Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011AG0012

    Standpunt (EU) nr. 12/2011 van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 78/660/EEG van de Raad betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen wat micro-entiteiten betreft Aangenomen door de Raad op 12 september 2011 Voor de EER relevante tekst

    PB C 337E van 18.11.2011, p. 1–7 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    18.11.2011   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    CE 337/1


    STANDPUNT (EU) Nr. 12/2011 VAN DE RAAD IN EERSTE LEZING

    met het oog op de aanneming van een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 78/660/EEG van de Raad betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen wat micro-entiteiten betreft

    Aangenomen door de Raad op 12 september 2011

    (Voor de EER relevante tekst)

    2011/C 337 E/01

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 50, lid 1,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    De Europese Raad van 8 en 9 maart 2007 heeft in zijn conclusies benadrukt dat het terugdringen van de administratieve lasten van belang is om de Europese economie een impuls te geven en dat een krachtige gezamenlijke inspanning noodzakelijk is om de administratieve lasten in de Europese Unie te verminderen.

    (2)

    Financiële verslaggeving is aangewezen als een van de hoofdgebieden waarop de administratieve lasten voor vennootschappen in de Unie kunnen worden verminderd.

    (3)

    Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (3) geeft een definitie van micro-, kleine en middelgrote ondernemingen. Uit raadpleging van de lidstaten is echter gebleken dat de groottecriteria voor micro-ondernemingen in die aanbeveling wellicht te hoog zijn wat de financiële verslaggeving betreft. Daarom moet een subgroep van micro-ondernemingen, de zogenaamde micro-entiteiten, worden ingevoerd voor vennootschappen met lagere drempels voor balanstotaal en netto-omzet dan de groottecriteria die voor de micro-ondernemingen zijn vastgesteld.

    (4)

    Micro-entiteiten zijn doorgaans actief op plaatselijk of regionaal niveau, met geen of beperkte grensoverschrijdende activiteiten. Bovendien spelen zij een belangrijke rol bij het scheppen van nieuwe banen, het bevorderen van onderzoek en ontwikkeling en het starten van nieuwe economische activiteiten.

    (5)

    Micro-entiteiten beschikken over beperkte middelen om aan veeleisende regelgevende voorschriften te voldoen. Zij zijn echter vaak onderworpen aan dezelfde voorschriften inzake financiële verslaglegging als grotere vennootschappen. Die voorschriften leggen hen een last op, die niet in verhouding staat tot hun grootte en die daarom voor de kleinste ondernemingen onevenredig zijn in vergelijking met de grotere ondernemingen. Daarom moeten micro-entiteiten kunnen worden vrijgesteld van bepaalde verplichtingen die voor deze vennootschappen zouden kunnen resulteren in onnodig zware administratieve lasten. Micro-entiteiten moeten evenwel onderworpen blijven aan nationale verplichtingen om een boekhouding bij te houden die hun handelstransacties en hun financiële toestand weergeeft.

    (6)

    Omdat het aantal vennootschappen waarop de in deze richtlijn vastgestelde groottecriteria van toepassing is, sterk van lidstaat tot lidstaat zal verschillen en aangezien de activiteiten van micro-entiteiten geen of slechts in beperkte mate betrekking hebben op de grensoverschrijdende handel of de werking van de interne markt, dienen de lidstaten met het verschil in effect van die criteria rekening te houden bij de uitvoering van deze richtlijn op nationaal niveau.

    (7)

    De lidstaten dienen rekening te houden met de specifieke omstandigheden en behoeften van hun eigen markt wanneer zij beslissen of en hoe zij een regeling inzake micro-entiteiten in het kader van Richtlijn 78/660/EEG van de Raad (4) zullen implementeren.

    (8)

    Micro-entiteiten moeten rekening houden met baten en lasten betreffende het boekjaar, ongeacht het tijdstip van betaling van deze lasten of van ontvangst van deze baten. De berekening van overlopende posten aan de actiefzijde en van overlopende posten aan de passiefzijde kan voor micro-entiteiten echter een last zijn. Daarom moet het de lidstaten worden toegestaan om micro-entiteiten vrij te stellen van het berekenen en presenteren van deze posten, doch alleen voor zover de vrijstelling betrekking heeft op andere lasten dan de kosten voor grondstoffen en hulpstoffen, waardecorrecties, personeelskosten en belasting. Zo kan de administratieve last die het berekenen van betrekkelijk kleine balansen met zich meebrengt, worden verminderd.

