van de EU zijn ook eenvoud, stabiliteit en samenhang cruciale factoren voor zowel het interne als het externe concurrentievermogen van de bouwsector in Europa.

1.6

Het EESC is zich er terdege van bewust dat bezuinigingsmaatregelen begrotingen met structurele tekorten opnieuw in evenwicht kunnen brengen, maar niet tot nieuwe groei leiden. Meer nog, bezuinigingen maken de economische crisis in veel landen enkel maar erger. Investeringen in duurzame gebouwen en infrastructuur zijn noodzakelijk om Europa in de toekomst groei en werkgelegenheid te garanderen.

1.7

De maatschappelijke organisaties verzoeken de Commissie, het Europees Parlement, de Raad en de regeringen van de lidstaten om investeringen in duurzame gebouwen en essentiële infrastructuur te zien als een strategische bijdrage tot toekomstige economische groei en werkgelegenheid, eerder dan als een loutere zoveelste uitgavenpost. Bovendien raadt het EESC aan dergelijke investeringen niet op te nemen in de berekening van de prestaties binnen het stabiliteits- en groeipact.

1.8

Er bestaat een enorm potentieel om de energiebehoefte terug te dringen door het oude gebouwenbestand in de EU te vernieuwen en zo de EU-doelen inzake de reductie van de broeikasgasuitstoot (- 20 %) en de energiebehoefte (- 20 %) te verwezenlijken. Hierdoor zou ook de invoer van fossiele brandstoffen worden teruggebracht en zou er een bijdrage worden geleverd tot het behoud van de EU-welvaart binnen Europa, dus ook tot het behoud en het scheppen van werkgelegenheid in de huidige financiële en economische crisis. Om dit potentieel te benutten moeten landen voorzien in de gepaste financiële en fiscale stimuli om de markt naar grotere energiebesparingen te leiden en ervoor te zorgen dat de vaardigheidskloof afneemt.

1.9

Er bestaat ook een reusachtige uitdaging om op het vlak van de opwaardering van de Europese infrastructuur voor transport, energie en breedband aan de behoeften van toekomstige generaties te beantwoorden en te garanderen dat Europa zijn globaal concurrentievermogen behoudt en directe buitenlandse investeringen (BDI) blijft aantrekken. Als regeringen zich niet bewust zijn van het belang van dit soort investeringen, riskeert Europa het tegen andere werelddelen te moeten afleggen op het gebied van economie én sociaal welzijn.

1.10

De sector zal nieuwe uitdagingen moeten aangaan die de demografische veranderingen voor de gebouwde omgeving met zich meebrengen. Hierbij gaat het onder meer om de gevolgen van de vergrijzing voor de toegang tot de gebouwde omgeving. Het EESC neemt nota van de lopende werkzaamheden binnen het Europees Comité voor Normalisatie (CEN), opgedragen door de Europese Commissie, om de betrokken standaarden aan te passen aan de beginselen inzake "ontwerpen voor iedereen". Daarnaast wordt de bouwsector geconfronteerd met een vergrijzende beroepsbevolking. In dit verband herinnert het EESC aan de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei (1) en de uitdagingen voor de economie in haar geheel.

1.11

Naast de bijdrage die de sector reeds levert tot de beperking van de klimaatverandering, stelt de aanpassing aan de gevolgen ervan de gebouwde omgeving voor nieuwe uitdagingen, die de sector ook zal moeten aangaan. Hierbij gaat het onder meer om de gevolgen van extreme weersomstandigheden die een meer klimaatbestendige gebouwde omgeving en aangepaste beschermende structuren vereisen. Volgens het EESC is het belangrijk hier ook rekening mee te houden binnen de bestaande technisch-methodologische standaarden, zoals de Eurocodes.

1.12

In deze uitdagingen is voor de bouwsector een centrale rol weggelegd, op voorwaarde dat de nodige investeringen worden gedaan. Projectobligaties zijn een manier om extra particuliere middelen voor projecten vrij te maken, maar kunnen nooit in de plaats komen van openbare investeringen.

