EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011AE0993

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de nationale parlementen — Evaluatie van de EU-begroting (COM(2010) 700 definitief)

PB C 248 van 25.8.2011, p. 75–80 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

25.8.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 248/75


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de nationale parlementen — Evaluatie van de EU-begroting

(COM(2010) 700 definitief)

2011/C 248/13

Rapporteur: de heer MALOSSE

Corapporteur: de heer DANTIN

De Europese Commissie heeft op 19 oktober 2010 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over

„Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de nationale parlementen: Evaluatie van de EU-begroting”

COM(2010) 700 definitief

De afdeling Economische en Monetaire Unie, economische en sociale samenhang, die met de voorbereiding van de werkzaamheden was belast, heeft haar advies goedgekeurd op 31 mei 2011.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 15 en 16 juni 2011 gehouden 472e zitting (vergadering van 16 juni 2011) onderstaand advies uitgebracht, dat met 175 stemmen vóór en 2 tegen, bij 5 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1   De evaluatie van de EU-begroting gaat niet zozeer om de cijfers, maar is een werkinstrument voor een politiek project. Momenteel beschikt de Europese Unie niet over de begrotingsmiddelen om haar politieke strategie uit te voeren of om haar verbintenissen in het kader van het nieuwe Verdrag van Lissabon waar te maken.

1.2   De economische en financiële crisis, die begon in de Verenigde Staten, heeft Europa zwaar getroffen en in de meeste lidstaten stijgende begrotingstekorten veroorzaakt. Die situatie zal onvermijdelijk wegen op de voorbereiding van de financiële vooruitzichten voor 2014-2020. De Europese Unie mag daar echter niet het slachtoffer van worden.

1.3   Er is dus creativiteit nodig om een „slimme Europese begroting” op te stellen die de Europese Unie de nodige middelen ter hand stelt om haar ambities waar te maken zonder dat de algemene belastingsdruk op Europese burgers en ondernemingen vergroot.

1.4   We moeten het beginsel van de „juste retour” verlaten, omdat het indruist tegen de waarden van solidariteit en wederzijds voordeel van de Europese eenwording. Het is juist belangrijk om het subsidiariteitsbeginsel toe te passen door Europees te maken wat niet langer zinvol en doeltreffend is op nationaal niveau. Het EESC is opgetogen over het voorstel van de Commissie om terug te grijpen naar het beginsel van de eigen middelen, die van de grond kunnen worden opgebouwd of nationale heffingen kunnen vervangen.

1.5   De EU-begroting moet worden versterkt en een hefboomeffect hebben. Het EESC is voorstander van complementariteit tussen nationale en Europese begrotingen zodat schaalvoordelen ontstaan voor de verwezenlijking van de grote politieke doelstellingen van de Europese Unie. De EU zou haar acties ook doeltreffender kunnen maken door systematischer een beroep te doen op EIB-leningen, publiek-private partnerschappen en de creatie van euro-obligaties voor investeringen.

1.6   Om te bewijzen dat een euro op Europees niveau beter zal worden besteed, moet de EU echter ook haar erg omslachtige procedures drastisch hervormen en haar bestedingen concentreren op in het oog springende projecten.

1.7   Een ambitieuze begroting heeft alleen kans op slagen als we de publieke opinie kunnen overtuigen. Daarom pleit het EESC voor een nieuw verslag over de kosten van het niet-bestaan van Europa waarin de overlappingen in de nationale begrotingen worden belicht. Het EESC steunt daarmee het initiatief van het Europees Parlement en zal daaraan ook zelf meewerken.

1.8   Om geloofwaardig te zijn voor de Europese burger moet de EU-begroting een toonbeeld zijn op het vlak van governance, doeltreffendheid, transparantie en kostenbeheersing.

