EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012AE0479

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (COM (2011) 813 final — 2011/0390 (CNS))

PB C 143 van 22.5.2012, p. 94–101 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

22.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 143/94


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten

(COM (2011) 813 final — 2011/0390 (CNS))

2012/C 143/18

Rapporteur: de heer GREIF

De Europese Raad heeft op 12 december 2012 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 100, lid 2, en artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over het:

"Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten"

COM (2011) 813 definitief – 2011/0390 (CNS).

De afdeling Werkgelegenheid, Sociale Zaken, Burgerschap, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 25 januari 2012 goedgekeurd.

Het Comité heeft tijdens zijn op 22 en 23 februari 2012 gehouden 478e zitting (vergadering van 22 februari 2012) het volgende advies uitgebracht, dat met 111 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 3 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1   De vooruitzichten voor de arbeidsmarkt nemen in het vierde jaar van de financiële crisis in heel Europa steeds meer af. Het EESC maakt zich grote zorgen dat de werkgelegenheidsdoelstellingen die in het kader van de prioriteit 'inclusieve groei' van de Europa 2020-strategie zijn geformuleerd, wellicht niet te verwezenlijken zijn tegen de achtergrond van de thans in de EU afgedwongen politieke uitgangspunten voor een op bezuinigingen gerichte crisisbestrijding. Het gelijktijdig doorvoeren van bezuinigingspakketten in de EU brengt het gevaar met zich dat een wederzijds versterkende laagconjunctuur wordt versneld en dat de groeivooruitzichten nog verder afnemen, hetgeen een negatieve uitwerking heeft op zowel de binnenlandse vraag (de laatste pijler van de economie), als het stabiliseren en scheppen van werkgelegenheid.

1.2   Europa stevent de komende jaren af op een zeer gespannen werkgelegenheidssituatie. Bepaalde groepen, zoals jongeren, laagopgeleiden, langdurig werklozen, mensen met een migrantenachtergrond, Roma of alleenstaande ouders, worden bovengemiddeld getroffen. Om dit tegen te gaan zijn er op korte termijn doelgerichte Europese en nationale investeringen vereist met een grote uitwerking op de werkgelegenheid. Deze zullen op gecoördineerde wijze moeten worden uitgevoerd teneinde de effecten van het werkgelegenheidsbeleid te vergroten.

1.3   Tegen de achtergrond van de toenemende jeugdwerkloosheid en het nog altijd zeer hoge aantal langdurig werklozen doet het EESC, ten behoeve van de uitvoering van de werkgelegenheidsrichtsnoeren, de volgende beleidsaanbevelingen op het vlak van jeugdwerkgelegenheid:

Om de doelstelling van de algeheel in de EU nagestreefde arbeidsparticipatie te verwezenlijken, dienen voortaan goed meetbare EU-streefdoelen te worden geformuleerd, ook ten aanzien van specifieke doelgroepen zoals langdurig werklozen, vrouwen, ouderen en met name ook jongeren (bestrijding van de werkloosheid, verbetering van de werkgelegenheidssituatie). Een vergaande aanpassing van de geformuleerde concrete doelstellingen op het vlak van werkgelegenheidsbeleid op het niveau van de lidstaten is tot op heden nog maar nauwelijks gerealiseerd.

Daarbij dient met name te worden gedacht aan een indicator voor een wezenlijke vermindering van het percentage jongeren dat noch aan de arbeidsmarkt deelneemt, noch onderwijs of een opleiding volgt (de zogeheten NEET-groep).

Het EESC verwelkomt het voorstel van de Commissie inzake de zogenaamde "jeugdgarantie", op basis waarvan de lidstaten moeten garanderen dat alle jongeren binnen vier maanden na het afronden van hun opleiding werk hebben gevonden of hun opleiding voortzetten, dan wel dat er activerende en op arbeidsmarktintegratie gerichte maatregelen voor hen worden genomen. In het kader van de nationale herstelplannen zouden hiervoor concrete maatregelen kunnen worden ontworpen.

Landen waar de arbeidsmarkt voor jongeren specifiek onder druk staat en die tegelijk aan zeer beperkende begrotingsvoorwaarden moeten voldoen, dienen eenvoudiger toegang te krijgen tot de middelen uit EU-fondsen voor maatregelen op het gebied van "jeugdgarantie" (vereenvoudigingen bij het gebruik van de middelen tot en met een tijdelijke vrijstelling van de nationale cofinancieringsplicht).

Ondanks het feit dat de overheidsbegrotingen onder druk staan, moeten de nationale en Europese middelen voor de opleiding en werkgelegenheid van jongeren en langdurig werklozen worden aangehouden en waar nodig worden uitgebreid. In dit opzicht moeten in het nieuwe financiële kader vanaf 2014 voldoende middelen van het ESF, maar ook van andere EU-fondsen voor specifieke initiatieven voor de jeugd, worden gegarandeerd.

In alle EU-lidstaten moeten de toegangsvoorwaarden voor ondersteuningsmaatregelen ten behoeve van werkloze jongeren en langdurig werklozen die een baan dan wel een opleiding zoeken, worden doorgelicht en waar nodig worden verbeterd. Aanbevolen wordt dienovereenkomstig doelstellingen op te nemen in de desbetreffende nationale herstelplannen.

Wat betreft de integratie van jongeren op de arbeidsmarkt, worden de meeste oplossingen die geen zekerheid bieden en uitzichtloos zijn, door het EESC afgeraden: in plaats van in te zetten op onzekere werkgelegenheid en onzekere arbeidscontracten, moeten er maatregelen worden genomen die garanderen dat tijdelijke werkgelegenheid en arbeidsplaatsen met lage betaling en slechte sociale voorzieningen niet de norm worden.

