Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011AR0006

    Advies van het Comité van de Regio's over het EU-steunprogramma Life — Hoe het verder moet

    PB C 259 van 2.9.2011, p. 54–61 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    2.9.2011   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 259/54


    Advies van het Comité van de Regio's over het EU-steunprogramma Life — Hoe het verder moet

    2011/C 259/10

    HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

    merkt op dat het LIFE-programma zijn nut al meermaals heeft bewezen en daarom zou moeten worden verlengd tot en met de volgende financieringsperiode, waarbij de nadruk vooral moet komen te liggen op het onderdeel „Biodiversiteit”;

    zou graag zien dat de administratieve formaliteiten worden vereenvoudigd, dat het plafond voor medefinanciering wordt verhoogd, dat ook de kosten die bij de succesvolle voorbereiding van projecten worden gemaakt in aanmerking komen voor LIFE-financiering, en dat lokale en regionale overheden opnieuw de mogelijkheid krijgen om hun personeelskosten volledig als eigen middelen op te voeren;

    vindt dat het toekomstige onderdeel „LIFE Biodiversiteit” betrekking moet hebben op biodiversiteit in meer algemene zin. Om een belangrijke bijdrage aan de financiering van Natura 2000 te kunnen leveren, zou het ook mogelijk moeten zijn om steun te verlenen voor steeds terugkerende beheersactiviteiten in een bepaald gebied;

    is van mening dat het onderdeel „LIFE Milieu” zou moeten blijven fungeren als een belangrijke stimulans voor lokale en regionale overheden om al vóór het van kracht worden van EU-milieuwetgeving de regels na te leven, om verder te gaan dan hun wettelijke verplichtingen en om innovatieve milieuoplossingen toe te passen, waarbij de projecten een hoog vermenigvuldigingspotentieel moeten hebben t.a.v. milieu-innovaties die op de publieke sector zijn gericht;

    is met het oog op het verhogen van de efficiency ingenomen met het voorstel van de Commissie inzake grootschaligere „Geïntegreerde LIFE-projecten”, die goede mogelijkheden bieden om de katalyserende rol van LIFE optimaal te benutten, omdat ze voor een structurele koppeling met andere EU-fondsen zorgen;

    onderstreept dat ook het nieuwe LIFE-programma projecten op het gebied van communicatie en informatie steunt, waarbij de nadruk in toenemende mate zou moeten liggen op educatie en het bevorderen van projecten waarbij lokale en regionale overheden zijn betrokken en die een aanzienlijke impact op EU-niveau hebben.

    Rapporteur

    Daiva MATONIENĖ (LT/EA), gemeenteraadslid van Šiauliai

    Referentiedocument

    Mededeling van de Commissie: Tussentijdse evaluatie van de LIFE+-verordening COM(2010) 516 definitief

    I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

    HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

    A.   Algemeen

    1.

    is van mening dat bescherming van het milieu en behoud van de biodiversiteit belangrijke voorwaarden voor de levenskwaliteit in Europa zijn, en dat dit niet alleen een verantwoordelijkheid van de nationale, lokale en regionale overheden of de EU-instellingen is, maar dat elke Europeaan zich hierom zou moeten bekommeren.

    2.

    De Europese Unie streeft naar een duurzame, niet aan inflatie onderhevige groei waarbij rekening wordt gehouden met ecologische doelstellingen. Afname van de biodiversiteit kan negatieve gevolgen hebben voor dit streven. De EU zelf beschikt over steeds grotere bevoegdheden op het gebied van milieubescherming, zoals neergelegd in art. 192 VWEU, waarin de eigen verantwoordelijkheid van de EU op het gebied van milieu is vastgelegd.

    3.

    Het bij Verordening (EEG) 1973/92 ingevoerde programma LIFE, dat later is omgevormd tot het milieufinancieringsinstrument van de EU bij uitstek, heeft tot nu toe 3 115 ecologische projecten ondersteund voor een totaalbedrag van 2,2 miljard euro (1). Daarmee speelt het een belangrijke rol bij de financiering van het lokale en regionale milieubeleid en van ecologische projecten met een toegevoegde Europese waarde (2).

    4.

    Ondanks alle erkenning en waardering die het LIFE-programma ten deel valt, moeten we de mogelijkheden ervan toch ook weer niet overschatten. Het is waar dat met het bedrag van zo'n 340 miljoen euro dat jaarlijks in het kader van het programma is te besteden, steun kan worden verleend aan een reeks projecten, waarvan vele een voorbeeldfunctie uitoefenen en die een bron van inspiratie kunnen vormen voor initiatieven op het gebied van milieubeleid. Maar dit budget, dat overeenkomt met ongeveer 0,2 % van de totale jaarbegroting van de EU, is niet voldoende om alle problemen op te lossen die ontstaan doordat andere milieuprogramma's of EU-fondsen niet over de nodige middelen beschikken.

    5.

    Het programma LIFE+ heeft een grote bijdrage geleverd aan de totstandkoming en invoering van milieubeheersplannen, het in de oorspronkelijke staat terugbrengen van waardevolle habitats, het herstel van de populatie van belangrijke soorten en de uitbouw van het Natura-2000-netwerk. Bovendien heeft LIFE+ bijgedragen tot het opbouwen van partnerschapsrelaties en daarmee tot versterking van de samenwerkingsstructuren, waardoor de uitwisseling van ervaringen en informatie tussen belangengroepen en politieke besluitvormers er gemakkelijker op is geworden.

    6.

    Het is raadzaam om lokale partnerschappen te ontwikkelen, want deze zijn het best in staat om de middelen waarover LIFE beschikt, te combineren met andere middelen uit nationale en EU-fondsen.