2.   Op zoek naar een nieuwe ambitie

2.1   In haar mededeling toont de Commissie zich vastberaden een ambitieuze benadering te ontwikkelen om de financiële vooruitzichten van de EU na 2013 vast te leggen. Het EESC verwelkomt die ambitie aangezien het Verdrag van Lissabon voor de Europese Unie de deur heeft geopend naar een sterke politieke identiteit.

2.2   Het EESC deelt het standpunt van de Commissie dat het idee van de „juste retour” vandaag nog minder bestaansrecht heeft dan bij de aanvang van het Europese project. Al te vaak heeft dit concept de Europese eenwording ondermijnd en discussies doen ontsporen. Het is een van de hoofdoorzaken van de tekortkomingen, vertragingen en mislukkingen in het eenwordingsproces. Het concept druist in tegen de filosofie van een unie van staten en volkeren en tart elk rationeel economisch argument. In een economische, monetaire en politieke unie moeten alle voordelen en meerwaarde per definitie iedereen ten goede komen. De vooruitgang die de Europese Unie op verschillende terreinen heeft geboekt, was steeds te danken aan het hefboomeffect van een gezamenlijke aanpak. En die staat haaks op het principe van de „juste retour”.

2.3   Op basis van die overwegingen kwam het Comité in 2008 al tot de conclusie dat „het uittekenen van het begrotingsbeleid” berust op een fundamentele keuze tussen federalisme en het intergouvernementele systeem. Bovendien spreekt het vanzelf dat de voortgang van de Europese eenwording ook wordt afgemeten aan de financieringsbepalingen in de begroting (1)

2.4   Het Comité wenst tevens dat alle mogelijke lering wordt getrokken uit een objectieve analyse van de huidige financiële werking. Terecht laakt de Commissie vertragingen in de programma-uitvoering, de intrinsieke complexiteit en de gedecentraliseerde uitvoering, die geen positieve gevolgen heeft gehad. Dergelijke tekortkomingen vragen om een diepgaande analyse waaraan alle betrokken partijen moeten deelnemen zodat de nodige remediërende lessen kunnen worden getrokken.

2.5   Het EESC onderschrijft de vier beleidsprioriteiten die de Commissie naar voor heeft geschoven: de prioritaire uitvoering van fundamentele acties, de versterking van de meerwaarde, de verplichting tot resultaten en de optimalisering van de wederzijdse voordelen van de solidariteit. Het EESC zou daaraan nog een extra eis willen toevoegen, namelijk zichtbaarheid.

2.5.1   De huidige impact van de Europese financiële interventies laat in dat opzicht te wensen over. Die tekortkoming staat verdere Europese eenwording in de weg, aangezien het echte steun van de burgers bemoeilijkt en de lidstaten argumenten verschaft om een verhoging van de Europese begroting in de kiem te smoren. Daaraan moet op twee niveaus iets worden gedaan. Enerzijds is de begrotingsprocedure voor de Europese burgers bijzonder ondoorzichtig en anderzijds zijn de beleidsuitgaven te vaak vertrouwelijk, versnipperd over talloze minuscule projecten of verhuld in het kader van complexe cofinancieringen.

2.6   Voor het EESC moet een hervorming van het begrotingsbeleid van de EU rechtstreeks bijdragen aan de vernieuwing van de communautaire methode, waartoe het Comité expliciet heeft opgeroepen in zijn advies van oktober 2010, dat met ruime meerderheid werd goedgekeurd (2).

3.   Op zoek naar meer complementariteit tussen nationale en Europese niveaus

3.1   Het EESC kan niet aanvaarden dat het Europese integratieproces, dat afhangt van de daarvoor voorziene begrotingsmiddelen, het slachtoffer wordt van de noodzaak om de overheidsschulden te saneren. Dat zou een directe bedreiging vormen voor de politieke ambities van de Europese Unie die voortvloeien uit het Verdrag van Lissabon en de Europa 2020-strategie.

