Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012AE2081

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Versterking van en scherpere keuzes bij de internationale samenwerking inzake onderzoek en innovatie: een strategische benadering (COM(2012) 497 final)

    PB C 76 van 14.3.2013, p. 43–47 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    14.3.2013   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 76/43


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Versterking van en scherpere keuzes bij de internationale samenwerking inzake onderzoek en innovatie: een strategische benadering

    (COM(2012) 497 final)

    2013/C 76/08

    Rapporteur: Gerd WOLF

    De Commissie heeft op 14 september 2012 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over de

    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: „Versterking van en scherpere keuzes bij de internationale samenwerking inzake onderzoek en innovatie: een strategische benadering”

    COM(2012) 497 final.

    De afdeling Interne markt, Productie en Consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 8 januari 2013 goedgekeurd.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 16 en 17 januari 2013 gehouden 486e zitting (vergadering van 16 januari) onderstaand advies uitgebracht, dat met 133 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 2 onthoudingen, werd goedgekeurd.

    1.   Samenvatting

    1.1

    Succesvol onderzoek en dito innovatie zijn bepalend voor het mondiale concurrentievermogen van Europa c.q. de basis van arbeidsplaatsen, sociale uitkeringen en welstand. In het programma Horizon 2020 introduceert de EU een aantal dringend noodzakelijke steunmaatregelen om de situatie op dit terrein te verbeteren. Ook internationale samenwerking met partners uit landen buiten de EU valt daaronder.

    1.2

    Dergelijke samenwerking helpt de partners in meer dan één opzicht om grotere vooruitgang op het terrein van onderzoek en innovatie te boeken en bevordert het wederzijdse begrip tussen volkeren.

    1.3

    Het nut dat Europa uit dergelijke samenwerking kan halen, hangt evenwel voor een groot deel af van de aantrekkingskracht van de Europese onderzoeksruimte en van het prestige en het prestatievermogen van de Europese universiteiten, onderzoeksinstellingen en ondernemingen, incl. het midden- en kleinbedrijf (mkb). Eén van de hoofddoelstellingen van de Europa 2020-strategie is om aan EU-zijde de noodzakelijke voorwaarden hiervoor te creëren.

    1.4

    De huidige financiële en economische crisis maakt de noodzaak des te groter om een anticyclisch Europees beleid te voeren en de Europese onderzoeksruimte en haar grondslagen, incl. haar internationale dimensie, met alle mogelijke financiële en structurele maatregelen te versterken en op een aantrekkelijke manier vorm te geven en te vrijwaren van bezuinigingen. Het budget voor Horizon 2020 mag niet tot speelbal worden van belangenconflicten op andere terreinen.

    1.5

    De kaderovereenkomsten met de partnerlanden moeten met name voor een gelijk speelveld met wederzijdse rechten en plichten zorgen. De samenwerkingspartners zouden verder niet meer mogen worden beknot door Europese regelgeving dan strikt noodzakelijk is voor behartiging van de Europese belangen. Voor creativiteit is ruimte nodig!

    1.6

    Het subsidiariteitsbeginsel impliceert dat de partijen die aan de projecten deelnemen of als organisatie ervoor verantwoordelijk zijn de samenwerkingsovereenkomsten sluiten.

    1.7

    Bij grootschalige onderzoeksfaciliteiten en demonstratieprojecten, die qua capaciteit en potentieel nut mogelijk te omvangrijk zijn voor een lidstaat en misschien zelfs voor de EU in haar geheel, is eventueel een rechtstreekse participatie van de Commissie geboden.

    1.8

    Betrouwbaarheid, continuïteit en het aanhouden van een voldoende grote financiële reserve gedurende de gehele looptijd zijn eveneens belangrijk voor het slagen van een internationaal samenwerkingsproject. Dit vergt bijzondere voorbereidende maatregelen. Daarnaast dient een toereikende mobiliteit van de betrokken deskundigen te worden gewaarborgd en bevorderd.

    1.9

    Internationale samenwerking is geen doel op zich, maar een middel om arbeidskrachten bijeen te brengen op grond van de te verwachten en per geval af te wegen meerwaarde die dat oplevert. Deze samenwerking mag niet tot een vehikel worden van het buitenlandse beleid van de Commissie.