    7.

    De nieuwe uitdagingen op het gebied van milieubescherming, de nog altijd afnemende biodiversiteit en de ontwikkeling van de EU stellen de milieubescherming in Europa voor nieuwe uitdagingen, waarvoor zo snel mogelijk werkzame en in het kader van de nieuwe financiële perspectieven te realiseren oplossingen moeten worden gevonden.

    8.

    De lokale en regionale overheden in Europa zijn onmisbaar als het gaat om het implementeren van de EU-milieuwetgeving en het bekendmaken van eco-innovaties en beste praktijken onder het grote publiek.

    9.

    Aan het behoud van de biodiversiteit moet op alle gebieden van het EU-milieubeleid maximale prioriteit worden verleend. Omdat bescherming van de biodiversiteit een sectoroverstijgend thema is, zal bovendien moeten worden gewaarborgd dat deze doelstelling in alle belangrijke beleidsterreinen wordt geïntegreerd.

    10.

    De EU zal in haar milieubeleid rekening moeten houden met de nieuwe uitdagingen ten gevolge van de snelle ontwikkeling van genetisch gemodificeerde organismen, en met de nog niet uitgebreid onderzochte gevolgen hiervan voor inheemse soorten.

    11.

    Er kan zich een situatie voordoen waarin sprake is van een belangenconflict tussen de doelstellingen van het biodiversiteitsbeleid en die van andere aspecten van duurzame ontwikkeling. Gezien de mogelijkheid van dergelijke conflicterende doelstellingen is het van fundamenteel belang dat in de nieuwe programmeerperiode maatregelen voor een flexibele coördinatie van de verschillende ecologische duurzaamheidsdoelstellingen worden ontwikkeld, zulks om te voorkomen dat regels en maatregelen op één terrein tot verslechteringen op een ander terrein of zelfs tot slechtere resultaten over de hele linie leiden.

    12.

    Naast de onmiskenbare milieudoelstelling van LIFE-projecten, leveren deze projecten in potentie ook stuk voor stuk sociaaleconomische voordelen op voor plaatselijke gemeenschappen, waarbij bijv. kan worden gedacht aan de ecosysteemdiensten van het onderdeel „Natuur & Biodiversiteit” van LIFE. Het CvdR constateert met voldoening dat m.i.v. dit jaar dergelijke potentiële voordelen kunnen worden vermeld in de aanvraagformulieren voor LIFE-projecten. In het verlengde hiervan zou de Europese Commissie een uitgebreide serie sociaaleconomische resultaatindicatoren voor het hele LIFE-programma moeten opstellen.

    13.

    Het onderdeel „Natuur & Biodiversiteit” van het LIFE+-programma heeft in aanzienlijke mate bijgedragen tot de invoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Daarnaast zijn tenminste enkele van de in de mededeling „Het biodiversiteitsverlies tegen 2010 tot staan brengen” vastgelegde doelstellingen hiermee bereikt. LIFE+ heeft evenwel slechts betrekking op een deel van de in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn voorgestelde maatregelen. Het tot staan brengen van het biodiversiteitsverlies blijft een onderwerp dat bijzondere aandacht verdient.

    14.

    Daarom moet het steunprogramma LIFE+ ook in de toekomst worden gezien als een belangrijk instrument van het EU-milieubeleid. De nadruk moet vooral komen te liggen op het onderdeel „Biodiversiteit” en er moet alles aan worden gedaan om de voor 2020 vastgestelde doelstellingen ter beperking van het biodiversiteitsverlies optimaal te realiseren.

    15.

    De ultraperifere regio's nemen een bijzondere positie in: meer dan welke andere EU-regio ook dragen zij bij aan de biodiversiteit. Bovendien tellen zij binnen het Natura 2000-netwerk meer dan 200 gebieden van communautair belang. Willen we het verlies aan biodiversiteit een halt toeroepen, dan kunnen we dus niet om deze regio's heen.

    16.

    Het CvdR is ingenomen met het Commissievoorstel om in Natura 2000 „prioritaire actiekaders” in te voeren, zoals op macrobeheer gebaseerde regionale of nationale actieplannen, die een duidelijk en bindend raamwerk bieden voor andere EU-fondsen en nationale bijdragen ter financiering van het behoud van Natura 2000-gebieden en prioritaire soorten in speciale gebieden (3).

    B.   Aanbevelingen voor de tussentijdse herziening van het LIFE+-programma

    17.

    De recente economische en financiële crisis heeft ook allerlei uitdagingen met zich meegebracht t.a.v. de plannen van lokale en regionale overheden op het gebied van de cofinanciering van diverse initiatieven, bijv. m.b.t. het behoud van de biodiversiteit. In dit verband roept het CvdR de nationale overheden en de Europese instellingen op tot het uitwisselen en implementeren van desbetreffende beste praktijken, zoals het succesvolle Poolse model, waarbij de regering een nationaal fonds heeft ingesteld dat voorziet in een gekoppelde financiering van gehonoreerde aanvragen voor LIFE-projecten (4).

    18.

    De introductie van indicatieve nationale toewijzingen in LIFE+ valt toe te juichen, zeker wanneer een en ander wordt gebruikt als een tijdelijke maatregel om het aantal gehonoreerde aanvragen uit de nieuwe EU-lidstaten omhoog te krijgen. Wel zal de tijdelijke aard van deze maatregelen duidelijk moeten worden aangegeven. De Europese Commissie wordt opgeroepen om door te gaan met haar inspanningen om ondersteunende cursussen voor de Nationale Contactpunten en voor lidstaten die relatief weinig projecten goedgekeurd zagen, te verzorgen. Deze lidstaten moeten ernaar streven dat hun Nationale en Regionale Contactpunten meer mogelijkheden krijgen om indieners van aanvragen actief te ondersteunen.

