This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52011SC0537
COMMISSION STAFF WORKING PAPER EXECUTIVE SUMMARY OF THE IMPACT ASSESSMENT COMMISSION STAFF WORKING PAPER EXECUTIVE SUMMARY OF THE IMPACT ASSESSMENT
COMMISSION STAFF WORKING PAPER EXECUTIVE SUMMARY OF THE IMPACT ASSESSMENT COMMISSION STAFF WORKING PAPER EXECUTIVE SUMMARY OF THE IMPACT ASSESSMENT
COMMISSION STAFF WORKING PAPER EXECUTIVE SUMMARY OF THE IMPACT ASSESSMENT COMMISSION STAFF WORKING PAPER EXECUTIVE SUMMARY OF THE IMPACT ASSESSMENT
COMMISSION STAFF WORKING PAPER EXECUTIVE SUMMARY OF THE IMPACT ASSESSMENT COMMISSION STAFF WORKING PAPER EXECUTIVE SUMMARY OF THE IMPACT ASSESSMENT
WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE
COMMISSIE SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELING bij het voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES
PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de toepassing van een stelsel van algemene tariefpreferenties 1. Definitie van het probleem 1.1 Inleiding Het stelsel van algemene preferenties
("het stelsel") helpt ontwikkelingslanden, en in het bijzonder de
minst ontwikkelde landen (MOL's), bij het terugdringen van armoede door deze
landen invoerpreferenties te verlenen om inkomsten uit internationale handel te
verwerven of te verhogen. Voorts biedt het stelsel stimulansen in de vorm van
aanvullende tariefpreferenties voor landen die zich inzetten voor duurzame
ontwikkeling en goed bestuur. Het stelsel beoogt thans de doelstellingen te halen
die zijn uiteengezet in de Mededeling van de Commissie aan de Raad, het
Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité over de rol van
het schema van algemene preferenties (SAP) van de Gemeenschap voor de periode
2006‑2015. Het stelsel verleent 176 landen en gebieden die daarvoor
in aanmerking komen algemene en niet-discriminerende preferentiële toegang tot
de EU-markten. Het bestaat uit drie regelingen: · de algemene regeling (vaak gewoon "SAP" genoemd); · de bijzondere stimuleringsregeling voor duurzame ontwikkeling en goed
bestuur ("SAP+" genoemd), die aanvullende preferenties verleent om
kwetsbare ontwikkelingslanden te ondersteunen bij de ratificatie en
tenuitvoerlegging van 27 internationale verdragen inzake mensen- en arbeidsrechten,
milieu en goed bestuur; · de EBA-regeling (Everything But Arms), die in een rechten- en
contingentenvrije toegang voor MOL's voorziet. Het huidige SAP wordt uitgevoerd door middel
van opeenvolgende verordeningen met een geldigheidsduur van telkens drie jaar.
De huidige SAP-verordening loopt op 31 december 2011 af. Op 26 mei 2010 heeft
de Commissie een voorstel aangenomen tot verlenging van de geldigheidsduur van
de huidige verordening tot 31 december 2013, om voldoende tijd te hebben voor
de voorbereiding van de herziening van het SAP, gezien de langere
wetgevingsprocedures van het Verdrag van Lissabon. De onlangs voltooide
tussentijdse evaluatie biedt achtergrondinformatie voor het geplande voorstel
van de Commissie voor een herziene verordening die het bestaande stelsel moet
vervangen wanneer het in 2013 vervalt. Zowel de EBA-regeling als de bepalingen
inzake de oorsprongsregels vallen buiten deze herziening: de EBA-regeling omdat
deze niet aan periodieke herziening is onderworpen, en de oorsprongsregels,
omdat in 2011 nieuwe wetgeving ter zake in werking is getreden. 1.2 Raadpleging en expertise Deze effectbeoordeling is opgesteld na
uitgebreide raadpleging van de lidstaten en andere belanghebbenden (waaronder
het maatschappelijk middenveld, het bedrijfsleven, begunstigde landen, het
Europees Parlement en WTO-leden). De standpunten van belanghebbenden zijn in
aanmerking genomen, zoals op verschillende plaatsen in het hoofdverslag is
aangegeven. De minimumnormen van de Commissie voor raadplegingen zijn nageleefd.
Om na te gaan in hoever het EU-stelsel tegemoetkomt aan de behoeften van
ontwikkelingslanden, is een tussentijdse evaluatie uitgevoerd door een externe
consultant, het Centre for Analysis of Regional Integration at Sussex (CARIS).
Het eindverslag is op 26 mei 2010 gepubliceerd op de website van DG Handel[1].
De resultaten van deze studie zijn waar relevant weergegeven in het
hoofdverslag over de effectbeoordeling. 1.3 Sterke en zwakke punten van het
bestaande SAP De CARIS-evaluatie van het bestaande SAP
(2010) bevat de volgende conclusies: · er is een duidelijk bewijs dat de SAP-preferenties van de EU
doeltreffend kunnen bijdragen tot een stijging van de uitvoer en de welvaart
van de ontwikkelingslanden; · de gebruiksfrequentie van de SAP-regeling(en) is hoog en is positief
gecorreleerd aan de omvang van het tarief en de preferentiële marge; · de uitvoerende landen halen nagenoeg de helft van de inkomsten uit de
preferentiële marges binnen; · de SAP+-regeling heeft een positief effect gehad op de ratificatie van
de 27 internationale verdragen, die vereist is om in aanmerking te worden
genomen, maar of er vooruitgang is geboekt met de daadwerkelijke
tenuitvoerlegging, is veel minder duidelijk. Het stelsel is niettemin onderhevig aan een
aantal structurele en andere beperkingen (die verder worden gedetailleerd in de
CARIS-studie en in het hoofdverslag). Er zijn ook een aantal specifieke
problemen die bij de herziening moeten worden aangepakt; een samenvatting
daarvan is te vinden in het probleemdiagram op de volgende bladzijde. Niet-optimale afstemming op begunstigde
landen Andere SAP-begunstigde landen oefenen een hoge
concurrentiedruk uit op MOL's. Verscheidene landen met een hoog inkomen (HIC's)
behoren nog steeds tot de begunstigde landen, omdat zij onvoldoende
gediversifieerd zijn. Deze landen beschikken over de nodige middelen om zonder
de hulp van EU-preferenties een hoger diversificatieniveau te bereiken.