    1.10

    Centraal uitgangspunt dienen de belangen van de EU en de versterking van de Europese onderzoeksruimte en het Europees innovatievermogen te zijn. Het EESC zou het daarom beter vinden als door de EU financieel ondersteunde samenwerkingsverbanden met partners uit landen in ontwikkeling gefinancierd zouden worden uit het budget voor ontwikkelingshulp.

    1.11

    De Europese samenwerkingspartners zijn economisch fundamenteel in het nadeel doordat er nog steeds geen EU-octrooi is ter bescherming van het intellectuele eigendom. Het EESC roept het Europees Parlement, de Commissie en de Raad op de geplande aanzet tot een Europees octrooi met uniforme werking (m.i.v. de invoering van een respijtperiode op EU-niveau die de octrooibaarheid onverlet laat) te ondersteunen en een einde te maken aan de patstelling.

    1.12

    Om informatie te verzamelen voor de uitvoering van de strategische benadering moeten geen nieuwe instrumenten worden opgezet, maar moet bijv. gebruik worden gemaakt van gegevens die verzameld worden voor het Europees Semester.

    2.   Beknopte inhoud van de Commissiemededeling

    2.1

    In de Mededeling worden de redenen, strategische doelstellingen en enkele praktijkvoorbeelden van internationale samenwerking op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en innovatie, d.i. samenwerking met partners uit landen buiten de EU, belicht.

    2.2

    De genoemde doelstellingen zijn:

    a)

    de kwaliteit en aantrekkelijkheid van de Unie op het gebied van onderzoek en innovatie evenals haar economische en industriële concurrentievermogen versterken door het aanboren van externe kennisbronnen, door het binnenhalen van talent en investeringen in de Unie, door het toegankelijk maken van nieuwe en opkomende markten en door het bereiken van overeenstemming over gemeenschappelijke methoden voor het verrichten van onderzoek en het benutten van de resultaten daarvan;

    b)

    mondiale maatschappelijke vraagstukken aanpakken door het sneller ontwikkelen en toepassen van doeltreffende oplossingen en door het optimaliseren van de benutting van onderzoeksinfrastructuur; alsmede

    c)

    steun verlenen aan het externe beleid van de Unie door goede afstemming op de beleidsterreinen uitbreiding, nabuurschap, handel, gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, humanitaire hulp en ontwikkelingsbeleid, en door het volledig integreren van onderzoek en innovatie in een totaalpakket op het gebied van extern optreden.

    2.3

    De nieuwe strategische benadering van internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie dient over de volgende kenmerken te beschikken:

    volledige openstelling van Horizon 2020 voor deelnemers uit derde landen, zodat Europese onderzoekers kunnen samenwerken met de knapste koppen uit de hele wereld;

    doelgerichte activiteiten op het gebied van internationale samenwerking met de schaal en het toepassingsgebied die nodig zijn om het maximale effect te behalen;

    de ontwikkeling van meerjarige stappenplannen voor samenwerking met belangrijke partnerlanden en -regio's;

    versterking van het partnerschap tussen de Commissie, de lidstaten en de belanghebbenden;

    de bevordering van gemeenschappelijke beginselen voor internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie;

    versterking van de rol van de Unie binnen internationale organisaties en multilaterale fora; en

    versterking van de uitvoering, het beheer, de controle en de evaluatie.

    3.   Algemene opmerkingen van het EESC

    3.1

    Succesvol onderzoek en dito innovatie zijn bepalend voor het mondiale concurrentievermogen van Europa, d.w.z. de basis van arbeidsplaatsen, sociale uitkeringen en welstand van de Europese samenleving. In het programma Horizon 2020 introduceert de EU een aantal dringend noodzakelijke steunmaatregelen om de situatie op dit terrein te verbeteren. Internationale samenwerking is een onderdeel van dit programma.

    3.2

    Genoemde samenwerking helpt de partners in meer dan één opzicht om grotere vooruitgang op het terrein van onderzoek en innovatie te boeken en bevordert het wederzijdse begrip tussen volkeren. Dit geldt niet alleen voor de Europese onderzoeksruimte maar ook voor de landen daarbuiten en is daarmee relevant voor het onderwerp van onderhavig advies. Het EESC verwijst hier graag naar zijn eerdere aanbevelingen met betrekking tot dit thema (1).

