EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011AE0995

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het thema „Slimme strategieën voor begrotingsconsolidatie — Opsporing van groeistimulerende factoren in Europa. Manieren om het arbeidspotentieel van de Europese economieën optimaal te benutten in het licht van de dringend noodzakelijke budgettaire hervormingen” (verkennend advies)

PB C 248 van 25.8.2011, p. 8–15 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

25.8.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 248/8


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het thema „Slimme strategieën voor begrotingsconsolidatie — Opsporing van groeistimulerende factoren in Europa. Manieren om het arbeidspotentieel van de Europese economieën optimaal te benutten in het licht van de dringend noodzakelijke budgettaire hervormingen” (verkennend advies)

2011/C 248/02

Rapporteur: de heer DANTIN

Op 15 november 2010 heeft Peter GYÖRKÖS, de permanent vertegenwoordiger van Hongarije bij de Europese Unie, het Europees Economisch en Sociaal Comité namens het toekomstige Hongaarse voorzitterschap verzocht een verkennend advies op te stellen over:

Slimme strategieën voor begrotingsconsolidatie — opsporing van groeistimulerende factoren in Europa. Manieren om het arbeidspotentieel van de Europese economieën optimaal te benutten in het licht van de dringend noodzakelijke budgettaire hervormingen.

De afdeling Economische en Monetaire Unie, economische en sociale samenhang, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 31 mei 2011 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 15 en 16 juni gehouden 472e zitting (vergadering van 15 juni 2011) onderstaand advies uitgebracht, dat met 164 stemmen vóór en 2 stemmen tegen, bij 9 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1   De economische en financiële crisis, die in 2007 uitbrak en zich in 2008 verscherpte, heeft zwaar huisgehouden in de overheidsfinanciën van de Europese landen. Met name hun begrotingssituatie verslechterde hierdoor aanzienlijk.

1.2   Door de noodzaak die nu bestaat om de begrotingen te verlossen van de kosten die voortvloeien uit allerlei plannen voor economisch herstel, van de hulp aan banken (zoals in een aantal lidstaten is gebeurd) en van de ontoereikende mate waarin voor de crisis in het economisch beleid rekening werd gehouden met de zwakke groei, bezuinigen veel lidstaten op hun uitgaven. Het gevaar hiervan is dat deze landen de op collectieve solidariteit gebaseerde systemen voor bijvoorbeeld sociale bescherming en overheidsdiensten de rug toekeren.

1.3   Deze manier om snel het evenwicht te herstellen belast niet alleen de samenleving, maar heeft ook lange tijd een futloze groei tot gevolg. Dat komt vooral doordat de vraag opdroogt, wat weer tot grotere begrotingstekorten leidt. Dat resulteert op zijn beurt in een krimpende vraag. Door dit sneeuwbaleffect kan de Europese economie in een eindeloze neerwaartse spiraal belanden.

1.3.1   Een „intelligent” begrotingsbeleid moet deze neerwaartse beweging tot staan brengen.

1.4   Een „intelligente” begrotingsconsolidatie kenmerkt zich door een „intelligent” evenwicht tussen inkomsten en uitgaven en tussen vraag en aanbod. Duurzame groei moet daarom voortaan het belangrijkste oogmerk van het economisch beleid en elk ander beleid zijn en dient dus een prioritaire doelstelling van de EU te vormen.

1.4.1   Groei moet daarom een van de prioritaire doelstellingen van de EU zijn.

1.5   In dit verband moet onder meer het volgende gebeuren:

1.5.1

Er moet een ambitieuzere, completere regelgeving komen om de speculatie een halt toe te roepen. Anders lopen alle pogingen tot een „slimme begrotingsconsolidatie” op niets uit.

1.5.2

Het begrotingsbeleid moet de groei ten goede komen:

een Europese lening invoeren ter financiering van infrastructuurprojecten door de mobilisering van spaartegoeden;

euro-obligaties invoeren, onder meer om de kosten voor de herfinanciering van de in problemen geraakte eurozonelanden te verminderen;

de periode voor de begrotingsconsolidatie zo rekbaar mogelijk maken, want in het geval van een big bang zijn de kansen op groei verkeken.

1.5.3

Het belastingbeleid moet de groei ten goede komen door:

een betere coördinatie van de fiscale maatregelen van de lidstaten, conform de Europese verdragen;

een betere samenwerking tegen belastingfraude door optimaal gebruik te maken van Eurofisc;

de belastingdruk te verschuiven naar nieuwe financieringsbronnen, zoals belastingen op financiële transacties, energiebelasting, en heffingen op financiële instellingen en op CO2-emissies (waarbij te denken valt aan een andere opzet van de markt voor emissiecertificaten).

1.5.4

Er moet nagedacht worden over een belasting om de door het gedrag van de financiële sector veroorzaakte externe effecten te internaliseren: op die manier kunnen de ontwikkeling en harmonisering van de Europese eengemaakte markt onder eerlijker voorwaarden plaatsvinden.