1.13

Verschillende bedrijven uit de bouwsector, in het bijzonder kmo's, staan bloot aan intense druk die te wijten is aan betalingsachterstand door klanten uit de openbare en de particuliere sector. Richtlijn 2011/7/EU betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties moet naar behoren worden toegepast om de overlevingskansen van de bedrijven veilig te stellen. Voor de volledige tenuitvoerlegging van de bepalingen van Richtlijn 2011/7/EU en de verwezenlijking van de erin opgenomen doelstelling, is het in het bijzonder nodig de betalings- en ontvangsttermijnen tot maximaal 30 dagen terug te brengen voor overheidsaankopen, en hun uitvoering te garanderen door facturen efficiënt te betalen, dankzij de goedkeuring van passende begrotings- en administratieve regels (met inbegrip van het verkrijgen van bancaire kredieten voor de betaling van achterstallen). Volgens het EESC is het ook nodig zo snel mogelijk het probleem op te lossen van de achterstallen die vóór de omzetting van Richtlijn 2011/7/EU zijn geregistreerd. De enorme vertragingen bij de betaling van facturen bij contracten voor overheidsaankopen hebben immers een ernstige impact op de concurrentiekracht, de rendabiliteit en de levensvatbaarheid van de ondernemingen. Landen die tot nog toe over kortere betalingstermijnen beschikten, zouden de uitzonderingen in de Richtlijn niet mogen aanwenden om deze termijnen te verlengen. In dit verband raadt het EESC aan voor de betaling van facturen een maximale toegelaten termijn van 30 dagen vast te leggen (waarin ook de ontvangst en de verificatie zijn inbegrepen).

1.14

Om de kansen op een economische heropleving niet in het gedrang te brengen of ernstig te beperken, wijst het EESC op de noodzaak om voor investeringen en de reële economie opnieuw bankkredieten toe te kennen en hun aantal uit te breiden. Bij de toekenning van kredieten zou moeten worden vermeden een al te groot prudentieel toezicht aan de dag te leggen en de voorkeur te geven aan de ontwikkeling van beleggingen in financiële titels, ten nadele van het krediet aan ondernemers die tijdens de crisis zijn blijven bestaan. Voor veel bedrijven, met name kmo's, zijn overbruggingskredieten vaak onmisbaar om te overleven. De huidige beperkte kredietverstrekking door banken vormt dan ook een ernstige bedreiging voor de levensvatbaarheid van deze bedrijven. Om te vermijden dat reeds uitgeperste kredietverstrekking nog meer wordt bemoeilijkt, zouden financiële bedrijfseconomische regels – zoals in de Bazel III-overeenkomst – niet mogen neerkomen op een verdere daling in de kredietverstrekking van banken aan de reële economie. De ECB zou het verstrekken van goedkope leningen daarom moeten koppelen aan de voorwaarde dat een groot gedeelte van het geld de reële economie ten goede komt.

1.15

Een belangrijke voorwaarde voor een duurzame en concurrerende bouwsector zijn goede arbeidsomstandigheden binnen de sector. Reeds in 1993 werd in het Atkinsrapport (2) vastgesteld dat een bouwsector die op onzekere banen berust – bijvoorbeeld via schijnzelfstandigen – de productiviteit niet stimuleert. Het actieplan zou dus ook strategieën moeten bevatten om de werkgelegenheid binnen de sector veilig te stellen en onwettige praktijken zoals schijnzelfstandigheid te bestrijden.

1.16

Los van het specifieke dienstverband moeten er stimuli worden gecreëerd om werknemers bij te scholen en hen mogelijkheden tot een leven lang leren te bieden.

1.17

Door regels en sociale verplichtingen te omzeilen wordt de bouwmarkt verstoord. Er moet dus worden gezorgd voor een vlak concurrentiespeelveld, in overeenstemming met de bestaande regelgeving en de sociale verplichtingen in het gastland. Hiertoe zijn er degelijke handhavingsmechanismen nodig waarmee kan worden gegarandeerd dat aan de voorwaarden van het gastland is voldaan.

1.18

Het EESC roept de Europese instellingen en de lidstaten op om hun beleid aan te scherpen en concrete stappen te ondernemen om de invloed van corruptie en criminele organisaties op openbare aanbestedingen tegen te gaan, zeker wat betreft grote infrastructuurprojecten. Deze organisaties maken immers gebruik van bedreigingen en geweld en zorgen dus voor onaanvaardbare en oneerlijke concurrentie, waarbij vrijheid en democratie met de voeten worden getreden.

