Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010PC0433

    Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD houdende wijziging van de Richtlijnen 98/78/EG, 2002/87/EG en 2006/48/EG betreffende het aanvullende toezicht op financiële entiteiten in een financieel conglomeraat

    /* COM (2010) 0433 */

    52010PC0433

    /* COM (2010) 0433 */ Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD houdende wijziging van de Richtlijnen 98/78/EG, 2002/87/EG en 2006/48/EG betreffende het aanvullende toezicht op financiële entiteiten in een financieel conglomeraat


    [pic] | EUROPESE COMMISSIE |

    Brussel, 16.8.2010

    COM(2010) 433 definitief

    2010/0232 (COD)

    Voorstel voor een

    RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    houdende wijziging van de Richtlijnen 98/78/EG, 2002/87/EG en 2006/48/EG betreffende het aanvullende toezicht op financiële entiteiten in een financieel conglomeraat

    SEC(2010) 981 SEC(2010) 979

    TOELICHTING

    ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

    Een twintigtal jaar geleden begonnen zich financiële groepen te ontwikkelen met bedrijfsmodellen waarbij diensten en producten in verschillende segmenten van de financiële markten werden aangeboden. Deze groepen werden bekend als financiële conglomeraten. Conglomeraten kunnen bestaan uit banken, verzekeringsondernemingen, beleggingsondernemingen en eventueel ook vermogensbeheerders. Jarenlang hebben diverse deskundigengroepen op internationaal en Europees niveau beraadslaagd over de vraag hoe het best toezicht op zulke conglomeraten kan worden uitgeoefend. Deze werkzaamheden mondden in 1999 uit in de beginselen voor het toezicht op financiële conglomeraten[1] van het Gemengd Forum[2]. Tegen deze achtergrond is bij Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002[3] (de Richtlijn Financiële conglomeraten, hierna "RFC" genoemd) het groepsbrede aanvullende toezicht ingevoerd. Met dit aanvullende toezicht werd beoogd controle uit te oefenen op de potentiële risico's die voortvloeien uit "double gearing" (d.w.z. het meermaals gebruiken van hetzelfde kapitaal), alsook op zogeheten groepsrisico's (besmettingsrisico, managementcomplexiteit, risicoconcentratie en belangenconflicten) die kunnen ontstaan wanneer meerdere vergunningen voor verschillende financiële diensten worden gecombineerd.

    De bank- en verzekeringsrichtlijnen zijn bedoeld om toereikende kapitaalbuffers ter bescherming van cliënten en verzekeringnemers te berekenen, terwijl de RFC het aanvullende toezicht op groepsrisico's regelt. Dit houdt in dat financiële entiteiten waartussen banden bestaan die op hun beider risicoprofiel van invloed zijn, onder de werkingssfeer van het aanvullende toezicht moeten vallen. In die zin vormt de RFC een aanvulling op de sectorale richtlijnen, namelijk Bankrichtlijn 2006/48/EG (Richtlijn Kapitaalvereisten, hierna "RKV" genoemd)[4] en de diverse verzekeringsrichtlijnen. Deze sectorale richtlijnen kunnen allemaal op individueel niveau (per vergunninghoudende entiteit) en op geconsolideerd niveau (waarbij alle vergunninghoudende, onder dezelfde richtlijn vallende juridische entiteiten worden samengenomen) worden toegepast.

    Het was de bedoeling de RFC een aantal jaren na de tenuitvoerlegging ervan aan een evaluatie te onderwerpen. De herziening in 2004 van het Bazelse Akkoord van 1988, de tenuitvoerlegging in 2006 van dit akkoord in Europa in de vorm van de RKV en de invoering via Solvency II[5] van een uitgebreide reeks nieuwe voorschriften voor verzekeringsondernemingen zijn het gevolg van recente ontwikkelingen en zijn van invloed op juridische entiteiten van een groep die in dezelfde sector (het bankwezen of het verzekeringsbedrijf) actief zijn. Totdat Solvency II ten uitvoer wordt gelegd, vormt de RFC een aanvulling op de thans geldende verzekeringsrichtlijnen, en met name de Richtlijn Verzekeringsgroepen[6] (hierna "RVG" genoemd).

    De Commissie is voornemens in twee stappen te werk te gaan. Met dit voorstel worden de dringendste technische kwesties aangepakt die tijdens de evaluatie zijn gesignaleerd en door het Gemengd Comité voor financiële conglomeraten[7] (hierna het "GCFC" genoemd) zijn geanalyseerd. Het betreft onder meer ook technische kwesties die in het kader van eerdere evaluaties aan het licht zijn gekomen. Met het oog op de beoordeling van het effect van deze potentiële wijzigingen is diverse partijen om advies gevraagd en een raadpleging gehouden[8]. Later in 2010 zal in de context van de G20 een diepgaandere discussie over de ontwikkelingen op het gebied van het aanvullende toezicht worden gevoerd. Deze discussie zal zich meer dan waarschijnlijk toespitsen op de reikwijdte van het toezicht en op kapitaalkwesties.

    RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

    De evaluatie van de RFC is in 2008 van start gegaan en vormde de grondslag voor dit wetgevingsvoorstel. Sommige technische kwesties zijn reeds opgenomen in het in oktober 2009 ingediende Commissievoorstel voor een omnibusrichtlijn[9], waarvan de verordeningen tot oprichting van de nieuwe Europese toezichthoudende autoriteiten vergezeld gingen.

    Tijdens de financiële crisis hebben zich in de gehele financiële sector zogeheten groepsrisico's gemanifesteerd, waardoor werd aangetoond hoe belangrijk het is dat aanvullend toezicht wordt uitgeoefend op dwarsverbanden binnen financiële groepen en tussen financiële instellingen. In de Verenigde Staten en Australië[10] werden op basis van de beginselen van het Gemengd Forum met de onderhavige evaluatie vergelijkbare initiatieven ontplooid.

    Met dit wetgevingsvoorstel wordt beoogd de RVG, de RFC en de RKV te wijzigen om de onbedoelde gevolgen van en technische onvolkomenheden in de sectorale richtlijnen tegen te gaan en er tevens voor te zorgen dat de doelstellingen van de RFC daadwerkelijk worden verwezenlijkt.

    Resultaten van de raadpleging

    Verzoeken om advies van het Gemengd Comité voor financiële conglomeraten ("GCFC")

    In januari 2009 heeft het GCFC in reactie op het derde verzoek om advies van de Commissie zijn bevindingen gepresenteerd aan de ministeries van Financiën die in het Europees Comité voor financiële conglomeraten (ECFC) zijn vertegenwoordigd. De voornaamste geconstateerde problemen hebben te maken met de uitoefening van het toezicht op topniveau, de risicogebaseerde identificatie van conglomeraten, het verduidelijken of deelnemingen en vermogensbeheerders onder de werkingssfeer van de richtlijn vallen en bij de identificatie van conglomeraten in aanmerking moeten worden genomen, en het verduidelijken van de behandeling van deelnemingen in het kader van het toezicht.

    Vergaderingen van de werkgroep van de Commissie en openbare hoorzitting van het GCFC

    Op 18 juni en 23 november 2009 en op 21 januari 2010 hebben vergaderingen van de werkgroep van de Commissie met de lidstaten plaatsgevonden. Op 8 juli 2009 heeft het GCFC een openbare hoorzitting gehouden. Tijdens deze besprekingen met belanghebbenden werd bevestigd dat de gesignaleerde problemen relevant zijn. Tevens is gebleken dat om tot een doeltreffend toezicht op conglomeraten te komen, mogelijk ook nog andere kwesties de aandacht verdienen, zoals onder meer sectorale verschillen in in aanmerking komend kapitaal en mogelijke verstoringen die voortvloeien uit het feit dat voor de berekening van het kapitaal verschillende methoden worden gehanteerd. Voorts hebben de door de Commissie ontplooide initiatieven met betrekking tot beheerders van alternatieve beleggingsfondsen de vraag doen rijzen of het noodzakelijk is dat niet alleen vermogensbeheerders maar ook andere verbonden ondernemingen onder de werkingssfeer van het aanvullende toezicht op groepsrisico's van grote complexe financiële instellingen vallen.

    Doelgerichte raadpleging over de herziening van de RFC

    De reacties op de doelgerichte raadpleging waartoe in november 2009 de aanzet is gegeven, omvatten onder meer het standpunt van 18 conglomeraten, een autoriteit, twee verenigingen, een vakbondsorganisatie en een onderzoekcentrum[11], hetgeen in de lijn lag van de verwachtingen, gezien het beperkte aantal voornaamste doelgroepen en het technische karakter van de gestelde vragen. Het initiatief werd over het algemeen gunstig onthaald en de respondenten onderschreven de hierna vermelde belangrijkste problemen, alsook de voorstellen van de diensten van de Commissie om deze problemen op te lossen:

    - de toepasbaarheid van de sectorale bepalingen van de bank- en verzekeringsrichtlijnen voor het toezicht op topniveau op gemengde financiële holdings;

    - het scheppen van duidelijkheid over het feit of vermogensbeheerders onder de werkingssfeer van het aanvullende toezicht vallen;

    - het toestaan van een meer risicogebaseerde identificatie van conglomeraten;

    - het scheppen van duidelijkheid over de behandeling van deelnemingen in het kader van het aanvullende toezicht.