    19.

    Er zal voldoende aandacht moeten worden geschonken aan de belangen van de lokale en regionale overheden die de gevolgen van deze verordening ondervinden, terwijl bij de prioritering van de Natura 2000-actiekaders voldoende flexibiliteit zal moeten worden betracht. Regionale overheden zal de kans moeten worden geboden om verantwoording te dragen voor de programma's die m.b.t. deze actiekaders worden ontwikkeld, zodat ook zij kunnen profiteren van deze nieuwe maatregel.

    20.

    De Europese Commissie wordt opgeroepen om het onderdeel „Milieubeleid & Bestuur” van LIFE+ op nog uitgebreidere schaal te benutten voor het financieren van 1) op nalevingsbevordering gerichte projecten, met behulp waarvan al in de beginfase van het wetgevingsproces kan worden bepaald welke middelen er nodig zijn om nieuwe EU-wetgeving te implementeren, 2) proefprojecten op het gebied van groene overheidsopdrachten, waarin wordt getest in hoeverre grootschalige programma's op het gebied van dergelijke overheidsopdrachten in steden of regio's haalbaar zijn, en 3) demonstratieprojecten ter bevordering van een efficiënt gebruik van hulpbronnen, groene groei en duurzame productie.

    21.

    Er moeten aanvullende financieringsmogelijkheden voor initiatieven van ngo's op het gebied van milieubescherming komen, zodat de effectieve medewerking van het maatschappelijk middenveld bij het naleven van de milieubeschermingsregels van de EU kan worden gewaarborgd en de mensen sterker bewust worden gemaakt van het belang van milieubescherming door hen nauwer te betrekken bij het formuleren van nieuwe doelstellingen. Ook kunnen er op deze wijze beste praktijken en concrete gegevens aan de basis worden verzameld.

    22.

    Veel van de onder het onderdeel „Natuur & Biodiversiteit” uitgevoerde projecten zijn tot nu toe gericht geweest op de bescherming van enkele met uitsterven bedreigde diersoorten, waarover in de media uitgebreid is bericht, zoals de bruine beer (Ursus arctos), de roodbuikvuurpad (Bombina bombina) en de moerasparelmoervlinder (Euphydryas aurinia). Daarentegen zijn tal van andere bedreigde soorten helemaal niet onder de aandacht gekomen. Als er verbeteringen worden doorgevoerd in LIFE+, zal er op moeten worden aangedrongen om dit programma ook in te zetten voor de bescherming van andere, misschien niet zo in het oog springende soorten.

    23.

    Volgens de huidige eisen dienen de projecten die onder het onderdeel „Natuur” vallen, een voorbeeldfunctie te vervullen en/of innovatief te zijn. Bij de bescherming van de biodiversiteit is er echter in veel gevallen niet zozeer behoefte aan innovatie als wel aan een voortzetting van reeds eerder aangevangen activiteiten en aan het verzamelen en verspreiden van alle goede ervaringen die zijn opgedaan. Het is voor projecten in deze categorie dan ook van groot belang dat de mogelijkheid bestaat om niet al te stringent vast te houden aan de eis van een voorbeeldfunctie of een innovatief karakter, maar om zich meer te concentreren op de specifieke behoeften van Natura 2000-gebieden en de verschillende aspecten van het behoud van de biodiversiteit in een bepaalde geografische regio. Het zou moeten volstaan dat de projecten worden uitgevoerd op basis van modelprocedures die ook in andere regio's kunnen worden nagevolgd.

    24.

    Gezien de uitdagingen waarmee de lokale en regionale overheden en de samenlevingen in de nieuwe lidstaten tijdens het proces van aanpassing aan de voorwaarden voor een EU-lidmaatschap worden geconfronteerd, is het zaak dat de tenuitvoerlegging van LIFE+ en andere specifieke programma's in deze landen actiever wordt ondersteund.

    25.

    Teneinde maximale synergie-effecten te realiseren, zou er nog tijdens de huidige financieringsperiode van de EU naar moeten worden gestreefd om LIFE+ optimaal af te stemmen op andere EU-programma's die zich direct of indirect op het vlak van milieubescherming bewegen, zoals het 7e Kaderprogramma O&O, het Kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO), de Structuurfondsen en het Cohesiefonds.

    26.

    Het zou zinvol zijn de particuliere sector aan te moedigen actief deel te nemen aan initiatieven ter bescherming van de biodiversiteit en de mensen ervan te doordringen dat de doelstellingen van het programma LIFE+ een duurzame en sociaal verantwoorde economische ontwikkeling ondersteunen.

    27.

    Het verdient aanbeveling om, door het stimuleren van samenwerking met de belangrijkste begunstigden van het programma, de academische wereld nauwer te betrekken bij de LIFE-activiteiten, want onderzoekers kunnen de realisering van projecten vooruithelpen m.b.v. de nieuwste wetenschappelijke inzichten en een nieuwe frisse kijk op onze gemeenschappelijke uitdagingen.

    C.   Het LIFE-programma in de nieuwe financieringsperiode

    28.

    In de nieuwe financieringsperiode moeten er voldoende middelen beschikbaar worden gesteld voor milieubeschermingsinitiatieven in Europa. Dit om de bescherming van de biodiversiteit te waarborgen, een kwalitatief hoogwaardige leefomgeving voor de Europese burger te garanderen en mensen in de hele wereld bewust te maken van het belang van milieubescherming.

    29.