Het EESC beveelt aan dat de lidstaten bijzondere aandacht schenken aan het opzetten van inclusieve intermediaire arbeidsmarkten, waar met publieke middelen een passend aantal deeltijdbanen wordt gecreëerd die ervoor zorgen dat langdurig werklozen hun arbeidsgewoonten niet verliezen en hun kennis en vaardigheden verbeteren. Dit voorkomt een toename van armoede onder werklozen en zorgt voor een soepele doorstroming naar de open arbeidsmarkt zodra de crisis voorbij is.

Wat de voorstellen van de Commissie inzake stageplaatsen betreft, is het EESC voorstander van een Europees kwaliteitskader, met als doel leerbevorderende arbeidsplaatsen met een vast contract aan te moedigen. Daarbij zou moeten worden onderzocht of het duale systeem van leren in combinatie met het opdoen van beroepservaring, dat in sommige lidstaten sinds langere tijd met succes wordt gehanteerd, ook elders gedeeltelijk kan worden toegepast.

2.   Inleiding

2.1   De Raad van de EU heeft op 21 oktober 2010 besloten de nieuwe werkgelegenheidsrichtsnoeren tot 2014 onveranderd te laten, om zo de uitvoering ervan tot hoofddoel te maken. Aanpassingen zouden tot een minimum beperkt moeten blijven.

2.2   Desondanks wil het EESC naar aanleiding van de in artikel 148, lid 2, VWEU bepaalde jaarlijkse raadpleging terugkomen op de uitvoering van de richtsnoeren:

om na te gaan of de vastgelegde doelstellingen tegen de achtergrond van de huidige ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en de thans in de EU afgedwongen politieke uitgangspunten voor crisisbestrijding, wel kunnen worden verwezenlijkt;

daarnaast gaat de aandacht vooral uit naar de steeds erger wordende jeugdwerkloosheid en de verslechterende situatie van langdurig werklozen en worden daartoe dringend noodzakelijke beleidsaanbevelingen gedaan.

2.3   Het EESC is verheugd dat bij de formulering van de definitieve versie van de richtsnoeren in 2010 diverse van zijn voorstellen (1) zijn overgenomen in de tekst van het besluit van de Raad, maar constateert tegelijkertijd dat er geen aandacht is besteed aan andere vastgestelde tekortkomingen. Het komt daarom op een aantal cruciale kritiekpunten uit zijn advies terug, die nog altijd van zeer groot belang zijn. Zo is onder meer geconstateerd,

dat de richtsnoeren tegen de achtergrond van de crisis de bestrijding van de werkloosheid niet voldoende als hoogste prioriteit nemen;

dat de nieuwe richtsnoeren gekenmerkt worden door een duidelijke verzwakking van het Europese beleid, doordat op een paar Europese kerndoelen na het formuleren van het werkgelegenheidsbeleid geheel wordt overgelaten aan de lidstaten;

dat er naast de algemene werkgelegenheidsdoelstelling ook meetbare EU-doelen moeten worden geformuleerd, ook voor specifieke doelgroepen zoals langdurig werklozen, vrouwen, ouderen en ook jongeren;

dat er bovendien EU-doelen vereist zijn ten aanzien van onder andere de gelijke behandeling van mannen en vrouwen, de strijd tegen langdurige werkloosheid, het tegengaan van arbeidsovereenkomsten met onvoldoende sociale bescherming, de strijd tegen jeugdwerkloosheid en armoede onder kinderen en jongeren;

dat in de richtsnoeren niets concreets wordt gezegd over de kwaliteit van werk.

2.4   In dit advies worden deze punten behandeld tegen de achtergrond van de actuele ontwikkelingen op de Europese arbeidsmarkten in de huidige crisis.

3.   Toenemende druk op het gebied van werkgelegenheid als gevolg van de crisis

3.1   De financiële crisis heeft zich ontwikkeld tot een fundamentele economische, schulden- en sociale crisis (2). Officieel is vastgesteld dat het herstel van de economie van de EU tot stilstand is gekomen. Ook de vooruitzichten voor de arbeidsmarkt nemen steeds meer af (3). De gevolgen van de crisis worden steeds heviger, niet alleen door de economische stagnatie in veel EU-lidstaten, maar vooral ook omdat het overgrote merendeel van de regeringen op de huidige schuldencrisis, die onder andere is ontstaan als gevolg van de ingrijpende deregulering van de financiële markten van de afgelopen jaren, reageert met een geforceerd bezuinigingsbeleid en op die manier probeert de financiële markten tot rust te brengen. Als gevolg van de uitvoering van de onlangs aangenomen regels inzake economisch bestuur in de eurozone en daarbuiten, staat in bijna alle EU-lidstaten vermindering van de overheidstekorten met soms aanzienlijke ingrepen in de overheidsuitgaven, gericht op beperking van de sociale uitgaven en de openbare diensten, centraal bij de schuldsanering (4). Dit beleid maakt de kansen op de arbeidsmarkt alleen maar kleiner, niet in de laatste plaats voor diegenen die reeds tot de achtergestelde groepen worden gerekend.

3.2   Tegen deze achtergrond zal Europa de komende jaren te maken krijgen met een uiterst gespannen werkgelegenheidssituatie. In het vierde jaar van de financiële en economische crisis verslechteren de werkgelegenheidsvooruitzichten nog altijd. Ondanks de economische steunmaatregelen die als eerste reactie op de crisis werden genomen, en ondanks het economisch herstel in sommige EU-lidstaten steeg de werkloosheid in de EU tussen 2008 en 2011 van 6,9 % naar 9,4 % (5).