    (9)

    Het publiceren van jaarrekeningen kan voor micro-entiteiten belastend zijn. Tegelijkertijd moeten de lidstaten er voor zorgen dat de verplichtingen die in deze richtlijn zijn opgenomen, worden nagekomen. Daarom moet het de lidstaten worden toegestaan om micro-entiteiten vrij te stellen van een algemene publicatieverplichting, op voorwaarde dat de balansinformatie behoorlijk en overeenkomstig de nationale wetgeving bij minstens één aangewezen bevoegde autoriteit wordt ingediend en aan het ondernemingsregister wordt doorgegeven.

    (10)

    Het doel van deze richtlijn is om de lidstaten in staat te stellen voor micro-entiteiten een eenvoudige regeling voor financiële verslaglegging tot stand te brengen. Het gebruik van waardering op basis van de waarde in het economisch verkeer kan ertoe leiden dat er gedetailleerde informatie moet worden verstrekt ter verklaring van de grondslag waarop de waarde in het economisch verkeer van bepaalde posten is vastgesteld. Aangezien de regeling voor micro-entiteiten in zeer beperkte openbaarmaking voorziet door middel van toelichting bij de jaarrekeningen, weten de gebruikers van de jaarrekeningen van de micro-entiteiten niet of de bedragen die in de balans en in de winst- en verliesrekening zijn opgenomen, al dan niet waarden in het economisch verkeer omvatten. Om de gebruikers van deze jaarrekeningen in dit opzicht zekerheid te bieden, mogen de lidstaten micro-entiteiten die een van de voor hen beschikbare vrijstellingen van deze richtlijn gebruiken, niet toestaan of voorschrijven bij het opstellen van hun jaarrekeningen de waardering op basis van de waarde in het economisch verkeer als grondslag te gebruiken. Micro-entiteiten die waarden in het economisch verkeer willen of moeten gebruiken, zullen dat blijven kunnen doen door gebruik te maken van andere regelingen krachtens deze richtlijn indien een lidstaat dat gebruik toestaat of voorschrijft.

    (11)

    Wanneer de lidstaten beslissen of en hoe zij een regeling voor micro-entiteiten binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 78/660/EEG zullen implementeren, moeten zij ervoor zorgen dat micro-entiteiten die uit hoofde van Richtlijn 83/349/EEG (5) betreffende de geconsolideerde jaarrekening moeten worden geconsolideerd, boekhoudkundige gegevens gebruiken die voor dat doel gedetailleerd genoeg zijn.

    (12)

    In overeenstemming met punt 34 van het interinstitutioneel akkoord „Beter wetgeven” (6) worden de lidstaten ertoe aangespoord om voor zichzelf en in het belang van de Unie hun eigen tabellen op te stellen, die zoveel mogelijk het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken.

    (13)

    Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het terugdringen van de administratieve lasten voor micro-entiteiten, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Unie kan worden bereikt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Krachtens het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

    (14)

    Richtlijn 78/660/EEG dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

    HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Wijziging van Richtlijn 78/660/EEG

    Richtlijn 78/660/EEG wordt als volgt gewijzigd:

    1)

    Het volgende artikel wordt ingevoegd:

    „Artikel 1 bis

    1.   De lidstaten kunnen overeenkomstig de leden 2 en 3 voorzien in vrijstellingen van bepaalde door deze richtlijn opgelegde verplichtingen ten aanzien van vennootschappen die op de balansdatum twee van de drie volgende criteria niet overschrijden (micro-entiteiten):

    a)

    balanstotaal: 250 000 EUR;

    b)

    netto-omzet: 500 000 EUR;

    c)

    gemiddeld personeelsbestand gedurende het boekjaar: 10.