1.19

Het Comité beklemtoont dat de lidstaten de kans moeten krijgen gebruik te maken van de bestaande of bijkomende controlemaatregelen of administratieve formaliteiten als blijkt dat deze doeltreffend en noodzakelijk zijn. Zij nemen daarmee de verplichting op zich om ook echt werk te maken van dergelijke onderzoeken, mechanismen voor toezicht en handhaving en efficiënte en adequate controles, zodat de nationale wetgeving en de richtlijn terbeschikkingstelling van werknemers (96/71/EG) worden nageleefd.

1.20

Arbeidsmigranten zouden recht moeten hebben op minimale sociale normen en/of een gelijke behandeling volgens de normen en regelgeving in hun gastland. Er is behoefte aan degelijke handhavingsmechanismen om sociale dumping en juridisch ongelijke behandeling van arbeidsmigranten tegen te gaan.

1.21

In de bouwsector moet het O&O-aandeel worden opgedreven als een middel om de productiviteit op te drijven. Er is behoefte aan een beleid dat stimuli biedt tot voortdurende innovatie, productiviteitsverhoging die wordt bereikt door de vaardigheden van het personeel in te zetten, nieuwe slimme producten en een nieuwe slimme arbeidsorganisatie, net als hoogwaardige banen. Op dit vlak kan milieutechnologie een van de motoren zijn om nieuwe ontwikkeling aan te zwengelen.

1.22

Het EESC schaart zich achter eerlijke en evenwichtige contractvoorwaarden in alle EU-lidstaten, ook voor niet-EU-bedrijven die op de EU-bouwmarkt actief zijn. Wezenlijke pijlers van een beleid voor doeltreffende en eerlijke concurrentie zijn ook het promoten van de economisch voordeligste inschrijving (eerder dan van de "laagste prijs") en een coherente benadering waarin abnormaal lage inschrijvingen worden geweerd.

1.23

Om de bouwsector beter in staat te stellen tot duurzame ontwikkeling bij te dragen raadt het EESC aan activa en hun kostprijs te beoordelen op basis van hun volledige levenscyclus. Waar nodig dienen dergelijke beoordelingen gebruik te maken van de normen die door het Europees Comité voor Normalisatie (CEN) zijn vastgelegd of goedgekeurd.

1.24

Het EESC is ingenomen met de oprichting van een EU-bouwforum op hoog niveau en is geïnteresseerd om eraan deel te nemen en zo bij te dragen tot de samenhang van het EU-beleid dat de bouwsector aanbelangt.

2.   Achtergrond

2.1

De bouwsector in de EU-27 heeft ernstig te lijden gehad onder de in 2008 uitgebroken financiële crisis en de economische terugval in de bouwactiviteit die er het gevolg van was. Groeiherstel is al van in het begin vertraagd door de staatsschuldencrisis in de eurozone en het opleggen van bezuinigingsprogramma's in veel lidstaten.

2.2

Toch heeft de bouwsector in 2011 een omzet van 1 208 miljard euro kunnen realiseren, goed voor 9,6 % van het bbp in de EU-27 en 51,5 % van de bruto (3) -investeringen in vaste activa.

2.3

De bouwsector telt 3,1 miljoen bedrijven: 95 % zijn kmo's met minder dan 20 werknemers zijn en 93 % stellen zelfs minder dan 10 arbeiders te werk.

2.4

De bouwsector is de grootste industriële werkgever in Europa: in 2011 werkten er 14,6 miljoen arbeiders, goed voor 7 % van alle werkgelegenheid en 30,7 % van de industriële werkgelegenheid. Sinds 2008 is de werkgelegenheid voortdurend afgenomen.

2.5

Gelet op het multiplicatoreffect – één arbeidsplaats in deze sector creëert twee arbeidsplaatsen in andere sectoren – hangen 43,8 miljoen werknemers in de EU rechtstreeks of onrechtstreeks van de bouwsector af.

2.6

In verschillende lidstaten werd de bouwsector geconfronteerd met eenzelfde reeks economische factoren, die op het volgende neerkomen:

de blijvende gevolgen van de kredietschaarste en de daaruit voortvloeiende beperkte leenmogelijkheden;

de afschaffing van de overblijvende herstelmaatregelen;

het uitbreken van de staatsschuldencrisis in de zomer van 2010; en

de daaropvolgende invoering van bezuinigingsmaatregelen overal in Europa.