3.3   Daardoor zijn er in de gehele EU momenteel meer dan 22 miljoen mensen werkloos, hoewel er binnen de EU grote verschillen bestaan: zo loopt het werkloosheidscijfer in het tweede kwartaal van 2011 (2011KW2) uiteen van minder dan 5,5 % in Oostenrijk, Luxemburg en Nederland tot meer dan 14 % in Ierland, Litouwen, Letland en Griekenland, en maar liefst 21 % in Spanje. Jongeren worden nog erger door de werkloosheid getroffen. In tal van landen – en niet alleen in Zuid-Europa – is de toestand als gevolg van de crisis alarmerend: zo is er sprake van een verdubbeling van het aantal werklozen in bijvoorbeeld Spanje, Ierland en ook – op basis van het vrij lage niveau – in Denemarken, en zelfs van een verdrievoudiging in de Baltische staten. Alleen in Duitsland en Luxemburg werd er tot 2010 een daling van de werkloosheid gemeten. Ondanks de groeiende werkloosheid wordt er in sommige landen ook een toename van het aantal vacatures gemeld. Gezien de demografische ontwikkelingen en de aanhoudende structurele veranderingen mag ervan worden uitgegaan dat deze tegenstelling zich de komende jaren alleen maar zal verscherpen.

De groeiende werkloosheid trof tijdens de crisis vooral jongeren en laagopgeleiden. Daarbij moet worden aangetekend dat het werkloosheidscijfer voor beide groepen reeds voor de crisis duidelijk boven het gemiddelde uitkwam.

Het werkloosheidscijfer onder personen met een laag opleidingsniveau lag over 2011KW2 op 16,3 %, tegenover 8,6 % en 5,3 % voor respectievelijk middelhoog en hoog opgeleide personen.

Het werkloosheidscijfer is onder zowel mannen als vrouwen van alle leeftijdsgroepen gestegen. Het cijfer bedroeg in 2011KW2 respectievelijk 9,4 % en 9,5 %. Tijdens de eerste fase van de crisis steeg het werkloosheidscijfer sneller onder mannen, aangezien het vooral ging om bedrijfstakken die eerder door mannen worden gedomineerd (zoals de verwerkende industrie en de bouw). In de tweede fase steeg het werkloosheidscijfer juist sneller onder vrouwen, aangezien nu als gevolg van de vergaande bezuinigingsmaatregelen juist door vrouwen gedomineerde beroepen worden getroffen (bijvoorbeeld de dienstverlening of de publieke sector).

Arbeidsmigranten, die reeds voorafgaand aan de crisis een hoger werkloosheidscijfer kenden, zijn bovenmatig getroffen door de stijgende werkloosheid. Voor hen ligt het werkloosheidscijfer over 2011KW2 op 16,3 %.

Langdurige werkloosheid (>12 maanden), die als gevolg van het grote aantal nieuwe werklozen statistisch tijdelijk was gedaald, is over 2011KW2 voor de gehele EU weer terug op het niveau van voor de crisis, namelijk 43 %. Landen die sterk en in een vroeg stadium door de crisis zijn getroffen (Spanje, Ierland, de Baltische staten) laten ten opzichte van 2008 een sterke toename zien. Dit aantal zal in de toekomst als gevolg van de stagnerende vraag nog fors toenemen.

3.4   Aangezien de jeugdwerkloosheid voor de crisis al een zorgwekkend niveau had bereikt, heeft het EESC dit probleem reeds tot een van de grootste bedreigingen voor de Europese arbeidsmarkt uitgeroepen (6). Over de hele linie is deze werkloosheid drastisch toegenomen. Voor de gehele EU bedraagt ze nu bijna 21 %. Ruim 5 miljoen jongeren (15-24 jaar) zitten momenteel zonder baan en zonder opleiding, hetgeen enorme individuele, maatschappelijke en economische gevolgen met zich brengt: actuele schattingen van Eurofound ramen de kosten in verband met de uitsluiting van jongeren van de arbeidsmarkt op meer dan 100 miljard euro per jaar (7). In Griekenland en Spanje is zelfs meer dan 40 % van de jongeren werkloos, terwijl het in Letland, Litouwen en Slowakije om bijna een derde gaat.

De zorgen over de jeugdwerkloosheid worden door twee indicatoren gevoed: het werkloosheidscijfer (8) en het NEET-cijfer, die beide zijn gestegen. In dat opzicht is de NEET-indicator bijzonder interessant, aangezien deze iets zegt over de situatie van jongeren in de leeftijdsgroep van 15-24 jaar, die noch aan de arbeidsmarkt deelnemen, noch onderwijs of een opleiding volgen ("Not in Employment, Education or Training").

Tussen de afzonderlijke lidstaten bestaan duidelijke verschillen: de situatie is het beste in Denemarken, Nederland, Slovenië en Oostenrijk met percentages onder 7 %, terwijl de situatie in met name Italië en Bulgarije, met percentages van respectievelijk 19,1 % en 21,8 %, heel moeilijk is. Het gemiddelde van de EU-27 lag in 2010 op 12,8 %. Als gevolg van de crisis is met name in Spanje, Ierland, Litouwen, Estland en Letland het NEET-cijfer erg verslechterd.

Voortijdige schoolverlaters vormen weer een andere categorie personen, die als gevolg van hun lage opleidingsniveau een nog groter risico op werkloosheid hebben. Ondanks het feit dat in sommige landen het percentage voortijdige schoolverlaters gedurende de crisis is afgenomen (bijvoorbeeld Spanje, Portugal, Estland, Letland en het Verenigd Koninkrijk), ligt het EU-gemiddelde van 14,1 % over 2010 nog altijd een flink stuk boven de in het kader van Europa 2020 nagestreefde doelstelling van minder dan 10 % (9). De onderlinge verschillen tussen de landen zijn groot: Portugal en Spanje laten percentages zien van meer dan 28 % en in Malta bedraagt het percentage voortijdige schoolverlaters bijna 37 %, terwijl in Slowakije, Tsjechië en Slovenië het percentage nog geen 5 % bedraagt (10).