    In de praktijk blijkt dat het aantal milieu-uitdagingen schier oneindig is en dat de middelen om hier wat aan te doen, gewoonlijk tekortschieten. Daarom moeten alle maatregelen ter bescherming van het milieu en de diversiteit bijzonder efficiënt zijn. Een van de belangrijkste voorwaarden voor de efficiëntie van - een volgens het eigen motto „in verscheidenheid verenigd” - Europa is de flexibiliteit van de gebruikte middelen, zodat de betrokkenen in de verschillende landen en regio's van Europa met inachtneming van de plaatselijke omstandigheden een maximale meerwaarde van de EU-financiering kunnen waarborgen.

    30.

    De lokale en regionale overheden spelen een belangrijke rol bij het verzekeren van de diversiteit en een hoogwaardige leefomgeving voor de burgers van Europa, nu en in de toekomst. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat de regio's en gemeenschappen gebruik kunnen maken van de verschillende milieubescherminginstrumenten en optimaal kunnen deelnemen aan de uitwerking en verbetering ervan.

    31.

    Het programma LIFE, dat in 1992 is ingevoerd, heeft zijn nut al meermaals bewezen. De looptijd zou daarom moeten worden verlengd tot en met de volgende financieringsperiode, waarbij maximaal lering dient te worden getrokken uit de positieve, maar ook negatieve ervaringen die in de huidige financieringsperiode zijn opgedaan.

    Prioriteiten bij het ontwikkelen van het nieuwe LIFE-programma

    32.

    Het CvdR neemt kennis van de resultaten van de impactbeoordelingsraadpleging over de toekomst van het LIFE-programma (5), waaruit blijkt dat 1) maatregelen om de verschillende betrokkenen bewuster te maken van de milieuproblemen en de behoefte aan oplossingen, en 2) bevordering van de innovatie van technieken die het milieubeheer - met name door de bevoegde instanties - helpen verbeteren, door de lokale en regionale overheden zijn aangeduid als de twee effectiefste manieren om het lokale milieubeleid en de uitvoering ervan te verbeteren. De Commissie wordt dan ook opgeroepen om door te gaan met het versterken van de administratieve capaciteit van de lokale en regionale overheden en met haar campagnes om het publiek voor te lichten over de problematiek. Dit dienen de twee belangrijkste doelstellingen van elke hervorming van het LIFE-programma te zijn.

    33.

    Het CvdR twijfelt er niet aan dat het LIFE-programma ook tijdens de nieuwe programmeringsperiode het belangrijkste financiële instrument ter bescherming van de natuur en de biodiversiteit zal blijven, en dat het zich zal onderscheiden door een kosteneffectieve aanpak en de hoge kwaliteit van de gefinancierde projecten en programma's. Bij een verdere ontwikkeling van het programma zou de nadruk dan ook altijd moeten liggen op vereenvoudiging van de aanvraagprocedures en administratieve regels en op uitbreiding van het aantal aanvragen dat voor financiering in aanmerking komt.

    34.

    Om te waarborgen dat lokale en regionale overheden nog beter gebruik kunnen maken van het LIFE-programma, dienen deze overheden net als andere publiekrechtelijke organisaties in de nieuwe LIFE+-financieringsperiode opnieuw de mogelijkheid te krijgen om hun personeelskosten volledig als eigen middelen op te voeren.

    35.

    De verwezenlijking van de doelstellingen van het LIFE-programma is wellicht gedeeltelijk afgeremd door trage administratieve procedures en een laag medefinancieringspercentage (gewoonlijk 50 %, met bepaalde uitzonderingen in het geval van LIFE+ Natuur). Daarom moet in het programma worden gezocht naar manieren om de administratieve formaliteiten (aanvraag, uitvoering, subsidiabiliteit van kleinere projecten) te vereenvoudigen en het plafond voor medefinanciering te verhogen.

    36.

    Er zijn tussen de oude en nieuwe lidstaten nog altijd verschillen op het vlak van informatievoorziening en financiële capaciteit. Aanbevolen wordt dan ook om ervoor te zorgen dat gebruik kan worden gemaakt van het programma door mechanismen te ontwikkelen die speciaal zijn bedoeld ter ondersteuning van aanvragers en begunstigden uit de nieuwere lidstaten. Deze ondersteuning zal gericht moeten zijn op de ontwikkeling van projectvoorstellen en administratieve kwesties en zou gerealiseerd kunnen worden door het systeem van Nationale Contactpunten kracht bij te zetten of daar waar deze nog niet bestaan, regionale contactpunten in het leven te roepen.

    37.

    Bij de aanvraagprocedures moet rekening worden gehouden met duurzaamheidsaspecten en gebruik worden gemaakt van de ter beschikking staande IT-hulpmiddelen. Met name het online aanvragen en beoordelen van projecten en de onlinecommunicatie tussen beheersorgaan en aanvrager, m.i.v. een gedigitaliseerd systeem voor de registratie van aanvragers en de verschaffing van informatie, zal verder moeten worden ontwikkeld.

    38.

    Er zal ernstig moeten worden nagedacht over het proces van beoordeling van projectaanvragen, dat op dit moment zo'n anderhalf jaar in beslag neemt (van de oproep tot het indienen van voorstellen tot het begin van een project). In dit verband zou gebruik kunnen worden gemaakt van beste praktijken op het gebied van beheer, ontleend aan de meest succesvolle programma's voor territoriale samenwerking („gemeenschappelijke technische secretariaten”).

    39.