2.7

Nationale inspanningen werden ondermijnd door maatregelen tot begrotingsconsolidatie en aanzienlijke besparingen op investeringen, bedoeld om de staatsschuldencrisis op te lossen.

2.8

Door deze situatie is het nog steeds broze ondernemers- en consumentenvertrouwen nog verder verzwakt.

2.9

Er wordt verwacht dat het totale bouwvolume in 2012 ten gevolge van dalingen in alle bouwsegmenten met meer dan 2 % zal zijn afgenomen.

2.10

Volgens een analyse van de Wereldbank is de bouwsector één van de sectoren waar corruptie en georganiseerde misdaad voorkomen bij:

het toekennen van projecten op basis van politieke belangen, i.p.v. via een aanbesteding;

de manier van accreditatie bij de certificatieprocedure voor gebouwen.

De EU-lidstaten stellen corruptie vast bij:

financiële constructies en het niet tijdig betalen van werken die bouwondernemingen hebben uitgevoerd;

het behoud van technische, administratieve of wettelijke belemmeringen die het aanbestedingsproces verstoren.

3.   Het Commissievoorstel

3.1

Met de voorgestelde strategie worden de volgende doelstellingen beoogd:

een aanpak, tegen 2020, van de belangrijkste uitdagingen waar de bouwsector mee te kampen heeft op het vlak van investeringen, menselijk kapitaal, energie- en milieuvereisten, regelgeving en markttoegang;

een actieplan om deze uitdagingen op korte en middellange termijn aan te gaan.

3.2

Dit voorstel heeft tot doel:

de vraag naar een duurzame gebouwde omgeving te stimuleren, met name op het vlak van renovatie;

de prestaties van de aanvoer/waardeketen op te drijven, alsook de interne markt voor bouwproducten en –diensten beter te laten werken;

de internationale marktvooruitzichten voor bouwbedrijven uit de EU te versterken.

3.3

Het voorgestelde actieplan concentreert zich op de volgende vijf doelen:

3.3.1

stimuleren van gunstige investeringsvoorwaarden;

3.3.2

verbetering van het menselijk kapitaal;

3.3.3

efficiënter gebruik van hulpbronnen, verbetering van milieuprestaties en vergroting van commerciële mogelijkheden;

3.3.4

versterking van de interne markt voor de bouwnijverheid;

3.3.5

bevordering van de mondiale concurrentiepositie van bouwondernemingen uit de EU.

3.4

Op het vlak van beheer wordt er een tripartiet strategisch forum (Commissie, lidstaten, stakeholders) voorgesteld om de vooruitgang bij de tenuitvoerlegging van de strategie te monitoren.

4.   Stand van zaken in de bouwsector – SWOT-analyse

4.1   Sterke kanten

4.1.1

De klimaatverandering beperken en zich aan de gevolgen ervan aanpassen, alsook de ecologische voetafdruk van de mensheid verkleinen.

De bouw is een lokale en erg arbeidsintensieve activiteit. De productie kan dus niet buiten Europa worden geherlokaliseerd, wat garandeert dat de werkgelegenheid in de EU blijft.

In de EU-27 zijn nog steeds 43,8 miljoen werknemers rechtstreeks of onrechtstreeks afhankelijk van de bouwsector.

Het hoge aantal micro-ondernemingen en kmo's in de bouwsector wijst erop dat het hier om een activiteit gaat die diep in de lokale gemeenschappen verankerd is en zo de diversiteit van lokale tradities weerspiegelt.

In veel lidstaten speelt de bouwsector, samen met de instellingen voor beroepsopleiding, een centrale rol in het aanbieden van stageplaatsen aan jonge arbeidskrachten. Zo wordt sociale mobiliteit verzekerd.

4.2   Zwakke kanten

4.2.1

In veel landen heeft de bouwsector te lijden onder regels die samenwerkingsverbanden tussen bedrijven bemoeilijken (bv. aansprakelijkheidsregels), met een ingewikkelde waardeketen en een hoog risico op conflicten en inefficiëntie. Dit vormt een belemmering voor de ontwikkeling van het concurrentievermogen.