    2.   De lidstaten kunnen de in lid 1 bedoelde vennootschappen vrijstellen van enkele of alle van de volgende verplichtingen:

    a)

    de verplichting om opgave te doen van „overlopende posten aan de actiefzijde” en van „overlopende posten aan de passiefzijde” in de zin van de artikelen 18 en 21;

    b)

    indien een lidstaat gebruik maakt van de onder a) van dit lid genoemde mogelijkheid, kan hij deze vennootschappen toestaan, alleen voor de overige kosten zoals genoemd in lid 3, onder b), punt vi), om af te wijken van artikel 31, lid 1, onder d), wat betreft de opname van „overlopende posten aan de actiefzijde” en van „overlopende posten aan de passiefzijde” in de balans, op voorwaarde dat in de toelichting of, overeenkomstig punt c) van dit lid, onder de balans daarvan melding wordt gemaakt;

    c)

    de verplichting om een toelichting op te stellen in overeenstemming met de artikelen 43 tot en met 45, mits de informatie die in artikel 14 en artikel 43, lid 1, onder 13, van deze richtlijn en artikel 22, lid 2, van Richtlijn 77/91/EEG (7), verlangd wordt, onder de balans wordt vermeld;

    d)

    de verplichting om in overeenstemming met artikel 46 van deze richtlijn een jaarverslag op te stellen, mits de in artikel 22, lid 2, van Richtlijn 77/91/EEG verlangde informatie in de toelichting bij de jaarrekening of, overeenkomstig punt c) van dit lid, onder de balans wordt vermeld;

    e)

    de verplichting om een jaarrekening te publiceren in overeenstemming met de artikelen 47 tot en met 50 bis, op voorwaarde dat de erin vervatte balansinformatie behoorlijk en overeenkomstig de nationale wetgeving wordt ingediend bij minstens één door de betrokken lidstaat aangewezen bevoegde autoriteit. Wanneer de bevoegde autoriteit niet het centrale register, het handelsregister of het vennootschapsregister is, als bedoeld in artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2009/101/EG (8), moet de bevoegde autoriteit de ingediende balansinformatie aan het register verstrekken

    3.   De lidstaten kunnen de in lid 1 bedoelde vennootschappen toestaan:

    a)

    slechts een verkorte balans op te stellen waarin apart ten minste die posten worden getoond die worden voorafgegaan door letters in de artikelen 9 en 10, waar van toepassing. In de gevallen waarin lid 2, onder a), van toepassing is, worden de posten E onder de titel „Activa” en D onder de titel „Passiva” van artikel 9 of de posten E en K van artikel 10 niet in de balans opgenomen;

    b)

    slechts een verkorte winst- en verliesrekening op te stellen waarin ten minste de volgende posten apart worden getoond indien van toepassing:

    i)

    netto-omzet;

    ii)

    overige opbrengsten;

    iii)

    kosten voor grondstoffen en hulpstoffen;

    iv)

    personeelskosten;

    v)

    waardecorrecties;

    vi)

    overige kosten;

    vii)

    belasting;

    viii)

    resultaat.

    4.   De lidstaten staan niet toe of schrijven niet voor dat afdeling 7 bis wordt toegepast op een micro-entiteit die gebruik maakt van één van de in de leden 2 en 3 geboden vrijstellingen.

    5.   Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde vennootschappen, worden de overeenkomstig de leden 2, 3 en 4 opgestelde jaarrekeningen geacht het door artikel 2, lid 3, vereiste getrouwe beeld te geven, en bijgevolg is artikel 2, leden 4 en 5, niet van toepassing op deze jaarrekeningen.

    6.   Indien een vennootschap op de balansdatum de limieten van twee van de drie in lid 1 genoemde criteria overschrijdt of niet langer overschrijdt, heeft dit voor de toepassing van de in de leden 2, 3 en 4 bedoelde afwijking slechts gevolgen indien deze omstandigheid zich in zowel het lopende als het vorige boekjaar voordoet.

    7.   Voor de lidstaten die de euro niet hebben ingevoerd, is de tegenwaarde van de in lid 1 vastgestelde bedragen in de nationale munteenheid de waarde die wordt verkregen door toepassing van de wisselkoers die wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie op de datum van inwerkingtreding van richtlijnen waarin die bedragen worden vastgesteld.