    Terwijl de aanvraagprocedures dus moeten worden vereenvoudigd en het voorbeeld van de territoriale samenwerkingsprogramma's moet worden gevolgd, dienen ook de kosten die worden gemaakt bij de voorbereiding van projecten, in aanmerking te komen voor financiering via LIFE, dan wel vergoed te worden via uitbetaling van een forfaitair bedrag (bijv. afhankelijk van het totaal beschikbare budget voor het project) als het project wordt goedgekeurd.

    40.

    De uitvoeringsprocedures van het nieuwe LIFE-programma dienen zo veel mogelijk te worden vereenvoudigd. Niet de financiële verantwoording, maar de beoogde milieubeschermings- en voorlichtingsactiviteiten dienen centraal te staan in de projecten die door het programma gesteund worden.

    41.

    Ook het maatschappelijk middenveld zal in de toekomst een belangrijke rol spelen bij initiatieven ter bescherming van het milieu en de biodiversiteit. Belangrijk is dus dat in het nieuwe LIFE+-programma uitgebreid aandacht wordt besteed aan ngo's en publieksvoorlichting. Tegelijkertijd moet ervoor worden gezorgd dat ook kleine plaatselijke ngo's en wetenschappers van het programma kunnen profiteren.

    42.

    Wanneer er veranderingen worden aangebracht in het LIFE+-programma, zal ook rekening moeten worden gehouden met het grote contrast dat er bestaat tussen maatregelen ter bescherming van de biodiversiteit aan de ene kant en tastbare resultaten aan de andere kant. Dit komt doordat projecten vaak van korte duur zijn, terwijl de resultaten zich vaak pas op langere termijn doen gevoelen. Er zullen dan ook adequate beoordelingsmethoden moeten worden gehanteerd.

    43.

    Het LIFE+-programma zal moeten worden afgestemd op duidelijker vastgelegde en gemakkelijker haalbare doelstellingen. Dit betekent dat het accent meer op de resultaten zal moeten liggen en minder op het aflezen van het succes aan de hand van het criterium „regelmatigheid der uitgaven”.

    44.

    Daar het programma op het verwezenlijken van langetermijndoelstellingen is gericht, dienen aanvragers te worden aangemoedigd tot het verrichten en/of financieren van activiteiten die nodig zijn voor het verzekeren van een effectieve follow-up na beëindiging van een project. Hieronder valt bijv. het volgen van de langetermijneffecten van het project. Deze aanmoediging kan bijv. worden gegeven door bij de beoordeling van projecten extra punten toe te kennen aan aanvragers die in hun aanvraag een follow-up hebben ingebouwd en bereid zijn hiertoe eigen middelen uit te trekken.

    45.

    Projecten die aansluiten op de doelstellingen van regionale strategieën, zoals de strategie voor de Oostzee, moeten ook in het nieuwe LIFE+-programma worden vermeld.

    46.

    Bij het verlenen van LIFE-steun, dat in de praktijk het meest effectieve middel is gebleken, zal de nadruk moeten blijven liggen op projectfinanciering (action grants) als instrument dat de lokale en regionale overheden kunnen inzetten bij hun activiteiten en investeringen op milieugebied. Ook zou kunnen worden geprobeerd om gebruik te maken van innovatieve financieringsinstrumenten, m.n. in het onderdeel „LIFE Milieu”, maar alleen indien dat echt nodig is en deze instrumenten ter aanvulling zijn bedoeld, niet als substituut voor rechtstreekse projectfinanciering.

    Beheer van het programma

    47.

    Het huidige systeem van gecentraliseerd beheer van het LIFE-programma heeft zijn effectiviteit bewezen. Op deze manier kunnen de administratieve uitgaven relatief beperkt blijven. Het CvdR herhaalt dan ook zijn eerder ingenomen standpunt (6) dat het instrument niet mag worden „genationaliseerd”. Ook het toekomstige LIFE-programma zal centraal moeten worden beheerd door de Europese Commissie.

    48.

    Aangezien het allerminst voor de hand ligt dat tijdens de uitvoering van een project al onmiddellijk concrete resultaten op ecosysteemniveau worden geboekt, zouden de projecten die in het kader van LIFE+ worden uitgevoerd, vanuit een andere invalshoek moeten worden geëvalueerd. Belangrijk zijn niet zozeer de resultaten die gedurende de verslagperiode kunnen worden bereikt, als wel de geplande maatregelen, hun toepassingsgebied en de mogelijke langetermijneffecten van de projecten.

    49.

    Het nieuwe programma LIFE+ moet voldoende flexibel van opzet zijn en tevens worden afgestemd op steuninstrumenten die niet direct op milieubescherming gericht zijn, maar wel een ecologische component hebben.

    50.

    Het is tijd voor een gezamenlijke strategie, waarbij natuurbehoud en plattelandsontwikkeling met elkaar verenigd worden, met name in die gebieden van het Netwerk Natura 2000 waar veel landbouw en veeteelt worden bedreven. Gestreefd moet worden naar goede coördinatie met de toekomstige instrumenten van het GLB, waarin milieuprestaties waarschijnlijk een belangrijke rol gaan spelen.

    51.

    Het is een goed idee om de verantwoordelijkheid voor de prioritaire actiekaders van NATURA 2000 te laten dragen door de regionale overheden. Verder dient er voldoende ruimte te zijn voor veranderingen die op een later tijdstip in de belangrijkste doelstellingen van de prioritaire actiekaders worden aangebracht.

    Structuur van het nieuwe LIFE-programma

    52.

    Het CvdR is het eens met de Raad, die erop wijst dat „alle onderdelen ervan nodig zijn” en dat er met LIFE rekening moet worden gehouden in het financieel kader van de EU, „indachtig de synergie met andere financiële instrumenten van de EU die de EU-milieudoelstellingen helpen verwezenlijken (7).