    Er zijn evenwel uiteenlopende standpunten geformuleerd over de sectoroverschrijdende afstemming van de definitie van kapitaal, een aangelegenheid die reeds sinds het in april 2008 door het GCFC uitgebrachte kapitaaladvies in behandeling is. De aan het ECFC deelnemende lidstaten gaven er de voorkeur aan pas voorstellen te doen nadat de sectorale discussies over bancaire en verzekeringskwesties zijn afgerond. De respondenten hebben er ook op gewezen dat het moeilijk is om onderscheid te maken tussen voor eigen rekening en niet voor eigen rekening gesloten handelstransacties van vermogensbeheerders van financiële conglomeraten. Ten slotte heeft de raadpleging bevestigd dat het probleem van de behandeling van deelnemingen in het kader van het aanvullende toezicht niet van dien aard is dat al in dit stadium een volledige oplossing daarvoor moet worden aangereikt.

    Wat de kwesties betreft die eventueel in het kader van een toekomstige evaluatie kunnen worden onderzocht, stonden de respondenten over het algemeen afwijzend tegenover een sectoroverschrijdende benadering van het beloningsbeleid[12], maar waren zij voorstander van zowel initiatieven op het gebied van kapitaal (onder meer betreffende de consistentie van de bepalingen inzake het in aanmerking komend kapitaal) als van de inaanmerkingneming van niet-gereglementeerde entiteiten die de risicoprofielen van financiële groepen beïnvloeden.

    Resultaten van de effectbeoordeling

    In de effectbeoordeling zijn voor het aanpakken van de problemen die uit de analyse naar voren zijn gekomen, in totaal zeventien verschillende beleidsopties uitgewerkt, op hun effect beoordeeld en onderling vergeleken. In deze afdeling worden de verwachte effecten beschreven van de op elk gebied voorgestelde beleidsmaatregelen waarnaar de voorkeur uitgaat.

    Aanvullend toezicht op het niveau van de holding en toezichtcoördinatie

    Om de bevoegdheden inzake de uitoefening van toezicht op het topniveau van een conglomeraat op elkaar af te stemmen, om zowel het verlies van bevoegdheden bij wijziging van een groepsstructuur als de overlapping van toezicht op het niveau van het conglomeraat te vermijden, en om coördinatie door de meest relevante toezichthouders te vergemakkelijken, zijn de volgende wijzigingen positief beoordeeld:

    - het opnemen in de werkingssfeer van topholdings van een bank- of verzekeringsgroep die als een gemengde financiële holding worden aangemerkt, zodat de voorschriften en bevoegdheden die voor de vroegere financiële holding of verzekeringsholding golden, van toepassing blijven wanneer zich een wijziging voordoet in de indeling van een groep en haar holding als gevolg van een acquisitie in de andere sector;

    - het beperken van de definitie van "relevante bevoegde autoriteiten" zodat deze alleen betrekking heeft op toezichthouders van de uiteindelijke moederondernemingen in de individuele sectoren en andere bevoegde autoriteiten die door de toezichthouders van de uiteindelijke moederondernemingen als relevant worden beschouwd.

    Identificatie van financiële conglomeraten

    - Het wordt nuttig geacht om bij het aanvullende toezicht onder alle omstandigheden met vermogensbeheerders rekening te houden en ter aanvulling richtsnoeren uit te vaardigen met betrekking tot de indicatoren die voor de inaanmerkingneming van vermogensbeheerders moeten worden gehanteerd.

    - De uitvaardiging van richtsnoeren voor de toepassing van de in artikel 3, lid 3, van de RFC vastgelegde "vrijstellingsoptie" voor grotere groepen werd positief beoordeeld als maatregel om de dubbelzinnigheid op het gebied van de parameters en het ontbreken van een risicogebaseerde identificatie van conglomeraten te verhelpen. Dit dient te worden gecombineerd met de mogelijkheid om groepen van aanvullend toezicht vrij te stellen indien de activa die door de kleinste sector worden gehouden, onder de absolute drempel van 6 miljard EUR blijven.

    Deelnemingen

    Het probleem van de dagelijkse behandeling van deelnemingen in het kader van het aanvullende toezicht, dat wordt verergerd doordat het vennootschapsrecht een minderheidsaandeelhouder de toegang kan verbieden tot informatie die niet voor andere aandeelhouders toegankelijk is, dient te worden aangepakt door de uitvaardiging van richtsnoeren voor de behandeling van deelnemingen in verschillende situaties.

    Effect van de beleidsopties die de voorkeur genieten

    Verwacht werd dat de als positief beoordeelde beleidswijzigingen het kader voor de uitoefening van het aanvullende toezicht robuuster zullen maken, hetgeen moet leiden tot effectievere prikkels en werkmethoden voor het risicomanagement. Dat zou op zijn beurt ten goede komen aan de internationale concurrentiepositie van de financiële groepen uit de EU. Deze opties zouden op een positieve manier bijdragen tot het beperken van risico's voor de financiële stabiliteit en de mogelijke kosten voor de samenleving. Voor individuele groepen belanghebbenden en vanuit systeemoogpunt werden de verwachte effecten van de voorstellen als volgt beoordeeld:

    - Bepaalde kleinere financiële groepen uit de EU met een eenvoudige structuur en niet meer dan enkele vergunningen in beide sectoren kunnen van het aanvullende toezicht worden uitgesloten en hierdoor met minder nalevingskosten worden geconfronteerd. Deze mogelijkheid zou bestaan voor een tiental kleinere financiële groepen met activa ten belope van in totaal ongeveer 69 miljard EUR. Daartegenover staat dat de nalevingskosten van grotere groepen die meer dan honderd vergunningen bezitten en in beide sectoren werkzaam zijn, kunnen toenemen, aangezien dergelijke groepen, waarvan de gezamenlijke activa in de financiële sector niet minder dan 9 000 miljard EUR vertegenwoordigen, onder het aanvullende toezicht kunnen vallen. Er kan ook sprake zijn van grotere nalevingskosten voor de financiële groepen waarvan de structuur vermogensbeheeractiviteiten omvat en die als gevolg van de in de procedure voor de identificatie van conglomeraten voorgestelde wijzigingen als financiële conglomeraten zullen worden aangemerkt. De nalevingskosten voor financiële groepen die voor het eerst onder het aanvullende toezicht zouden vallen, zouden gezien de totale grootte van dergelijke groepen, verwaarloosbaar zijn.

    - Er wordt hoe dan ook verwacht dat de nalevingskosten worden gecompenseerd door de voordelen die uit de effectievere werkmethoden voor het risicomanagement voortvloeien. Een ander positief effect mag worden verwacht van de grotere zichtbaarheid en het grotere vertrouwen op de markten die de identificatie als een conglomeraat zouden opleveren. Deze voordelen zouden het internationale concurrentievermogen van grote EU-groepen ten goede moeten komen.

    - De positief beoordeelde wijzigingen in het identificatieproces van conglomeraten zullen in een passender reikwijdte van het aanvullende toezicht resulteren en zouden daardoor moeten leiden tot een doeltreffender monitoring door de toezichthouders van de risico's waaraan financiële groepen zijn blootgesteld. Samen met een gestroomlijnder toezicht op het topniveau van conglomeraten en betere toezichtinstrumenten voor het detecteren van besmetting, risicoconcentratie, complexiteitsproblemen en belangenconflicten in ondernemingen die via deelnemingen met een conglomeraat zijn verbonden, zou dit alles een positieve bijdrage tot de financiële stabiliteit moeten leveren.

    - De verduidelijking van de bepalingen betreffende de inaanmerkingneming van vermogensbeheerders bij de identificatie van en het aanvullende toezicht op conglomeraten zou op dit terrein voor een gelijk speelveld moeten zorgen.

    - Verwacht wordt dat het effect op de kosten voor de cliënten van de betrokken financiële groepen verwaarloosbaar zal blijven, gezien de algemeen genomen beperkte omvang van het incrementele netto-effect van de gekozen opties.

    JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL

    Een wijzigingsrichtlijn is het meest geschikte instrument omdat de noodzakelijke wijzigingen in diverse bestaande richtlijnen moeten worden aangebracht. Deze wijzigingsrichtlijn dient dezelfde rechtsgrondslag te hebben als de richtlijnen die erdoor worden gewijzigd. Het voorstel is daarom gebaseerd op artikel 53, lid 1, VWEU, omdat dit een passende rechtsgrondslag is voor de harmonisatie van voorschriften die op financiële instellingen en financiële conglomeraten betrekking hebben. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel en het subsidiariteitsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 5 VEU, kunnen de doelstellingen van de voorgenomen maatregel niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt maar op efficiëntere wijze door de Europese Unie worden bereikt. Alleen met wetgeving op het niveau van de Europese Unie kan worden gewaarborgd dat financiële conglomeraten die in meer dan een lidstaat opereren, aan dezelfde voorschriften en hetzelfde toezicht onderworpen zijn, in dit geval door ervoor te zorgen dat sommige bepalingen worden verduidelijkt en dat hiaten in het toezicht die als gevolg van eerdere wijzigingen in sectorale richtlijnen onbedoeld zijn ontstaan, worden weggewerkt. De bepalingen van dit richtlijnvoorstel gaan niet verder dan hetgeen nodig is om de beoogde doelstellingen te bereiken.

    GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

    Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Europese Unie[13].