    8.   Het in lid 1, onder a), bedoelde balanstotaal bestaat hetzij uit de activa bedoeld onder de posten A tot en met E onder de titel „Activa” in artikel 9, hetzij uit de activa bedoeld onder de posten A tot en met E van artikel 10. Indien lid 2, onder a), van toepassing is, bestaat het in lid 1, onder a), bedoelde balanstotaal hetzij uit de activa bedoeld onder de posten A tot en met D onder de titel „Activa” in artikel 9, hetzij uit de activa bedoeld onder de posten A tot en met D van artikel 10.

    2)

    Lid 1 van artikel 5 wordt vervangen door:

    „Artikel 5

    1.   In afwijking van artikel 4, leden 1 en 2, kunnen de lidstaten speciale schema's voorschrijven voor de jaarrekening van beleggingsmaatschappijen en participatiemaatschappijen, op voorwaarde dat die schema's een beeld geven van deze maatschappijen, dat gelijkwaardig is aan het beeld als bedoeld in artikel 2, lid 3. De lidstaten staan de in artikel 1 bis bedoelde vrijstellingen niet toe ten aanzien van beleggingsmaatschappijen of participatiemaatschappijen”.

    3)

    Artikel 53 bis wordt vervangen door:

    „Artikel 53 bis

    De lidstaten staan de vrijstellingen die zijn voorzien in de artikelen 1 bis, 11 en 27, artikel 43, lid 1, onder 7 bis en onder 7 ter, en de artikelen 46, 47 en 51, niet toe ten aanzien van vennootschappen waarvan de effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder 14, van Richtlijn 2004/39/EG.”.

    Artikel 2

    Omzetting

    1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om aan deze richtlijn te voldoen indien en wanneer zij besluiten om gebruik te maken van een van de mogelijkheden die worden geboden in artikel 1 bis van Richtlijn 78/660/EEG, daarbij in het bijzonder rekening houdend met de nationale situatie met betrekking tot het aantal vennootschappen dat valt onder de in lid 1 van dat artikel vastgestelde groottecriteria. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.

    Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het gebied waarop deze richtlijn van toepassing is, vaststellen.

    Artikel 3

    Inwerkingtreding

    Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 4

    Adressaten

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Brussel, …

    Voor het Europees Parlement

    De voorzitter

    Voor de Raad

    De voorzitter


    (1)  PB C 317 van 23.12.2009, blz. 67.

    (2)  Standpunt van het Europees Parlement van 10 maart 2010 (PB C 349E van 22.10.2010, blz. 111) en Standpunt van de Raad in eerste lezing van 12 september 2011. Standpunt van het Europees Parlement van … (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en Besluit van de Raad van ….

    (3)  PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36.

    (4)  PB L 222 van 14.8.1978, blz. 11.

    (5)  PB L 193 van 18.7.1983, blz. 1.

    (6)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

    (7)  Tweede Richtlijn 77/91/EEG van de Raad van 13 december 1976 strekkende tot het coördineren van de waarborgen welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van artikel 58, tweede alinea, van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal, zulks ten einde die waarborgen gelijkwaardig te maken (PB L 26 van 31.1.1977, blz. 1).

    (8)  Richtlijn 2009/101/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 48 van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken (PB L 258 van 1.10.2009, blz. 11).”.


    MOTIVERING VAN DE RAAD

    I.   INLEIDING

    De Commissie heeft haar voorstel (1) voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 78/660/EEG van de Raad betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen wat micro-entiteiten betreft op 19 maart 2009 ingediend bij de Raad en het Europees Parlement.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 15 juli 2009 advies uitgebracht over het voorstel. (2)

    Het Europees Parlement heeft op 10 maart 2010 zijn standpunt in eerste lezing vastgesteld. (3)

    De Raad heeft op 12 september 2011 zijn standpunt in eerste lezing vastgesteld.

    II.   DOEL

    Doel van het voorstel is de lidstaten de mogelijkheid te bieden zeer kleine ondernemingen (de zogeheten „micro-entiteiten”) buiten de werkingssfeer van de vierde richtlijn vennootschapsrecht te houden en hen aldus vrij te stellen van de daarin opgenomen registratievoorschriften voor financiële verslaglegging.