1.5.4.1

De Europese Commissie is terecht van plan om door middel van een effectbeoordeling de mogelijke opzet en toepassing van deze belasting te bepalen. Voordat de resultaten hiervan bekend zijn mag in ieder geval geen besluit over deze belasting worden genomen.

1.5.5

Er moet gewerkt worden aan de groei van morgen door:

uitvoering van de strategie 2020, die zich vooral richt op een duurzame en inclusieve groei door middel van een betere coördinatie van economische beleidsmaatregelen; daarbij worden de grootste obstakels voor de groei, waaronder de factoren die de werking van de interne markt belemmeren, aangepakt;

de ontwikkeling en uitvoering van een ambitieus en efficiënt industriebeleid dat vooral ten goede komt aan high-techsectoren met een grote toegevoegde waarde die zowel voor de industrie als voor de dienstverlening voor een forse groei kunnen zorgen;

invoering van een Europese „Small Business Act”;

in te zetten op de „magische driehoek” van economische groei: opleiding, onderzoek, innovatie. In dit verband moet het volgende gebeuren:

meer investeringen in onderwijs en O&O ondanks bezuinigingen, omdat de EU anders dreigt te verarmen;

afstemming van opleidingen en diploma's op de behoeften van de arbeidsmarkt;

aanpassingen van de belastingwetgeving die de industrie ertoe aanzetten om meer te investeren in onderzoek, ontwikkeling en innovatie;

vergemakkelijking van werk van en samenwerking tussen onderzoekers en innoveerders in de hele EU, waarbij voor voltooiing van de Europese onderzoeksruimte moet worden gezorgd;

vermindering of totale verwijdering van obstakels – toegang tot financiering voor het mkb, de kosten van intellectuele-eigendomsrechten - en zo snel mogelijk een overeenkomst over een Europees octrooi;

meer ruimte, middelen en taken voor „concurrentieclusters”; in dit verband kan een nieuw Europees netwerk de relatie tussen onderzoek en innovatie helpen verbeteren.

1.6   Daar waar dit beleid uitsluitend een zaak is van elke individuele lidstaat moet bij de uitvoering ervan rekening worden gehouden met de grote verschillen tussen de economische prestaties van de 27 lidstaten. De groei van het bbp, de situatie en de ontwikkelingen op het gebied van werkloosheid, de staatsschuld en overheidsuitgaven aan O&O lopen stuk voor stuk sterk uiteen, al zijn er ook patronen te onderscheiden.

2.   Inleiding

2.1   Het Hongaarse voorzitterschap heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité verzocht een verkennend advies op te stellen over het onderwerp „Slimme strategieën voor begrotingsconsolidatie – opsporing van groeistimulerende factoren in Europa”. Manieren om het arbeidspotentieel van de Europese economieën optimaal te benutten in het licht van de dringend noodzakelijke budgettaire hervormingen.

2.2   Het Comité is ingenomen met dit verzoek.

2.3   Het onderwerp waarover het wordt geraadpleegd heeft zijn volle aandacht en houdt verband met de onderwerpen waarover het zich sinds het uitbreken van de financiële crisis al heeft uitgesproken.

2.4   In dit advies krijgt het Comité de kans om zijn eerdere overwegingen (1) door te trekken naar het heden.

2.5   Eerst passeren de oorzaken en de gevolgen van de crisis de revue, daarna wordt ingegaan op de economische en sociale risico's van een „niet slimme” begrotingsconsolidatie en ten slotte doet het Comité voorstellen voor een duurzame groei – de enige manier om de Europese economie weer vlot te trekken.

3.   De crisis en haar gevolgen

3.1   De economische en financiële crisis, die in 2007 uitbrak en zich in 2008 verscherpte, heeft zwaar huisgehouden in de overheidsfinanciën van de Europese landen. Veel regeringen hebben geprobeerd om het financiële systeem te redden. Ook hebben zij met hun herstelplannen ingrijpende begrotingsmaatregelen genomen om de recessie zoveel mogelijk af te zwakken. Samen met de automatische stabilisatoren moesten deze maatregelen een ineenstorting van de economie zien te voorkomen. In veel landen hebben zij echter ook gevolgen gehad voor de begrotingssituatie.

3.2   Dankzij grootscheepse overheidsuitgaven is de liquiditeit op de markten op peil gebleven. De begrotingen moeten nu echter worden bevrijd van de kosten die door de staatssteun in de bankensector (zoals in een aantal lidstaten is gebeurd) en discretionaire maatregelen zijn ontstaan; samen met de gestegen werkloosheid in tal van landen en de extra bezuinigingsmaatregelen daar brengt dat de economische groei in gevaar.

3.3   Door deze situatie is het begrotingstekort in de EU behoorlijk gestegen, en wel - volgens cijfers van Eurostat - van 2,3 % van het bbp in 2008 tot 7,5 % in 2010 (en van 2 % tot 6,3 % in de eurozone). In dezelfde periode is de staatsschuld toegenomen van 61,6 % tot 80 % in de EU en van 69,4 % tot 78,7 % in de eurozone. Volgens dezelfde cijfers bedroeg de groei in 2010 0,7 % en is de werkloosheid in de EU in 2007gestegen van 7,1 % tot 9,1 % (met een verwachte 10,3 % eind 2010), ofwel 25 miljoen werklozen méér, van wie zo'n 8 miljoen hun baan door de crisis zijn kwijtgeraakt.