4.2.2

Ondanks recente verbeteringen zoals het manifest Building Prosperity for the Future of Europe ("Bouwen aan duurzaamheid voor een Europese toekomst") – eerst in november 2010 gepubliceerd door het informele platform European Construction Forum ("Europees bouwforum") en opnieuw gepubliceerd voor de Commissiemededeling op 28 januari 2013 – bestaat de sector uit zoveel verschillende stakeholders dat het moeilijk is om alle uiteenlopende standpunten op één lijn te brengen en op nationaal of Europees niveau met één stem te spreken.

4.2.3

Soms is de sector vatbaar voor speculatieve hausses op de vastgoedmarkt, zoals in een aantal lidstaten het geval was tijdens het eerste decennium van de 21e eeuw, ten gevolge van de beschikbaarheid van goedkoop krediet voor vastgoedontwikkeling.

4.2.4

Beleidsmaatregelen die gericht zijn op het bevorderen van bijzondere bouwactiviteiten – bijvoorbeeld fiscale stimuli voor energie-efficiënte renovatie, moderniseringswerkzaamheden of teruglevertarieven om hernieuwbare micro-energie te bevorderen – zijn vaak onvoorspelbaar en op de korte termijn gericht. Ze worden ook vaak beknot vooraleer hun resultaten tastbaar worden.

4.2.5

In openbare aanbestedingen draait het traditioneel om de laagste prijs. De daaruit voortvloeiende druk om de voorgestelde prijzen zo laag mogelijk te houden weerhoudt bedrijven ervan hun processen te vernieuwen en in nieuwe en innovatieve materialen te investeren. Bovendien is het in aanbestedingen vaak niet mogelijk om verschillende varianten voor te stellen. De afwezigheid van deze mogelijkheid vormt, net als restrictieve verzekeringsstelsels, een extra hindernis voor meer innovatie.

4.2.6

Vergeleken bij andere industrietakken wordt er in de bouwsector weinig in O&O geïnvesteerd, wat te wijten is aan de fragmentatie in de sector, het erg gereguleerde keurslijf voor bouwactiviteiten en de traditioneel smalle winstmarges in de bouwsector. Het EESC neemt wel nota van het publiek-private partnerschap Energie-efficiënte gebouwen (EeB), waarin O&O-steun van de EU zal worden gecombineerd met financiering door de particuliere sector.

4.2.7

Ondanks de grote stappen die de laatste jaren zijn gezet, heeft de bouwsector nog steeds een imagoprobleem en dient er prioritair werk te worden gemaakt van betere resultaten op het vlak van gezondheid en veiligheid. Meer algemeen – en ondanks de economische terugval – heeft de sector nog steeds problemen om voldoende geschoolde ingenieurs van universitair niveau aan te trekken. Gezien de demografische veranderingen zal dit imagoprobleem enkel ernstiger worden. Het dient te worden aangepakt door de sector zelf, die erin moet slagen jonge gekwalificeerde werknemers aan te werven.

4.3   Kansen

4.3.1

De energieprestaties van het gebouwenbestand bieden de sector een enorme kans om hun activiteiten aan de hand van bestaande technologie op te drijven. Daartoe dienen nationale regeringen het potentieel hiervan te erkennen en de nodige financiële steun en fiscale stimuli te bieden.

4.3.2

De EU en haar lidstaten zouden samen grootschalige investeringsprogramma's voor de belangrijkste gebouwen en infrastructuur moeten opstellen, die verder gaan dan de bedragen die in het volgende meerjarig financieel kader worden voorgesteld voor de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen.

4.3.3

Op middellange tot lange termijn beschikt de sector, mits de nodige stimuli op het vlak van regelgeving en financiering, over het potentieel om duurzame, koolstofarme economische activiteiten uit te voeren.

4.3.4

De bouwsector zal in de voorhoede lopen bij het aanpakken van de uitdagingen op het vlak van de beperking van de klimaatverandering en de aanpassing aan de gevolgen ervan.

4.3.5

De ontwikkeling van nieuwe ICT-gebaseerde technologieën zoals building information modelling (BIM) draagt bij tot het stimuleren van innovatie en efficiëntie in de sector.

