Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011PC0868

    Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1292/2007 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op polyethyleentereftalaatfolie (petfolie) van oorsprong uit India

    /* COM/2011/0868 definitief - 2011/0423 (NLE) */

    52011PC0868

    Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1292/2007 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op polyethyleentereftalaatfolie (petfolie) van oorsprong uit India /* COM/2011/0868 definitief - 2011/0423 (NLE) */


    TOELICHTING

    1.           ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

    · Motivering en doel van het voorstel

    Dit voorstel betreft de toepassing van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap[1] ("de basisverordening") in het kader van de procedure betreffende polyethyleentereftalaatfolie (petfolie) van oorsprong uit India.

    · Algemene context

    Dit voorstel past in het kader van de tenuitvoerlegging van de basisverordening en is het resultaat van een onderzoek dat is uitgevoerd overeenkomstig de materiële en procedurele eisen in de basisverordening.

    Momenteel is op polyethyleentereftalaatfolie (petfolie) van oorsprong uit India een definitief antidumpingrecht van toepassing, dat werd ingesteld bij Verordening (EG) nr. 1292/2007 van de Raad (PB L 288 van 6.11.2007, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 469/2011 van de Raad (PB L 129 van 17.5.2011, blz. 1).

    · Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de Unie

    Niet van toepassing.

    2.           RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

    · Raadpleging van belanghebbende partijen

    Partijen die belang hebben bij de procedure werden overeenkomstig de bepalingen van de basisverordening in de loop van het onderzoek in de gelegenheid gesteld hun belangen te verdedigen.

    · Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

    Er hoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.

    · Effectbeoordeling

    Dit voorstel vloeit voort uit de tenuitvoerlegging van de basisverordening.

    De basisverordening voorziet niet in een algemene effectbeoordeling, maar bevat wel een volledige lijst van factoren die moeten worden beoordeeld.

    3.           JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL

    · Samenvatting van de voorgestelde maatregel

    Op 29 oktober 2010 opende de Commissie een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van polyethyleentereftalaatfolie (petfolie) van oorsprong uit India; het betrof alleen een onderzoek naar dumping door Ester Industries Ltd. ("de indiener van het verzoek"). Het nieuwe onderzoek werd geopend omdat de indiener van het verzoek, een producent-exporteur in India, voldoende voorlopig bewijsmateriaal had verstrekt waaruit bleek dat de omstandigheden met betrekking tot dumping op grond waarvan de maatregelen werden vastgesteld, zijn gewijzigd en dat deze wijziging van blijvende aard is.

    Uit de vergelijking van de normale waarde van de indiener van het verzoek en zijn uitvoerprijs naar de EU bleek dat de dumpingmarge tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek 8,3% bedroeg d.w.z. aanzienlijk minder dan het antidumpingrecht dat momenteel op het bedrijf van toepassing is.

    Uit het onderzoek bleek ook dat redelijkerwijze kon worden aangenomen dat de gewijzigde omstandigheden die tot het nieuwe onderzoek aanleiding hebben gegeven, van blijvende aard waren.

    De Raad wordt derhalve verzocht zijn goedkeuring te hechten aan bijgevoegd voorstel voor een verordening om het voor Ester Industries Ltd. geldende recht tot 8,3% te verlagen, die uiterlijk 28 januari 2012 in het Publicatieblad van de Europese Unie moet worden bekendgemaakt.

    · Rechtsgrondslag

    Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap, en met name artikel 11, lid 3.

    · Subsidiariteitsbeginsel

    Het voorstel betreft een gebied dat onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie valt. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

    · Evenredigheidsbeginsel

    Het voorstel is om de volgende reden in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel:

    de vorm van de maatregel wordt voorgeschreven in de basisverordening en laat geen ruimte voor nationale besluitvorming. Beschrijving van de wijze waarop de financiële en administratieve lasten voor de Unie, de nationale, regionale en plaatselijke overheden, de bedrijven en de burgers zo veel mogelijk worden beperkt en hoe zij in verhouding staan tot het doel van het voorstel: niet van toepassing.