3.4   Sommige lidstaten beperken hun uitgaven om snel het begrotingsevenwicht te herstellen en de staatschuld te verminderen. Het gevaar is echter dat deze landen zich aldus terugtrekken uit de op collectieve solidariteit gebaseerde systemen. De ontmanteling van de systemen voor sociale bescherming en overheidsdiensten, die volgens iedereen juist tijdens de crisis zo efficiënt blijken te zijn als automatische stabilisatoren en schokdempers, is dan ook uitermate verontrustend.

3.4.1   Als een van de absolute voorwaarden voor de verdere groei van de economie dienen het Europese sociaal kapitaal en het natuurlijk kapitaal behouden te blijven.

3.4.2   Voor de geloofwaardigheid van de EU (en van de lidstaten) zou het funest zijn als zij enerzijds wél met ferme en vergaande maatregelen de financiële sector en de banken overeind houdt (zoals in een aantal lidstaten is gebeurd), die mede verantwoordelijk zijn voor de huidige crisis, maar anderzijds niets doet om de vertraagde groei, de fors gestegen werkloosheid en de arbeidsonzekerheid aan te pakken noch om via de systemen voor sociale bescherming en overheidsdiensten voor de nodige solidariteit te blijven zorgen. De Europese burger, die part noch deel heeft aan de financiële en economische crisis, zou hiervan de dupe worden. De kloof tussen de EU en de burgers zou hierdoor alleen maar groter worden.

3.5   Deze pogingen om vooral door een vermindering van de overheidsuitgaven snel het begrotingsevenwicht te herstellen zou, los van de sociale kosten die eruit voortvloeien, kunnen leiden tot een lange periode van futloze groei (met name doordat de vraag opdroogt), op hetzelfde peil blijvende of zelfs stijgende werkloosheid en een daardoor afkalvende internationale concurrentiepositie van Europa.

3.5.1   De begrotingsdiscipline kan een krimpende vraag opleveren en aldus leiden tot een recessie met nieuwe tekorten, als gevolg waarvan de Europese economie in een eindeloze neerwaartse spiraal kan belanden.

3.5.2   De vraag zal nog sterker krimpen als de ongelijkheid blijft toenemen (van 1998 tot 2005 is in Frankrijk bijvoorbeeld het gemiddelde salaris van de 0,01 % best verdienenden met 51 % gestegen) en de koopkracht van huishoudens afneemt als automatisch gevolg van de economische situatie, maar ook doordat het aandeel van de lonen in de toegevoegde waarde scherp is gedaald. Volgens cijfers van het IMF uit 2007 is het aandeel van de lonen in het bbp in Europa geslonken van 73 % in 1980 tot 64 % in 2005.

4.   Een intelligente begrotingsconsolidatie

4.1   De vraag is niet zozeer of het begrotingsevenwicht hersteld moet worden, maar – wil de groei kunnen doorzetten – hoe, op wiens kosten en in welk tempo.

4.1.1   Een „intelligente” begrotingsconsolidatie kenmerkt zich door een „intelligent” evenwicht tussen inkomsten en uitgaven en tussen vraag en aanbod. Om de crisis te boven te komen is het in dit verband onontbeerlijk om met een expansief beleid, waarmee een gunstig klimaat wordt geschapen voor bestedingen en investeringen, weer de weg naar groei in te slaan.

4.1.2   Begrotingsconsolidatie is ook nodig met het oog op het monetaire beleid, dat zowel zijn eigen doelstellingen – stabiele prijzen en vertrouwen van de markten – dient te verwezenlijken als aan een klimaat moet blijven werken dat de economische groei ten goede komt.

4.2   Het begrotingsbeleid moet de groei ten goede komen

4.2.1   Al lang voor de huidige crisis uitbrak, had Europa te kampen met een te geringe groei. De jaarlijks nagestreefde groei van 3 %, dé doelstelling van de Lissabonstrategie, is slechts twee keer bereikt. De regeringen hebben deze tegenvallende groei niet goed verwerkt in hun economisch beleid en hun begrotingsbeleid. In reactie hierop zijn overheden en bedrijven geld gaan lenen, waarbij het financiële stelsel een zware verantwoordelijkheid kreeg, bijvoorbeeld wat hypotheken betreft. Duurzame groei moet daarom voortaan het belangrijkste oogmerk van het economisch beleid en elk ander beleid zijn en dient dus een prioritaire doelstelling van de EU te vormen. Door middel van een begrotingsconsolidatie waarbij de financiële middelen efficiënt worden verdeeld moet het wat dit aangaat mogelijk zijn om de overheidsbegrotingen op de middellange termijn weer in balans te brengen zonder daarbij het streven naar meer groei te bemoeilijken.