3.5   Deze ontwikkeling in de werkloosheidspercentages is ook terug te lezen in de arbeidsparticipatie, die tijdens de crisis aanzienlijk is teruggelopen: gemiddeld liep dit cijfer in de EU voor 20- tot en met 64-jarigen terug van 70,5 % in 2008KW2 tot 68,9 % in 2011KW2. Reeds bij de vaststelling van de richtsnoeren in 2010 was het duidelijk dat het zeker nog tien jaar zou duren voordat de ruim 10 miljoen arbeidsplaatsen die sinds het uitbreken van de crisis verloren zijn gegaan, terug zijn gewonnen. De situatie heeft zich tot op heden echter nauwelijks verbeterd. Gemiddeld is er in de EU tussen 2010KW2 en 2011KW2 slechts een minimale groei van de werkgelegenheid waar te nemen: sommige landen noteren over het laatste jaar een duidelijke groei (Estland, Litouwen, Letland en Malta), terwijl in andere landen de werkgelegenheid duidelijk afneemt (Griekenland, Bulgarije, Slovenië en Roemenië). Al met al zijn de EU-lidstaten nog ver verwijderd van de verwezenlijking van het EU 2020-kerndoel van een algehele arbeidsparticipatie van 75 % (voor 20- tot 64-jarigen) (11). In deze tijden van economische crisis worden jongeren niet alleen veel zwaarder door werkloosheid getroffen dan alle andere leeftijdscategorieën, ze worden ook nog eens geconfronteerd met een veel sterkere daling van de werkgelegenheid.

3.6   Overeenkomstig de ontwikkelingen tijdens de Lissaboncyclus houdt de geleidelijke toename van deeltijdarbeid ook tijdens de crisis aan. Het percentage deeltijdarbeid in de EU is met in achtneming van de aanmerkelijke verschillen tussen de afzonderlijke lidstaten van 17,6 % van de totale werkgelegenheid in 2008KW2 naar 18,8 % in 2011KW2 gestegen.

Vrouwen zijn met een gemiddeld percentage van 31,6 % in 2011KW2 ten opzichte van 8,1 % bij mannen duidelijk oververtegenwoordigd bij werk dat in deeltijd wordt gedaan.

Jonge werknemers worden met een toename van het percentage deeltijdarbeid in de gehele EU beduidend sterker door dit fenomeen getroffen dan werknemers van middelbare leeftijd en oudere werknemers.

Bovendien is het percentage laaggeschoolde werknemers dat in deeltijd werkt, sterker toegenomen.

Arbeidstijdverkorting geeft mensen de kans om in tijden van crisis in contact te blijven met de arbeidsmarkt en geeft hun een goede uitgangspositie om na de crisis weer voltijds aan het werk te gaan.

Tijdens de crisis is echter ook het aantal werknemers in onvrijwillige deeltijdarbeid  (12) aanzienlijk gestegen. In de landen die het sterkst door de crisis worden getroffen (de Baltische staten, Spanje, Ierland), is het percentage onvrijwillige deeltijdarbeid tussen 2008 en 2010 beduidend sterker gestegen dan het gemiddelde. Het aandeel vrouwen dat in deeltijdarbeid werkt, is vanwege de zorg voor kinderen of arbeidsongeschikte volwassenen in vele landen nog steeds hoog.

3.7   Het aandeel tijdelijke banen in de EU steeg in 2007KW2 naar een recordhoogte van 14,6 %. De gegevens van de EU-arbeidskrachtenenquête omvatten onder deze rubriek tevens uitzendkrachten, met uitzondering van uitzendkrachten met een schriftelijk arbeidscontract voor onbepaalde tijd (13). Aangezien werknemers met een arbeidscontract voor bepaalde tijd en uitzendkrachten tijdens de crisis sterk door werkloosheid werden getroffen, daalde hun aandeel in 2009KW2 in totaal naar een dieptepunt van 13,5 %. De recente stijging naar 14,2 % in 2011KW2 geeft aan dat bedrijven ertoe neigen nieuwe werknemers met een arbeidscontract voor bepaalde duur en uitzendkrachten in dienst te nemen. Hieruit blijkt niet in de laatste plaats dat werkgevers weinig vertrouwen hebben dat het economisch herstel van duurzame aard is, en dat zij hun best doen om op de situatie te reageren.

De nationale verschillen wat betreft de omvang van tijdelijke arbeid zijn aanzienlijk: terwijl het percentage in een aantal lidstaten in Midden- en Oost-Europa, zoals Roemenië, Bulgarije, Litouwen en Estland, minder dan 5 % bedraagt, laten Portugal, Spanje en Polen percentages van circa 23-27 % zien.

De kans op een tijdelijke arbeidsovereenkomst is bij jonge werknemers (15-24 jaar) met afstand het grootst (in 201042,2 %). Dit geldt voor nagenoeg alle landen. In veel beroepen is het tot op zekere hoogte vanzelfsprekend dat jongeren bij hun eerste baan een tijdelijk contract krijgen. Toch gebeurt dit vaak niet vrijwillig en dit is een van de redenen waarom de situatie van jongeren op de arbeidsmarkt tijdens de crisis ernstig verslechterd is.

Bovendien heeft circa 20 % van de laaggeschoolden een tijdelijke arbeidsovereenkomst - een percentage dat beduidend hoger is dan bij hoog en middelbaar opgeleide werknemers (circa 12-13 %).

Het aandeel werknemers dat onvrijwillig tijdelijk werk heeft, is tussen 2008 en 2010 met circa 2 % gestegen; dit fenomeen doet zich met name voor in Litouwen en Ierland, twee landen die behoren tot de landen die het zwaarst getroffen zijn door de crisis, evenals in Tsjechië, Denemarken en Groot-Brittannië.

3.8   Armoede ondanks een baan: uit de gegevens van Eurostat voor 2009 blijkt dat zowel werknemers met een arbeidscontract voor bepaalde duur als werknemers met een deeltijdbaan, maar ook jongeren en alleenstaande ouders ondanks hun baan een groter risico lopen om in armoede te vervallen dan werknemers met een arbeidscontract voor onbepaalde duur en werknemers met een voltijdbaan.