3.2   Het EESC stelt voor om nationale en Europese begrotingen op elkaar af te stemmen op grond van gezamenlijke doelstellingen, met name via partnerschapsovereenkomsten voor ontwikkeling en investeringen in het kader van de Europa 2020-strategie. Een dergelijke „slimme” bundeling van nationale en Europese middelen zou leiden tot schaalvoordelen, een hefboomeffect creëren en de nationale begrotingstekorten verminderen door de positieve impact van die bundeling van middelen.

3.3   De Commissie zou voldoende middelen beschikbaar moeten stellen om onverwijld de evaluatie van de kosten van het non-Europa up-to-date te brengen. Deze werden immers niet meer berekend sinds het verslag-Cecchini (3), dat 23 jaar geleden werd gepresenteerd. Het Comité verwelkomt de intentie van het Europees Parlement om op dat vlak zelf initiatief te nemen. Ook het EESC verbindt zich ertoe volop mee te werken en actief bij te dragen aan een dergelijke update.

3.3.1   Europese burgers en belastingbetalers moeten weten hoe groot de factuur is die ze vandaag met veel tegenzin betalen door de onnodige dubbele kosten die voortvloeien uit de voortdurende administratieve en economische versnippering. Ze zouden moeten vernemen welke „besparingen door schaalvergroting” een verdere Europese eenwording mogelijk zou maken voor het Europese beleid. Het uitblijven van een Europees transportsysteem, nochtans voorzien in het Verdrag van Rome, „kost” de Europese burger bijvoorbeeld dagelijks vertragingen en ontregelingen, en veroorzaakt een duidelijk productiviteitsverlies voor de ondernemingen. Hetzelfde geldt voor het onvoldoende openstellen van overheidsopdrachten, terwijl in het verslag-Cecchini werd aangenomen dat een open Europese aanbestedingsmarkt 2 miljoen nieuwe banen zou kunnen creëren.

3.4   Het EESC onderstreept in het bijzonder het economische aanzuigeffect dat men mag verwachten van een verhoging van de EU-begroting op basis van dergelijke schaalvoordelen. Door met deze toegenomen productiviteit de negatieve impact van de drastische sanering van de nationale overheidsuitgaven te compenseren, zou men de begrotingsdiscipline die nodig is om tekorten weg te werken, kunnen verzoenen met de behoefte aan een economisch en sociaal herstel dat Europa bevrijdt van de crisis en een „zwakke” groei.

3.5   Deze ondersteuning van de economie zou op zijn beurt positieve gevolgen hebben voor de belastinginkomsten en dus voor de sanering van de overheidsfinanciën. Een slimme verhoging van de EU-begroting biedt immers de mogelijkheid om een gezonde economische en begrotingscyclus in te zetten en te handhaven, gestoeld op een gezamenlijke benutting van de wederzijdse complementariteit. De valorisatie van die complementariteit tussen het nationale en het Europese niveau vormt de grondslag voor een duurzame consolidering van de groei en werkgelegenheid in Europa.

4.   Terug naar meer begrotingsautonomie

4.1   Voor het EESC is een verhoging van de Europese begroting niet alleen wenselijk, maar ook noodzakelijk. Alleen dan kunnen we echt onze schouders zetten onder de nieuwe uitdagingen, die een gezamenlijke aanpak vergen.

4.2   Daarom steunt het Comité het voorstel van de Commissie om voorrang te verlenen aan een systeem op basis van eigen middelen, waarbij inkomsten rechtstreeks naar de Europese begroting zouden gaan, zonder omweg via het nationale niveau. Voor het EESC kan een hervorming van de Europese begroting niet doeltreffend zijn zonder zeer gerichte, duurzame en autonoom verworven eigen inkomsten. Deze moeten in de plaats komen van de nationale bijdragen, die vanaf 1980 met een speciale compensatie voor het Verenigd Koninkrijk werden geïntroduceerd en in 1984 met het akkoord van Fontainebleau een permanent karakter kregen, en die de dwaling van de „juste retour” nog versterken.