4.2.2   De financiële crisis en de gebrekkige schokbestendigheid van de EU-economie tonen aan dat de bakens van het economisch beleid verzet moeten worden. Een evenwichtiger macro-economische mix, waarbij op het aanbod gebaseerde maatregelen hand in hand gaan met een op de vraag gericht economisch beleid, zou een vast onderdeel moeten zijn van de Europese strategie. In de gefinancialiseerde wereld van vandaag, waarin kortetermijninvesteringen een relatief hoog rendement opleveren en de technische vooruitgang dus dreigt te vertragen, is het zaak de grotendeels op speculatiezeepbellen gebaseerde groei de rug toe te keren en weer te streven naar een groei die wordt gestuwd door bestedingen en investeringen. Dit moet met name gebeuren in de innovatieve sectoren van de reële economie (2), waarbij CO2-arme productiemethoden, die een minder zware wissel trekken op de natuurlijke hulpbronnen, de voorkeur verdienen.

4.2.3   Voor de financiering van Europese infrastructuurprojecten zou een Europees kredietinstrument kunnen worden ingevoerd. Dat zou een belangrijk middel zijn om beschikbare maar momenteel niet gebruikte spaartegoeden aan te trekken en aldus de Europese economie te steunen. Een en ander dient hand in hand te gaan met een gecoördineerd industriebeleid (3) dat het concurrentievermogen ten goede komt, conform de strategie Europa 2020 (4). Wat dit betreft is het een goede zaak dat de voorzitter van de Commissie op 14 december 2010 tijdens een door hem afgelegde verklaring in het Europees Parlement heeft aangedrongen op plannen voor de invoering van obligatieleningen. Dergelijke obligatieleningen kunnen echter geen alternatief zijn voor of in de plaats komen van euro-obligaties.

4.2.4   Het Comité is voor de invoering van deze euro-obligaties. Niet alleen kunnen daarmee grote infrastructuurprojecten worden gefinancierd, met als doel Europa te moderniseren door banen te scheppen en de economie een impuls te geven (iets wat eventueel ook met obligatieleningen mogelijk zou zijn), ook de kosten voor de herfinanciering van de in problemen geraakte eurozonelanden zouden zo lager uitvallen doordat de markt voor staatsobligaties een Europese dimensie zou krijgen. Na de oprichting van het Europese fonds voor financiële stabiliteit zou de Europese Unie met de euro-obligaties eens te meer tegenover de markt getuigen van haar interne solidariteit. Tegelijkertijd zou zij ermee haar politieke wil aantonen om de Economische en Monetaire Unie en de euro overeind te houden.

4.2.4.1   Dankzij deze praktijk, die in de VS via het ministerie van financiën loopt en in 2009 door het Europees Parlement en het IMF is goedgekeurd, zouden de in problemen verkerende eurozonelanden minder zwaar gebukt gaan onder hun schuldendienst en daardoor meer speelruimte krijgen. Het uiteindelijke doel is een impuls aan de economie te geven.

4.2.5   De lidstaten met een overschot op hun lopende rekening en/of een relatief lage schuldenlast zouden ter stimulering van de vraag een expansief beleid moeten voeren. Dat zij dit nu nog niet doen, komt vooral door de angst om bestraft te worden door de ratingbureaus. Hun rol is „fundamenteel voor het functioneren van het financiële systeem en kan als zodanig niet zonder toezicht”. (5) Een ander aandachtspunt voor het EESC is de uitgebleven oprichting van een Europees orgaan voor de beoordeling van die schulden. (6)

4.3   Groei en belastingen

4.3.1   Voor zover belastingen de eengemaakte markt beter laten werken, het concurrentievermogen vergroten en de openbare financiën enigszins ontlasten komen zij de groei ten goede. Wat begrotingsconsolidatie betreft heeft de Commissie helaas bijna alleen maar aandacht voor de uitgaven en veronachtzaamt zij de inkomsten. Meestal gaat dit ten koste van de sociaal zwakkeren en remt het de groei doordat de vraag terugloopt.

4.3.2   Betere coördinatie van het fiscale beleid: overeenkomstig de EU-verdragen dient er een sterkere, EU-brede coördinatie van het fiscale beleid te komen in de lidstaten (o.a. geharmoniseerde heffingsgrondslagen, minimumtarieven), vooral op gebieden waar de belastinggrondslag internationaal mobiel is en de kans op belastingvlucht en fiscale concurrentie tussen de lidstaten het grootst is. Deze Europese coördinatie moet de belastinginkomsten veiligstellen en verhogen. (7)

4.3.3   Een betere administratieve samenwerking is ook onontbeerlijk voor een efficiëntere bestrijding van belastingfraude. De oprichting van Eurofisc, een decentraal netwerk dat openstaat voor alle lidstaten en een snelle, gerichte bestrijding van btw-fraude mogelijk moet maken, is alvast een stap in de goede richting. (8) In zijn advies hamert het EESC op de noodzaak om samen te werken met andere organen die zich bezighouden met de bestrijding van de georganiseerde misdaad en het witwassen van geld. (9)