    53.

    Het LIFE-programma zal op zijn minst formeel aan het nieuwe gemeenschappelijke strategische kader moeten worden gekoppeld.

    54.

    Het zou goed zijn als voor het toekomstige LIFE-programma eenzelfde structuur wordt gekozen als voor het huidige programma, dat drie componenten omvat: LIFE Biodiversiteit (waaronder het onderdeel „Natuur & Biodiversiteit” van het huidige LIFE+); LIFE Milieu, en LIFE Governance (waaronder het onderdeel „Informatie & Communicatie” van het huidige LIFE+).

    LIFE Biodiversiteit

    55.

    Het toekomstige onderdeel „LIFE Biodiversiteit” mag niet beperkt blijven tot Natura 2000, maar zal betrekking moeten hebben op biodiversiteit in meer algemene zin. Biodiversiteit is tegenwoordig een ruim begrip, dat o.a. ecosysteemdiensten, groene infrastructuurvoorzieningen, het probleem van agressieve exoten e.d. omvat. Hoewel veel van deze actiegebieden kunnen worden behandeld in het kader van Natura 2000, dat de spil van het beleid zal blijven, zijn er toch gebieden die hier slechts gedeeltelijk of helemaal niet onder vallen, wat betekent dat het begrip „biodiversiteit” een bredere invulling dient te krijgen.

    56.

    Om een belangrijke bijdrage aan de financiering van Natura 2000 te kunnen leveren, zou het LIFE-programma ook middelen moeten kunnen uittrekken voor steeds terugkerende beheersactiviteiten in een gebied en zich niet moeten beperken tot projecten op het vlakvan beste praktijken of tot innoverende projecten, zoals aangegeven in art. 3 van de LIFE+-verordening. Tegelijkertijd dient de kwaliteit van de gefinancierde projecten en activiteiten te worden gewaarborgd door in het LIFE-programma minimumeisen op te nemen betreffende de aanvragen voor projecten, het toezicht op de uitvoering ervan en de verspreiding van de resultaten onder het grote publiek.

    LIFE Milieu

    57.

    Het onderdeel „Milieu” van het nieuwe LIFE-programma zou ook in de toekomst moeten dienen als een doorslaggevende stimulans voor lokale en regionale overheden die verder willen gaan dan hun wettelijke verplichtingen en die gebruikmaken van innovatieve technologieën en milieuoplossingen. Dit onderdeel zou de initiële investeringen kunnen dekken, waarmee de weg wordt gebaand voor rendement op de lange termijn (8).

    58.

    Omdat de omvang van de te besteden middelen aan beperkingen is gebonden, kan slechts een relatief klein aantal lokale en regionale overheden in de toekomst rekenen op ondersteuning via LIFE, ook al zien de meeste gemeenten en regio's zich gesteld voor de uitdaging om het acquis om te zetten. Toekomstige LIFE-projecten zullen dan ook moeten beschikken over een hoog vermenigvuldigingspotentieel t.a.v. milieu-innovaties die op de publieke sector zijn gericht (9). Ook het verbeteren van de zichtbaarheid van het onderdeel „Milieu” van het LIFE-programma zal prioriteit moeten hebben.

    59.

    Het onderdeel „Milieu” van het toekomstige LIFE-programma zou niet alleen maar gericht moeten zijn op een beperkt aantal thematische kwesties (10), maar open moeten staan voor de unieke uitdagingen en kansen van de locaties die het steunt. Criteria die bepalend zijn voor toekenning van steun, dienen gebaseerd te zijn op zowel de strategische doelstellingen van het programma als de lokale prioriteiten van de potentiële begunstigden. Met het oog op de duurzaamheid zou LIFE voor elk thema tweejaarlijkse prioriteiten, aansluitend op de prioriteiten van de EU, kunnen formuleren.

    60.

    LIFE „Milieu” zou steun moeten geven aan projecten op het gebied van geïntegreerd milieubeheer die door lokale en regionale overheden worden uitgevoerd, waaronder op nalevingsbevordering gerichte projecten die vóór het van kracht worden van EU-milieuwetgeving plaatsvinden.

    61.

    Momenteel is er een discussie gaande over de vraag of het zin heeft om vast te houden aan twee verschillende, beide door DG Milieu beheerde instrumenten ter financiering van milieu-innovaties (11). De Europese Commissie zou hierover in haar effectbeoordeling m.b.t. het toekomstige LIFE-programma goed moeten nadenken, waarbij ze rekening dient te houden met het feit dat de instrumenten op dit moment allebei een verschillend doel dienen en gericht zijn op verschillende doelgroepen (12). Daarom zal elk besluit dat in de loop van deze discussie wordt genomen, moeten uitgaan van de erkenning dat de lokale en regionale overheden tot de doelgroep zullen blijven behoren, omdat ze een onmisbare rol spelen als het erop aankomt beste praktijken op milieugebied onder de aandacht van het grote publiek te brengen. Ze staan immers dicht bij de burgers, waardoor ze hen bewust kunnen maken van de problematiek en gedragspatronen kunnen veranderen.

    LIFE Governance

    62.

    Het onderdeel „Governance” van een toekomstig LIFE-programma zal moeten bijdragen tot het uitwisselen van gegevens over de tenuitvoerlegging en handhaving van de milieuwetgeving d.m.v. ondersteunende netwerken, scholing en Europese projecten ter verspreiding van beste praktijken, zoals IMPEL of het LIFE+-project „Europese hoofdsteden van de biodiversiteit” (13).

    63.