Voor jonge werknemers (18-24 jaar) is het risico op armoede ondanks het feit dat ze een baan hebben  (14), aanmerkelijk groter dan gemiddeld voor de groep van 25- tot 64-jarigen in verscheidene EU-lidstaten het geval is.

Ook alleenstaande ouders, die er dikwijls niet aan ontkomen om in deeltijd te werken, en laaggeschoolden worden onevenredig hard getroffen door het fenomeen tijdelijk werk en deeltijdarbeid en zijn daarnaast oververtegenwoordigd bij laagbetaald voltijdwerk, hetgeen resulteert in een hoger aandeel onder arme werknemers.

4.   Europees bezuinigingsbeleid bemoeilijkt de situatie op de arbeidsmarkt en de verwezenlijking van werkgelegenheidsdoelstellingen

4.1   De gelijktijdige invoering van bezuinigingsprogramma's in de EU kan de wederzijds versterkende neerwaartse beweging versnellen en de groeivooruitzichten verder versomberen. Aangezien sommige landen onvoldoende aandacht besteden aan de noodzakelijke structurele hervormingen en er zich geen nieuwe groeimogelijkheden aandienen, hebben bezuinigingen negatieve gevolgen voor de binnenlandse vraag (de laatste pijler van de economie) en leiden die tot dalende belastinginkomsten en stijgende sociale uitgaven. Het ziet ernaar uit dat de begrotingstekorten verder zullen toenemen. Daarmee dreigen steeds meer EU-lidstaten hun vermogen tot het nemen van economische maatregelen te verliezen. De aanpak om begrotingsconsolidatie hoofdzakelijk door bezuinigingen te bereiken, is daarmee niet alleen in sociaal opzicht twijfelachtig, maar heeft tevens nadelige gevolgen voor de mogelijkheden tot toekomstgericht economisch herstel. Het baart het EESC ernstige zorgen dat de crisis met deze maatregelen niet zal worden overwonnen en dat ook de in de Europese werkgelegenheidsstrategie geformuleerde doelstellingen niet te verwezenlijken zullen zijn.

4.2   Het EESC dringt derhalve nogmaals aan op een tweede Europees economisch herstelplan van veel ruimere opzet voor de arbeidsmarkt, in de orde van grootte van 2 % van het bbp (15). Behalve extra nationale investeringen, die op gecoördineerde wijze moeten worden uitgevoerd, zodat het werkgelegenheidsbeleid meer vruchten afwerpt, moeten er Europese investeringsprojecten worden afgesproken. Van de geplande extra uitgaven dient 1 % van het bbp bestemd te zijn voor investeringen die veel arbeidsplaatsen opleveren, en daarnaast dient 1 % uitdrukkelijk ter beschikking te worden gesteld voor maatregelen voor de arbeidsmarkt, die afhankelijk van de situatie ter plaatse per lidstaat verschillend kunnen zijn.

4.3   Niet alles moet op overheidsbegrotingen worden afgewenteld: het redden van banken, sociale uitgaven, innovatieve investeringen en stimulerende maatregelen voor ondernemingen. Volgens het EESC zijn voor een slimme begrotingsconsolidatie niet alleen bezuinigingen noodzakelijk, die sociaal aanvaardbaar moeten zijn, maar moeten er eveneens nieuwe inkomstenbronnen worden aangeboord. De lidstaten moeten met name meer belastingopbrengsten genereren. Ook moet het belastingstelsel integraal aan een algemene heroverweging worden onderworpen, waarbij moet worden gekeken naar de bijdragen van de verschillende soorten inkomen en vermogen. Dit dient gepaard te gaan met een verbetering van de efficiëntie en doelmatigheid van de overheidsuitgaven.

4.4   Het EESC is van mening dat de bezuinigingen het risico op armoede niet mogen verhogen en de ongelijkheid, die de afgelopen jaren is toegenomen, niet verder mogen aanscherpen. Bij alle maatregelen ter bestrijding van de crisis moet erop worden gelet dat deze de stimulering van de vraag en de werkgelegenheid tijdens en na de crisis niet tegenwerken, en sociale knelpunten tegengaan. De lidstaten moeten er daarbij op toezien dat de maatregelen om de economische crisis en de staatsschuld te boven te komen, de overheid er niet van weerhouden te investeren in de arbeidsmarkt en in onderwijs en opleiding. Het EESC dringt aan op doeltreffende sociale-effectbeoordelingen om na te gaan hoe de Europese doelstelling om ten minste 20 miljoen mensen tegen 2020 een uitweg uit armoede en sociale uitsluiting te bieden, kan worden verwezenlijkt.

4.5   Bezuinigingen treffen diegenen die afhankelijk zijn van overheidsuitkeringen, onder wie ook mensen in onzekere arbeidssituaties en andere kansarme groepen op de arbeidsmarkt, het eerst en het hardst. Degenen die het zwaarst worden getroffen door werkloosheid, zijn doorgaans ook degenen die beperkt toegang hebben tot overheidssteun. Om die reden zijn voldoende, doelmatige en duurzame sociale vangnetten nodig, waarbij de aandacht met name moet uitgaan naar de zwaarst getroffen en kansarme groepen op de arbeidsmarkt (onder meer jongeren, migranten, Roma, gehandicapten, alleenstaande ouders, laaggeschoolden).

4.6   Het EESC heeft zich onlangs uitgesproken over de uitdagingen ten aanzien van de vergrijzing van de Europese arbeidsmarkt en heeft daarbij geconstateerd dat een optimale benutting van het beschikbare arbeidspotentieel de meest doeltreffende strategie is om deze uitdagingen het hoofd te bieden. Dit vergt een gericht groeibeleid evenals een arbeidsparticipatiebevorderend beleid. Dit betekent aanpassing van de organisatie van het werk aan de oudere werknemer, uitbreiding van de opleidings- en bijscholingsmogelijkheden, het scheppen van hoogwaardige, productieve arbeidsplaatsen, waarborging van een solide socialezekerheidsstelsel en omvattende maatregelen om werk en gezin te combineren (16). Daarnaast moet ten volle worden geprofiteerd van het potentieel van de zilveren economie ("Silver Economy").