4.3   Het Comité verwelkomt de verscheidenheid van voorstellen voor nieuwe middelen in de mededeling van de Commissie, en in het bijzonder die betreffende financiële transacties en CO2-emissies. Zonder zich in dit stadium te willen uitspreken over de precieze aard van nieuwe eigen middelen, onderstreept het EESC de noodzaak om alle desbetreffende voorstellen te onderwerpen aan een effectbeoordeling voor een optimale evaluatie. Ook moet worden nagegaan of het mogelijk is bestaande heffingen geheel of gedeeltelijk over te dragen van het nationale niveau naar het Europese niveau naar het voorbeeld van de btw-regeling. Men zou bijvoorbeeld een fractie van de vennootschapsbelasting kunnen overwegen als die een gemeenschappelijke heffingsgrondslag zou hebben, zoals voorgesteld door de Europese Commissie.

4.4   Van een dergelijke hervorming verwacht het EESC op termijn de mogelijke opheffing van de nationale compensaties, die geen bestaansreden meer zullen hebben in een vernieuwde Europese begroting die een grotere meerwaarde voor alle lidstaten garandeert.

4.5   Drie beginselen acht het EESC noodzakelijk voor een geslaagde hervorming van de middelen voor de EU-begroting.

4.5.1

De belastingdruk in Europa mag niet stijgen door de hervorming van de eigen middelen.

4.5.2

Eventuele nieuwe Europese heffingen mogen geen uitgesproken discriminerende impact hebben op bepaalde lidstaten vanwege hun nationale karakteristieken, en evenmin de activiteiten van ondernemingen in de Europese Unie verstoren. Bovendien mogen ze niet overdreven wegen op de burgers, en zeker niet op de minst bevoorrechte bevolkingsgroepen, zoals dat het geval is voor de btw.

4.5.3

De hervorming moet de algemene belastingdruk rationaliseren en beter verdelen, overeenkomstig de EU-doelstellingen inzake concurrentievermogen en werkgelegenheid. De Europese uitgaven moeten meer worden geconcentreerd op domeinen waar schaalvoordelen mogelijk zijn. Dat is een basisvoorwaarde voor een significante verhoging van de EU-begroting.

4.6   Het EESC meent tot slot dat de EU, in afwachting van een verdere eenwording, alvast innovatieve formules kan introduceren, bijvoorbeeld via gespecialiseerde agentschappen of andere wegen, om nationale begrotingen en de Europese begroting te bundelen in domeinen zoals onderzoek en ontwikkeling, innovatie, ontwikkelingshulp en de financiering van grote infrastructuurwerken. Dergelijke formules maken een reële integratie van prioriteiten en middelen mogelijk, waarbij elk bevoegd beleidsniveau, zowel nationaal als Europees, zijn controlecapaciteit behoudt.

5.   Naar interventies die meer gericht zijn op de Europese meerwaarde

5.1   Het is cruciaal om de Europese begroting goed af te stemmen op de doelstellingen en verbintenissen van de Europa 2020-strategie. Dat houdt in dat er, naast de overeenkomstige begrotingsmiddelen, een zichtbare samenhang komt tussen de begrotingsvooruitzichten en de verschillende pijlers van de Europa 2020-strategie.

5.2   Het Comité benadrukt in het bijzonder de behoefte aan een effectief gebruik van begrotingsmiddelen op terreinen waar de Europese Unie directe verantwoordelijkheid heeft: in eerste instantie het consolideren van de economische en monetaire unie, het versterken van de solidariteit tussen EU-lidstaten en het ten uitvoer brengen van maatregelen op nieuwe beleidsterreinen krachtens het Verdrag van Lissabon: energie en klimaat, justitie en binnenlandse zaken, en buitenlands beleid.