    III.   ANALYSE VAN HET STANDPUNT VAN DE RAAD IN EERSTE LEZING

    1.   Algemeen

    Het Europees Parlement sprak brede steun uit voor het Commissievoorstel en keurde vijf amendementen op het voorstel goed.

    De Raad is het grotendeels eens met de geest van deze amendementen en heeft deze in ruime mate in aanmerking genomen bij het opstellen van zijn standpunt in eerste lezing.

    Teneinde de in het standpunt van het Europees Parlement naar voren gebrachte beginselen te specificeren, heeft de Raad voorts een aantal gedetailleerde bepalingen opgenomen met het oog op de omzetting en de toepasbaarheid van de richtlijn in de lidstaten.

    Naast de in punt 3 beschreven inhoudelijke wijzigingen zijn er redactionele wijzigingen aangebracht teneinde de tekst te verduidelijken en de algehele samenhang van het richtlijnvoorstel te waarborgen.

    De Commissie heeft te kennen gegeven het standpunt van de Raad in eerste lezing te kunnen aanvaarden.

    2.   Amendementen van het EP die in het standpunt van de Raad in eerste lezing zijn overgenomen

    a)   Handhaving van de verplichting om een boekhouding bij te houden die de handelstransacties en de financiële toestand van de onderneming weergeeft (amendementen 1, 3 en 4)

    Het Europees Parlement volgt het Commissievoorstel wat de algehele opzet van de wijziging van de vierde richtlijn vennootschapsrecht betreft. De lidstaten kunnen aldus micro-entiteiten vrijstellen van de verplichtingen die krachtens de vierde richtlijn vennootschapsrecht op ondernemingen rusten.

    De amendementen 1, 3 en 4 van het Europees Parlement zijn echter ingegeven door de vrees dat een vrijstelling van de boekhoudkundige verplichtingen zou kunnen leiden tot een geringere transparantie en de toegang tot de nodige informatie voor het toekennen van kredieten zou kunnen bemoeilijken. Het Europees Parlement heeft beklemtoond hoe belangrijk het is dat een zeker niveau van transparantie aangaande de financiële en economische situatie van micro-entiteiten behouden blijft, evenals het vertrouwen van alle verschillende marktspelers.

    De Raad schaart zich volledig achter het standpunt van het Europees Parlement dat op de lidstaten de verplichting moet blijven rusten een zeker niveau van boekhoudkundige verplichtingen te handhaven, teneinde de micro-entiteiten te helpen bij het structureren van hun financiën en het verstrekken van informatie aan de nationale autoriteiten en, indien nodig, de financiële instellingen.

    De Raad onderschrijft de geest van amendementen 1, 3 en 4 en handhaaft een zeker niveau van boekhoudkundige verplichtingen door de structuur van het Commissievoorstel te wijzigen. Hij voert een aantal facultatieve vrijstellingen van onderdelen van de vierde richtlijn vennootschaprecht in, in plaats van de micro-entiteiten volledig buiten de werkingssfeer van de richtlijn te laten. Bijgevolg zal het de lidstaten vrij staan hun micro-entiteiten de gelegenheid te bieden een sterk vereenvoudigde balans en resultatenrekening neer te leggen, die vrijwel geen gedetailleerde gegevens bevatten. De lidstaten zal ook de mogelijkheid worden geboden de huidige publicatieregeling te vervangen door een eenvoudige verplichting voor micro-entiteiten de balansinformatie bij één - door de betrokken lidstaat aangewezen - bevoegde autoriteit in te dienen. Indien de aangewezen bevoegde autoriteit niet het ondernemingsregister is, moet de informatie door de bevoegde autoriteit aan dat register worden doorgegeven.