4.3.4   Het verdient aanbeveling de belastingdruk te verschuiven naar nieuwe financieringsbronnen, zoals belastingen op financiële transacties, energiebelasting, en heffingen op financiële instellingen en op CO2-emissies (10) (waarbij te denken valt aan een andere opzet van de markt voor emissiecertificaten). Dit zou een „dubbel dividend” kunnen opleveren: op de korte en middellange termijn krijgen de overheidsbegrotingen weer enige lucht, en op de langere termijn worden de middelen duurzaam geïnvesteerd in de reële economie in het algemeen en in groene technologieën en sectoren in het bijzonder (11). Een ander voordeel zou kunnen zijn dat het budget van de Europese Unie van eigen middelen wordt voorzien. (12)

4.4   Belastingheffing op de financiële sector

4.4.1   Door belasting te heffen op de financiële sector kunnen de volatiliteit van de financiële markten en de funeste gevolgen van te riskante transacties worden ingedamd, zodat deze markten aan stabiliteit en efficiency winnen. (13) Een belasting om de door het gedrag van deze sector veroorzaakte externe effecten te internaliseren is daarom een goed idee: op die manier kunnen de ontwikkeling en harmonisering van de Europese eengemaakte markt onder eerlijker voorwaarden plaatsvinden.

4.4.2   Belasting op financiële transacties

4.4.2.1   In zijn advies over het rapport-Larosière (14) betuigde het EESC zijn instemming met een belasting op financiële transacties: „Het Comité vindt dat de kortetermijnvisie plaats moet maken voor een langetermijnvisie, waarbij bonussen niet zijn gebaseerd op speculatieve transacties. In dit verband staat het Comité achter het idee om belasting te gaan heffen op financiële transacties.”„De tweede doelstelling van een BFT is overheidsgeld te genereren. Deze nieuwe bron van inkomsten zou kunnen worden gebruikt om de economische ontwikkeling in ontwikkelingslanden te ondersteunen, klimaatbeleid in die landen te financieren of de overheidsschuld te verlichten. In het laatste geval wordt er ook van uitgegaan dat de financiële sector overheidssteun terugbetaalt. Op lange termijn zou de opbrengst van de belasting een nieuwe algemene bron van overheidsinkomsten moeten worden.” (15). Bovendien leidt zo'n belasting ertoe dat de marktpartijen zich anders gaan gedragen, wat ook is toe te juichen.

4.4.2.2   Op 8 september 2010 verklaarde de voorzitter van de Europese Commissie zich voorstander van deze belasting.

4.4.2.3   In het verlengde van zijn eerder ingenomen standpunten is het EESC van mening dat een BFT de EU en de lidstaten in de huidige situatie goed van pas zal komen: zij kunnen er middelen mee genereren om de begroting weer in balans te brengen, de groei te stimuleren en louter speculatieve activiteiten in te dammen.

4.4.3   Belasting op financiële activiteiten

4.4.3.1   In haar meest uitgebreide vorm (de „addition method”) drukt deze belasting (16) op de som van alle winsten en lonen van bedrijven en financiële instellingen, los van de producten die zij verhandelen.

4.4.3.2   Het gaat om een belasting over de toegevoegde waarde die ondernemingen in de financiële sector creëren, bedoeld om de geringe belastingbijdrage van deze sector (veel activiteiten zijn vrijgesteld van btw) te compenseren.

4.4.3.3   De aldus op Europese schaal gegenereerde inkomsten kunnen worden gebruikt om de begrotingen van de lidstaten te consolideren.

4.4.4   De Europese Commissie is terecht van plan om door middel van een effectbeoordeling de mogelijke opzet en toepassing van deze belasting te bepalen en het brede scala aan nieuwe hervormingen van de financiële sector (onder meer met betrekking tot depositogarantie en nieuwe vereisten inzake eigen middelen en liquiditeiten) te evalueren. Er moet wat dit betreft worden gestreefd naar een eerlijk evenwicht tussen enerzijds de doelstelling om begrotingen weer in balans te brengen en anderzijds de doelstelling om ervoor te zorgen dat de banken in staat blijven leningen te verstrekken en bij te dragen aan de economische groei en de werkgelegenheid. Voordat de resultaten hiervan bekend zijn mag in ieder geval geen besluit over deze belasting worden genomen

5.   Werken aan de groei van morgen

5.1   Er hangen donkere wolken boven Europa:

er is sprake van een financialisering waar de politieke democratie geen greep op heeft, die tot op zekere hoogte losstaat van de reële economie en die kortetermijninvesteringen in de hand werkt, met als risico dat de technische vooruitgang wordt afgeremd. De financiële beleggingen die in de plaats zijn gekomen van reële investeringen zetten ook een rem op de ontwikkeling van de werkgelegenheid, de lonen, de vraag en de overheidsfinanciën;

de sociale modellen raken in verval en tegelijkertijd loert het gevaar van onderonsjes tussen de VS en de opkomende landen die Europa buitenspel zetten en de arbeidsmarkt destabiliseren. Om de huidige problemen het hoofd te bieden moet worden nagegaan met welke politieke middelen de economische groei weer kan worden aangezwengeld.