Hetzelfde geldt voor de zogenoemde hogere-middeninkomenslanden (UMI's). Ook
landen die preferenties genieten uit andere bilaterale preferentiële regelingen
met de EU, kunnen aanspraak blijven maken op het SAP. Het gebruik van
SAP-preferenties door HIC's, UMI's en landen die reeds onder andere bilaterale
preferentiële regelingen vallen, verhoogt de concurrentiedruk op uitvoer uit
armere, kwetsbaardere landen, die veel grotere behoeften hebben en dus meer
aandacht verdienen. Niet-optimaal graduatiemechanisme Opkomende ontwikkelingslanden hebben zeer
succesvolle exportgerichte verwerkende industrieën tot stand gebracht die
wereldwijd zeer concurrerend zijn. Deze sectoren ontvangen voordelen onder het
stelsel, hoewel zij eigenlijk niet langer preferenties nodig hebben om een
substantiële aanwezigheid in de EU te verwerven. Zij oefenen concurrentiedruk
uit op de EU-industrie en verhogen de toegangsdrempels voor armere landen die
bijgevolg nog grotere inspanningen moeten leveren om hun uitvoerbasis te
diversifiëren. Het SAP bevat een mechanisme om concurrerende sectoren uit
specifieke landen uit te sluiten en preferenties in te trekken – het zogenoemde
graduatiemechanisme. Binnen het huidige stelsel is dit mechanisme echter weinig
gebruikt. Op een totaal van meer dan 2 400 landensectoren zijn er slechts
20 gegradueerd, waaronder 13 Chinese sectoren. Dit wijst erop dat het huidige
graduatiemechanisme onvoldoende respons biedt om de doeltreffendheid en de
doelmatigheid van het stelsel te verzekeren. Een ander opmerkelijk zwak punt
van het graduatiemechanisme is dat graduatie gebaseerd is op afdelingen van het
gemeenschappelijk douanetarief die zo ruim en heterogeen zijn dat producten die
niet noodzakelijk concurrerend zijn, worden uitgesloten juist omdat zij in een
categorie vallen waarin producten van een totaal verschillende, sterk
concurrerende industrie het overwicht hebben. Ontoereikend productengamma Het SAP heeft betrekking op een ruim
productengamma maar deze lijst is niet volledig. Momenteel valt 9% van alle
tarieflijnen buiten het stelsel en worden er positieve tarieven op toegepast.
De meest behoeftige landen krijgen soms geen toegang tot de EU-markt omdat zij
een aantal van deze producten zouden willen uitvoeren. Een andere feitelijke
beperking van de lijst van producten spruit voort uit de onderverdeling in
gevoelige en niet-gevoelige productgroepen: niet-gevoelige producten genieten
rechtenvrije toegang terwijl gevoelige producten enkel een tariefverlaging van
3,5 procentpunten op ad‑valoremrechten krijgen. Onvoldoende steun voor diversificatie van
uitvoer De oorspronkelijke doelstelling van het
stelsel van algemene preferenties is het ondersteunen van diversificatie door
industrialisering. Uit de evaluatie van 2010 is echter gebleken dat wanneer
alle begunstigde landen en producten samen worden genomen, het
diversificatieverschijnsel ruimschoots beperkt blijft tot producten met lage
preferentiële marges, die door opkomende economieën worden uitgevoerd. De
aanwezigheid in het huidige stelsel van SAP-landen die nauwelijks kunnen worden
omschreven als de meest behoeftige landen (HIC's en UMI's) en die aanzienlijke
druk uitoefenen op concurrerende EBA- en SAP+-producten in het stelsel – samen
met het relatief zwakke graduatiemechanisme – maken diversificatie door armere
en kwetsbare landen moeilijker omdat de SAP-landen beslag leggen op een groot
deel van de preferenties. Inconsistentie met de algemene
handelsdoelstellingen Het bestaan van SAP-voordelen kan ertoe leiden
dat begunstigde landen minder gestimuleerd worden om bilaterale of
multilaterale handelsovereenkomsten te sluiten. De doelstelling om SAP-voordelen
af te stemmen op de meest behoeftige landen kan daarentegen het onbedoelde
gevolg hebben dat meer geavanceerde ontwikkelingslanden sterkere impulsen
krijgen om handelsbesprekingen met de EU aan te knopen en af te sluiten. Beperkt gebruik van preferenties door
sommige landen De concurrentiedruk die uitgaat van
SAP-begunstigde landen kan SAP+-landen en MOL's terugbrengen tot de status van
residuele en onregelmatige leveranciers van de EU-markt. Gelet op de beperkte
waarde van transacties die in deze omstandigheden plaatsvinden, worden
importeurs er minder toe aangezet de nodige uitgaven te doen om aanspraak te
maken op preferenties (bv. om certificaten van oorsprong te verkrijgen of over
te leggen). Bijgevolg worden tal van preferenties gewoon niet gebruikt. Onvoldoende steun voor duurzaamheid en goed
bestuur De huidige kwetsbaarheidscriteria om in
aanmerking te kunnen komen voor de SAP+‑regeling zijn buitensporig
streng. Daardoor kan SAP+ slechts beperkt duurzame ontwikkeling en goed bestuur
bevorderen, in die zin dat minder beperkende voorwaarden voor deelname voor een
groter aantal landen een stimulans kunnen zijn om internationale regels en
normen goed te keuren en uit te voeren en om interne hervormingen aan te