    De in het kader van het onderdeel „Governance” van LIFE plaatsvindende financiering van ngo's die actief zijn op het gebied van milieu, moet zodanig worden aangepast dat hun bijdrage aan een evenwichtigere participatie van alle stakeholders in het Europese besluitvormingsproces effectiever wordt ondersteund. Dit houdt o.m. in dat er niet voor één jaar maar voor meerdere jaren subsidies voor het uitvoeren van acties moeten worden toegekend, en dat het aantal lidstaten dat als partner deelneemt aan een project, wordt uitgebreid, zodat de nodige netwerkcapaciteit en praktische expertise kunnen worden verzekerd.

    64.

    Het CvdR herhaalt zijn oproep aan de Europese Commissie om na te gaan of het concept van het Burgemeestersconvenant „uitgebreid kan worden tot andere belangrijke onderdelen van het EU-milieubeleid, zoals biodiversiteit, afval en water, lawaai en luchtverontreiniging en bodemgebruik” (14). De middelen van het toekomstige LIFE-programma zouden kunnen worden gebruikt om het concept van het Burgemeestersconvenant uit te breiden van energie-efficiënte steden tot efficiënt met hun hulpmiddelen omgaande en milieuvriendelijke steden.

    Grootschaligere programma's

    65.

    Om het LIFE-programma efficiënter te maken en de administratieve kosten te drukken stelt de Commissie grootschaligere „Geïntegreerde LIFE-projecten” of „LIFE-actieprogramma's” voor als nieuwe categorie projecten in het kader van LIFE. Dergelijke projecten zouden kunnen worden gebruikt om allerlei verschillende problemen aan te pakken, met name op het gebied van zoetwaterbeheer, behoud van natuur en biodiversiteit, duurzaam gebruik van hulpbronnen en duurzaam afvalbeheer (15). Dit voorstel verdient steun, al zullen ook traditionele, op zichzelf staande projecten nog altijd voor financiering in aanmerking moeten komen, omdat ze kleinere plaatselijke ngo's, stakeholders en overheden de kans geven aan het programma deel te nemen.

    66.

    De Geïntegreerde Projecten zouden betrekking kunnen hebben op een bepaald thema of op een groot gebied in een regio of lidstaat (bijv. projecten voor het herstel van wetlands in het stroomgebied van rivieren, activiteiten ter bescherming van bedreigde diersoorten op hun trekroutes, en ontwikkeling en uitvoering van gebiedsbeheersplannen op alle Natura 2000-locaties en vergelijkbare terreinen binnen een van de prioritaire actiekaders van Natura 2000).

    67.

    De Geïntegreerde Projecten zouden een kader en richtsnoeren kunnen bieden voor de ontwikkeling van afzonderlijke LIFE- en andere projecten, incl. een plan waaruit blijkt hoe andere Europese, nationale, regionale, lokale en particuliere fondsen kunnen worden gecombineerd om de voorgestelde activiteiten te financieren. Deze projecten kunnen ook worden gewijd aan de oprichting van vaste werkgroepen met teams uit verschillende landen, teneinde de resultaten van gelijkgerichte ervaringen in al eerder ontwikkelde LIFE-projecten op de middellange en lange termijn in kaart te brengen. Daarbij kunnen netwerken tot stand worden gebracht met behulp van bijeenkomsten, congressen, virtuele platforms of andere vormen van communicatie.

    68.

    Overheden, ngo's, stakeholders die op regionaal of nationaal niveau actief zijn, alsmede de samenwerkingsverbanden tussen hen, zouden in aanmerking moeten kunnen komen als begunstigden van de Geïntegreerde Projecten. Deze projecten zouden ook een langere periode moeten beslaan (bijv. 5 à 10 jaar), gedurende welke afzonderlijke, hieraan gerelateerde LIFE-projecten kunnen worden ontwikkeld en uitgevoerd.

    69.

    De toegevoegde waarde van dergelijke Geïntegreerde Projecten komt vooral tot uiting in de vitale rol die ze toekennen aan de regionale overheden als potentieel eerstverantwoordelijke begunstigden. Deze overheden zijn ook vaak bevoegd voor de financiering van plattelandsontwikkeling, de operationele programma's van de Structuurfondsen en de toekomstige prioritaire actiekaders van Natura 2000. Bovendien bieden dergelijke projecten goede mogelijkheden om complementariteit te bevorderen en de katalyserende rol van LIFE optimaal te benutten, omdat ze voor een structurele koppeling met andere EU-fondsen zorgen en hiervoor projectontwerpen ontwikkelen, waarbij de mobilisering van hun aanzienlijk grotere financiële bijdrage ter verwezenlijking van de milieudoelstellingen wordt gestimuleerd. Op deze manier zou er ook iets kunnen worden gedaan aan de huidige onderbenutting van de EU-Structuurfondsen op het gebied van biodiversiteit en milieu, een probleem waarop het CvdR al in eerdere adviezen de aandacht heeft gevestigd (16).

    Geografisch toepassingsgebied van het nieuwe LIFE-programma

    70.

    Ook moet in het nieuwe LIFE+-programma rekening worden gehouden met het feit dat de uitdagingen op het gebied van bescherming van de biodiversiteit niet bij de grenzen ophouden. In bepaalde gevallen zou daarom de mogelijkheid moeten worden ingebouwd om ook activiteiten te financieren die in de naaste buurlanden van de EU plaatsvinden.

    Maatregelen op het gebied van voorlichting, verspreiding van beste praktijken en promotie van projecten

    71.