5.2   Om weer te komen tot een intelligente, duurzame en inclusieve groei heeft Europa de strategie 2020 opgesteld. Uitgaande van een betere coördinatie van het economisch beleid moet deze nieuwe strategie gericht zijn op het aanpakken van de belangrijkste knelpunten die de groei op EU-niveau belemmeren, met inbegrip van de knelpunten in de werking van de interne markt en in de infrastructuur, alsmede op de behoefte aan een gemeenschappelijk energiebeleid en een nieuw, ambitieus industriebeleid. De Europese Raad benadrukt dat alle gemeenschappelijke beleidssectoren, met inbegrip van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en cohesiebeleid, de strategie dienen te ondersteunen, en dat de strategie een sterke externe dimensie moet krijgen. (17)

5.3   De door het EESC opgerichte stuurgroep voert nauw overleg met de afdelingen, de CCMI, de nationale SER's en de waarnemingsposten over de uitvoering van de strategie, en dan in het bijzonder van de zeven kerninitiatieven voor meer groei en werkgelegenheid. Het EESC zal over elk van deze initiatieven, die bedoeld zijn om de vijf doelstellingen van de strategie te verwezenlijken, een advies uitbrengen. Om te bepalen hoe de strategie moet worden uitgevoerd moet goed worden nagedacht over de voornaamste sectoren, partijen en maatregelen.

5.4   Voornaamste sectoren. Hieronder volgt een niet-uitputtende opsomming van al bestaande of veelal nog in ontwikkeling zijnde sectoren (industrie en diensten) die de groei aanjagen omdat ze een hoge toegevoegde waarde bezitten, technologisch geavanceerd zijn en voor een forse groei kunnen zorgen.

CO2-vrije energie, groene vervoerswijzen en gebouwen die groene banen helpen scheppen (18)

de „senioreneconomie”: bio-engineering ten dienste van de gezondheidszorg, biowetenschappen (19)

biotechnologie (20)

de digitale samenleving, nanotechnologie (21), robotica

landbouwkunde en hydromechanica als antwoord op de geringe hoeveelheid landbouwgrond; bij de fabricage moet zuiniger met grondstoffen worden omgesprongen, de behandeling van zeldzame aardmetalen

onderzoek in alle industriesectoren naar CO2-armere productiemethoden voor een nieuw industriebeleid.

5.4.1   Ook de sector onderwijs moet prioriteit krijgen en alle andere ondersteuning bieden. Onderwijs komt de opbouw van menselijk kapitaal ten goede en is als zodanig van essentieel belang voor de economische groei. In dit verband moet erop worden toegezien dat opleidingen zijn afgestemd op datgene waar de arbeidsmarkt behoefte aan heeft.

5.5   Prioritaire maatregelen om de groei aan te zwengelen

5.5.1   In het kader van de strategie Europa 2020 dient de verdieping van de eengemaakte markt een prioriteit van de Europese Unie te zijn. Alleen op die manier kan er in de lidstaten een sterke, stabiele en eerlijker economische groei worden bereikt.

5.5.2   Uitvoering van een efficiënt industriebeleid

5.5.2.1   De term „industriebeleid” heeft in de loop van de jaren een heel andere betekenis gekregen. Het is dan ook zaak de drie beginselen in kaart te brengen aan de hand waarvan de huidige betekenis van de term nauwkeurig kan worden omschreven.

Allereerst moet duidelijk zijn welke sectoren voorrang dienen te krijgen. (22) Vervolgens zullen de te nemen maatregelen uiteraard sterk uiteenlopen. Soms, zoals in het geval van energie, gaat het om grote Europese projecten. Maar het kan ook om kapitaalfinanciering draaien of, in het geval van startende en nog jonge bedrijven, om steun voor de ontwikkeling van nieuwe technologie. In ieder geval dient het industriebeleid op zowel de eengemaakte markt als de exportmarkt te worden toegesneden.

Uiteindelijk gaat het erom de middelen aan te boren om dit beleid – en de groei op de lange termijn waar het toe kan leiden – in een tijd van begrotingsconsolidatie mee te financieren. Zo zouden de Europese spaartegoeden massaal kunnen worden gebruikt voor productieve, economisch en sociaal rendabele, dat wil zeggen veel banen opleverende, langetermijninvesteringen (23). Sterk risicomijdend gedrag zou in dit verband een probleem kunnen zijn. Een mogelijke oplossing hiervoor is dat overheden en particuliere investeerders samen de risico's delen of dat overheden als een herverzekeraar het grote langetermijnrisico op zich nemen. Nog een andere oplossing zou een Europees kredietinstrument zijn. (24)