    NADERE UITLEG VAN HET VOORSTEL, PER HOOFDSTUK OF PER ARTIKEL

    Toezicht op topniveau – Artikel 1 (RVG) en artikel 3 (RKV) van dit voorstel Artikel 1, artikel 2, lid 2, artikel 3, lid 1, artikel 4, lid 2, artikel 10, lid 2, en diverse plaatsen van de bijlagen I en II RVG Artikelen 4, 71, 72, 84, 105, 125, 126, 127, 129, 141, 142 en 143 RKV

    Met dit voorstel wordt in de eerste plaats beoogd een adequaat aanvullend toezicht te garanderen, d.w.z. de hiaten weg te werken die onbedoeld in het aanvullende toezicht zijn ontstaan als gevolg van de definities in de sectorale richtlijnen, namelijk de RKV en de verzekeringsrichtlijnen. Doordat de sectorale richtlijnen uitsluitend voorzien in toezicht op geconsolideerde basis/groepsbasis op financiële/verzekeringsholdings en geen betrekking hebben op gemengde financiële holdings, wordt op een financiële/verzekeringsholding die van structuur verandert en een gemengde financiële holding wordt, alleen aanvullend toezicht volgens de RFC uitgeoefend en wordt op de uiteindelijke moederonderneming geen toezicht op geconsolideerde basis/groepsbasis meer gehouden. De toezichthoudende autoriteiten staan derhalve voor de keuze (of zij al dan niet vrijstelling verlenen bij de bepaling of een groep een financieel conglomeraat is): ofwel beschouwen zij een onderneming verder als een financiële/verzekeringsonderneming om daarop toezicht op geconsolideerde basis/groepsbasis te kunnen blijven uitoefenen, ofwel oefenen zij op de betrokken onderneming "alleen" nog aanvullend toezicht volgens de RFC uit. Handhaven van het toezicht op geconsolideerde basis/groepsbasis betekent dat op het extra risico dat uit de combinatie met een andere sector voortvloeit, geen toezicht kan worden gehouden. Uitoefenen van aanvullend toezicht houdt evenwel in dat alle uit het toezicht op geconsolideerde basis/groepsbasis voortvloeiende inzichten verloren gaan. Het voortzetten van het sectorale toezicht kan er derhalve toe leiden dat onvoldoende aandacht wordt besteed aan de extra prudentiële risico's die het gevolg zijn van de grotere omvang en complexiteit van de groep. De huidige regeling kan ook resulteren in een verschillende behandeling van conglomeraten door toezichthouders (op basis van de structuur veeleer dan op basis van het risicoprofiel).

    Om ervoor te zorgen dat alle vereiste toezichtinstrumenten kunnen worden gehanteerd, introduceert dit voorstel de term "gemengde financiële holding" in de in de sectorale richtlijnen vervatte relevante bepalingen betreffende het toezicht op geconsolideerde basis/groepsbasis.

    Artikel 3 en artikel 30 RFC – Identificatie van een conglomeraat

    De bepalingen betreffende de identificatie van financiële conglomeraten geven aanleiding tot een drieledig probleem.

    - Ten eerste schrijft de richtlijn niet voor dat bij de toepassing van de drempels met "vermogensbeheerders" rekening moet worden gehouden. Vermogensbeheerders zijn beheermaatschappijen van icbe's (instellingen voor collectieve belegging in effecten), die worden gereguleerd bij de Icbe-richtlijn[14]. Icbe's en de beheerders daarvan vallen momenteel niet onder het sectorale prudentiële toezicht van de RFC, al voorziet de RFC wel in de mogelijkheid dat het toepassingsgebied van het aanvullende toezicht tot vermogensbeheerders wordt uitgebreid (artikel 30).

    - Ten tweede kunnen bij de toepassing van de drempels verschillende parameters voor activa en kapitaalvereisten worden gehanteerd. De bepalingen betreffende de berekeningswijze van de parameters zijn dubbelzinnig wegens bijvoorbeeld een verschillende boekhoudkundige behandeling van activa (zie punt i) betreffende artikel 3, lid 5).

    - Ten derde zijn de drempels vaste bedragen en dus geen risicogebaseerde drempels. De toepassing van de drempels biedt dan ook geen oplossing voor verwachte groepsrisico's. Dit houdt in dat zeer kleine groepen met weinig vergunningen in elke sector aan aanvullend toezicht zijn onderworpen, terwijl het mogelijk is dat de grootste en ingewikkeldste groepen op technische gronden niet als een conglomeraat worden aangemerkt. Het gevolg daarvan is dat de thans van kracht zijnde bepalingen voor de identificatie van een conglomeraat afbreuk kunnen doen aan de daadwerkelijke verwezenlijking van de onderliggende doelstellingen van de richtlijn.

    Om deze tekortkomingen aan te pakken, voorziet het voorstel in de volgende wijzigingen:

    i) vermogensbeheerders worden opgenomen in artikel 3, lid 2, en in artikel 30, onder c); in artikel 3, lid 5, wordt totaal beheerd vermogen als alternatieve indicator opgenomen; tevens wordt voorzien in de mogelijkheid om richtsnoeren voor de toepassing van artikel 3, lid 2, en artikel 3, lid 5, uit te vaardigen;

    ii) in een nieuw artikel 3, lid 3 bis, wordt in een vrijstelling voor kleinere groepen voorzien en wordt tevens de mogelijkheid geboden richtsnoeren voor de toepassing van de vrijstelling voor kleinere groepen uit te vaardigen;

    iii) artikel 3, lid 3, is geherformuleerd om een duidelijk onderscheid te maken tussen de voorwaarden die gelden voor groepen die onder en boven de drempel van 6 miljard EUR uitkomen; voorts zijn eisen gesteld ten aanzien van de mogelijke richtsnoeren voor de toepassing van de vrijstelling op grotere groepen, waardoor een gelijk speelveld wordt gewaarborgd.

    Artikel 3, lid 4, RFC – Behandeling van deelnemingen

    De consequente behandeling van deelnemingen bij het dagelijkse aanvullende toezicht wordt bemoeilijkt doordat relevante informatie voor een adequate inschatting van de groepsrisico's ontbreekt. Indien bijvoorbeeld onder leiding van een bank staande conglomeraten geen informatie over met deelnemingen in verzekerings- en herverzekeringsondernemingen samenhangende risico's kunnen verkrijgen, kunnen zij met betrekking tot deze entiteiten niet aan hun toezichthouders aantonen dat het voor consolidatie vereiste niveau van geïntegreerd beheer en interne controle is bereikt. In dat geval zal de groep deze deelnemingen van het kapitaal moeten aftrekken.

    Hoewel de kwestie van de informatie over minderheidsbelangen nog niet volledig in detail is onderzocht, bevat dit voorstel reeds een eerste maatregel op dat gebied, namelijk de invoering van een vrijstelling indien een deelneming de enige aanleiding vormt voor de identificatie van een groep als financieel conglomeraat (artikel 3, lid 5, nieuw punt c)). Zolang de nationale vennootschapsrechtelijke voorschriften verhinderen dat aan bepaalde vereisten wordt voldaan, staan de artikelen 7 en 8 een specifieke behandeling voor de vereisten inzake risicoconcentratie en intragroeptransacties toe, waaraan door middel van richtsnoeren invulling kan worden gegeven. Ook kunnen richtsnoeren worden uitgevaardigd voor de consistente toepassing van toezichtprocessen, met inbegrip van de specifieke behandeling van deelnemingen, zoals voorgeschreven in artikel 9 RFC, artikel 124 RKV en artikel 36 Solvency II.

    Andere kwesties

    Artikelen 1 en 2 RFC – Actualisering van de definities

    In het licht van de ingetrokken en herschikte richtlijnen dienen de artikelen 1 en 2 te worden geactualiseerd. Aangezien met name krachtens de herschikking van de verzekeringsrichtlijn (Solvency II) de eerdere richtlijnen pas met ingang van 1 november 2012 worden ingetrokken, werden de verwijzingen naar de initiële verzekeringsrichtlijnen - die derhalve nog steeds van kracht zijn – evenwel gehandhaafd.

    Artikel 2, punt 17, RFC – Wijziging van de definitie van relevante bevoegde autoriteiten en toezichtcoördinatie

    De RFC vormt een aanvulling op de RKV en de verzekeringsrichtlijnen wat het aanvullende toezicht op het topniveau van een groep betreft. Te dien einde bevat de RFC ook bepalingen die de coördinatie tussen de verschillende toezichthouders van een groep regelen. De RFC bevat een definitie van de relevante bevoegde autoriteit en schrijft voor dat de coördinator (de toezichthouder op topniveau) deze autoriteit over bepaalde toezichtkwesties moet raadplegen. De bepalingen in hun huidige vorm laten echter ruimte voor uiteenlopende interpretaties met betrekking tot de vraag welke autoriteiten als relevante bevoegde autoriteiten moeten worden aangemerkt. Een ruime interpretatie leidt ertoe dat een groot aantal autoriteiten door de coördinator op het niveau van het financiële conglomeraat moet worden geraadpleegd. Dat kan de doeltreffende en efficiënte coördinatie van de door het "college" van de coördinator en de relevante bevoegde autoriteiten uit te voeren werkzaamheden in het gedrang brengen.