4.4   Bedreigingen

4.4.1

De belangrijkste bedreiging voor de bouwsector is het gebrek aan openbare en particuliere investeringen: dit heeft er reeds toe geleid dat leefbare ondernemingen failliet zijn gegaan en dat de werkgelegenheid sinds 2008 ernstig is gedaald. Als de recessie in de bouwsector blijft duren, zal een blijvend verlies aan architecten, ontwerpers, ingenieurs en vaklui er het gevolg van zijn.

4.4.2

Hiermee houdt ook een andere bedreiging verband, namelijk de vergrijzing van de beroepsbevolking en het gebrek aan jonge geschoolde werkkrachten die de plaats van oudere werknemers kunnen innemen. Uit cijfers voor Duitsland blijkt dat 44 % van de beroepsbevolking er in 2011 ouder dan 45 jaar was.

4.4.3

Een verdere bedreiging is de opkomst van aannemers uit derde landen op de EU-aanbestedingsmarkt. Dergelijke bedrijven, vaak in staatshanden, gebruiken financiering uit hun thuisland om eerlijke concurrentie te omzeilen, zoals in het geval van het Chinese staatsbedrijf en de Poolse A2-autosnelweg in 2009. Dergelijke oneerlijke concurrentie haalt de kwaliteit in de bouw naar beneden en ondermijnt de lonen van lokale bouwwerknemers.

4.4.4

De druk van overheden om in openbare aanbestedingen geld te besparen heeft ervoor gezorgd dat abnormaal lage offertes vaak voorkomen. Dergelijke offertes hebben negatieve gevolgen voor de kwaliteit van de gebouwde omgeving, bedreigen de sociale welvaart van de werknemers en leiden op lange termijn tot meer kosten.

4.4.5

Bouwactiviteiten worden reeds sterk gereguleerd – dit gebeurt terecht. EU-wetgeving inzake de bouwsector dreigt echter contraproductief te zijn indien ze niet wordt gecoördineerd.

4.4.6

Een van de voornaamste kenmerken van de EU-bouwsector is de erg hoge arbeidsmobiliteit. Het inschakelen van arbeidskrachten uit andere landen, in het bijzonder van zelfstandigen en tijdelijk gedetacheerde werknemers, zou niet mogen neerkomen op een vorm van sociale dumping waarbij wordt getracht de sociale bijdragen en verplichtingen van het gastland te omzeilen.

4.4.7

In de toekomst zal de bouwmaterialenindustrie worden geconfronteerd met reusachtige uitdagingen op het vlak van grondstoffentoegang en efficiënt gebruik van hulpbronnen.

5.   Benadering vanuit de economie, de maatschappij en het georganiseerde maatschappelijk middenveld

5.1

Tijdens de hoorzitting die de CCMI op 19 december 2012 heeft georganiseerd werd op de onderstaande aspecten gewezen.

5.1.1

De Commissiemededeling komt er op het gepaste moment. Ze houdt rekening met talrijke verwachtingen van de bouwindustrie.

5.1.2

In de Mededeling is geen strategie opgenomen om de gevolgen van de klimaatverandering voor de industrie aan te pakken.

5.1.3

Projectfinanciering en de tendens tot late betalingen blijven belangrijke onderwerpen op de agenda van de bouwsector.

5.1.4

De vergrijzing van de werknemers in de bouwsector vormt een acuut probleem dat moet worden tegengegaan door jonge geschoolde arbeidskrachten aan te trekken.

5.1.5

Er is een uitgebreidere benadering nodig om de belangrijkste bedreigingen en zwakke punten aan te pakken en de Europa 2020- en TEN-doelstellingen te verwezenlijken.

5.1.6

Zonder kwalitatief hoogstaande ontwerpen en uitvoeringen zal de bouwsector geen duurzame activiteiten of duurzaam concurrentievermogen kunnen ontwikkelen. Kwalitatief hoogstaande ontwerpen en uitvoeringen kunnen onmogelijk worden bereikt via aanbestedingen die louter de "laagste prijs" als criterium hanteren, zonder rekening te houden met de kosten op lange termijn.