vatten. De voorwaarde voor toegang tot SAP+ (dat het land de verdragen niet
alleen heeft geratificeerd maar ook "daadwerkelijk ten uitvoer heeft
gelegd") is onnodig beperkend en stemt niet overeen met de aard van de
stimuleringsregeling. Het bestaan van openingen tot het SAP+ (slechts eenmaal
open om de 18 maanden) verhindert potentieel begunstigde landen tot het stelsel
toe te treden zodra zij aan alle toetredingsvoorwaarden voldoen. Binnen het
huidige stelsel moet de Commissie aan de hand van beschikbare informatie van de
toezichthoudende instanties toezicht houden op de stand van de ratificatie en
de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de 27 vermelde verdragen. Het
mechanisme voor toezicht op de tenuitvoerlegging van de verdragen vertoont
echter een aantal opmerkelijke zwakke punten. Inadequaat vrijwaringsmechanisme In het huidige SAP-vrijwaringsmechanisme zijn
verschillende zwakke punten aan het licht gekomen, met name de gebrekkige
definitie van belangrijke rechtsbegrippen, de gebrekkige omschrijving van de
rechten en verplichtingen van partijen bij een onderzoek, en het slecht
gedefinieerde procedurekader. 2. Analyse van de subsidiariteit De rechtsgrondslag voor het EU-optreden in
deze aangelegenheid is artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie (hierna VWEU). Het subsidiariteitsbeginsel is in dit geval
niet van toepassing. Aan het evenredigheidsbeginsel is voldaan, aangezien de
verordening de enige passende vorm van optreden is waarmee de Europese Unie
eenzijdige, niet-wederkerige, preferentiële markttoegang voor ontwikkelingslanden
kan invoeren. 3. Doelstellingen 3.1 Algemene doelstellingen Het stelsel heeft drie algemene
doelstellingen: 1. Bijdragen tot het uitbannen
van armoede door de uitvoer uit de meest behoeftige landen te vergroten (G-1). 2. Duurzame ontwikkeling en goed
bestuur bevorderen (G-2). 3. Zorgen voor een betere
vrijwaring van de financiële en economische belangen van de EU (G‑3).
3.2 Specifieke en operationele
doelstellingen Voor de periode van 2006 tot 2015 zijn in de SAP-mededeling van de Commissie
de volgende doelstellingen voor het stelsel vastgesteld: 1. Genereuze
tariefpreferenties handhaven waarmee ontwikkelingslanden verder echte
stimulansen krijgen om hun uitvoer op duurzame wijze te vergroten. 2. De preferenties concentreren
op landen die hieraan het meest behoefte hebben, in het bijzonder door
preferentiële toegang te beëindigen voor landen die er niet langer behoefte aan
hebben, en ervoor te zorgen dat SAP-tariefpreferenties van concurrerende
producten worden ingetrokken. 3. Een eenvoudig,
voorspelbaar en gemakkelijk toegankelijk preferentiestelsel bieden. 4. Duurzame ontwikkeling en goed
bestuur verder aanmoedigen. 5. Voorzien in
intrekkingsmechanismen en vrijwaringsinstrumenten om ervoor te zorgen dat de
aspecten duurzame ontwikkeling en goed bestuur van het SAP, alsmede de
financiële en economische belangen van de EU worden beschermd. Om te verzekeren dat de overwogen beleidsopties het meest geschikt zijn
om de algemene doelstellingen van het stelsel in een veranderende mondiale economische
context te bereiken, zijn deze doelstellingen omgezet in specifieke en
operationele doelstellingen: Specifieke doelstellingen: 1. De preferenties beter
afstemmen op de meest behoeftige landen (S-1). 2. Belemmeringen voor
diversificatie voor de meest behoeftige landen wegnemen (S‑2). 3. De samenhang met algemene
(bilaterale en multilaterale) handelsdoelstellingen verbeteren (S‑3). 4. De steun voor duurzame
ontwikkeling en goed bestuur vergroten (S-4). 5. De doelmatigheid van de
vrijwaringsmechanismen verhogen en ervoor zorgen dat de financiële en
economische belangen van de EU worden beschermd (S-5). 6. De rechtszekerheid,
stabiliteit en voorspelbaarheid van het stelsel vergroten (S-6). Operationele doelstellingen: 1. De lijst van begunstigde
landen herzien door opschorting van voordelen voor de landen die op basis van
hun ontwikkeling en hun financiële en handelsbehoeften niet langer preferenties
nodig hebben. 2. Graduatie afstemmen op de
oorspronkelijke begunstigde landen en ervoor zorgen dat SAP-preferenties worden
ingetrokken voor concurrerende producten. 3. Productafdelingen
herdefiniëren om homogenere productcategorieën te verkrijgen. 4. Het
SAP+-toetredingsmechanisme vereenvoudigen. 5. Een doeltreffender en
transparanter mechanisme ontwikkelen voor toezicht op en evaluatie van de
verbintenis van SAP+-landen en de geboekte vooruitgang in de tenuitvoerlegging
van GSP+-verdragen. 6. Geloofwaardige en doelmatige
procedures voor tijdelijke intrekking van de preferenties, alsmede procedures
voor de hernieuwing van preferenties ontwikkelen. 7. De administratieve procedures
van de vrijwaringsmechanismen verbeteren. 4. Beleidsopties In het volgende overzicht wordt een reeks fundamentele beleidsopties
gepresenteerd die representatief kunnen worden geacht voor de belangrijkste te