    Met de door de Raad in artikel 1 aangebrachte conceptuele wijziging wordt beoogd te preciseren welke specifieke verplichtingen uit hoofde van de vierde richtlijn vennootschaprecht voor de micro-entiteiten worden gehandhaafd. De overwegingen 8 tot en met 11 zijn derhalve toegevoegd om de wijzigingen in artikel 1 toe te lichten. Voorts heeft de Raad de voornaamste ideeën die in amendement 1 worden verwoord, opgenomen in een gewijzigde versie van overweging 5.

    b)   Discretionaire bevoegdheid van de lidstaten voor de toepassing van de richtlijn (amendementen 2, 3 en 5)

    Het Europees Parlement heeft beklemtoond dat de in artikel 1 bis, lid 1, vastgestelde groottecriteria voor het definiëren van micro-entiteiten ertoe zullen leiden dat er aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten ontstaan wat het aantal als micro-entiteiten te beschouwen ondernemingen betreft, en aangezien micro-entiteiten gewoonlijk geen grensoverschrijdende activiteiten ontplooien en dus geen invloed hebben op de werking van de interne markt, zou de harmonisatie door middel van deze richtlijn niet gerechtvaardigd zijn.

    Daarom bevat het standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing amendementen waarin wordt verduidelijkt dat de lidstaten rekening moeten houden met de specifieke omstandigheden en behoeften van hun eigen markt, en in het bijzonder met hun nationale situatie wat het aantal ondernemingen betreft die bij de omzetting van de richtlijn onder de regeling voor micro-entiteiten komen te vallen.

    De Raad is het volledig eens met het Europees Parlement dat harmonisatie buiten de werkingssfeer van deze richtlijn moet worden gehouden en dat de lidstaten de richtlijn moeten omzetten op de manier die volgens hen het best beantwoordt aan hun nationale situatie.

    In het standpunt van de Raad in eerste lezing worden de amendementen 2, 3 en 5 opgenomen in respectievelijk de overwegingen 6 en 7 en in artikel 2, lid 1, van de richtlijn.

    3.   Bijkomende wijzigingen die in het standpunt van de Raad in eerste lezing zijn opgenomen

    a)   Gevolgen van het Verdrag van Lissabon

    In het op 26 februari 2009 aangenomen Commissievoorstel wordt verwezen naar de rechtsgrondslag en de wetgevingsprocedures van vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon.

    In het standpunt in eerste lezing van de Raad zijn deze bepalingen gewijzigd; thans wordt verwezen naar het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 50, lid 1, en de gewone wetgevingsprocedure.

    b)   De definitie van micro-entiteiten (artikel 1, lid 1 - artikel 1 bis, lid 1)

    Het standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing volgt het Commissievoorstel wat de volgende definitie van micro- entiteiten betreft:

    „Vennootschappen die op de balansdatum twee van de volgende drie criteria niet overschrijden:

    a)

    balanstotaal: 500 000 EUR;

    b)

    netto-omzet: 1 000 000 EUR;

    c)

    gemiddeld personeelsbestand gedurende het boekjaar: 10.”

    In het standpunt van de Raad in eerste lezing worden twee van deze groottecriteria (balanstotaal: 250 000 EUR; netto-omzet: 500 000 EUR) neerwaarts bijgesteld, teneinde te vermijden dat de overgrote meerderheid van de bedrijven in de categorie micro-entiteiten zou terechtkomen.

    c)   Omzetting (artikel 2, lid 1)

    In overweging 12 is een verwijzing naar een transponeringstabel opgenomen; de verwijzing in artikel 2, lid 1, is geschrapt.

    IV.   CONCLUSIE

    De Raad meent dat zijn standpunt in eerste lezing rekening houdt met de beginselen van het standpunt van het Europees Parlement, maar dat het ook een evenwichtig compromis biedt tussen het verminderen van de administratieve lasten voor zeer kleine ondernemingen en het handhaven van de boekhoudkundige verplichtingen die nodig zijn voor het waarborgen van transparantie met betrekking tot de economische activiteiten ten behoeve van de nationale autoriteiten, de financiële instellingen en de economische actoren. De Raad zou graag een constructief debat met het Europees Parlement in tweede lezing voeren met het oog op een spoedige aanneming van de richtlijn.


    (1)  7229/1/09 REV 1

    (2)  PB C 317 van 23.12.2009, blz. 67.

    (3)  7424/10


    Top