    Artikel 6, lid 4, en bijlage I RFC – Schrapping van de derde berekeningsmethode

    In deel II van bijlage I RFC worden drie methoden vermeld voor de berekening van het kapitaal op het niveau van het conglomeraat. Een in 2008 door het GCFC uitgevoerde analyse heeft uitgewezen dat de resultaten van de derde methode voor de berekening van het in aanmerking komende kapitaal steeds sterk verschillen van de resultaten van de methoden 1 (consolidatie) en 2 (aftrek en aggregatie). De derde methode dient daarom te worden geschrapt. Als gevolg van de beperking van de mogelijke berekeningsmethoden tot de consolidatiemethode en de aftrek- en aggregatiemethode wordt de RFC tevens gelijkgetrokken met de sectorale richtlijnen die zij aanvult.

    Artikel 2 RFC – Uitbreiding tot herverzekeringsondernemingen

    Bij Richtlijn 2005/68/EG werd de vergunningverlening aan en het toezicht op herverzekeringsondernemingen ingevoerd, waardoor ook dergelijke ondernemingen gereglementeerde entiteiten werden die van een financieel conglomeraat deel kunnen uitmaken. Bijgevolg dient in de RFC een verwijzing naar herverzekeringsondernemingen te worden opgenomen. Er zijn verwijzingen ingevoegd in artikel 2, punten 4, 7, 8, 14 en 16.

    Artikel 3, lid 8, artikel 7, lid 5, artikel 8, lid 5, artikel 9, lid 6, en artikel 11, leden 4 en 5, RFC – Invoeging van bepalingen voor de uitvaardiging van richtsnoeren op bepaalde terreinen

    Teneinde een verdere convergentie van de toezichtpraktijken te bevorderen, wordt in de mogelijkheid voorzien dat de Europese Bankautoriteit en de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen richtsnoeren uitvaardigen in overeenstemming met respectievelijk hoofdstuk IV, afdeling 2, van de verordening tot oprichting van een Europese Bankautoriteit[15] en hoofdstuk IV, afdeling 2, van de verordening tot oprichting van een Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen[16] ("Gemengd Comité van Europese toezichthoudende autoriteiten").

    Deze richtsnoeren moeten het aanvullende karakter van de richtlijn weerspiegelen. Zo dient de beoordeling van risicoconcentraties op groepsbrede basis, die betrekking heeft op diverse soorten risico's die zich in de gehele groep kunnen voordoen (renterisico, marktrisico enz.), een aanvulling te vormen op het specifieke toezicht op bijvoorbeeld grote posities als bedoeld in de RKV. Ook kunnen richtsnoeren worden uitgevaardigd voor de consistente toepassing van de diverse toezichtprocessen, inclusief de specifieke behandeling van deelnemingen, zoals voorgeschreven in artikel 9 RFC, artikel 124 RKV en artikel 36 Solvency II.

    Actualisering van in diverse artikelen voorkomende verwijzingen

    Artikel 1, artikel 2, artikel 6, leden 3 en 4, artikel 19 en artikel 21, lid 2, RFC en artikel 143, lid 3, RKV zijn gewijzigd om de daarin vervatte verwijzingen en de formulering ervan te actualiseren.

    2010/0232 (COD)

    Voorstel voor een

    RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    houdende wijziging van de Richtlijnen 98/78/EG, 2002/87/EG en 2006/48/EG betreffende het aanvullende toezicht op financiële entiteiten in een financieel conglomeraat

    (Voor de EER relevante tekst)

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 53, lid 1,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Gezien het advies van de Europese Centrale Bank[17],

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

    Overwegende hetgeen volgt:

    1. Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat verleent de bevoegde autoriteiten in de financiële sector aanvullende bevoegdheden en verschaft hun extra instrumenten voor de uitoefening van het toezicht op groepen van diverse gereglementeerde entiteiten die in verschillende segmenten van de financiële markten actief zijn. Dergelijke groepen, die financiële conglomeraten worden genoemd, zijn daardoor blootgesteld aan met de uitoefening van zeggenschap over groepen verbonden risico's, die groepsrisico's worden genoemd en de volgende elementen omvatten: besmettingsrisico's (waarbij risico's van één deel van de groep zich over de gehele groep verspreiden), risicoconcentratie (waarbij hetzelfde type risico zich tegelijkertijd in diverse delen van de groep voordoet), de complexiteit van het management van diverse verschillende juridische entiteiten, potentiële belangenconflicten, alsook de opgave om het toetsingsvermogen zodanig over alle gereglementeerde entiteiten van de groep te verdelen dat het meermaals gebruiken van hetzelfde kapitaal wordt vermeden. Op conglomeraten dient aanvullend toezicht te worden uitgeoefend naast het toezicht op individuele, geconsolideerde of groepsbasis zonder dat er sprake is van enige overlapping of van enigerlei effect op de groep, ongeacht de juridische structuur ervan.

    2. Het verdient aanbeveling de consistentie met de doelstelling van Richtlijn 2002/87/EG en van de Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG, 92/49/EEG, 92/96/EEG, 93/6/EEG en 93/22/EEG van de Raad en de Richtlijnen 98/78/EG en 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad[18] te verzekeren en het aldus mogelijk te maken toezicht op verzekeringsgroepen en passend aanvullend toezicht op verzekerings- en andere entiteiten in een gemengde financiële holdingstructuur uit te oefenen. Om die reden moet Richtlijn 98/78/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 1998 betreffende het aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen en herverzekeringsondernemingen in een verzekerings- of herverzekeringsgroep[19] zodanig worden gewijzigd dat gemengde financiële holdings daarin worden omschreven en daaronder vallen. Om te garanderen dat tijdig coherent toezicht wordt uitgeoefend, dient Richtlijn 98/78/EG te worden gewijzigd, ondanks het feit dat Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (herschikking)[20] binnenkort van toepassing zal zijn.

    3. Het is noodzakelijk dat financiële conglomeraten overal in de Europese Unie worden geïdentificeerd op basis van de mate waarin zij aan groepsrisico's zijn blootgesteld. Daarbij dient te worden uitgegaan van gemeenschappelijke richtsnoeren die door de Europese Bankautoriteit en de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen worden uitgevaardigd in overeenstemming met respectievelijk artikel 42 van Verordening (EU) nr. …/… tot oprichting van een Europese Bankautoriteit[21] en artikel 42 van Verordening (EU) nr. …/… tot oprichting van een Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen[22], na samenwerking binnen het Gemengd Comité van Europese toezichthoudende autoriteiten. Voorts is het belangrijk dat de voorwaarden om van de uitoefening van aanvullend toezicht af te zien, op risicogebaseerde wijze volgens deze richtsnoeren worden toegepast. Dit is vooral van belang in het geval van grotere, internationaal opererende conglomeraten.

    4. Bevoegde autoriteiten zijn alleen in staat een veelomvattende en adequate controle op groepsrisico's bij grote, complexe en internationaal opererende conglomeraten uit te oefenen en toezicht op het groepsbrede kapitaalbeleid van dergelijke groepen te houden wanneer zij toezichtgegevens vergaren en toezichtmaatregelen plannen die verder gaan dan de nationale reikwijdte van hun mandaat. Daarom is het noodzakelijk dat bevoegde autoriteiten overgaan tot de coördinatie van het aanvullende toezicht op internationale conglomeraten tussen de bevoegde autoriteiten die als het meest relevant voor het aanvullende toezicht op een conglomeraat worden aangemerkt. Het college van de relevante bevoegde autoriteiten van een financieel conglomeraat dient het aanvullende karakter van deze richtlijn te weerspiegelen en als zodanig waarde toe te voegen aan de bestaande colleges voor de banksubgroep en de verzekeringssubgroep van het conglomeraat, zonder deze colleges te kopiëren, te dupliceren of te vervangen.

    5. Voor de uitoefening van aanvullend toezicht op grote, complexe en internationaal opererende conglomeraten is EU-brede coördinatie vereist teneinde tot de stabiliteit van de interne markt voor financiële diensten bij te dragen. Daartoe dienen de bevoegde autoriteiten overeenstemming te bereiken over de toezichtbenaderingen die ten aanzien van dergelijke conglomeraten moeten worden gevolgd. De Europese Bankautoriteit en de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen dienen in overeenstemming met respectievelijk artikel 42 van Verordening (EU) nr. …/… tot oprichting van een Europese Bankautoriteit[23] en artikel 42 van Verordening (EU) nr. …/… tot oprichting van een Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen[24], na samenwerking binnen het Gemengd Comité van Europese toezichthoudende autoriteiten, gemeenschappelijke richtsnoeren voor dergelijke gemeenschappelijke benaderingen uit te vaardigen en aldus te zorgen voor een algemeen prudentieel kader van de toezichtinstrumenten en –bevoegdheden die in het kader van de richtlijnen voor het bankwezen, de verzekeringssector en financiële conglomeraten ter beschikking staan. De richtsnoeren, die zullen worden uitgevaardigd zoals in deze richtlijn is bepaald, moeten het aanvullende karakter van deze richtlijn weerspiegelen en een aanvulling vormen op het sectorspecifieke toezicht waarin de Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG, 92/49/EEG, 92/96/EEG, 93/6/EEG, 93/22/EEG, 98/78/EG, 2000/12/EG, 2004/39/EG, 2006/48/EG, 2006/49/EG en 2009/138/EG voorzien.