kiezen oriëntaties. Optie || Hoofdkenmerken Optie A: stopzetting || Preferenties worden stopgezet voor SAP- en SAP+-begunstigde landen. De EBA-regeling zou blijven bestaan. Optie B: geen beleidsverandering BASISSCENARIO || Het huidige beleid wordt onveranderd voortgezet. Deze optie bevat twee basisscenario's: B1 (korte termijn) – bij de voortzetting van het stelsel wordt rekening gehouden met de huidige stand van multilaterale en bilaterale overeenkomsten. B2 (lange termijn) – voortzetting van het stelsel uitgaande van de veronderstelling dat alle lopende maar onbeëindigde multilaterale en bilaterale onderhandelingen met succes zijn afgesloten. Optie C: gedeeltelijke herziening || Deze bevat twee subopties. Er zijn een aantal gemeenschappelijke elementen en een aantal verschillen – de veranderingen in C1 zijn minder ingrijpend dan in C2. Gemeenschappelijke elementen in de twee subopties: 1. Preferenties worden opgeschort voor een aantal in aanmerking komende landen: landen en gebieden overzee; hoge- en hogere-middeninkomenslanden; landen met een preferentiële handelsovereenkomst die betrekking heeft op vrijwel alle preferenties. 2. De graduatiebeginselen worden herzien: productafdelingen worden herzien; graduatie is niet van toepassing op SAP+-landen. 3. Het SAP+-toetredingsmechanisme wordt vereenvoudigd en versoepeld: landen moeten de verdragen ratificeren maar niet volledig uitvoeren, terwijl zij zich ertoe verbinden de tenuitvoerlegging ervan te waarborgen; landen kunnen te allen tijde toetreding tot SAP+ verzoeken. 4. Het SAP+-toezichtmechanisme wordt herzien om de tenuitvoerlegging van de verdragen te verbeteren. 5. Er worden transparantere en doelmatigere procedures ingevoerd voor tijdelijke intrekking van preferenties. 6. De administratieve procedures voor vrijwaringsmechanismen worden verbeterd. Elementen die verschillen in de twee subopties: 1. Graduatiedrempel Optie C1 Graduatiedrempel blijft onveranderd. Optie C2 Graduatiedrempel wordt verlaagd tot 7,5% en het 50%-veiligheidsnet wordt afgeschaft. 2. Kwetsbaarheidscriteria voor SAP+ Optie C1 De drempel voor het invoeraandeel wordt versoepeld (verhoogd van 1% tot 2%). Optie C2 De kwetsbaarheidscriteria worden afgeschaft. 3. Lijst van SAP+-verdragen Optie C1 De lijst van SAP+-verdragen blijft onveranderd. Optie C2 De lijst van SAP+-verdragen wordt uitgebreid. Optie D: volledige herziening || Deze optie bevat de kenmerken van optie C en bouwt erop voort. In het bijzonder wordt het productengamma van het stelsel herzien, met 3 subopties: Optie D1 Alle begunstigde landen krijgen het volledige productengamma en alle producten worden geacht niet-gevoelig te zijn. Er vindt geen graduatie plaats. Optie D2 Een aantal industrie- en landbouwproducten gaan van de gevoelige naar de niet-gevoelige lijst. Optie D3 De lijst van producten die onder het stelsel vallen, wordt uitgebreid met een aantal industrie- en landbouwproducten. 5. Analyse van de gevolgen 5.1 Algemeen De invoer onder het preferentiestelsel maakt minder dan 5% van de
EU-invoer uit. Dit betekent dat, hoewel de gevolgen voor de begunstigde landen
groot kunnen zijn, de algemene gevolgen voor de EU waarschijnlijk beperkt
zullen blijven. De gevolgen zijn beoordeeld aan de hand van de analyse van
CARIS, aanvullende analyse door middel van een SMART-model[2]
en onderzoek van officiële EU-statistieken over invoer, productie, consumptie
en werkgelegenheid. De belangrijkste variabele voor de analyse van de sociale
gevolgen was werkgelegenheid. Milieugevolgen zijn onveranderlijk beperkt en
zijn afzonderlijk geanalyseerd. 5.2 Commentaar bij de basisscenario's (B1 en B2) Er is een natuurlijke daling in het niveau van invoerrechten (en dus
van preferenties) ten gevolge van een erosie van de preferenties onder invloed
van andere bilaterale en multilaterale handelsovereenkomsten. Erosie van de
preferenties vermindert de invoer uit SAP-begunstigde landen; dit is de
situatie waarin deze beoordeling plaatsvindt. Op lange termijn, wanneer alle
multilaterale en bilaterale overeenkomsten volledig zijn uitgevoerd, zijn de
rechten waarschijnlijk zo laag dat het idee van preferenties, en
bijgevolg ook van een stelsel van algemene preferenties, in hoge mate
irrelevant wordt. Misschien moeten andere, totaal verschillende instrumenten
worden uitgedacht. Tot dan blijft de vraag wat kan worden gedaan voor de landen
die het meest behoefte hebben aan preferenties. 5.3 Optie A: stopzetting Optie A maakt een einde aan de SAP-regeling, terwijl de EBA-regeling
voor MOL's behouden blijft. De totale EU-invoer vermindert, maar met een gering
bedrag (ongeveer 6 miljard euro of minder dan 1%). Algemene beoordeling van economische, sociale en milieugevolgen Voor B1 zijn de algemene gevolgen voor de meest behoeftige landen naar
verwachting negatief. MOL's zouden er voordeel uit halen maar de vele andere
ontwikkelingslanden en economische sectoren die ook tot de meest behoeftige
behoren, zouden eronder lijden aangezien preferentiële toegang verdwijnt.