    · Keuze van instrumenten

    Voorgesteld instrument: verordening van de Raad.

    Andere instrumenten zouden ongeschikt zijn omdat de basisverordening niet in andere mogelijkheden voorziet.

    4.           GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

    Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

    2011/0423 (NLE)

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN DE RAAD

    tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1292/2007 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op polyethyleentereftalaatfolie (petfolie) van oorsprong uit India

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap[2] ("de basisverordening"), en met name artikel 9, lid 4, en artikel 11, leden 3, 5 en 6,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie ("de Commissie"), ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

    Overwegende hetgeen volgt:

    A. PROCEDURE

    1. Vorige onderzoeken en geldende antidumpingmaatregelen

    (1) In augustus 2001 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1676/2001[3] een definitief antidumpingrecht ingesteld op polyethyleentereftalaatfolie (PET-folie) van oorsprong uit onder meer India. De maatregelen bestonden uit een ad valorem-antidumpingrecht van 0% tot 62,6% voor met naam genoemde producenten-exporteurs en een residueel recht van 53,3% voor alle andere ondernemingen.

    (2) In augustus 2001 heeft de Commissie bij Besluit 2001/645/EG[4] prijsverbintenissen van vijf Indiase producenten aanvaard. In maart 2006 werd de aanvaarding van de verbintenissen echter ingetrokken[5].

    (3) In maart 2006 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 366/2006[6] de bij Verordening (EG) nr. 1676/2001 ingestelde maatregelen gewijzigd. Het ingestelde antidumpingrecht varieerde van 0% tot 18 %, rekening houdend met de bevindingen van het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen met betrekking tot de definitieve compenserende rechten die zijn opgenomen in Verordening (EG) nr. 367/2006[7].

    (4) Naar aanleiding van een verzoek van een nieuwe producent-exporteur heeft de Raad in september 2006 bij Verordening (EG) nr. 1424/2006[8] Verordening (EG) nr. 1676/2001 met betrekking tot één Indiase exporteur gewijzigd. De gewijzigde verordening stelde een dumpingmarge van 15,5% voor niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen en een antidumpingrecht van 3,5% voor de betrokken onderneming vast, rekening houdend met de exportsubsidiemarge van de onderneming zoals vastgesteld in het antisubsidieonderzoek dat tot de vaststelling van bovengenoemde Verordening (EG) nr. 367/2006 heeft geleid. Aangezien de onderneming geen individueel compenserend recht had, werd het voor alle andere ondernemingen vastgestelde recht toegepast.

    (5) Na een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening heeft de Raad in november 2007 bij Verordening (EG) nr. 1292/2007[9] een definitief antidumpingrecht ingesteld op petfolie van oorsprong uit India. Bij die verordening is een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening beëindigd, dat alleen dumping door één Indiase producent-exporteur betrof.

    (6) Verordening (EG) nr. 1292/2007 handhaafde ook de uitbreiding van de maatregelen tot Brazilië en Israël, hoewel een aantal ondernemingen daarvan werd vrijgesteld. Verordening (EG) nr. 1292/2007 werd in dit opzicht laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 806/2010[10].

    (7) Na een door de Commissie op eigen initiatief geopend gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek betreffende de subsidiëring van vijf Indiase producenten van petfolie heeft de Raad in januari 2009 bij Verordening (EG) nr. 15/2009[11] de bij Verordening (EG) nr. 1292/2007 ten aanzien van die ondernemingen ingestelde definitieve antidumpingrechten, evenals de bij Verordening (EG) nr. 367/2006 ten aanzien van die ondernemingen ingestelde definitieve compenserende rechten gewijzigd.