5.   Eisen en aanbevelingen ten aanzien van werkgelegenheid voor jongeren en langdurig werklozen

5.1   Vastlegging van ambitieuze Europese doelstellingen met betrekking tot werkgelegenheid voor jongeren en langdurig werklozen

5.1.1

De huidige richtsnoeren omvatten een indicator voor de vermindering van het aantal jongeren dat noch aan het werk is, noch onderwijs of een opleiding volgt (NEET). De lidstaten hebben weliswaar onderscheid gemaakt in de maatregelen overeenkomstig de uiteenlopende bijzonderheden van de NEET-groepen, waarbij de aandacht met name uitging naar de kansarmen (17), maar desondanks zijn er nog steeds geen concrete doelstellingen ten aanzien van de bestrijding van jeugdwerkloosheid en het verbeteren van de werkgelegenheid voor jongeren. Het EESC dringt er nogmaals op aan dat dit centrale thema duidelijker tot uitdrukking komt in de richtsnoeren, onder meer door de formulering van meetbare Europese doelen met betrekking tot werkgelegenheid voor jongeren: in het bijzonder 1) een streefcijfer voor een significante verlaging van de jeugdwerkloosheid en 2) een maximumtermijn van vier maanden voor het "activeren" van jongeren die op zoek zijn naar een baan of een opleidingsplek. Het heeft tot dusver in elk geval nauwelijks vruchten afgeworpen dat het opstellen van specifieke doelstellingen ten aanzien van werkgelegenheid voor jongeren aan de lidstaten is overgelaten. Slechts enkele landen hebben op dit gebied doelen in hun nationale hervormingsprogramma's geformuleerd (18).

5.2   Systematische tenuitvoerlegging door de lidstaten van "Jeugdgarantie" met betrekking tot NEET

5.2.1

Het EESC is verheugd dat zijn roep om een garantie door de lidstaten dat alle schoolverlaters binnen vier maanden een baan, een beroepsopleiding of activerende en op arbeidsmarktintegratie gerichte maatregelen moeten worden aangeboden, in de vorm van een voorstel voor een "Jeugdgarantie" in het vlaggenschipinitiatief "Jeugd in beweging" is opgenomen (19). Het EESC sluit zich in dit verband volledig aan bij de eisen van de Commissie dat de lidstaten onmiddellijk moeten vaststellen welke belemmeringen er op dit gebied bestaan. Er moeten in het kader van de nationale hervormingsplannen concrete maatregelen worden geformuleerd om deze belemmeringen op te heffen. Om die reden zal de specifieke ondersteuning van openbare diensten voor de arbeidsvoorziening in vele lidstaten grondig moeten worden uitgebreid, waarbij de aandacht voornamelijk uitgaat naar kansarmen (vooral ook mensen met een migrantenachtergrond en Roma).

5.2.2

De lidstaten worden opgeroepen om de algemene prioriteiten in de werkgelegenheidsrichtsnoeren op het gebied van jongeren op doeltreffende wijze te verwezenlijken en voor zichzelf ambitieuze doelen en oogmerken te stellen, zoals evenwichtige maatregelen voor meer flexibiliteit en zekerheid, een beleid ter bevordering van arbeidsmobiliteit, de invoering van adequate socialezekerheidsstelsels ter waarborging van arbeidsmarkttransities, de bevordering van ondernemerschap en adequate randvoorwaarden voor het behoud en het scheppen van arbeidsplaatsen, met name bij het midden- en kleinbedrijf.

5.3   Extra EU-middelen en gemakkelijker toegang tot EU-middelen voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid en langdurige werkloosheid

5.3.1

Om de jeugdwerkloosheid op korte termijn terug te dringen moeten er volgens het EESC in het kader van het sociale, onderwijs- en arbeidsmarktbeleid specifieke maatregelen worden genomen, zeker nu de begrotingen overal onder druk staan. Zoals de Commissie in haar recente initiatief "Kansen voor jongeren" (20) stelt, is het inderdaad zo dat "snelle en niet-bureaucratische steun geboden is, en dan vooral in die landen waar de jeugdwerkloosheid het ernstigst is" (21). Lidstaten die niet alleen een ongunstige arbeidsmarkt voor jongeren en een hoog aantal langdurig werklozen hebben, maar ook nog eens bezuinigingen moeten doorvoeren, zouden gemakkelijker toegang moeten krijgen tot middelen uit EU-fondsen voor met name maatregelen in het kader van de "Jeugdgarantie" en voor investeringen voor het scheppen van banen. De administratieve procedures voor het verkrijgen van middelen moeten worden vereenvoudigd en tegelijkertijd pragmatischer en flexibeler worden vormgegeven. De verplichting tot nationale cofinanciering voor het verkrijgen van middelen uit het ESF of andere Europese fondsen zou tijdelijk buiten werking moeten worden gesteld.

5.4   Adequate middelen voor het bestrijden van de jeugdwerkloosheid en langdurige werkloosheid in de EU-begroting

5.4.1

Ondanks het feit dat de begrotingsprioriteiten als gevolg van de economische crisis in alle EU-lidstaten opnieuw zullen moeten worden gedefinieerd, is het, zoals het EESC reeds heeft benadrukt, belangrijk om nationale en communautaire middelen beschikbaar te blijven stellen voor opleidingen en banen voor jongeren en langdurig werklozen en waar nodig voor dit doel zelfs extra middelen te reserveren (22). Daarom wil het EESC dat er in de financiële vooruitzichten voor ná 2014 voldoende middelen uit het ESF worden vrijgemaakt voor op jongeren en langdurig werklozen gerichte initiatieven  (23). Het EESC vindt ook dat onderzocht moet worden welke andere EU-fondsen kunnen worden ingezet voor het financieren van maatregelen ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid en langdurige werkloosheid.