Binnen de EU zullen drie elementen de algemene economische en sociale gevolgen
beïnvloeden: producentenvoordeel, consumentenvoordeel en tariefinkomsten. De
negatieve gevolgen voor consumenten worden waarschijnlijk gecompenseerd door
hogere tariefinkomsten van dezelfde grootteorde. De nettogevolgen komen dus
uiteindelijk neer op voordelen voor de producenten. Zoals hierboven
uiteengezet, zouden deze voordelen in het algemeen niet significant zijn, maar
zouden zij toch aanzienlijke positieve gevolgen hebben voor belangrijke
sectoren (suiker, fruit en groenten, textiel en kleding) en voor de EU-lidstaten
waar deze sectoren belangrijk zijn. Daarom zouden deze gevolgen in hun geheel
bekeken positief zijn. De milieugevolgen in de EU zouden (op zijn best)
marginaal positief zijn, aangezien de daling van de invoer marginaal zou zijn.
Zoals voor de meest behoeftige landen, is het mogelijk dat de landen die SAP+
verliezen, afwijken van duurzame milieupraktijken. In het totaal kan dus een
marginaal negatief gevolg merkbaar zijn. A t.o. B1. Gevolgen voor: || economisch || sociaal || milieu Meest behoeftige landen || -- || -- || 0/- EU || + || + || 0/+ Met betrekking tot basisscenario B2 zouden de
veranderingen naar verwachting in dezelfde richting gaan, maar zouden zij
significant kleiner zijn en zelfs onmerkbaar worden. 5.4 Optie C: gedeeltelijke herziening Optie C bestaat uit verschillende bouwstenen. Om deze bouwstenen uit
verschillende oogpunten te bekijken, zijn twee subopties bestudeerd. De
voornaamste verschillen betreffen de graduatie van concurrerende sectoren en de
kwetsbaarheidscriteria onder SAP+. Met betrekking tot graduatie is thans niet
bekend welke sectoren in werkelijkheid zullen worden gegradueerd; dit zal
afhangen van de invoerberekeningen op basis van de laatste beschikbare cijfers
van vóór de inwerkingtreding van de nieuwe verordening. De huidige cijfers zijn
gebruikt als een indicator. Wat kwetsbaarheid betreft, versoepelt C1 het "economische"
criterium van 1% naar 2%. De werkelijke lijst van landen die aan het
versoepelde criterium zullen voldoen, is momenteel niet bekend. Ook hier zullen
deze berekeningen worden verricht aan de hand van de laatste beschikbare
cijfers van vóór de inwerkingtreding van de nieuwe verordening. De bijkomende
landen die op dit ogenblik aan de test zouden voldoen (Pakistan, Filipijnen en
Oekraïne), zijn als indicator gebruikt. C2 schaft de kwetsbaarheidscriteria af maar voegt aanvullende vereisten
toe met betrekking tot verdragen. De werkelijke lijst van landen die aan het
criterium van de toepasselijke verdragen voldoen, zal worden vastgesteld op een
tijdstip dat zo nauw mogelijk aansluit bij de inwerkingtreding van de nieuwe
verordening. Nu verwachten wij dat het de drie C1‑landen plus Namibië en
Nigeria zullen zijn (al deze landen hebben de desbetreffende verdragen al geratificeerd)
en deze zijn gebruikt als een indicator voor deze oefening. De beoordeling
begint met een analyse van optie C1 en beschrijft dan de voornaamste
verschillen die onder optie C2 aan het licht komen. 5.4.1 Optie C1 Algemene beoordeling van economische, sociale en milieugevolgen In vergelijking met basisscenario B1 heeft optie C1 tot gevolg dat de
totale EU-invoer daalt met ongeveer 4 miljard euro (een stijging met 1 miljard
euro uit landen die nooit hebben deelgenomen aan het stelsel, gecompenseerd
door een daling met 5 miljard euro voor de invoer uit landen die niet langer
onder het stelsel vallen). Naar verwachting zijn de economische en sociale
gevolgen voor de meest behoeftige landen positief aangezien de uitvoer toeneemt
en de welvaart stijgt. Zoals onder optie A worden negatieve gevolgen voor EU-consumenten
waarschijnlijk gecompenseerd door hogere tariefinkomsten, die van dezelfde
grootteorde zijn. De nettogevolgen komen dus uiteindelijk neer op voordelen
voor de producenten. Zoals hierboven uiteengezet, zouden deze voordelen over
het geheel genomen niet groot zijn, maar zouden er aanzienlijke negatieve
gevolgen zijn voor belangrijke sectoren (rijst, akkerbouwgewassen, oliën en
vetten, suiker, fruit en groenten, textielstoffen en kleding, en leder) en voor
de EU-lidstaten waar deze sectoren belangrijk zijn. Daarom zouden de gevolgen
in het totaal negatief zijn. De milieugevolgen in de EU zouden (op zijn best)
marginaal positief zijn, aangezien de daling van de invoer marginaal zou zijn.