    6. Het is onmiskenbaar noodzakelijk dat de uit deelnemingen in andere ondernemingen voortvloeiende potentiële groepsrisico's waarmee een conglomeraat wordt geconfronteerd, worden gemonitord en gecontroleerd. Voor de gevallen waarin de bij deze richtlijn verleende specifieke toezichtbevoegdheden ontoereikend blijken, dient de toezichtgemeenschap alternatieve methoden te ontwikkelen om dergelijke risico's aan te pakken en op passende wijze in aanmerking te nemen, bij voorkeur door middel van werkzaamheden die binnen het Gemengd Comité van Europese toezichthoudende autoriteiten worden uitgevoerd door de Europese Bankautoriteit en de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen. Indien een deelneming de enige aanleiding vormt voor de identificatie van een groep als financieel conglomeraat, moet het de toezichthouders worden toegestaan na te gaan of de groep aan groepsrisico's is blootgesteld en, in voorkomend geval, de groep van aanvullend toezicht vrij te stellen.

    7. Tijdens de heersende crisis beschikten de toezichthouders niet over bevoegdheden ten aanzien van bepaalde groepsstructuren omdat zij zich in het licht van de huidige constellatie van de richtlijnen verplicht hadden gezien te kiezen tussen sectorspecifiek of aanvullend toezicht. Hoewel het wenselijk is dat in het kader van de werkzaamheden van de G20 met betrekking tot conglomeraten tot een grondige herziening van de richtlijn wordt overgegaan, neemt zulks niet weg dat zo spoedig mogelijk in de vereiste toezichthoudende bevoegdheden moet worden voorzien.

    8. Het verdient aanbeveling de consistentie met de doelstelling van Richtlijn 2002/87/EG en van Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (herschikking)[25] te verzekeren. Om die reden moet Richtlijn 2006/48/EG zodanig worden gewijzigd dat gemengde financiële holdings daarin worden omschreven en daaronder vallen.

    9. Overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel kunnen de doelstellingen van het overwogen optreden, namelijk het verbeteren van het aanvullende toezicht op financiële entiteiten in een financieel conglomeraat, alleen op het niveau van de Unie worden verwezenlijkt. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

    10. De Richtlijnen 98/78/EG, 2002/87/EG en 2006/48/EG moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

    HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Wijzigingen in Richtlijn 98/78/EG

    Richtlijn 98/78/EG wordt als volgt gewijzigd:

    11. Aan artikel 1 wordt het volgende punt toegevoegd:

    "m) gemengde financiële holding : een gemengde financiële holding als omschreven in artikel 2, punt 15, van Richtlijn 2002/87/EG;".

    12. Artikel 2, lid 2, wordt vervangen door:

    "2. Iedere verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming waarvan de moederonderneming een verzekeringsholding, een gemengde financiële holding, een verzekeringsonderneming van een derde land of een herverzekeringsonderneming van een derde land is, wordt aan aanvullend toezicht onderworpen op de in artikel 5, lid 2, en de artikelen 6, 8 en 10 voorgeschreven wijze."

    13. Artikel 3, lid 1, wordt vervangen door:

    "1. Het uitoefenen van het aanvullende toezicht overeenkomstig artikel 2 betekent geenszins dat de bevoegde autoriteiten een toezichtfunctie moeten uitoefenen ten aanzien van de verzekeringsonderneming van een derde land, de herverzekeringsonderneming van een derde land, de verzekeringsholding, de gemengde financiële holding of de gemengde verzekeringsholding als zodanig."

    14. Artikel 4, lid 2, wordt vervangen door:

    "2. Indien verzekeringsondernemingen of herverzekeringsondernemingen waaraan in twee of meer lidstaten vergunning is verleend, als moederonderneming dezelfde verzekeringsholding, verzekeringsonderneming van een derde land, herverzekeringsonderneming van een derde land, gemengde financiële holding of gemengde verzekeringsholding hebben, kunnen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten trachten overeenstemming te bereiken over de vraag wie verantwoordelijk is voor het uitoefenen van het aanvullende toezicht."

    15. Artikel 10, lid 2, wordt vervangen door:

    "2. In het in artikel 2, lid 2, bedoelde geval worden alle met de verzekeringsholding, de gemengde financiële holding, de verzekeringsonderneming van een derde land of de herverzekeringsonderneming van een derde land verbonden ondernemingen bij de berekening betrokken op de wijze als bedoeld in bijlage II."

    16. De bijlagen I en II worden gewijzigd in overeenstemming met bijlage I bij deze richtlijn.

    Artikel 2

    Wijzigingen in Richtlijn 2002/87/EG

    Richtlijn 2002/87/EG wordt als volgt gewijzigd:

    17. De artikelen 1 en 2 worden vervangen door:

    " Artikel 1

    Onderwerp

    Bij deze richtlijn worden voorschriften vastgesteld voor het aanvullende toezicht op gereglementeerde entiteiten waaraan vergunning is verleend overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 73/239/EEG, artikel 6 van Richtlijn 79/267/EEG, artikel 5 van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad[26], artikel 6 van Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad[27] of artikel 14 van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad[28] en die deel uitmaken van een financieel conglomeraat.

    Bij deze richtlijn worden tevens wijzigingen aangebracht in de relevante sectorale voorschriften die van toepassing zijn op de bij de genoemde richtlijnen gereglementeerde entiteiten.

    Artikel 2

    Definities

    In deze richtlijn wordt verstaan onder:

    1) "kredietinstelling": een kredietinstelling in de zin van artikel 4, punt 1, van Richtlijn 2006/48/EG;

    2) "verzekeringsonderneming": een verzekeringsonderneming in de zin van artikel 13, punten 1 en 2, van Richtlijn 2009/138/EG;

    3) "beleggingsonderneming": een beleggingsonderneming in de zin van artikel 4, lid 1, punt 1), van Richtlijn 2004/39/EG, met inbegrip van de ondernemingen bedoeld in artikel 3, lid 1, onder d), van Richtlijn 2006/49/EG;

    4) "gereglementeerde entiteit": een kredietinstelling, een verzekeringsonderneming, een beleggingsonderneming of een herverzekeringsonderneming;

    5) "vermogensbeheerder": een beheermaatschappij in de zin van artikel 2, lid 1, onder b), van Richtlijn 2009/65/EG, alsook een onderneming waarvan het hoofdkantoor buiten de Europese Unie is gelegen en die vergunningsplichtig zou zijn indien zij haar hoofdkantoor in de Europese Unie had;

    6) "herverzekeringsonderneming": een herverzekeringsonderneming in de zin van artikel 13, punten 4 en 5, van Richtlijn 2009/138/EG;

    7) "sectorale voorschriften": wetgeving van de Unie betreffende het prudentiële toezicht op gereglementeerde entiteiten, welke in het bijzonder vastgesteld is in de Richtlijnen 2004/39/EG, 2006/48/EG, 2006/49/EG en 2009/138/EG;

    8) "financiële sector": de sector die bestaat uit een of meer van de volgende entiteiten:

    a) een kredietinstelling, een financiële instelling of een onderneming die nevendiensten verricht in de zin van artikel 4, respectievelijk punten 1), 5) en 21), van Richtlijn 2006/48/EG;

    b) een verzekeringsonderneming, een herverzekeringsonderneming of een verzekeringsholding in de zin van respectievelijk artikel 13, punten 1 en 2, artikel 13, punten 4 en 5, en artikel 212, lid 1, onder f), van Richtlijn 2009/138/EG;

    c) een beleggingsonderneming in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van Richtlijn 2006/49/EG;

    9) "moederonderneming": een moederonderneming als omschreven in artikel 1 van Zevende Richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 betreffende de geconsolideerde jaarrekening[29], alsmede iedere onderneming die, naar de mening van de bevoegde autoriteiten, feitelijk een overheersende invloed op een andere onderneming uitoefent;

    10) "dochteronderneming: een dochteronderneming als omschreven in artikel 1 van Richtlijn 83/349/EEG, alsmede iedere onderneming waarop naar de mening van de bevoegde autoriteiten, een moederonderneming feitelijk een overheersende invloed uitoefent; alle dochterondernemingen van dochterondernemingen worden eveneens geacht dochterondernemingen te zijn van de moederonderneming die aan het hoofd van deze ondernemingen staat;

    11) "deelneming": een deelneming in de zin van artikel 17, eerste zin, van Richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 25 juli 1978 betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen[30], of de rechtstreekse of middellijke eigendom van 20% of meer van de stemrechten of van het kapitaal van een onderneming;

    12) "groep": een groep ondernemingen die bestaat uit een moederonderneming, haar dochterondernemingen en de deelnemingen van de moederonderneming en haar dochterondernemingen, alsook ondernemingen die met elkaar verbonden zijn door een betrekking als bedoeld in artikel 12, lid 1, van Richtlijn 83/349/EEG, en die gelijk welke subgroep daarvan omvat;

    13) "nauwe banden": een situatie waarin twee of meer natuurlijke of rechtspersonen zijn verbonden door een deelneming of zeggenschapsband (dat wil zeggen de band die bestaat tussen een moederondernemingen en een dochteronderneming als bedoeld in artikel 1 van Richtlijn 83/349/EEG, of een band van dezelfde aard tussen een natuurlijke of rechtspersoon en een onderneming), dan wel het feit dat beide of alle personen via een zeggenschapsband duurzaam met eenzelfde persoon zijn verbonden;