5.3   De recente crisissen in de eurozone hebben duidelijk aangetoond dat solidariteit in het kader van de economische en monetaire unie moet worden bevorderd. De middelen die in de Europese begroting beschikbaar waren, verleenden zeer nuttige en dringende steun in afwachting van de oprichting van het stabilisatiefonds. Het besluit om dit stabilisatiemechanisme op te nemen in het Verdrag vertegenwoordigt een nieuwe stap voor de Europese solidariteit, maar ook voor de doelstelling van een verdere politieke en economische eenwording. Dit moet leiden tot een duurzame consolidering van de economische en monetaire unie, die een centrale rol vervult bij het Europese eenwordingsproces en bij de economische en sociale samenhang van de eengemaakte markt. Zo moet de economische unie dringend een nieuwe impuls krijgen, aangezien die achterop is geraakt ten opzichte van de monetaire unie en haar daardoor ondergraaft. De Europa 2020-strategie heeft weinig kans op slagen als die achterstand niet wordt weggewerkt. Dat perspectief verdiende meer aandacht in het document van de Commissie.

5.4   Een andere prioriteit voor de Europese begroting is zoals de Commissie terecht aangeeft, de versterking van de „magische beleidsdriehoek” onderzoek, innovatie en onderwijs. Die elementen vormen immers een vitaal antwoord op de uitdagingen van de mondialisering.

5.4.1   Met een budget dat slechts 4 % van de openbare onderzoeksactiviteiten in Europa dekt, zullen we de kaarten voor die mondiale uitdagingen echter niet kunnen herschudden. Er moeten financiële middelen worden gevonden om de Europese programma's om te smeden tot echte werktuigen die het concurrentievermogen van de Europese industrie verbeteren.

5.4.2   Op de een of andere manier moeten nationale programma's worden geïntegreerd met het Europese kaderprogramma voor onderzoek om schaalvoordelen en kritische massa te bereiken. Essentieel daarbij is ook dat het gericht is op sleutelsectoren, rekening houdt met specifieke nationale uitgangssituaties en oplossingen biedt voor vastgestelde administratieve disfuncties die procedures nodeloos verzwaren en vertragen.

5.4.3   Het Europese innovatiebeleid moet een fundamentele springplank worden voor onderzoek in Europa. Tot nog toe beschouwde de Commissie innovatie enkel als een afgeleid product van onderzoeksactiviteiten. De Commissie diende het in dit verband over een andere boeg te gooien en deed dat met haar recente mededeling „Europa 2020-vlaggenschipinitiatief – Innovatie-Unie” (COM (2010) 546 definitief).

5.4.4   Het EESC herinnert aan zijn oproep om een veel ambitieuzer beleid te voeren waarbij steun aan ondernemerschap wordt gecombineerd met de ontsluiting van nationale netwerken die innovatie steunen en promoten, en een Europees „cluster”-beleid dat „Europese kampioenen” in plaats van „nationale kampioenen” creëert. Het Comité verwelkomt de beslissing voor meer coördinatie met het oog op het creëren van een EU-octrooi. Dit moet zo snel mogelijk worden geconcretiseerd om een einde te maken aan een situatie die al tientallen jaren een grote handicap vormt voor het concurrentievermogen van de EU.

5.4.5   Bij het onderwijsbeleid pleit het EESC voor ambitieuzere initiatieven en met name de oprichting van nieuwe „Europese scholen”, die openstaan voor iedereen als garantie voor een sterkere Europese identiteit, de opkomst van echte Europese universiteiten (4) en een Europees beleid van nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen (5).

5.4.6   De Europese Commissie moet meer aandacht besteden aan objectieve analyses van de effecten van het EU-beleid en erop toezien dat de informatie in de bijlagen exact overeenstemt met het hoofddocument.