    (8) De Raad heeft in mei 2011 Verordening (EG) nr. 1292/2007 bij Verordening (EU) nr. 469/2011[12] gewijzigd en zo de antidumpingrechten aangepast met het oog op het vervallen op 9 maart 2011[13] van het bij Verordening (EG) nr. 367/2006 ingesteld compenserend recht.

    (9) Voor de indiener van dit verzoek om een tussentijds nieuw onderzoek, Ester Industies Limited, geldt momenteel een definitief antidumpingrecht van 29,3 %.

    2. Verzoek om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek

    (10) In juli 2010 heeft de Commissie een verzoek ontvangen om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening. Het verzoek, dat alleen een onderzoek naar dumping betrof, werd ingediend door Ester Industries Limited, een producent-exporteur uit India ("Ester" of "de indiener van het verzoek"). Volgens de indiener van het verzoek zijn de omstandigheden op basis waarvan de maatregelen waren ingesteld, gewijzigd en zijn deze wijzigingen van blijvende aard. Uit het door de indiener van het verzoek verstrekte voorlopige bewijsmateriaal bleek dat handhaving van de maatregel op het huidige niveau niet langer noodzakelijk is om de gevolgen van schade veroorzakende dumping te neutraliseren.

    3. Opening van een nieuw onderzoek

    (11) Daar de Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om de opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek te rechtvaardigen, kondigde zij op 29 oktober 2010 met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie ("het bericht van opening")[14] aan op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek te zullen openen dat beperkt zou blijven tot een onderzoek naar dumping door de indiener van het verzoek.

    (12) In het bericht van opening werd vermeld dat tijdens het gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek ook zou worden nagegaan of het, afhankelijk van de bevindingen van het nieuwe onderzoek, nodig was het recht te wijzigen dat van toepassing is op het betrokken product van niet met naam in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1292/2007 genoemde producenten-exporteurs in het betrokken land, d.w.z. het voor "alle andere ondernemingen" in India geldende antidumpingrecht.

    4. Onderzoek

    (13) Het onderzoek naar de hoogte van de dumping had betrekking op de periode van 1 oktober 2009 tot en met 30 september 2010 ("het tijdvak van het nieuwe onderzoek" of "het TNO").

    (14) De Commissie heeft de indiener van het verzoek, de autoriteiten van het land van uitvoer en de bedrijfstak van de Unie officieel van de opening van het gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek in kennis gesteld. De belanghebbenden konden hun standpunt schriftelijk uiteenzetten en konden worden gehoord.

    (15) Om de nodige informatie voor haar onderzoek te verkrijgen, heeft de Commissie de indiener van het verzoek een vragenlijst toegezonden. Zij heeft de antwoorden daarop binnen de vastgestelde termijn ontvangen.

    (16) De Commissie heeft alle informatie die zij voor het vaststellen van dumping nodig achtte, ingewonnen en onderzocht. Bij de indiener van het verzoek is een controle ter plaatse verricht.

    B. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

    1. Betrokken product

    (17) Het betrokken product in dit nieuwe onderzoek is hetzelfde als dat gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 1292/2007, zoals laatstelijk gewijzigd, waarbij de geldende maatregelen zijn ingesteld, namelijk polyethyleentereftalaatfolie (petfolie) van oorsprong uit India, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 3920 62 19 en ex 3920 62 90.

    2. Soortgelijk product

    (18) Net als de vorige onderzoeken heeft ook dit onderzoek aangetoond dat in India geproduceerde en naar de Unie uitgevoerde petfolie, in India geproduceerde en daar op de binnenlandse markt verkochte petfolie, en door de producenten van de Unie geproduceerde en in de Unie verkochte petfolie dezelfde fysische en chemische basiseigenschappen bezitten en dezelfde basistoepassingen hebben.