5.5   Betere toegang van jongeren en langdurig werklozen tot uitkeringen bij werkloosheid

5.5.1

De EU-lidstaten verschillen sterk van elkaar als het gaat om de toegang tot en de omvang van sociale uitkeringen, en dat geldt niet alleen voor jongeren. In de werkgelegenheidsrichtlijnen worden de lidstaten terecht opgeroepen hun systemen voor sociale zekerheid aan te passen om ervoor te zorgen dat er bij het flexibeler maken van de arbeidsmarkt geen sociale lacunes ontstaan. Die eis is op alle leeftijdscategorieën in gelijke mate van toepassing. Volgens het EESC wordt in de meeste lidstaten aan de steeds beperktere toegang van jongeren tot werkloosheidsuitkeringen echter te weinig aandacht besteed (24). In sommige landen zijn de voorwaarden voor toegang tot zulke uitkeringen voor de door de crisis getroffen groepen (waaronder ook jongeren) ietwat versoepeld. Deze maatregelen zijn echter tijdelijk en het is altijd mogelijk dat ze bij volgende besparingsronden worden ingetrokken.

5.5.2

Het EESC roept alle lidstaten op om de voorwaarden voor uitkeringen ten behoeve van werkloze jongeren en langdurig werklozen die werkwillig zijn en een baan zoeken of een opleiding willen volgen, te analyseren en indien nodig te verbeteren. Het zou een goede zaak zijn om daarvoor in de nationale hervormingsprogramma’s doelstellingen vast te leggen. Op die wijze kan een belangrijke bijdrage worden geleverd aan het opheffen van de onzekere situaties waarin veel jongeren in hun gang naar de arbeidsmarkt komen te verkeren.

5.6   Bestrijding van onzekere en niet gereguleerde banen in het kader van stages

5.6.1

De werkloosheid onder 15- tot 24-jarigen ligt twee keer zo hoog als bij volwassenen. Daar komt bij dat jongeren uit deze leeftijdscategorie vaak onzekere banen hebben (in sommige landen meer dan 60 %), of niet-gereguleerde banen in het kader van stages (vooral in zuidelijke landen (25)). Verder zijn ze vaak te hoog gekwalificeerd voor het werk dat ze doen. Wat de arbeidsmarktintegratie betreft, wordt door het EESC afgeraden om al te veel gebruik te maken van oplossingen die geen zekerheid bieden en uitzichtloos zijn: in plaats van onzekere banen en arbeidsbetrekkingen moeten er maatregelen worden genomen om te verhinderen dat slecht betaalde tijdelijke banen met onvoldoende sociale zekerheid voor jongeren de norm worden.

5.6.2

Het EESC heeft er in talrijke adviezen op gewezen dat opleidingen voor jongeren moeten worden aangepast en dat trainingsdoelstellingen zodanig moeten worden gedefinieerd, dat jongeren die opleidingen kiezen waar op de arbeidsmarkt daadwerkelijk behoefte aan bestaat (26). Om de bestaande kloof tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt – voor een deel het gevolg van ontoereikende kwalificaties, beperkte geografische mobiliteit en inadequate beloningen (27) – te verkleinen moeten onderwijsinstellingen hun leerprogramma's ook afstemmen op de behoeften van de arbeidsmarkt; werkgevers zullen van hun kant hun kanalen voor de aanwerving van personeel moeten verbreden en overheden zullen moeten investeren in werkzame en doeltreffende, op de arbeidsmarkt gerichte maatregelen. Zij die een opleiding volgen, hebben zelf ook een verantwoordelijkheid wat betreft hun toekomstige kansen op de arbeidsmarkt.

5.6.3

Wat het initiatief van de Commissie met betrekking tot stages aangaat, is het EESC voorstander van een Europees kwaliteitskader. Daartoe zal moeten worden samengewerkt met ondernemingen, zodat die leerstages kunnen aanbieden, met wederzijds bindende arbeidscontracten. Speciale aandacht dient daarbij uit te gaan naar jongeren met opleidingachterstanden. Een dergelijk duaal systeem, met een algemene én een beroepsgerichte opleiding, heeft in een aantal landen tot goede resultaten geleid. Het zou dus een goede zaak zijn te onderzoeken of zo’n systeem ook – voor een deel – door andere landen kan worden overgenomen.

5.7   Grondbeginselen voor de aanpak van de jeugdwerkloosheid

5.7.1

Bij de aanpak van de jeugdwerkloosheid zouden de volgende grondbeginselen moeten gelden: de inzetbaarheid van jongeren verbeteren door het onderwijs beter af te stemmen op de arbeidsmarkt, mede door middel van samenwerkingsverbanden tussen scholen, bedrijven en sociale partners; actieve arbeidsmarktmaatregelen, zoals betere steun en stimulansen voor jongeren om te gaan werken; nagaan wat het effect is van de wetgeving op de arbeidsbescherming (employment protection legislation - EPL); ondernemersschap van jongeren steunen.

5.8   Bestrijding van langdurige werkloosheid en verlies van het contact met de arbeidsmarkt

5.8.1

De als gevolg van de crisis almaar voortdurende stagnering van de vraag naar arbeidskrachten leidt tot een toename van langdurige werkloosheid, waardoor de toegang tot de arbeidsmarkt ernstig wordt bemoeilijkt en dientengevolge de werkloosheidsgerelateerde armoede groter wordt. Het EESC beveelt de lidstaten aan om in het bijzonder aandacht te schenken aan het creëren van intermediaire arbeidsmarkten, waarbij m.b.v. overheidsmiddelen een redelijk aantal passende arbeidsplaatsen wordt geschapen, zodat langdurig werklozen hun aansluiting op de arbeidsmarkt niet verliezen en hun vaardigheden kunnen bijspijkeren. Dit zal een toename van werkloosheidsgerelateerde armoede voorkomen en werklozen de kans bieden om na de crisis vlot weer toegang te krijgen tot de open arbeidsmarkt.