5.5   Ook het economische, sociale en territoriale cohesiebeleid draagt rechtstreeks bij aan de Europese solidariteit. Het EESC verzet zich tegen elke ontmanteling van dit beleid, dat het symbool is van een „unie van volkeren”. Wel vraagt het EESC een diepgaande hervorming om de doeltreffendheid van dit beleid te verhogen. Dat kan met name door de beheersvoorwaarden te vereenvoudigen, zich meer te beperken tot vlaggenschipprojecten die aansluiten bij de Europese prioriteiten, en door de economische en sociale spelers nauwer te betrekken. In die optiek moet de EU optreden tegen de uitsluiting van de meest kwetsbare bevolkingsgroepen en steun verlenen aan de meest perifere en achtergebleven landen en regio's opdat ze ten volle kunnen deelhebben aan de economische en sociale vooruitgang. Op het vlak van de werkgelegenheid moet daarbij de voorkeur uitgaan naar het Europees sociaal fonds als instrument, met name wat de financiering betreft, voor de uitvoering van de Europese strategie voor werkgelegenheid. Die moet centraal staan in de Europa 2020-strategie voor „inclusieve groei”.

5.6   Een prioriteit van de EU-begroting die direct verband houdt met de doelstelling van een meer efficiënte en solidaire Unie die dichter bij de burger staat, zou moeten zijn om meer te investeren in Europese collectieve voorzieningen. Die prioriteit wordt terecht door de Commissie aangehaald. Ze moet wel worden toegelicht en een concrete vorm krijgen. Het EESC is van plan dit diepgaand te bespreken met de economische en sociale partners om de behoeften en de doelstellingen te verduidelijken. In dat verband vestigt het EESC de aandacht op een aantal voorwaarden.

5.6.1   In de eerste plaats benadrukt het EESC de behoefte om echte diensten van algemeen nut op Europees niveau te creëren, in aanvulling op nationale administraties en in partnerschap met Europese gebruikers, om de goede organisatie en veiligheid van de Unie te verzekeren op gebieden die onder haar collectieve verantwoordelijkheid vallen.

5.6.1.1   Dit betreft met name de organisatie van de interne markt en de douane, maar ook nieuwe domeinen waarbij de lidstaten verantwoordelijkheden hebben overgedragen: het immigratie- en asielbeleid, justitie en binnenlandse zaken, ontwikkeling van de Europese diplomatieke dienst en het externe optreden, en de bewaking van de externe grenzen.

5.6.2   Het EESC onderstreept tevens de noodzaak om de investeringen in trans-Europese infrastructuurprojecten uit te breiden, onder meer om die Europese diensten van algemeen nut te ondersteunen en hun correcte werking te garanderen. Er zijn al te veel vertragingen opgetreden sinds het witboek van de Commissie dat Jacques Delors in 1993 voorstelde, waarvan de voorstellen en de methodologie nauwelijks tot resultaten hebben geleid. Een groot gedeelte van het Europese grondgebied, met name in de nieuwe lidstaten, blijft door die tekortkomingen verstoken van de grote handelsstromen. Bij de prioriteiten voor uit te voeren infrastructuurwerken vraagt het EESC aandacht voor structurele projecten zoals de dossiers van het gemeenschappelijk Europees luchtruim (6), de hogesnelheidspoorlijnen en de bevaarbare waterwegen. Er zijn ook grote investeringen op Europees niveau nodig voor het energiebeleid zodat we in onze bevoorrading minder afhankelijk worden en werken aan meer veiligheid, doeltreffendheid en hernieuwbare energiebronnen.

5.6.3   Er is ook behoefte aan gezamenlijke innovatieve investeringen om de nieuwe uitdagingen aan te gaan op het vlak van concurrentievermogen of veiligheid in domeinen als telecommunicatie, leefmilieu en civiele bescherming.