    (19) Deze producten worden daarom beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

    C. DUMPING

    a) Normale waarde

    (20) Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie eerst onderzocht of de verkoop van het soortgelijke product door de indiener van het verzoek aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt representatief was, d.w.z. of de totale op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid ten minste 5% bedroeg van de totale naar de Unie uitgevoerde hoeveelheid.

    (21) Vervolgens heeft de Commissie vastgesteld welke soorten van het soortgelijke product die door de onderneming op de binnenlandse markt werden verkocht, identiek of direct vergelijkbaar waren met de naar de Unie uitgevoerde soorten.

    (22) Voorts werd onderzocht of de binnenlandse verkoop van de indiener van het verzoek voor elke productsoort representatief was, d.w.z. of de op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid van elke productsoort ten minste 5 % bedroeg van de aan de Unie verkochte hoeveelheid van dezelfde soort. Voor de productsoorten waarvan de verkochte hoeveelheid representatief was, werd vervolgens overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening nagegaan of die verkoop in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden.

    (23) Om na te gaan of de representatieve binnenlandse verkoop van elke productsoort in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden, werd het aandeel van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers van de betrokken soort vastgesteld. In alle gevallen waarin de binnenlandse verkoop van een bepaalde productsoort in voldoende hoeveelheden en in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, berekend als een gewogen gemiddelde van alle binnenlandse verkoop van die soort tijdens het TNO.

    (24) Voor de overige productsoorten waarvan de binnenlandse verkoop niet representatief was of niet in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden, werd de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening door berekening vastgesteld. Daartoe werd bij de fabricagekosten van de uitgevoerde soorten, zo nodig na correctie, een redelijk percentage voor verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten en winst opgeteld; dit percentage werd overeenkomstig de eerste zin van artikel 2, lid 6, van de basisverordening gebaseerd op feitelijke gegevens over de productie en de verkoop van het soortgelijke product, in het kader van normale handelstransacties, door de producent-exporteur op wie het onderzoek betrekking heeft.

    b) Uitvoerprijs

    (25) Tijdens het vorig tussentijds nieuw onderzoek, dat tot Verordening (EG) nr. 366/2006 heeft geleid, werd vastgesteld dat prijsverbintenissen in het verleden van invloed waren op de uitvoerprijzen, waardoor de uitvoerprijzen onbetrouwbaar werden voor de vaststelling van toekomstig uitvoergedrag. Aangezien Ester het betrokken product in aanzienlijke hoeveelheden op de wereldmarkt verkocht, werd tijdens dat tussentijds nieuw onderzoek beslist de uitvoerprijs vast te stellen op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen aan alle derde landen.

    (26) Opgemerkt zij dat de aanvaarding van prijsverbintenissen in maart 2006 werd ingetrokken, d.w.z. meer dan drie jaar vóór het huidige TNO. Daarom werden de prijzen van Ester bij uitvoer naar de Unie in het huidige TNO niet door prijsverbintenissen beïnvloed. Er kan dus worden geconcludeerd dat ze als betrouwbaar kunnen worden beschouwd voor de vaststelling van toekomstig uitvoergedrag.

    (27) Aangezien alle uitvoer naar de Unie door de indiener van het verzoek rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers ging, werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op grond van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen voor het betrokken product.

    c) Vergelijking

    (28) De vergelijking tussen de gewogen gemiddelde normale waarde en de gewogen gemiddelde uitvoerprijs gebeurde op basis van de prijs af fabriek en in hetzelfde handelsstadium. Met het oog op een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs werd in overeenstemming met artikel 2, lid 10, van de basisverordening rekening gehouden met verschillen in factoren die van invloed waren op de prijzen en de vergelijkbaarheid daarvan. Daartoe werden, waar dat van toepassing en gerechtvaardigd was, correcties toegepast voor verschillen in de door de indiener van het verzoek betaalde kosten van vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, commissies, financiële kosten en verpakkingskosten.