    14) "financieel conglomeraat": een groep of subgroep in de zin van punt 12) die, onder voorbehoud van artikel 3, aan de volgende voorwaarden voldoet:

    a) een gereglementeerde entiteit in de zin van artikel 1 staat aan het hoofd van de groep, of ten minste één van de dochterondernemingen in de groep is een gereglementeerde entiteit in de zin van artikel 1;

    b) indien een gereglementeerde entiteit in de zin van artikel 1 van deze richtlijn aan het hoofd van de groep staat, is deze hetzij een moederonderneming van een entiteit in de financiële sector, hetzij een entiteit die houder is van een deelneming in een entiteit in de financiële sector, dan wel een entiteit die met een entiteit in de financiële sector verbonden is door een betrekking als bedoeld in artikel 12, lid 1, van Richtlijn 83/349/EEG;

    c) indien aan het hoofd van de groep geen gereglementeerde entiteit in de zin van artikel 1 staat, vinden de activiteiten van de groep in hoofdzaak plaats in de financiële sector in de zin van artikel 3, lid 1;

    d) ten minste één van de entiteiten in de groep is een entiteit uit de verzekeringssector en ten minste één van de entiteiten in de groep is een entiteit uit de sector banken of de sector beleggingsdiensten;

    e) de geconsolideerde en/of geaggregeerde activiteiten van de tot de groep behorende entiteiten uit de verzekeringssector en van de entiteiten uit de sector banken en de sector beleggingsdiensten zijn significant in de zin van artikel 3, lid 2 of lid 3;

    15) "gemengde financiële holding": een moederonderneming die niet een gereglementeerde entiteit is en die samen met haar dochterondernemingen – waarvan er ten minste één een gereglementeerde entiteit met hoofdkantoor in de Europese Unie is – en met andere entiteiten een financieel conglomeraat vormt;

    16) "bevoegde autoriteiten": de nationale autoriteiten van de lidstaten die krachtens wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen gemachtigd zijn om toezicht uit te oefenen op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen, herverzekeringsondernemingen of beleggingsondernemingen, hetzij op individuele, hetzij op groepsbrede basis;

    17) "relevante bevoegde autoriteiten":

    a) de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor het sectorale groepsbrede toezicht op de gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat, en met name op de moederonderneming die aan het hoofd van een sector staat;

    b) de overeenkomstig artikel 10 benoemde coördinator indien deze verschilt van de onder a) bedoelde autoriteiten;

    c) andere betrokken bevoegde autoriteiten indien die naar het oordeel van de onder a) en onder b) bedoelde autoriteiten relevant zijn.

    18) "intragroeptransacties": alle transacties waarbij gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat rechtstreeks of middellijk en al dan niet tegen betaling een beroep doen op andere ondernemingen binnen dezelfde groep of op door "nauwe banden" met de ondernemingen in die groep verbonden natuurlijke personen of rechtspersonen voor de uitvoering van een al dan niet contractuele verplichting hetzij tot betaling, hetzij anderszins;

    19) "risicoconcentratie": alle potentieel verliesgevende risicoposities die groot genoeg zijn om de solvabiliteit of de financiële positie in het algemeen van de gereglementeerde entiteiten in het financiële conglomeraat in gevaar te brengen, als gevolg van tegenpartijrisico/kredietrisico, beleggingsrisico, verzekeringsrisico, marktrisico, andere risico's, dan wel een combinatie of wisselwerking van deze risico's."

    18. Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

    a) Aan lid 2 wordt de volgende derde alinea toegevoegd:

    "Vermogensbeheerders in de zin van artikel 30 worden toegevoegd aan de sector waartoe zij binnen de groep behoren; indien zij niet uitsluitend tot één sector binnen de groep behoren, worden zij aan de kleinste financiële sector toegevoegd."

    b) Lid 3 wordt vervangen door:

    "3. Sectoroverschrijdende activiteiten worden eveneens geacht significant te zijn in de zin van artikel 2, punt 14, onder e), indien het balanstotaal van de kleinste financiële sector van de groep groter is dan 6 miljard EUR.

    Indien de groep onder de in lid 2 bedoelde drempel blijft, kunnen de relevante bevoegde autoriteiten bij onderlinge overeenkomst besluiten de groep niet als een financieel conglomeraat aan te merken. Zij kunnen ook besluiten de bepalingen van de artikelen 7, 8 of 9 niet toe te passen, indien zij oordelen dat het onder de werkingssfeer van deze richtlijn brengen van de groep of de toepassing van die bepalingen in het licht van de doeleinden van het aanvullende toezicht onnodig, dan wel ongepast of misleidend is.

    Besluiten genomen in overeenstemming met dit lid worden aan de andere betrokken bevoegde autoriteiten meegedeeld."

    c) Aan artikel 3 wordt het volgende lid 3 bis toegevoegd:

    "3 bis. Indien de groep de in lid 2 bedoelde drempel bereikt, maar de kleinste sector niet groter is dan 6 miljard EUR, kunnen de relevante bevoegde autoriteiten bij onderlinge overeenkomst besluiten de groep niet als een financieel conglomeraat aan te merken. Zij kunnen ook besluiten de bepalingen van de artikelen 7, 8 of 9 niet toe te passen, indien zij oordelen dat het onder de werkingssfeer van deze richtlijn brengen van de groep of de toepassing van die bepalingen in het licht van de doeleinden van het aanvullende toezicht onnodig, dan wel ongepast of misleidend is.

    Besluiten genomen in overeenstemming met dit lid worden aan de andere betrokken bevoegde autoriteiten meegedeeld."

    d) Aan lid 4 wordt het volgende punt c) toegevoegd:

    "c) een minderheidsbelang in de kleinere sector buiten beschouwing laten indien dit minderheidsbelang de enige aanleiding vormt voor de identificatie van een groep als financieel conglomeraat."

    e) Lid 5 wordt vervangen door:

    "5. Voor de toepassing van de leden 1 en 2 kunnen de relevante bevoegde autoriteiten in uitzonderlijke gevallen bij onderlinge overeenkomst het op het balanstotaal gebaseerde criterium vervangen door één of meer van de volgende parameters of aanvullen met één of meer van deze parameters, indien zij van oordeel zijn dat deze parameters van bijzondere relevantie zijn met het oog op het aanvullende toezicht krachtens deze richtlijn: inkomensstructuur, activiteiten buiten de balanstelling en beheerd vermogen."

    f) Het volgende lid 8 wordt toegevoegd:

    "8. De Europese Bankautoriteit en de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen vaardigen gemeenschappelijke richtsnoeren uit met het oog op de convergentie van de toezichtpraktijken wat de toepassing van de leden 2, 3, 3 bis, 4 en 5 van dit artikel betreft."

    19. Artikel 6, leden 3 en 4, worden vervangen door:

    "3. Voor de berekening van de kapitaaltoereikendheidsvereisten als bedoeld in de eerste alinea van lid 2 vallen de volgende entiteiten onder het aanvullende toezicht op de wijze en in de mate als bepaald in bijlage I:

    a) een kredietinstelling, een financiële instelling of een onderneming die nevendiensten verricht;

    b) een verzekeringsonderneming, een herverzekeringsonderneming of een verzekeringsholding;

    c) een beleggingsonderneming;

    d) een gemengde financiële holding.

    4. Bij de berekening van de aanvullende kapitaaltoereikendheidsvereisten voor een financieel conglomeraat door middel van methode 1 ("Consolidatie van jaarrekeningen" - bijlage I bij deze richtlijn) worden het eigen vermogen en de solvabiliteitsvereisten van de entiteiten in de groep berekend door toepassing van de overeenkomstige sectorale voorschriften inzake de vorm en de mate van de consolidatie die zijn neergelegd in met name de artikelen 133 en 134 van Richtlijn 2006/48/EG en artikel 221 van Richtlijn 2009/138/EG.

    Bij de toepassing van methode 2 ("Aftrek en aggregatie" - bijlage I) wordt rekening gehouden met het proportionele deel van de moederonderneming of onderneming die een deelneming in een andere entiteit van de groep bezit. Onder "proportioneel deel" wordt verstaan het gedeelte van het geplaatste kapitaal dat rechtstreeks of middellijk door deze onderneming wordt gehouden."

    20. Aan artikel 7 wordt het volgende lid 5 toegevoegd:

    "5. De Europese Bankautoriteit en de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen vaardigen gemeenschappelijke richtsnoeren uit met het oog op de convergentie van de toezichtpraktijken ten aanzien van de uitoefening van het aanvullende toezicht op risicoconcentratie waarin de leden 1 tot en met 4 voorzien. Zij vaardigen specifieke gemeenschappelijke richtsnoeren uit voor de toepassing van de leden 1 tot en met 4 op deelnemingen van het financiële conglomeraat in gevallen waarin nationale vennootschapsrechtelijke voorschriften de toepassing van artikel 14, lid 2, verhinderen."

    21. Aan artikel 8 wordt het volgende lid 5 toegevoegd:

    "5. De Europese Bankautoriteit en de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen vaardigen gemeenschappelijke richtsnoeren uit met het oog op de convergentie van de toezichtpraktijken ten aanzien van de uitoefening van het aanvullende toezicht op intragroeptransacties waarin de leden 1 tot en met 4 voorzien. Zij vaardigen specifieke gemeenschappelijke richtsnoeren uit voor de toepassing van de leden 1 tot en met 4 op deelnemingen van het financiële conglomeraat in gevallen waarin nationale vennootschapsrechtelijke voorschriften de toepassing van artikel 14, lid 2, verhinderen."