5.7   Wat het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) betreft, herinnert het EESC aan zijn oproepen (7) tot hervorming. Dit beleid moet worden aangepast aan de nieuwe uitdagingen zonder het echter te hernationaliseren of afbreuk te doen aan de grote verdiensten ervan: interne en externe solidariteit, kwaliteit van de levensmiddelenproductie, communautaire preferentie, territoriale cohesie ten voordele van plattelandsgebieden en in het bijzonder bergstreken en eilanden. Eén van de voornaamste functies van het GLB bestaat er immers in om de waardering voor de rol van landbouwers te bevorderen. Verder moet het GLB bijdragen aan een duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen door concrete oplossingen te ontwikkelen voor de uitdagingen in de strijd tegen de klimaatverandering en bij de bescherming van milieu en biodiversiteit (8).

5.8   Wat het buitenlandse beleid en het ontwikkelingsbeleid ten behoeve van derde landen betreft, herinnert het EESC aan zijn standpunten om de vertegenwoordigingen van de EU en de lidstaten te stroomlijnen en Europese steun doeltreffender te maken, ter aanvulling van nationale steun en in nauwe samenwerking met de betrokken economische en sociale actoren.

5.9   Op het vlak van ontwikkelingshulp, waarvan de besteding controleerbaar moet zijn, acht het EESC het raadzaam om voortaan de nationale en Europese programma's te combineren. Dat zou niet alleen de doeltreffendheid en samenhang ten goede komen, maar ook meer ruchtbaarheid geven aan de Europese bijdrage. In dat opzicht herinnert het EESC eraan dat het aan de basis lag van de clausule in de overeenkomst van Cotonou om 15 % van de steun uit het EOF te oormerken voor niet-overheidsactoren. Het stelt voor om dat beginsel te veralgemenen en toe te passen op alle ontwikkelingsprogramma's.

6.   Streven naar efficiëntie

6.1   In deze moeilijke periode voor de Europese openbare financiën moet de Europese begroting een voorbeeld van good governance zijn. Zonder te vervallen in gemakkelijke demagogie over de administratieve kostprijs van de Europese instellingen, die in verhouding aanzienlijk goedkoper zijn dan die van nationale administraties (de Europese Commissie heeft bijvoorbeeld niet meer ambtenaren dan de stad Parijs!) beveelt het EESC aan dat maatregelen worden genomen die bewijzen dat de Europese instellingen deelnemen aan de administratieve bezuinigingen waartoe de lidstaten zich hebben verbonden. Tegelijkertijd moeten de instellingen, met inbegrip van het EESC, erop letten dat zij bij de procedures voor aanwerving en bevordering de in het Verdrag neergelegde beginselen van gelijke kansen en non-discriminatie in acht nemen. Voor het EESC houdt good governance ook in dat de Europese civiele samenleving de kans krijgt volmondig aan het Europese debat deel te nemen.

6.2   De steun die via de EU-begroting aan de lidstaten wordt toegekend, moet zelf aan een striktere conditionaliteit beantwoorden. De begunstigden moeten met name de communautaire regelgeving en de arresten van het Hof van Justitie naleven, en er moet worden verzekerd dat de communautaire steunverlening beantwoordt aan de concurrentieregels.

6.3   In het licht van de uitdagingen om het economische beleid binnen het kader van de EMU onderling af te stemmen, komt het erop aan steun beter te concentreren op de voorwaarden voor overeenstemming met de eisen van het „Euro Plus-pact”.

6.4   De steun aan derde landen moet afhankelijk zijn van de controleerbaarheid van hun besteding ervan, de naleving van hun verbintenissen, met name betreffende de economische en sociale hervormingen voor meer openheid, de wederzijdse partnerschappen, en de deelname van sociaal-economische actoren uit het maatschappelijke middenveld.