5.5.2.2   Maar voor de ontwikkeling van een uitgebalanceerd en solide productiestelsel zijn uiteraard ook twee grote beleidsterreinen onontbeerlijk: het belastingbeleid en het werkgelegenheidsbeleid. Voor het belastingbeleid zij verwezen naar paragraaf 4.3.1. Wat het werkgelegenheidsbeleid betreft komt het er vooral op aan om het arbeidspotentieel te activeren en er dus ook voor te zorgen dat jongeren en ouderen een baan hebben. Om de werksituatie van ouders te verlichten is er tegelijkertijd is een breed aanbod aan kinderopvangmogelijkheden nodig. (25)

5.5.3   Naar een Europese „Small Business Act”

5.5.3.1   Voorstellen in deze richting zijn al talloze malen gedaan en ook nodig, maar nooit goed uitgevoerd. De Amerikaanse SBA is bijvoorbeeld een zeer handig instrument, omdat er investeringen in zowel traditionele als innovatieve sectoren gefinancierd mee kunnen worden en het ervoor zorgt dat kleine en middelgrote bedrijven een deel van de overheidsopdrachten in de wacht kunnen slepen. Zowel startende als snel groeiende bedrijven hebben baat bij een SBA. Net als zijn Amerikaanse tegenhanger dient de Europese SBA een scala aan instrumenten te omvatten die betrekking hebben op overheidsopdrachten en financiering. Het Comité pleit daarom voor een ambitieuze Europese Small Business Act. (26)

5.5.4   Voor een onderwijs-, O&O- en innovatiebeleid

5.5.4.1   In dit verband kan worden verwezen naar diverse EESC-adviezen. (27) Het EESC wijst er steevast op dat O&O en innovatie cruciale activiteiten zijn die, afhankelijk van de prioriteit die Europa eraan toekent en de middelen die het ervoor uittrekt, de plaats bepalen die Europa in de wereld van morgen inneemt.

5.5.4.2   Ondanks deze tijd van budgettaire krapte moeten de EU en de lidstaten niet alleen blijven investeren in onderwijs, O&O en innovatie, maar deze investeringen zelfs opvoeren. (28).Anders staat ons geheid een verarming te wachten: er zullen arbeidsplaatsen verloren gaan en de levenskwaliteit zal worden aangetast.

5.5.4.3   De EU moet de belastingwetgeving beter afstemmen op het streven om de industrie aan te zetten tot meer investeringen in O&O. (29) Hierdoor moet het onder meer mogelijk worden om voornamelijk op O&O gerichte kleine en middelgrote bedrijven tijdens hun eerste jaren te steunen. Gelet op de strategische betekenis van deze bedrijven voor de Europese economie zou elke lidstaat ze in zijn eigen economie door middel van een optimale dosis belastingprikkels moeten helpen groeien en overleven. (30).Ook zou er een (sterkere) impuls moeten worden gegeven aan gemeenschappelijke projecten van onderzoekscentra en kleine en middelgrote bedrijven, bijvoorbeeld onder auspiciën van publieke (nationale of Europese) onderzoeksagentschappen. Dat zou de samenwerking tussen beide ten goede komen.

5.5.4.4   Voor een efficiënte O&O moeten onderzoekers en innoveerders overal in de EU even gemakkelijk kunnen (samen)werken als in hun eigen land. Met het oog hierop dient de Europese onderzoeksruimte (31), die over vier jaar af moet zijn, de voorwaarden te scheppen voor een werkelijk vrij verkeer van kennis. Dat is de meerwaarde die de EU de lidstaten op onderzoeksgebied heeft te bieden.

5.5.4.5   Verder moet een groot aantal belemmeringen uit de weg worden geruimd of worden aangepakt: de toegang tot financiering moet beter, zeker voor het mkb, intellectuele-eigendomsrechten moeten betaalbaar zijn, de doelstellingen moeten ambitieuzer en de ruime voor overheidsopdrachten bestemde budgetten moeten strategisch worden ingezet. Allereerst dienen er zo snel mogelijk afspraken over een Europees octrooi te komen. Een eventuele voorlopige oplossing zou wat dit betreft een nauwere samenwerking kunnen zijn.

5.5.4.6   Volgens de strategie van Lissabon zou de EU 3 % van zijn bbp aan O&O dienen te besteden, tweederde waarvan het bedrijfsleven voor zijn rekening zou moeten nemen. Zo ver zijn we nog lang niet. Toch is de verwezenlijking van deze doelstelling belangrijk. Op die manier kan er namelijk voor worden gezorgd dat er in 2020 3,7 miljoen banen zijn gecreëerd en dat het jaarlijkse bbp in 2027 met bijna 800 miljard euro is gestegen. (32) Meer dan ooit dient dit dé prioriteit van de EU te blijven.

5.5.4.7   Ten slotte is de opzet van concurrentieclusters in een aantal Europese landen een zeer goed initiatief gebleken. Een Europees netwerk is waarschijnlijk de beste manier om deze clusters van meer armslag, taken en middelen te voorzien. Het zou ook leiden tot een betere afstemming tussen onderzoek en innovatie, aangezien in het bestuur van de clusters alle betrokken partijen zitting hebben.