    (29) De indiener van het verzoek beweerde dat hij in vergelijking met het vorig tussentijds nieuw onderzoek zijn klanten een ruimere variatie aan chemische deklagen aanbiedt en dat hiermee rekening moet worden gehouden bij de classificatie van het betrokken product in verschillende productsoorten. De onderneming heeft echter niet aangetoond dat de verschillende soorten chemische deklagen van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen en dat de klanten op de binnenlandse markt en bij uitvoer naar de EU systematisch verschillende prijzen betalen afhankelijk van het soort chemische deklaag. Daarom moet de bij vorige onderzoeken gehanteerde classificatie van producten worden gehandhaafd en de claim van de indiener van het verzoek worden verworpen.

    (30) De indiener van het verzoek heeft ook verzocht om een correctie van de uitvoerprijs op basis van de voordelen die hij na de uitvoer heeft ontvingen in het kader van het Duty Entitlement Passbook Scheme (DEPB). Het bleek echter dat de in het kader van het DEPB ontvangen kredieten bij de uitvoer van het betrokken product gebruikt konden worden om douanerechten op de invoer van goederen te neutraliseren of vrij verkocht konden worden aan andere ondernemingen. Bovendien is het niet verplicht de ingevoerde goederen uitsluitend voor de productie van het uitgevoerde betrokken product te gebruiken. Ester heeft niet aangetoond dat de in het kader van het DEPB ontvangen voordelen van invloed waren op de vergelijkbaarheid van de prijzen en dat de klanten op de binnenlandse markt wegens de voordelen van het DEPB systematisch verschillende prijzen betaalden. Het verzoek werd daarom afgewezen.

    (31) De indiener van het verzoek heeft ook verzocht om een correctie van de uitvoerprijs op basis van de voordelen die hij heeft ontvingen in het kader van het Export Promotion Capital Goods Scheme (EPCG) en het "Export Credits" Scheme. Opgemerkt zij in dit verband dat het – evenals bij de bovengenoemde stelsels – niet verplicht is de in het kader van het EPCG ingevoerde goederen uitsluitend voor de productie van het uitgevoerde betrokken product te gebruiken. Bovendien heeft de indiener van het verzoek niet aangetoond dat er een expliciet verband bestaat tussen de prijsstelling van de uitgevoerde goederen en de in het kader van het EPCG en het "Export Credits" Scheme ontvangen voordelen. Ten slotte heeft Ester niet aangetoond dat de in het kader van deze twee stelsels ontvangen voordelen van invloed waren op de vergelijkbaarheid van de prijzen en dat de klanten op de binnenlandse markt wegens de voordelen van het EPCG en het "Export Credits" Scheme systematisch verschillende prijzen betaalden. Het verzoek moet daarom worden afgewezen.

    d) Dumpingmarge

    (32) Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de gewogen gemiddelde normale waarde per soort vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het betrokken product. Na de in de overwegingen (44) en (45) beschreven opmerkingen over de mededeling van feiten en overwegingen bedraagt de dumpingmarge uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, 8,3%.

    D. BLIJVENDE AARD VAN DE GEWIJZIGDE OMSTANDIGHEDEN

    (33) Overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening werd ook onderzocht of de gewijzigde omstandigheden redelijkerwijs als van blijvende aard konden worden beschouwd.

    (34) In dit verband is uit het onderzoek gebleken dat Ester inderdaad een aantal maatregelen heeft genomen met het oog op minder kosten en meer efficiëntie. De onderneming heeft met name moderniseringen doorgevoerd en een nieuwe productielijn gebouwd. Bovendien zijn de overheadkosten sterk gedaald door een aanzienlijke stijging van de productie. De onderneming is ook begonnen grondstoffen efficiënter in te slaan (van een nabijere locatie) en is er zo in geslaagd de vervoerkosten aanzienlijk te verminderen. Deze kostendaling heeft directe gevolgen voor de dumpingmarge. Deze wijziging van de omstandigheden kan daarom als blijvend worden beschouwd.