    22. Aan artikel 9 wordt het volgende lid 6 toegevoegd:

    "6. De bevoegde autoriteiten stemmen de uitoefening van het aanvullende toezicht op de internecontrole- en risicobeheerprocedures waarin dit artikel voorziet af op de toezichtprocessen waarin artikel 124 van Richtlijn 2006/48/EG en artikel 36 van Richtlijn 2009/138/EG voorzien. Te dien einde vaardigen de Europese Bankautoriteit en de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen gemeenschappelijke richtsnoeren uit zowel met het oog op de convergentie van de toezichtpraktijken ten aanzien van de uitoefening van het aanvullende toezicht op de internecontrole- en risicobeheerprocedures waarin dit artikel voorziet, als met betrekking tot de consistentie met de toezichtprocessen waarin artikel 124 van Richtlijn 2006/48/EG en artikel 36 van Richtlijn 2009/138/EG voorzien. Zij vaardigen specifieke gemeenschappelijke richtsnoeren uit voor de toepassing van dit artikel op deelnemingen van het financiële conglomeraat in gevallen waarin nationale vennootschapsrechtelijke voorschriften de toepassing van artikel 14, lid 2, verhinderen."

    23. Aan artikel 11 worden de volgende leden 4 en 5 toegevoegd:

    "4. De coördinator stelt een college van de relevante bevoegde autoriteiten in om de uit hoofde van deze afdeling vereiste samenwerking en de uitoefening van de in de leden 1, 2 en 3 en artikel 12 vermelde taken te vergemakkelijken en, in voorkomend geval, om een passende coördinatie en samenwerking met de relevante bevoegde autoriteiten van derde landen te verzekeren, mits de vertrouwelijkheidsvereisten in acht worden genomen en voor zover zulks verenigbaar is met de wetgeving van de Unie.

    De instelling en de werking van dat college zijn gebaseerd op schriftelijke coördinatieregelingen in de zin van lid 1. De coördinator beslist welke andere bevoegde autoriteiten aan een vergadering of een activiteit van dat college deelnemen.

    5. De Europese Bankautoriteit en de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen vaardigen gemeenschappelijke richtsnoeren uit met het oog op de consistentie van de in artikel 131 bis van Richtlijn 2006/48/EG en artikel 248, lid 4, van Richtlijn 2009/138/EG bedoelde coördinatieafspraken tussen toezichthouders."

    24. Artikel 19 wordt vervangen door:

    " Artikel 19

    Samenwerking met de bevoegde autoriteiten van derde landen

    1. Artikel 39, leden 1 en 2, van Richtlijn 2006/48/EG, artikel 10 bis van Richtlijn 98/78/EG en artikel 264 van Richtlijn 2009/138/EG zijn mutatis mutandis van toepassing bij onderhandelingen over overeenkomsten met één of meer derde landen over middelen voor de uitoefening van het aanvullende toezicht op gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat.

    2. Onverminderd de procedures van artikel 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie onderzoekt de Commissie met het Europees Comité voor het bankwezen, het Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en het Comité voor financiële conglomeraten het resultaat van de in lid 1 bedoelde onderhandelingen en de daaruit voortvloeiende situatie."

    25. De titel van hoofdstuk III wordt vervangen door:

    "AAN DE COMMISSIE VERLEENDE BEVOEGDHEDEN, COMITÉPROCEDURE EN VASTSTELLING VAN GEMEENSCHAPPELIJKE RICHTSNOEREN"

    26. Het volgende artikel 21 ter wordt ingevoegd:

    " Artikel 21 ter

    Gemeenschappelijke richtsnoeren

    De Europese Bankautoriteit en de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen vaardigen de gemeenschappelijke richtsnoeren uit waarnaar wordt verwezen in artikel 3, lid 3, artikel 7, lid 5, artikel 8, lid 5, artikel 9, lid 6, en artikel 11, lid 5, volgens de procedure van respectievelijk artikel 42 van Verordening (EU) nr. …/… tot oprichting van een Europese Bankautoriteit en artikel 42 van Verordening (EU) nr. …/… tot oprichting van een Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen, na samenwerking binnen het Gemengd Comité van Europese toezichthoudende autoriteiten."

    27. Aan artikel 30, eerste alinea, wordt het volgende punt c) toegevoegd:

    "c) het identificatieproces in de zin van artikel 3, lid 2."

    28. Bijlage I wordt gewijzigd in overeenstemming met bijlage II bij deze richtlijn.

    Artikel 3

    Wijzigingen in Richtlijn 2006/48/EG

    Richtlijn 2006/48/EG wordt als volgt gewijzigd:

    29. Aan artikel 4 wordt het volgende punt (49) toegevoegd:

    "(49) "gemengde financiële holding": een gemengde financiële holding als omschreven in artikel 2, punt 15), van Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat[31]."

    30. Artikel 71, lid 2, wordt vervangen door:

    "2. Onverminderd de artikelen 68, 69 en 70 voldoen kredietinstellingen die onder de zeggenschap staan van een financiële moederholding in een lidstaat of van een gemengde financiële moederholding in een lidstaat, in de mate en op de wijze als bepaald in artikel 133 aan de verplichtingen van de artikelen 75, 120 en 123 en van afdeling 5 op basis van de geconsolideerde financiële positie van deze financiële holding of gemengde financiële holding."

    31. Artikel 72, lid 2, wordt vervangen door:

    "2. Kredietinstellingen die onder de zeggenschap staan van een financiële EU-moederholding of van een gemengde financiële EU-moederholding, voldoen op basis van de geconsolideerde financiële positie van deze financiële holding of gemengde financiële holding aan het bepaalde in hoofdstuk 5.

    Belangrijke dochterondernemingen van financiële EU-moederholdings of van gemengde financiële EU-moederholdings maken de in bijlage XII, deel 1, punt 5, genoemde informatie openbaar op individuele of gesubconsolideerde basis."

    32. Artikel 84, lid 6, wordt vervangen door:

    "6. Als de EU-moederkredietinstelling en haar dochterondernemingen, de financiële EU-moederholding en haar dochterondernemingen of de gemengde financiële EU-moederholding en haar dochterondernemingen de IRB willen toepassen, werken de voor de verschillende rechtspersonen bevoegde autoriteiten nauw samen, en wel op basis van de voorschriften van de artikelen 129 tot en met 132.

    33. Artikel 105, leden 3 en 4, worden vervangen door:

    "3. Als een EU-moederkredietinstelling en haar dochterondernemingen of de dochterondernemingen van een financiële EU-moederholding of van een gemengde financiële EU-moederholding een geavanceerde meetbenadering willen toepassen, werken de voor de verschillende rechtspersonen bevoegde autoriteiten nauw samen, en wel op basis van de voorschriften van de artikelen 129 tot en met 132. Daarbij wordt rekening gehouden met de in bijlage X, deel 3, genoemde punten.

    4. Als een EU-moederkredietinstelling en haar dochterondernemingen of de dochterondernemingen van een financiële EU-moederholding of van een gemengde financiële EU-moederholding een geavanceerde meetbenadering centraal toepassen, mogen de bevoegde autoriteiten ermee instemmen dat moeder- en dochterondernemingen samen voldoen aan de criteria die in bijlage X, deel 3, worden genoemd."

    34. Artikel 125, lid 2, wordt vervangen door:

    "2. Indien de moederonderneming van een kredietinstelling een financiële moederholding in een lidstaat, een financiële EU-moederholding of een gemengde financiële EU-moederholding is, wordt het toezicht op geconsolideerde basis uitgeoefend door de bevoegde autoriteiten die aan deze kredietinstelling de in artikel 6 bedoelde vergunning hebben verleend."

    35. Artikel 126 wordt vervangen door:

    " Artikel 126

    1. Indien kredietinstellingen waaraan in meer dan één lidstaat vergunning is verleend, dezelfde financiële moederholding in een lidstaat, dezelfde financiële EU-moederholding of dezelfde gemengde financiële holding als moederonderneming hebben, wordt het toezicht op geconsolideerde basis uitgeoefend door de autoriteiten die bevoegd zijn voor de kredietinstelling waaraan vergunning is verleend in de lidstaat waar de financiële holding of gemengde financiële holding is opgericht.

    Indien moederondernemingen van kredietinstellingen waaraan in meer dan één lidstaat vergunning is verleend meer dan één financiële holding met hoofdkantoor in diverse lidstaten hebben en zich in elk van deze lidstaten een kredietinstelling bevindt, wordt het toezicht op geconsolideerde basis uitgeoefend door de voor de kredietinstelling met het hoogste balanstotaal bevoegde autoriteit.

    2. Indien meer dan één kredietinstelling waaraan in de Europese Unie vergunning is verleend, dezelfde financiële holding of dezelfde gemengde financiële holding als moederonderneming hebben en aan geen van deze kredietinstellingen in de lidstaat waar de financiële holding of gemengde financiële holding is opgericht, vergunning is verleend, wordt het toezicht op geconsolideerde basis uitgeoefend door de bevoegde autoriteit die de kredietinstelling met het hoogste balanstotaal vergunning heeft verleend; voor de toepassing van deze richtlijn wordt deze kredietinstelling als de instelling beschouwd die onder de zeggenschap staat van een financiële EU-moederholding of van een gemengde financiële EU-moederholding.

    3. In bijzondere gevallen mogen de bevoegde autoriteiten onderling overeenkomen van de criteria in de leden 1 en 2 af te wijken, en wel als de toepassing ervan, gelet op het relatieve belang van de werkzaamheden van de kredietinstellingen in de verschillende lidstaten, ongepast zou zijn; ze mogen dan een andere bevoegde autoriteit aanwijzen die op geconsolideerde basis toezicht zal houden. In die gevallen bieden de bevoegde autoriteiten, alvorens een besluit te nemen, de EU-moederkredietinstelling, de financiële EU-moederholding, de gemengde financiële EU-moederholding dan wel de kredietinstelling met het hoogste balanstotaal de gelegenheid haar mening ten aanzien van dit besluit kenbaar te maken.