    3.3

    Het EESC juicht de nieuwe Mededeling van de Commissie derhalve toe en staat grotendeels achter de doelstellingen en argumenten die hierin genoemd worden.

    3.4

    De onderhandelingspositie van de Europese partijen bij het opstarten van partnerschappen en het nut dat de internationale samenwerking Europa oplevert, hangen in grote mate af van de aantrekkingskracht van de Europese onderzoeksruimte en van het prestige en het prestatievermogen van de Europese universiteiten en onderzoeksinstellingen en het innovatievermogen van ondernemingen, m.i.v. het mkb.

    3.5

    Eén van de hoofddoelstellingen van de Europa 2020-strategie is om vanuit de EU de noodzakelijke voorwaarden hiervoor te creëren. De huidige financiële en economische crisis maakt de noodzaak des te groter om een anticyclisch beleid te voeren en, in plaats van te bezuinigen, de Europese onderzoeksruimte en haar grondslagen, incl. haar internationale dimensie, met alle mogelijke financiële en structurele maatregelen te versterken en op een aantrekkelijke manier vorm te geven. Met name om deze reden moet het budget voor Horizon 2020 tenminste de door de Commissie voorgestelde omvang hebben. Het EESC roept het Europees Parlement en de Raad daarom nogmaals op niet toe te laten dat in het budget gesnoeid wordt en ervoor te waken dat het budget tot speelbal wordt van belangenconflicten.

    3.6

    Niet in alle lidstaten ontwikkelen onderzoek en innovatie zich even succesvol. Het EESC herhaalt zijn oproep uit eerdere adviezen om in EU-lidstaten binnen de Europese onderzoeksruimte die niet over voldoende toponderzoeksinstellingen en innovatiebroedplaatsen beschikken dit nadeel met steun van de structuurfondsen en het Cohesiefonds zo snel mogelijk weg te werken en met een doeltreffend steun- en economisch beleid de basis te leggen voor voldoende toponderzoekers en innovatief ondernemerschap. Alleen zo kan een nuttig concept als het bijeenbrengen van topkennis („teaming of excellence”) ook echt verwezenlijkt worden in de praktijk (2). Het maant alle lidstaten (alsook de particuliere sector, voor zover die erbij betrokken is) aan eindelijk de doelstellingen van de Lissabonstrategie, die nu onderdeel zijn van de Europa 2020-strategie, te verwezenlijken en 3 % van het BNP uit te trekken voor onderzoek en ontwikkeling!

    3.7

    De Commissie streeft naar een „volledige openstelling van Horizon 2020 voor deelnemers uit derde landen, zodat Europese onderzoekers kunnen samenwerken met de knapste koppen uit de hele wereld”. De mogelijkheid tot deelname door onderzoekers uit derde landen (3) bestaat natuurlijk al vele tientallen jaren en wordt ook intensief benut. De Commissie zou nader moeten belichten hoe de situatie nu is. Daarnaast dient zij aan te geven welke nieuwe middelen zij wil inzetten om de vrijheden op onderzoeksgebied te verruimen en welke nieuwe regelingen zij wil toestaan en ondersteunen.

    3.8

    Een belangrijke ondersteunende maatregel die de Commissie voorstelt om succesvolle internationale samenwerking te bevorderen, is het sluiten van kaderovereenkomsten met potentiële partnerlanden. Het EESC vindt dat de blik daarbij in de eerste plaats moet worden gericht op industrielanden die sterk innoveren, succesvol zijn en een hoge productiviteit hebben. De kaderovereenkomsten moeten, net als de vrijhandelsovereenkomsten, met name zorgen voor een gelijk speelveld met wederzijdse rechten en plichten. Belangrijk is ook dat samenwerkingspartners niet meer dan strikt noodzakelijk is voor de Europese belangen worden beknot door Europese regelgeving.

    3.9

    Alle niet relevante overwegingen en invloeden dienen uit de kaderovereenkomsten te worden geweerd. De kaderovereenkomsten moeten voldoende flexibiliteit en ruimte bieden om overeenkomsten op maat te kunnen sluiten, per geval zo veel mogelijk aangepast aan de omstandigheden in kwestie. Voor creativiteit is ruimte nodig!