Wat de meest behoeftige landen betreft, zouden de gevolgen van verruimde
SAP+-deelname in het totaal leiden tot marginaal positieve gevolgen. C1 t.o. B1. Gevolgen voor: || economisch || sociaal || milieu Meest behoeftige landen || ++ || ++ || 0/+ EU || - || - || 0/+ Wanneer de gevolgen van optie C1 met die van basisscenario B2 worden
vergeleken, gaan de veranderingen naar verwachting in dezelfde richting maar
zouden zij aanzienlijk kleiner en ook hier uiteindelijk onmerkbaar worden. 5.4.2 Optie C2 Er is één groot verschil tussen C2 en C1. Lagere graduatiedrempels
verhogen het graduatieniveau voor een aantal landen en sectoren aanzienlijk, in
het bijzonder voor India. Dit heeft een aantal gevolgen. Het eerste is een
grotere vermindering in uitvoer door SAP-deelnemers in het algemeen. Het tweede
is een verhoging van EBA-uitvoer, aangezien de negatieve gevolgen voor
Bangladesh (voorzien onder C1) verminderen. Het resultaat is dat, hoewel de
positieve gevolgen voor EBA- en SAP+-begunstigde landen niet onderschat kunnen
worden, de SAP-uitvoer van een groot aantal begunstigde landen hieronder zal
lijden. Dynamische gevolgen zullen naar verwachting meer compenseren dan wat
als statisch verlies verloren is gegaan, zodat de gevolgen in het totaal
positief kunnen worden geacht, maar zeker minder dan voor C1. Aangezien de
overige gevolgen in ruime mate vergelijkbaar zijn met die van C1, ziet de
beoordeling voor C2 er als volgt uit: C2 t.o. B1. Gevolgen voor: || economisch || sociaal || milieu Meest behoeftige landen || + || + || 0/+ EU || - || - || 0/+ 5.5 Optie D: volledige herziening De meeste bouwstenen van het stelsel zijn opnieuw gedefinieerd onder
optie C. Een aantal respondenten van de raadpleging hebben echter een
aanzienlijke verruiming van de twee andere bouwstenen van het stelsel
voorgesteld: het productengamma en de preferentiemarges. Daarom hebben wij ons
ook gebogen over een algemene herziening waarin de voorgestelde veranderingen
onder optie C en daarnaast ook veranderingen in deze twee bouwstenen
onderzocht zijn. Om de analyse te vereenvoudigen, zijn subopties van D alleen
als incrementen van C2 berekend. Drie subopties zijn beoordeeld. D1 is
een verreikende optie. Zij voorziet in een uitbreiding van het volledige
productengamma en een afschaffing van alle gevoelige producten (bv. uitbreiding
van de rechten- en contingentenvrije behandeling van de EBA-landen) voor alle
meest behoeftige landen (zowel SAP- als SAP+-landen). Dit betekent dat
graduatie niet langer geldt voor de overige begunstigde landen. D2 en D3 zijn
minder verstrekkend. Hierin worden alle parameters van C2 (graduatie
inbegrepen) meegenomen en wordt gedeeltelijke afschaffing van gevoeligheid (D2)
en gedeeltelijke uitbreiding van het productengamma (D3) toegevoegd. 5.5.1 Optie D1: volledig productengamma, volledige opheffing van
gevoeligheid Algemene beoordeling van economische, sociale en milieugevolgen In vergelijking met basisscenario B1 heeft optie D1 tot gevolg dat
hoewel de economische en sociale gevolgen voor de meest behoeftige landen in
het totaal naar verwachting positief zouden zijn, deze voordelen hoofdzakelijk
toekomen aan sectoren die reeds concurrerend zijn, ten koste van de minder
vergevorderde sectoren. Er zouden grote herverdelingsvoordelen zijn, waarbij
het bijkomende aandeel van EU-invoer zou worden ingenomen door China, India en
andere landen waarop voorheen graduatie van toepassing was, met negatieve
gevolgen voor vele andere meest behoeftige landen. In het bijzonder zouden
EBA-begunstigde landen eronder lijden (met Bangladesh als beste voorbeeld),
alsook SAP+-landen zoals Pakistan. De algehele positieve beoordeling
("+") moet daarom worden genuanceerd. De positieve gevolgen voor
EU-consumenten worden waarschijnlijk gecompenseerd door lagere tariefinkomsten,
die van dezelfde grootteorde zijn. De nettogevolgen komen dus uiteindelijk neer
op voordelen voor de producenten. Zoals hierboven uiteengezet, zouden deze over
het geheel genomen niet groot zijn, maar zouden er aanzienlijke negatieve
gevolgen zijn voor belangrijke sectoren en voor de EU-lidstaten waar deze
belangrijk zijn. Het resultaat is dat deze gevolgen in hun geheel genomen
negatief zouden zijn. Hoewel de gevolgen groter zijn dan onder optie C, zouden
zij waarschijnlijk van dezelfde grootteorde zijn. Milieugevolgen in de EU
zouden marginaal negatief zijn, gelet op de algehele toename van de invoer. De
grote toename van de invoer in het bijzonder uit China of India kan ook in die
landen negatieve gevolgen hebben. De gevolgen voor de SAP+-landen zouden over
het geheel bekeken positief zijn omdat, hoewel de uitvoer van deze landen zou
toenemen, het milieubeschermingkader waaronder (alle) bedrijven werken, zou
verbeteren door naleving van de toepasselijke milieuverdragen. Deze gevolgen
zouden in het algemeen marginaal negatief zijn. D1 t.o. B1. Gevolgen voor: || economisch || sociaal || milieu Meest behoeftige landen || + || + || 0/- EU || - || - || 0/- *De positieve economische en sociale gevolgen
voor de meest behoeftige landen in hun geheel verhullen aanzienlijke
negatieve gevolgen voor EBA- en SAP+-begunstigde landen. Wanneer de gevolgen van optie D1 met die van basisscenario B2 worden
vergeleken, gaan de veranderingen naar verwachting in dezelfde richting; zij
zouden alleen aanzienlijk kleiner worden maar nog altijd merkbaar blijven. 5.5.2 Opties D2 en D3 Deze opties bouwen voort op optie C. Om de analyse te vereenvoudigen,
is slechts een van de opties, in dit geval C2, gebruikt als basis voor
D2 en D3. Er is geen reden om aan te nemen dat er aanzienlijke verschillen
zouden bestaan indien C1 daarentegen als basis werd genomen. Omdat D2 en D3 ten
opzichte van C slechts één bouwsteen tegelijkertijd veranderen, zijn hier