    De tussentijdse evaluatie van LIFE+ heeft hoopvolle resultaten opgeleverd: overheden en ontwikkelingsagentschappen waren de meest voorkomende begunstigden voor alle drie de onderdelen van LIFE+ (42 % van de eerstverantwoordelijke begunstigden in 2007 en 2008 en zelfs 51 % in het geval van Natuur & Biodiversiteit) (17). Wel zullen de lokale en regionale overheden nog actiever moeten worden betrokken bij de bescherming van het milieu en het behoud van de biodiversiteit.

    72.

    Het informatiebeleid op nationaal niveau zou moeten worden verbeterd om potentiële deelnemers beter bekend te maken met de mogelijkheden van LIFE+. Hiertoe dient het informatiebeleid, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel en de vanzelfsprekende verschillen tussen de lidstaten, zodanig te worden gedecentraliseerd dat de nationale informatiecentra worden uitgebreid en in bepaalde gevallen de betreffende voorlichtingscampagnes ook op regionaal niveau ondersteuning krijgen.

    73.

    Via het toekomstige LIFE-programma zouden exploitatiesubsidies moeten worden toegekend aan netwerken van lokale en regionale overheden, die LIFE actief promoten bij de gemeenten en regio's (18).

    74.

    Ook het nieuwe LIFE-programma steunt projecten op het gebied van communicatie en informatie, waarbij de nadruk in toenemende mate zou dienen te liggen op educatie en het bevorderen van projecten waarbij lokale en regionale overheden zijn betrokken en die een aanzienlijke impact hebben op EU-niveau.

    75.

    Om de toegevoegde waarde van de communicatieactiviteiten te vergroten moet het programma zich meer concentreren op doelgerichte en dus effectievere methoden van communicatie per afzonderlijk LIFE-project. Deze activiteiten zouden zich m.n. moeten toespitsen op capaciteitsopbouw en op scholing en participatie van de belangrijkste stakeholders. Het gaat dus om meer dan alleen voorlichting aan het grote publiek d.m.v. brochures of affiches.

    76.

    De door ngo's ontplooide initiatieven voor het verspreiden van informatie over het LIFE+-programma hadden tot nu toe in eerste instantie betrekking op de financiering van de in Brussel gevestigde Europese ngo's. In 2007 werden er in de gehele EU op deze manier 30 ngo's gefinancierd, in 2008 waren dat er 33 en in het jaar daarop 32. Hoewel de meeste van deze ngo's over netwerkstructuren beschikken, is dat duidelijk niet genoeg. Daarom is het van groot belang om de in de lidstaten actieve organisaties, met name op lokaal niveau, intensiever te ondersteunen. Juist deze organisaties weten in de regel het beste welke behoeften er plaatselijk zijn.

    77.

    Om te waarborgen dat door ngo's georganiseerde informatiecampagnes het beoogde effect sorteren, moeten deze organisaties zich volledig op hun eigenlijke werk op het gebied van milieubescherming en hun informatieve activiteiten kunnen concentreren, in plaats van zich bezig te houden met het opstellen van aanvragen en het afleggen van verantwoording over de bereikte resultaten. Verder zou het nuttig zijn om de Commissie zover te krijgen dat er langdurige contracten met een looptijd van minimaal twee tot drie jaar worden afgesloten.

    78.

    Het CvdR verbindt zich ertoe om ook in de toekomst informatie te verschaffen over de mogelijkheden van LIFE+, om de deelname van lokale actoren aan dit programma te bevorderen, om gemeenten en regio's te blijven vragen naar hun standpunten in dezen, en om de Commissie - op basis van de praktijkervaring - aanbevelingen te doen over de wijze waarop dit programma kan worden verbeterd en over de EU-mogelijkheden om naast het nieuwe LIFE-instrument nog andere instrumenten voor „natuur en biodiversiteit” in te zetten.

    Brussel, 1 juli 2011

    De voorzitster van het Comité van de Regio's

    Mercedes BRESSO


    (1)  Het huidige instrument LIFE+ werd in het leven geroepen bij Verordening (EG) 614/2007 (PB L 149 van 9 juni 2007).

    (2)  Europese Commissie, DG Milieu, 2010: LIFE Focus „LIFE and local authorities”.

    (3)  Op grond van art. 8 van de Habitatrichtlijn. Europese Commissie, LIFEnews feature 2010 „LIFE Nature and Biodiversity: what common future?”

    (4)  Europese Commissie, LIFEnews feature 2010 „LIFE Nature and Biodiversity: what common future?”

    (5)  Rapport „Assessment of Territorial Impacts of the EU Life+ instrument” (beoordeling van de territoriale impact van het EU-instrument Life+), opgesteld door het secretariaat van het Comité van de Regio's, mei 2011.

    (6)  CdR 253/2004 fin.

    (7)  Conclusies van de Raad Milieu van 20 december 2010 over de verbetering van de milieubeleidsinstrumenten (5302/11).

    (8)  CdR 164/2010 fin.

    (9)  CEMR 02/2011: Reactie op de raadpleging over een toekomstig finacieringsinstrument van de EU.

    (10)  CdR 253/2004 fin.

    (11)  Het onderdeel „milieu-innovatie” van het Kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (CIP) en het onderdeel „Milieubeleid & Bestuur” van LIFE+.

    (12)  Europese Commissie, LIFEnews feature „The evolution of LIFE Environment: past, present and future”.

    (13)  CdR 164/2010 fin en CdR 112/2010 fin.

    (14)  CdR 164/2010 fin.

    (15)  Rapport „Assessment of Territorial Impacts of the EU Life+ instrument” (beoordeling van de territoriale impact van het EU-instrument Life+), zie boven.

    (16)  CdR 112/2010.

    (17)  SEC(2010) 1120 definitief.

    (18)  CEMR 02/2011.


    Top