Brussel, 22 februari 2012

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  EESC-advies over het "Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten – Deel II van de geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020"; rapporteur: de heer Greif (PB C 21 van 21.1.2011, blz. 66).

(2)  Het EESC heeft in talloze adviezen en bij meerdere gelegenheden zijn visie gegeven op de effecten van de crisis en de stappen die nodig zijn om deze te bestrijden. Een goed voorbeeld is de verklaring van de voorzitter tijdens de zitting van december 2011: http://www.eesc.europa.eu/resources/docs/di_ces20-2011_di_nl.doc.

(3)  Zie bijvoorbeeld de onlangs gepubliceerde Najaarsprognose 2011-2013 van de Europese Commissie.

(4)  Zie voor de maatschappelijke gevolgen van de nieuwe regelgeving voor economisch bestuur het EESC-advies van 22 februari 2012 over "De maatschappelijke gevolgen van de nieuwe regelgeving voor economisch bestuur"; rapporteur: mevrouw Bischoff (zie blz. 23 van dit Publicatieblad).

(5)  Tenzij anders aangegeven, zijn de gegevens afkomstig uit de EU-arbeidskrachtenenquête: (http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/labour_market/introduction) en hebben zij betrekking op het tweede kwartaal van 2011. De leeftijdsgroep betreft doorgaans 15- tot en met 64-jarigen.

(6)  Zie hoofdstuk 7 van het EESC-advies getiteld "Jeugd in beweging", rapporteur: de heer Trantina, mederapporteur: de heer Mendoza Castro (PB C 132 van 3.5.2011, blz. 55).

(7)  De kosten van de uitsluiting van jongeren van de arbeidsmarkt in de EU bedragen volgens de meest recente berekeningen van Eurofound bijna 100 miljard euro per jaar.

(8)  Om mogelijke vertekeningen als gevolg van hoge percentages inactieve jongeren die nog een opleiding volgen, weg te nemen, gaat het bij dit cijfer om alle economisch actieve jongeren.

(9)  Zie: http://ec.europa.eu/europe2020/priorities/smart-growth/index_nl.htm.

(10)  Zie: http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/education/introduction.

(11)  Zie: EMCO/28/130911/EN-rev3, blz. 27 e.v.

(12)  Onvrijwillige deeltijdarbeid wordt gedefinieerd als "kon geen voltijdbaan vinden".

(13)  Het is raadzaam dat Eurostat de cijfers voor werknemers met een arbeidscontract voor bepaalde tijd en uitzendkrachten in de toekomst apart vermeldt.

(14)  Minder dan 60 % van het nationale equivalent van het middeninkomen van gezinnen.

(15)  Zie paragraaf 3.1 van het EESC-advies over de "Resultaten van de werkgelegenheidstop", rapporteur: de heer Greif (PB C 306/70 van 16.12.2009).

(16)  EESC-advies over "De toekomst van de Europese arbeidsmarkt – Adequaat reageren op de demografische ontwikkelingen", rapporteur: de heer Greif (PB C 318/1 van 29.10.2011).

(17)  "Young People and NEETs in Europe: first findings" – EUROFOUND – EF1172EN http://www.eurofound.europa.eu/pubdocs/2011/72/en/1/EF1172EN.pdf.

(18)  Slechts vier landen (België, Tsjechië, Bulgarije, Estland) hebben in 2011 nationale doelen ter bestrijding van jeugdwerkloosheid in hun nationale hervormingsplannen geformuleerd.

(19)  "Jeugd in beweging", COM(2010) 477, paragraaf 5.4.

(20)  Zie de daarop betrekking hebbende voorstellen van de Commissie in het recente initiatief "Kansen voor jongeren" COM(2011)933.

(21)  In richtsnoer 7, Besluit 2010/707/EU van de Raad.

(22)  Zie ook het EESC-advies over het "Jeugd in beweging" (PB 132/55 van 3.5.2011) en hoofdstuk 8 van het EESC-advies over "De crisis, het onderwijs en de arbeidsmarkt", rapporteur Mário SOARES (PB C 318/50 van 29.10.2011).

(23)  Zo verlangt het EESC dat ten minste 40 % van de ESF-middelen voor het scheppen van banen en beroepsmobiliteit wordt gereserveerd. Bij te ondernemen projecten komen dan vooral maatregelen voor jongeren centraal te staan. Zie EESC-advies over het Europees Sociaal Fonds, rapporteur de heer Verboven, corapporteur: de heer Cabra de Luna, paragraaf 1.5 en 4.1.2 (zie blz. 82 van dit Publicatieblad).

(24)  Uit gegevens van de arbeidskrachtenenquête (Eurostat) blijkt dat jongeren in de leeftijdscategorie van 15 tot 24 jaar in de EU-27 gemiddeld driemaal minder toegang tot werkloosheidsuitkeringen hebben dan andere groepen. Sinds het begin van de crisis is geen noemenswaardige verandering vastgesteld.

(25)  In Noord-Europese landen is dit een minder ernstig probleem. Men heeft daar jarenlange praktische ervaring met gereguleerde betrekkingen tussen leerlingen/studenten, onderwijsinstellingen en werkgevers. Hetzelfde geldt voor de landen waar een goed ontwikkeld en beproefd duaal onderwijssysteem bestaat (Duitsland, Oostenrijk).

(26)  Zie het EESC-advies inzake "Modernisering hoger onderwijs" (in voorbereiding) (nog niet gepubliceerd in het PB), het EESC-advies inzake "Werkgelegenheid voor jongeren, technische kwalificaties en mobiliteit" (PB C 68/11 van 6.3.2012), rapporteur: mevrouw Andersen; en het EESC-advies inzake "Beroepsonderwijs en opleiding op postsecundair niveau" (PB C 68/1 van 6.3.2012), rapporteur mevrouw Drbalová.

(27)  Zie ook COM(2011)933: Initiatief "Kansen voor jongeren".


Top