alleen de opvallende nieuwigheden vermeld. D2 en D3 veroorzaken erosie van preferenties ten nadele van MOL's. D2 onderzoekt het opheffen van de gevoeligheid. Zoals verwacht, is het
onmiddellijke gevolg preferentie-erosie voor EBA's, in het bijzonder ten
aanzien van SAP-concurrenten, die de nettowinnaars zijn. Aangezien uit de
CARIS-evaluatie duidelijk is gebleken dat SAP-landen aanzienlijke
concurrentiedruk uitoefenen op EBA-landen, was dit te verwachten. India,
Indonesië, Vietnam en Thailand absorberen bijna alle winsten, terwijl de
EBA-landen nauwelijks winst boeken. D3 onderzoekt uitbreiding van het
productengamma. Een soortgelijk gevolg als beschreven voor D2, kan worden
voorzien: voordelen voor SAP-begunstigde landen ten koste van
preferentie-erosie en uitvoerverliezen voor EBA-landen. D2 en D3 bevestigen dus
dat uitbreiding van het productengamma en opheffing van de gevoeligheid een
prijs hebben, die door de armsten wordt betaald en die het verlies van
preferenties waaronder zij lijden, nog verergert. D2 en D3 kunnen hindernissen opwerpen voor de
onderhandelingen over bilaterale en multilaterale overeenkomsten In vergelijking met optie C zouden wij met deze opties een
vals signaal afgeven aan onze handelspartners door de verwachting te scheppen
dat in bilaterale of multilaterale onderhandelingen van de EU automatisch
toegevingen kunnen worden verwacht over producten die in het SAP-stelsel zijn
ingevoerd of waarvan de gevoeligheid is opgeheven. De veranderingen ten gevolge
van D2 en D3 zijn niet groot genoeg om de omvang van de overige resultaten van
optie C te kunnen beïnvloeden. EU-producenten van nieuwe producten die in het
SAP-stelsel worden opgenomen, en van die goederen die door opheffing van de
gevoeligheid hogere preferentiemarges krijgen, zouden evenwel onder bijkomende
druk komen te staan. 6. Vergelijking tussen de opties 6.1 Overzicht van de verschillende opties aan de hand van
doelstellingen en gevolgen In de volgende tabel wordt vergeleken in hoever de hierboven
onderzochte opties beantwoorden aan de doelstellingen die bij de herziening van
het stelsel worden nagestreefd. Deze vergelijking is gebaseerd op drie
criteria: doeltreffendheid (aantal bereikte doelstellingen en in welke mate),
doelmatigheid (gebruik van middelen die nodig zijn om de doelstellingen te
halen, onbedoelde spill-overeffecten) en samenhang met overkoepelende
EU-doelstellingen. Opties || A || C1 || C2 || D1 || D2 || D3 Doeltreffendheid || - || ++++ || +++ || -- || ++ || ++ Doelmatigheid || -- || +++ || ++ || -- || + || + Samenhang || ++++ || ++ || ++ || --- || + || + Hieronder volgt een gedetailleerde analyse gebaseerd op de relatieve
doelmatigheid en doeltreffendheid van elke optie om de algemene
beleidsdoelstellingen te halen. 6.2. Doeltreffendheid van de beleidsopties om de algemene en specifieke
doelstellingen te halen Optie A Optie A voldoet slechts gedeeltelijk aan de algemene doelstelling G-1
(bijdragen tot het uitbannen van armoede door meer uitvoer uit de meest
behoeftige landen). Door het afstemmen van de preferenties op MOL’s worden vele
andere landen met soortgelijke handels‑, ontwikkelings- en financiële
behoeften aan preferenties onttrokken (specifieke doelstelling S-1) – met
ongunstige economische en sociale gevolgen. Door het ontnemen van preferenties
aan sommige meest behoeftige landen worden de exportgerichte sectoren in deze
landen bovendien blootgesteld aan concurrentie uit ontwikkelde landen. Optie A
druist rechtstreeks in tegen specifieke doelstelling S-4 en algemene
doelstelling G-2 (duurzame ontwikkeling en goed bestuur bevorderen). Voorts
wordt niets ondernomen voor een betere vrijwaring van de financiële en
economische belangen van de EU (algemene doelstelling G-3 en specifieke
doelstelling S-5). Optie A kan daarentegen de invloed van de EU in bilaterale
en multilaterale onderhandelingen versterken (specifieke doelstelling S-3). Dit
zou positieve economische en sociale gevolgen hebben voor bepaalde sectoren in
sommige lidstaten op een moment dat de klemtoon zo sterk wordt gelegd op het
bevorderen van concurrentievermogen, groei en schepping van werkgelegenheid. En
in de laatste plaats gaan de tariefinkomsten omhoog, in een tijd waarin de
overheidsfinanciën sterk onder druk staan. Optie C1 Optie C1 levert een goede bijdrage tot de algemene doelstelling G-1
(bijdragen tot het uitbannen van armoede door meer uitvoer uit de meest
behoeftige landen). In het bijzonder wordt ervoor gezorgd dat de preferenties
behoorlijk afgestemd worden op de meest behoeftige landen (S-1) en dat
belemmeringen voor diversificatie die het gevolg zijn van concurrentiedruk van
meer ontwikkelde begunstigde landen van het huidige stelsel, worden weggenomen
(S-2). De combinatie in optie C1 van een flexibeler toetredingsmechanisme voor
SAP+, flexibelere handelscriteria voor inaanmerkingneming, en de afwezigheid
van graduatie, zou betekenen dat het meer bijdraagt tot het bevorderen van
duurzame ontwikkeling en goed bestuur (G-2 en S-4). De doelmatigheid van het
vrijwaringsinstrument (S-5) en het intrekkingsmechanisme, die beide bijdragen
tot G-3, wordt erdoor verbeterd. Ook worden tariefinkomsten gestimuleerd. Het
onbedoelde gevolg zou zijn dat de invloed van de EU in bilaterale en
multilaterale handelsbesprekingen sterker wordt (maar ten aanzien van minder
landen dan onder optie A). Er zouden echter negatieve economische en sociale
gevolgen zijn voor een aantal sectoren in bepaalde lidstaten. Optie C2 Het voornaamste verschil tussen C2 en C1 is dat de lagere
graduatiedrempels van C2 de totale uitvoer uit de meest behoeftige landen
verlagen. Hoe meer SAP+-begunstigde landen bovendien tot het stelsel toetreden,
hoe meer de concurrentiedruk toeneemt op MOL's, de meest behoeftige van alle
ontwikkelingslanden. Daardoor wordt C2 een minder doeltreffend middel om de
algemene doelstelling G-1 (bijdragen tot het uitbannen van armoede) te halen.