    (35) Met betrekking tot de uitvoerprijs is uit het onderzoek gebleken dat het prijsbeleid van Ester gedurende een lange periode – tussen 2006 (het jaar waarin de verbintenis werd ingetrokken) en 2010 (bijna het einde van het TNO) – een zekere stabiliteit vertoonde. Gezien de in de overwegingen (24) en (25) beschreven verandering van de methode om de prijzen van Ester bij uitvoer naar de Unie vast te stellen en de bovenvermelde stabiliteit van de prijzen zal de onlangs berekende dumpingmarge naar alle waarschijnlijkheid van blijvende aard zijn.

    (36) Het wordt bijgevolg niet waarschijnlijk geacht dat de omstandigheden die tot de opening van dit tussentijdse nieuwe onderzoek hebben geleid, in de nabije toekomst op zodanige wijze zullen veranderen dat dit gevolgen zou hebben voor de bevindingen van dat onderzoek. Daarom werd geconcludeerd dat de gewijzigde omstandigheden van blijvende aard zijn en dat de handhaving van de maatregel op het huidige niveau niet langer gerechtvaardigd is.

    E. ANTIDUMPINGMAATREGELEN

    (37) Eén producent-exporteur argumenteerde dat de gemiddelde dumpingmarge van de steekproef opnieuw berekend zou moeten worden, als het lopend tussentijds nieuw onderzoek zou resulteren in een lagere dan de eerder vastgestelde dumpingmarge voor Ester (een van de in de steekproef opgenomen ondernemingen). Opgemerkt zij dat de reikwijdte van het lopend gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek uit hoofde van artikel 11, lid 3, van de basisverordening uitdrukkelijk beperkt is tot het onderzoek naar de dumpingmarge van de indiener van het verzoek, een individuele exporteur, namelijk Ester. Daarom was het onderzoek beperkt tot de specifieke omstandigheden van de indiener van het verzoek, waarbij rekening werd gehouden met al het relevante en met stukken behoorlijk gestaafde bewijsmateriaal[15]. De conclusies zijn daarom niet relevant voor de andere bedrijven in de steekproef of voor andere producenten-exporteurs in het betrokken land.

    (38) De vaststelling van een nieuwe gemiddelde dumpingmarge van de steekproef uit hoofde van artikel 9, lid 6, van de basisverordening wordt in dergelijke omstandigheden wettelijk onmogelijk en economisch ongepast geacht. Een gemiddelde dumpingmarge van de steekproef wordt alleen berekend als – in het kader van een bepaald onderzoek – het aantal exporteurs zo groot is dat een individueel onderzoek van alle medewerkende exporteurs de instellingen overmatig zou belasten en de voltooiing van het onderzoek binnen de in de basisverordening vastgestelde termijn in het gedrang zou brengen. Er wordt dan verondersteld dat de berekening van een gewogen gemiddelde marge op basis van de dumpingmarges van de in de steekproef opgenomen exporteurs representatief is voor de dumpingmarge van de niet in de steekproef opgenomen medewerkende exporteurs. Dit kan alleen als de berekening gebaseerd is op dumpingmarges met betrekking tot hetzelfde tijdvak. In het kader van het lopend onderzoek, d.w.z. een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek dat beperkt is tot één oorspronkelijk in de steekproef opgenomen onderneming, is aan geen van de bovenstaande voorwaarden voldaan. De conclusie luidt daarom dat de bepalingen van artikel 9, lid 6, duidelijk niet van toepassing zijn op dit lopend gedeeltelijk tussentijds onderzoek.

    (39) In het bericht van opening betekent de zin "Indien blijkt dat de maatregelen ten aanzien van de indiener van het verzoek moeten worden ingetrokken of gewijzigd, kan het noodzakelijk zijn het recht te wijzigen dat momenteel van toepassing is op het betrokken product afkomstig van andere ondernemingen in India" dat het residueel recht als gevolg van het nieuwe onderzoek kan stijgen om ontwijking te voorkomen[16]. Aangezien het recht van de indiener van het verzoek naar beneden is bijgesteld, is de bovenstaande zin van het bericht van opening niet relevant.