6.   Maatschappelijk middenveld

6.1   Gezien de vele gevolgen van de begrotingsconsolidatie en van het zoeken naar groeimogelijkheden op het dagelijks leven van de burger, dient de civiele dialoog in zowel de lidstaten als de EU ten slotte exemplarisch te zijn.

6.2   Het maatschappelijk middenveld – en dan vooral de nationale SER's of vergelijkbare instellingen moet worden geraadpleegd en in actie komen voordat er keuzes worden gemaakt. Hechte samenwerking is een voorwaarde. Zonder draagvlak onder de bevolking voor de hervormingen hebben besluiten over zo'n gevoelig onderwerp op de middellange en lange termijn namelijk geen kans van slagen.

Brussel, 15 juni 2011

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  Zie het EESC-advies „De financiële crisis en de gevolgen ervan voor de reële economie”, PB C 255 van 22-9-2010, blz. 10 en het EESC-advies „Economisch herstel: stand van zaken en concrete initiatieven”, PB C 48 van 15-2-2011, blz. 57.

(2)  Zie het EESC-advies over de Lissabonstrategie na 2010, PB C 128 van 18-5-2010, blz. 3.

(3)  Zie paragraaf 5.5.1.

(4)  Zie de brief van de EESC-voorzitter aan de voorzitter van de Commissie van 31 maart 2010.

(5)  Zie het EESC-advies „Ratingbureaus”, PB C 277 van 17-11-2009, blz. 117, par. 1.1

(6)  Zie het EESC-advies over ratingbureaus, PB C 54 van 19-2-2011, blz. 37, par. 1.4

(7)  ibidem, voetnoot nr. 2

(8)  Verordening 904/2010 van de Raad betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (herschikking), PB L 268 van 12-10-2010, blz. 1

(9)  Zie het EESC-advies over het „Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (herschikking)”, PB C 347 van 18-12-2010, blz. 74, par. 1.10

(10)  ibidem, voetnoot nr. 2

(11)  ibidem, voetnoot nr. 4

(12)  „Evaluatie van de EU-begroting” van 19-10-2010

(13)  Zie COM(2010) 549 definitief: Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's – Belasting op de financiële sector.

(14)  Zie het EESC-advies over het Rapport van de groep-De Larosière, PB C 318 van 23-12-2009, blz. 57.

(15)  Zie het EESC-advies „Belasting op financiële transacties”, PB C 44 van 11-2-2011, blz. 81, Conclusies en aanbevelingen, par. 1.10.

(16)  Dit is een voorstel van het Internationaal Monetair Fonds.

(17)  Zie de conclusies van de Europese Raad van 25 en 26 maart 2010 en van 17 juni 2010.

(18)  Zie het EESC-advies „Bevordering van duurzame groene banen in het kader van het EU-energie- en klimaatveranderingspakket”, PB C 44 van 11-2-2011, blz. 110.

(19)  Zie het EESC-advies „Biowetenschappen en biotechnologie - een strategie voor Europa - Voortgangsverslag en richtsnoeren voor de toekomst”, PB C 234 van 30-9-2003, blz. 13.

(20)  Zie het EESC-advies over de „Mededeling van de Commissie – Naar een strategische visie op biowetenschappen en biotechnologie: consultatiedocument”, PB C 94 van 18-4-2002, blz. 23

(21)  Zie het EESC-advies „Nanowetenschappen en nanotechnologieën: Een actieplan voor Europa 2005-2009”, PB C 185 van 8-8-2006, blz. 1.

(22)  Zie paragraaf 5.4

(23)  Zie paragraaf 4.2.3

(24)  ibidem, voetnoot nr. 19

(25)  Zie het EESC-advies „Jaarlijkse groeianalyse: naar een krachtiger alomvattend antwoord van de EU op de crisis”, PB C 132 van 3-5-2011, blz. 26, par. 4.2

(26)  Zie het EESC-advies „Denk eerst klein”: een „Small Business Act” voor Europa”, PB C 182 van 4-8-2009, blz. 30.

(27)  Vooral de adviezen inzake het 7e O&O-kaderprogramma, zoals het advies over het „Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (2007-2013)”, PB C 65 van 17-3-2006, blz. 22.

(28)  Europa 2020-vlaggenschipinitiatief: Innovatie-Unie, COM(2010) 546 definitief van 6-10-2010.

(29)  Zie het EESC-advies „Naar een doeltreffender gebruik van fiscale stimulansen voor O&O”, PB C 10 van 15-01-2008, blz. 83.

(30)  Zie het EESC-advies „Europa's onderzoeks-, ontwikkelings- en innovatiepotentieel benutten en versterken”, PB C 325 van 30-12-2006, par. 3.5.

(31)  Zie de EESC adviezen „Onderzoekers in de Europese onderzoekruimte: een beroep, meerdere loopbanen”, PB C 110 van 30-4-2004, blz. 3 en „LGroenboek „De Europese Onderzoeksruimte: Nieuwe perspectieven”, PB C 44 van 16-2-2008, blz.1.

(32)  Zie P. Zagamé (2010), The Cost of a non-innovative Europe.


Top