Toch scoort deze optie hoger dan C1 voor de verwezenlijking van G‑2
(duurzame ontwikkeling en goed bestuur bevorderen) omdat zij voorziet in een
herziening van de vereiste verdragen. Optie D (alleen D1 wordt in de samenvatting besproken) Optie D1 is toegespitst op de meest behoeftige landen doordat
preferenties worden opgeschort voor voldoende rijke begunstigde landen en voor
de landen die preferentiële toegang via een bilateraal verdrag genieten.
Daardoor wordt graduatie volledig opgeheven en wordt EBA-equivalente
behandeling verruimd tot alle begunstigde landen (hetgeen de erosie van
preferenties voor de armsten zou versnellen). In het algemeen kan daarom niet
worden gezegd dat deze optie voldoet aan doelstelling G-1. Voorts wordt
doelstelling G-2 (duurzame ontwikkeling en goed bestuur bevorderen via de
stimulansen van SAP+) volledig ondermijnd door de verlening van EBA-equivalente
behandeling aan alle begunstigde landen. Optie D1 verhoogt de doelmatigheid van
het vrijwaringmechanisme (S-5) en van het intrekkingsmechanisme (S-6) en levert
dus een positieve bijdrage tot de vrijwaring van de financiële en economische
belangen van de EU (algemene doelstelling G-3). Naar verwachting zal D1 echter
leiden tot een daling van tariefinkomsten op een moment dat de
overheidsfinanciën zwaar onder druk staan. Deze optie heeft ook negatieve
economische en sociale gevolgen in een aantal industriesectoren en lidstaten.
Bovendien zou deze optie de onderhandelingspositie van de EU in een bilaterale
en multilaterale context aanzienlijk verzwakken (specifieke doelstelling S-3). 6.3 Verkozen optie De optie die op de meest doeltreffende, doelmatige en samenhangende
wijze voldoet aan de doelstellingen van het stelsel is C, en in het bijzonder
C1. Dit doet niet af aan het feit dat C2 positieve aspecten bevat (herziening
van de lijst van verdragen), die ook kunnen worden overwogen. 7. Monitoring en evaluatie De onderstaande tabel bevat voorstellen voor bruikbare indicatoren om
te beoordelen welke vooruitgang, met welke doeltreffendheid, de verkozen optie
aanreikt om de algemene beleidsdoelstellingen te halen. Algemene doelstellingen || Indicatoren || Informatiebronnen Bijdragen tot het uitbannen van armoede door meer uitvoer uit de meest behoeftige landen || - toenemende uitvoer uit ontwikkelingslanden naar de EU - toenemend aandeel van uitvoer uit de meest behoeftige landen - toenemend gebruik van preferenties - doeltreffende graduatie van de concurrerende sectoren - toenemende diversificatie || - Eurostatgegevens Duurzame ontwikkeling en goed bestuur bevorderen || - toenemend aantal landen die zich inzetten voor beginselen van duurzame ontwikkeling en goed bestuur binnen SAP+-regeling - algemene verbetering van tenuitvoerlegging van SAP+-verdragen door SAP+-begunstigde landen - aantal intrekkingen || - rapporten van relevante internationale toezichthoudende instanties - DG Handel Zorgen voor een betere vrijwaring van de financiële en economische belangen van de EU || - aantal vrijwaringsverzoeken - aantal vrijwaringsmaatregelen - gederfde inkomsten ingevolge het stelsel - aantal preferentiële handelsovereenkomsten ondertekend met begunstigde landen - aantal preferentiële handelsovereenkomsten ondertekend met niet-begunstigde landen || - vrijwaringsverzoeken - Eurostatgegevens - DG Handel De doeltreffendheid van het SAP-stelsel
moet worden onderworpen aan een formele en onafhankelijke evaluatie voordat het
verder wordt herzien. Een dergelijke evaluatie is waarschijnlijk pas
doeltreffend wanneer wij over gegevens over een periode van ten minste drie
jaar vanaf de tenuitvoerlegging beschikken, wat betekent dat de evaluatie niet
vóór eind 2017 kan plaatsvinden. [1] http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2010/may/tradoc_146196.pdf [2] Een model ontwikkeld door de Wereldbank in samenwerking
met een aantal internationale organisaties.