    (40) In het licht van de overwegingen (37) tot en met (39) moet het verzoek om de gemiddelde dumpingmarge van de steekproef opnieuw te berekenen worden afgewezen.

    (41) De belanghebbenden werden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan zou worden voorgesteld het voor de indiener van het verzoek geldende recht te wijzigen. Zij konden hierover opmerkingen maken.

    (42) De indiener van het verzoek herhaalde zijn verzoek met betrekking tot de classificatie van producten (zie overweging (29)), evenals zijn verzoek om een correctie van de uitvoerprijs als gevolg van de voordelen van het DEPB, het EPCG en het "Export Credits" Scheme (zie overwegingen (30) en (31)). De verzoeken zijn echter afgewezen bij gebrek aan nieuwe elementen om de Commissie te overtuigen haar standpunt te wijzigen.

    (43) De indiener van het verzoek heeft ook de methode aangevochten waarop de cif-waarde werd berekend van transacties op fob-basis. Bij de berekening van de cif-waarde per eenheid heeft de Commissie de totale door de onderneming betaalde vervoerkosten gerelateerd aan alle uitvoertransacties (met inbegrip van de fob-transacties). De onderneming claimde dat de totale vervoerkosten uitsluitend aan de cif-transacties gerelateerd hadden moeten worden. Deze claim werd aanvaard.

    (44) Ten slotte claimde de indiener van het verzoek dat niet alle steekproefverkopen zijn uitgesloten bij de vaststelling van de dumpingmarge. Deze claim werd ook aanvaard.

    (45) Op basis van het nieuwe onderzoek bedraagt de voorgestelde herziene dumpingmarge en het antidumpingrecht op het door Ester Industries Limited geproduceerde betrokken product 8,3%,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    De vermelding met betrekking tot Ester Industries Limited in de tabel in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1292/2007 van de Raad wordt vervangen door:

    Ester Industries Limited, DLF City, Phase II, Sector 25, Gurgaon, Haryana - 122022, India || 8,3 || A026

    Artikel 2

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel,

                                                                           Voor de Raad

                                                                           De voorzitter

    [1]               PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

    [2]               PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

    [3]               PB L 227 van 23.8.2001, blz. 1.

    [4]               PB L 227 van 23.8.2001, blz. 56.

    [5]               PB L 68 van 8.3.2006, blz. 37.

    [6]               PB L 68 van 8.3.2006, blz. 6.

    [7]               PB L 68 van 8.3.2006, blz. 15.

    [8]               PB L 270 van 29.9.2006, blz. 1.

    [9]               PB L 288 van 6.11.2007, blz. 1.

    [10]             PB L 242 van 15.9.2010.

    [11]             PB L 6 van 10.1.2009, blz. 1.

    [12]             PB L 129 van 17.5.2011, blz. 1.

    [13]             Bericht van het vervallen van bepaalde compenserende maatregelen, PB C 68 van 3.3.2011, blz. 6.

    [14]             PB C 294 van 29.10.2010, blz. 10.

    [15]             Arrest van het Gerecht van 17 december 2010, EWRIA e.a. versus Commissie, zaak T-369/08, punten 7 en 79 en de daar geciteerde jurisprudentie.

    [16]             Uitvoeringsverordening (EU) nr. 270/2010 van de Raad van 29 maart 2010 (PB L 84 van 31.3.2010, blz. 13) tot wijziging van Verordening (EG) nr. 452/2007 (PB L 109 van 26.4.2007, blz. 12) tot instelling van een definitief antidumpingrecht op strijkplanken van oorsprong uit onder meer de Volksrepubliek China.

    Top