    3.10

    Bijzonder belangrijk is ook dat een toereikend niveau van betrouwbaarheid en continuïteit gewaarborgd is en dat er gedurende de gehele looptijd van de samenwerkingsprojecten een voldoende grote financiële reserve wordt aangehouden. Dit is een hele opgave en vereist bijzondere voorbereidende maatregelen.

    3.11

    Het subsidiariteitsbeginsel impliceert dat de partijen die aan de projecten deelnemen of als organisatie ervoor verantwoordelijk zijn de samenwerkingsovereenkomsten sluiten.

    3.12

    De Commissie mag, net als bij grootschalige wetenschappelijke en technische projecten, alleen rechtstreeks aan een project deelnemen als het potentieel van een lidstaat, onderneming of onderzoeksinstelling ontoereikend is. In dat geval draagt zij ook de verantwoordelijkheid voor het project. Het EESC wijst nogmaals erop (4) dat de Commissie met name bij grootschalige onderzoeksfaciliteiten en demonstratieprojecten die qua capaciteit en potentieel nut mogelijk te hoog gegrepen zijn voor een lidstaat, en misschien zelfs voor de EU in haar geheel, sterker zou mogen participeren.

    3.13

    De meeste internationale samenwerkingsverbanden komen evenwel tot stand via de persoonlijke contacten die onderzoekers, ingenieurs, onderzoeksteams, ondernemingen, m.i.v. het mkb, en onderzoeksinstellingen, op internationale vakconferenties of -beurzen plegen aan te knopen en te onderhouden. Dergelijke vormen van zelforganisatie moeten worden onderkend, erkend, benut en meer worden ondersteund. Het EESC betreurt dat de herhaalde aanbevelingen zijnerzijds tot dusverre nauwelijks respons hebben gekregen van de Commissie.

    3.14

    Voorwaarde voor een succesvol samenwerkingsproject is ook dat de betrokken deskundigen voldoende bewegingsvrijheid hebben. De Commissie zou op dit vlak, al dan niet aan de hand van de regelingen en steunmodellen ter bevordering van de mobiliteit binnen Europa, voor verbetering van de situatie moeten zorgen.

    3.15

    Het EESC vreest (m.b.t. pt. 5 van de Commissiemededeling) dat internationale samenwerking voor de Commissie wel eens een politiek doel op zich zou kunnen worden of tot een vehikel voor haar buitenlands beleid. Samenwerking is echter geen doel op zich, maar vergt extra inspanningen die alleen te rechtvaardigen zijn door de aanvullende c.q. nieuwe kennis en vaardigheden en innovaties die de samenwerking oplevert. Daarom zouden samenwerkingsprojecten ook niet meer deelnemers mogen omvatten dan diegenen die bijdragen tot de meerwaarde ervan.

    3.16

    Niet alleen de prioriteitenstelling en middelenverdeling zijn belangrijk. Ook naar de administratieve lasten moet worden gekeken. De administratieve procedures voor Horizon 2020 zullen ondanks de aangekondigde vereenvoudigingsmaatregelen (5) die binnen Europa tot een minder zware regellast moeten leiden, toch nog steeds een groot deel van de arbeidstijd van wetenschappers en onderzoekers in beslag nemen. Als wij de procedures voor de internationale samenwerking te streng maken, dreigt de bureaucratische rompslomp weer toe te nemen.

    3.17

    Een ander bezwaar betreft de besteding van het helaas nog steeds te geringe budget van Horizon 2020. Alle middelen die naar landen buiten de EU gaan, kunnen automatisch niet binnen de Europese onderzoeksruimte worden besteed. Per geval dienen de prioriteiten zorgvuldig te worden afgewogen, niet in de laatste plaats omdat de EU-lidstaten een aanzienlijke achterstand in te halen hebben. Het verdient daarom aanbeveling om samenwerkingsverbanden die primair als ontwikkelingshulp kunnen worden gekenschetst, financieel te ondersteunen met middelen uit het budget voor ontwikkelingshulp.

    3.18

    De Commissie gaat in de Mededeling ook in op de problematiek rond het intellectuele eigendom en voert dit zelfs als argument aan voor een Europese aanpak. Bij fundamenteel onderzoek is vooral de erkenning van het feit dat men als eerste een nieuwe ontdekking heeft gedaan of een nieuw inzicht heeft verworven van belang. Maar de vraag of een mogelijke uitvinding octrooieerbaar is, is uiteraard ook al aan de orde in de fase voorafgaand aan de industriële toepassing.