5.1.7

Openbare bouwaanbestedingen worden gewoonlijk door de laagste kostprijs ingegeven, wat bedrijven ervan weerhoudt hun processen te innoveren en in nieuwe en innoverende materialen te investeren. Innovatie wordt ook bemoeilijkt door verzekeringsstelsels die bedrijven benadelen die hun werkmethodes variëren of innovatieve materialen gebruiken.

5.1.8

Op concurrentievlak bestaan er ongelijkheden tussen bedrijven uit OESO- en BRICS-landen. Hiervoor zijn specifieke oplossingen nodig.

5.1.9

Een btw-verlaging voor betaalbare huisvesting kan opnieuw worden overwogen als een mogelijke stimulus.

5.1.10

In de lidstaten dienen ook de sociale partnerschappen in de bouwsector, waaruit verschillende paritair samengestelde ngo’s zijn ontstaan, verder te worden ontwikkeld en uitgebreid, samen met de sociale dialoog. Dit laat toe de erg specifieke uitdagingen aan te gaan waar deze industrie mee wordt geconfronteerd (gezondheid en veiligheid, opleiding, vakantie-uitkeringen enz.).

5.1.11

Het is ook noodzakelijk en passend om een ethische code vast te leggen, gericht op het beperken van de impact van corruptie.

5.1.12

Over investeringsmaatregelen moet beter worden gecommuniceerd om de strategieën van de bedrijven te verbeteren. Momenteel zijn deze nog te vaak gebaseerd op het overleven op korte termijn.

5.1.13

Het door de Commissie opgerichte bouwforum op hoog niveau, dat in januari 2013 zijn werkzaamheden aanvangt, is meer dan nodig. Het EESC dient eraan deel te nemen.

6.   Algemene opmerkingen

6.1

De volgende aspecten zullen van belang zijn voor de ontwikkeling van de bouwsector:

energieprestaties van gebouwen, hulpbronnenefficiënte productie, vervoer, gebruik van producten bestemd voor de bouw van gebouwen en infrastructuur;

de koolstofarme economie, met een enorme impact op de bouw- en constructiesector;

wereldwijde uitdagingen, waaronder:

onevenwichtige concurrentie op wereldvlak;

energie-efficiëntie;

duurzame gebouwen;

rampenbestendigheid;

binnenklimaat;

terugwinning, recyclage en hergebruik van gebouwen en materialen;

ontwerpen op maat van de toekomstige vraag van de klanten;

vergrijzing van werknemers;

procedures voor overheidsopdrachten;

PPP;

bijzondere kwesties op het vlak van gezondheid en veiligheid;

ethisch zakendoen.

6.2

De spelers in de bouwsector moeten een soort "voedingsketen" vormen: bouwbedrijven, planners, architecten, ontwerpers, ontwikkelaars en anderen zouden moeten worden betrokken op kennisgerelateerde gebieden zoals financiering, verzekering, aanbesteding, marketing en opleiding.

6.3

Om corruptie en georganiseerde misdaad te bestrijden gaan bouwbedrijven over tot een ingewikkeld geheel van stappen en structurele hervormingen, waaronder:

het opheffen van de bestaande technische, administratieve en wettelijke belemmeringen die de aanbestedingsprocedures voor infrastructuur, bouwwerken en assemblageactiviteiten verstoren; hiertoe wordt het specifieke regelgevende kader vereenvoudigd en worden t.a.v. de spelers strenge aansprakelijkheidsregels geformuleerd;

het onderzoeken van lopende contracten en betalingsmechanismen waarbij EU-fondsen betrokken zijn, door de documentencyclus te verbeteren, eenheden voor monitoring en toezicht meer verantwoordelijkheid te geven en voor elk project een geblokkeerde rekening te gebruiken. In projecten die met Europese middelen worden gerealiseerd, audit en gemeenschappelijke controle/kruiscontrole met zowel de begunstigde als de bouwondernemingen, wat betreft openstaande bedragen en werkzaamheden die samen door de lidstaat en de EU worden gefinancierd.

Brussel, 17 april 2013

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Henri MALOSSE


(1)  Mededeling van de Commissie - COM(2010) 2020 final van 3 maart 2010. Europa 2020: een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei.

(2)  Secteur, Strategic Study on the Construction Sector: Final Report: Strategies for the Construction Sector, WS Atkins International (1993).

(3)  FIEC Statistical Report R54.


Top