6.5   De ontwikkeling van de euro en de noodzaak om de cohesie van de eurozone tegenover de financiële markten te consolideren bieden ook kansen, die vandaag onvoldoende worden benut, om een innovatief beleid voor het verstrekken en opnemen van leningen op Europees niveau te ontwikkelen, zodat de steunmaatregelen in de Europese begroting een maximale impact krijgen. In eerste instantie pleit het EESC voor een versterkte coördinatie tussen de ECB, de Eurogroep en de EIB. Het Comité is opgetogen over de bemoedigende resultaten van de eerste „euro-obligaties” en pleit voor een uitbreiding ervan in de domeinen van opleiding, onderzoek, industrie en Europese infrastructuur. Tegelijkertijd zou de oprichting van een „Europese schatkist”, onder strikte voorwaarden en met inachtneming van de nodige discipline, kunnen dienen om een aanzienlijk deel van de nationale schulden gemeenschappelijk te maken. Via die instrumenten kan de Europese Unie haar interne solidariteit onderstrepen en tegelijkertijd haar politieke engagement voor de onomkeerbaarheid van de euro tonen.

6.6   Het EESC pleit voor een betere identificatie van projecten waaraan de EU steun verleent, om de nadruk te kunnen leggen op de projecten met de grootste Europese meerwaarde. Daarom vraagt het EESC om de regel van „additionaliteit” soepeler toe te passen. Die zou niet meer project per project moeten worden bekeken, maar globaal in het kader van de strategische partnerschappen met de lidstaten.

6.7   Ook het versnellen van de procedures voor het vaststellen van prioriteiten en het toekennen van kredieten kan tegemoetkomen aan bepaalde behoeften. Het EESC heeft al aanbevolen om de mogelijkheid te onderzoeken van een algemenere inzet van gespecialiseerde agentschappen of van „globale steunmaatregelen” voor organisaties in het veld, zoals regio's of maatschappelijke organisaties. De voorkeur van het EESC gaat uit naar die laatste benadering. Ze heeft haar nut bewezen voor het regionale beleid en kan worden uitgebreid naar alle financiële maatregelen van de EU.

6.8   Voor grote investeringsprojecten moet ook het gebruik van leningen van de Europese investeringsbank, euro-obligaties en particuliere financieringen worden aangemoedigd, maar wel binnen een wettelijk kader zoals dat in een recent advies van het EESC werd uiteengezet (9). Door dit op een nieuwe schaal te ontwikkelen kunnen Europese vertragingen bij infrastructuurwerken worden weggewerkt en grote technologieprojecten worden gefinancierd die ons concurrentievermogen in een geglobaliseerde wereld bepalen.

6.8.1   Voor het overige is het EESC van mening dat noodsituaties meer flexibiliteit en gepastere mechanismen kunnen vergen, naar het voorbeeld van het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (10).

Brussel, 16 juni 2011

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  EESC-advies over „De hervorming van de EU-begroting en de toekomstige financiering”; PB C 204 van 9.8.2008, blz. 113.

(2)  EESC-advies over „De vernieuwing van de communautaire methode (richtsnoeren)”; PB C 51 van 17.2.2011, blz. 29.

(3)  Verslag-Cecchini over „De kosten van het non-Europa”, Paolo CECCHINI, 1988.

(4)  EESC-advies over „Universiteiten voor Europa”; PB C 128 van 18.5.2010, blz. 48.

(5)  EESC-advies over „Nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen”; PB C 128 van 18.5.2010, blz. 74.

(6)  EESC-advies over het „Gemeenschappelijk Europees luchtruim”; PB C 182 van 4.8.2009, blz. 50.

(7)  EESC-advies over de „Versterking van het Europese model voor de agrovoedingssector”; PB C 18 van 19.1.2011, blz. 1.

(8)  EESC-advies over „Het GLB tot 2020”; PB C 132 van 3.5.2011, blz. 63.

(9)  EESC-advies over „Particuliere en openbare investeringen”; PB C 51 van 17.2.2011, blz. 59.

(10)  EESC-advies over „De hervorming van de EU-begroting en de toekomstige financiering”; PB C 204 van 9.8.2008, blz. 113.


Top