    3.19

    Al tientallen jaren zweert hier een Europese wond: er is nog steeds geen Europees octrooi! Voor ondernemingen in de EU en zeker voor het mkb leidt dit tot kosten die vele malen hoger liggen dan voor de niet-Europese samenwerkingspartners (bijv. uit de V.S.). Dit kan zover gaan, dat ze afzien van een octrooi en de daarbij behorende bescherming. Het EESC roept het Europees Parlement, de Commissie en de Raad (6) op de voor binnen afzienbare tijd geplande aanzet tot een Europees octrooi met uniforme werking ten volle te ondersteunen en een einde te maken aan de patstelling. Het juicht de resoluties die het Europees Parlement hierover heeft uitgebracht (7) toe en pleit in dit verband ook voor de invoering van een respijtperiode op EU-niveau die de octrooibaarheid (8) onverlet laat.

    3.19.1

    Daarnaast dienen de intellectuele eigendomregelingen voor internationale gezamenlijke technologie-initiatieven (Joint Technology Initiatives) nog eens kritisch te worden besproken en tegen het licht te worden gehouden.

    4.   Specifieke opmerkingen van het EESC

    4.1

    De Commissie stelt voor de lijst met landen die automatisch voor financiële steun in aanmerking komen, in te perken: momenteel is het enige criterium het bni per hoofd van de bevolking; als extra criterium wordt nu het totale bnp ingevoerd, waarbij landen worden uitgesloten die boven een bepaalde drempelwaarde uitkomen.

    4.1.1

    Het EESC zou hier graag een meer gedifferentieerde aanpak zien. Het belang van Europese organisaties, ondernemingen (waaronder het mkb), wetenschappers en onderzoekers aan de daarmee verbonden kennisvermeerdering en hun behoefte hieraan, dient het eerste en enige criterium te zijn voor een met EU-middelen te financieren samenwerkingsverband met daartoe geselecteerde onderdanen uit landen buiten de EU. Versterking van de Europese Onderzoeksruimte is waar het om draait. Projecten waarvoor topdeskundigen moeten worden aangetrokken uit landen met een hoger bnp moeten in aanmerking blijven komen voor financiële steun als dat de enige manier is om de kennis en vaardigheden van deze deskundigen te benutten ten behoeve van Europa. Het belang van de Europese Unie dient voorop te staan!

    4.2

    De Commissie wijst erop dat objectieve informatie nodig is om de strategische benadering uit te voeren. Het EESC is ingenomen met de mondelinge toezegging van de Commissievertegenwoordiger dat er voor het verzamelen en analyseren van de statistische gegevens, zoals de Commissie in de Mededeling voorstelt, geen extra hulpmiddelen zullen worden ingezet, maar dat de Commissie gebruik wil maken van bronnen die reeds voorhanden zijn. Het EESC raadt aan om o.a. gebruik te maken van gegevens die in het kader van het Europees Semester zijn verzameld (9), om ondernemers en onderzoekers niet nog meer te belasten.

    Brussel, 16 januari 2013

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Staffan NILSSON


    (1)  Zie PB C 306 van 16.12.2009, blz. 13.

    (2)  Zie bijv. Peter Gruss, MaxPlanckForschung 3/12, p. 6, ISSN 1616-4172.

    (3)  Zie PB C 306 van 16.12.2009, blz. 13, par. 3.2.

    (4)  Zie met name PB C 181 van 21.06.2012, blz. 111, par. 4.3.1

    (5)  Zie PB C 48 van 15.02.2011, blz. 129, par. 1.2.

    (6)  Bijeenkomst van de Raad van de Europese Unie, 23 juni 2011 – 11328/11.

    (7)  http://www.europarl.europa.eu/news/nl/pressroom/content/20121210IPR04506/html/EP-keurt-Europese-octrooiregels-goed

    (8)  Zie het EESC-advies „Toegang tot wetenschappelijke informatie - overheidsinvesteringen” par. 3.4. (Zie bladzijde 48 van dit Publicatieblad).

    (9)  http://ec.europa.eu/europe2020/making-it-happen/index_nl.htm


    Top