    4. Als de bevoegde autoriteiten in het kader van lid 3 onderling afspraken hebben gemaakt, brengen zij de Commissie daarvan op de hoogte."

    36. Artikel 127 wordt als volgt gewijzigd:

    a) Lid 1 wordt vervangen door:

    "1. De lidstaten stellen in voorkomend geval de maatregelen vast die nodig zouden blijken om financiële holdings of gemengde financiële holdings in het geconsolideerde toezicht te kunnen betrekken. Onverminderd artikel 135 houdt de consolidatie van de financiële positie van de financiële holding of de gemengde financiële holding voor de bevoegde autoriteiten geenszins de verplichting in de financiële holding of de gemengde financiële holding te onderwerpen aan toezicht op individuele basis."

    b) Lid 3 wordt vervangen door:

    "3. De lidstaten bepalen dat hun met het toezicht op geconsolideerde basis belaste bevoegde autoriteiten van de dochteronderneming van een kredietinstelling, een financiële holding of een gemengde financiële holding die niet onder het toezicht op geconsolideerde basis vallen, de in artikel 137 bedoelde inlichtingen mogen verlangen. In dat geval zijn de in dat artikel bedoelde procedures voor toezending en verificatie van de inlichtingen van toepassing."

    37. Artikel 129, lid 1, eerste alinea, wordt vervangen door:

    "De bevoegde autoriteit die belast is met het toezicht op geconsolideerde basis op EU-moederkredietinstellingen en kredietinstellingen die onder de zeggenschap staan van een financiële EU-moederholding of van een gemengde financiële EU-moederholding, neemt, naast de verplichtingen die krachtens de bepalingen van deze richtlijn op haar rusten, de volgende taken op zich:".

    38. Artikel 129, lid 2, eerste alinea, wordt vervangen door:

    "Als een EU-moederkredietinstelling met haar dochterondernemingen of de gezamenlijke dochterondernemingen van een financiële EU-moederholding of van een gemengde financiële EU-moederholding een aanvraag indienen voor de in artikel 84, lid 1, artikel 87, lid 9, artikel 105, of in bijlage III, deel 6, bedoelde vergunning, beslissen de bevoegde autoriteiten in onderling overleg of de aanvraag wordt ingewilligd en welke voorwaarden eventueel aan zo´n vergunning moeten worden verbonden."

    39. De artikelen 141 en 142 worden vervangen door:

    " Artikel 141

    Indien de bevoegde autoriteiten van een lidstaat bij de toepassing van deze richtlijn in welbepaalde gevallen inlichtingen betreffende een in een andere lidstaat gelegen kredietinstelling, financiële holding, financiële instelling, onderneming die nevendiensten verricht, gemengde holding, gemengde financiële holding, dochteronderneming als bedoeld in artikel 137, of dochteronderneming als bedoeld in artikel 127, lid 3, wensen te verifiëren, verzoeken zij de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaat om deze verificatie. De autoriteiten die een dergelijk verzoek ontvangen, geven hieraan in het kader van hun bevoegdheid gevolg door de verificatie zelf te verrichten, door de verzoekende autoriteiten toestemming te verlenen om de verificatie te verrichten, dan wel door toe te staan dat de verificatie door een auditor of een deskundige wordt verricht. De verzoekende bevoegde autoriteit kan indien zij dat wenst aan de verificatie deelnemen indien zij deze niet zelf verricht.

    Artikel 142

    De lidstaten bepalen dat, onverminderd gevallen die onder de strafwet vallen, jegens financiële holdings, gemengde financiële holdings en gemengde holdings, of verantwoordelijke bestuurders daarvan, die wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen overtreden welke ter uitvoering van de artikelen 124 tot en met 141 en van het onderhavige artikel zijn vastgesteld, sancties of maatregelen kunnen worden opgelegd om aan de vastgestelde overtredingen een einde te maken of de oorzaken daarvan weg te nemen. De bevoegde autoriteiten werken nauw samen opdat deze sancties of maatregelen de beoogde uitwerking hebben, inzonderheid als de zetel van een financiële holding, een gemengde financiële holding of een gemengde holding zich elders dan zijn hoofdbestuur of zijn hoofdvestiging bevindt."

    40. Artikel 143, lid 1, wordt vervangen door:

    "1. Indien de moederonderneming van een kredietinstelling een kredietinstelling, een financiële holding of een gemengde financiële holding met hoofdkantoor in een derde land is en er op de kredietinstelling geen toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 125 en 126, verifiëren de bevoegde autoriteiten of de kredietinstelling onderworpen is aan door de bevoegde autoriteit van een derde land uitgeoefend toezicht op geconsolideerde basis dat gelijkwaardig is met dat op grond van de in de onderhavige richtlijn neergelegde beginselen.

    De verificatie geschiedt door de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk zou zijn voor het toezicht op geconsolideerde basis indien lid 3 van toepassing was, op verzoek van de moederonderneming of van een van de gereglementeerde entiteiten die in de Europese Unie een vergunning hebben verkregen, dan wel op haar eigen initiatief. Die bevoegde autoriteit raadpleegt de andere betrokken bevoegde autoriteiten."

    41. Bijlage X wordt gewijzigd in overeenstemming met bijlage III bij deze richtlijn.

    Artikel 4 Omzetting

    42. De lidstaten dienen uiterlijk op [30 april 2011] de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

    Zij passen die bepalingen toe vanaf [1 juli 2011].

    Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    43. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

    Artikel 5

    Deze richtlijn treedt in werking op de [twintigste] dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .

    Artikel 6

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Brussel,

    Voor het Europees Parlement Voor de Raad

    De Voorzitter De Voorzitter

    BIJLAGE I

    De bijlagen I en II bij Richtlijn 98/78/EG worden als volgt gewijzigd:

    A. Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

    44. Punt 2.1 wordt als volgt gewijzigd:

    a) het tweede streepje wordt vervangen door:

    "- wanneer het gaat om een verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming die verbonden is met een verzekeringsholding of gemengde financiële holding met hoofdkantoor in dezelfde lidstaat als de verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming, en indien zowel de verzekeringsholding of gemengde financiële holding als de verbonden verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming in aanmerking worden genomen bij de uitgevoerde berekening.";

    b) de vijfde alinea wordt vervangen door:

    "De lidstaten kunnen ook ervan afzien de aangepaste solvabiliteit van een verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming te berekenen wanneer het gaat om een verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming die verbonden is met een andere verzekeringsonderneming, een herverzekeringsonderneming, een verzekeringsholding of een gemengde financiële holding met hoofdkantoor in een andere lidstaat, indien de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten overeengekomen zijn de uitoefening van het aanvullende toezicht aan de bevoegde autoriteit van die andere lidstaat toe te vertrouwen."

    45. Punt 2.2 wordt vervangen door:

    "2.2 Verzekeringstussenholdings

    Bij de berekening van de aangepaste solvabiliteit van een verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming met een deelneming in een verbonden verzekeringsonderneming, een verbonden herverzekeringsonderneming of in een verzekeringsonderneming van een derde land of een herverzekeringsonderneming van een derde land, middels een verzekeringsholding of een gemengde financiële holding, wordt rekening gehouden met de positie van de verzekeringstussenholding of van de gemengde financiële tussenholding. Louter voor deze berekening, die wordt uitgevoerd overeenkomstig de algemene beginselen en de methoden die in deze bijlage zijn omschreven, wordt deze verzekeringsholding of gemengde financiële holding behandeld als betrof het een verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming die onderworpen is aan een solvabiliteitsvereiste gelijk aan nul en aan dezelfde voorwaarden als die van artikel 16 van Richtlijn 73/239/EEG, artikel 27 van Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad[32] of artikel 36 van Richtlijn 2005/68/EG van het Europees Parlement en de Raad[33] wat betreft de vermogensbestanddelen voor de solvabiliteitsmarge."

    B. Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:

    46. De titel van bijlage II wordt vervangen door:

    " AANVULLEND TOEZICHT VOOR VERZEKERINGSONDERNEMINGEN EN HERVERZEKERINGSONDERNEMINGEN DIE DOCHTERONDERNEMINGEN ZIJN VAN EEN VERZEKERINGSHOLDING, EEN GEMENGDE FINANCIËLE HOLDING, EEN VERZEKERINGSONDERNEMING VAN EEN DERDE LAND OF EEN HERVERZEKERINGSONDERNEMING VAN EEN DERDE LAND "

    47. De eerste alinea van punt 1 wordt vervangen door:

    "1. In het geval van meerdere in artikel 2, lid 2, bedoelde verzekeringsondernemingen die dochterondernemingen zijn van een verzekeringsholding, een gemengde financiële holding, een verzekeringsonderneming van een derde land of een herverzekeringsonderneming van een derde land en die in verschillende lidstaten gevestigd zijn, zorgen de bevoegde autoriteiten ervoor dat de in deze bijlage beschreven methode coherent wordt toegepast."

    48. Het tweede en het derde streepje en de alinea na het derde streepje worden vervangen door:

    "– indien deze verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming en een of meer andere, in dezelfde lidstaat toegelaten verzekeringsondernemingen of herverzekeringsondernemingen als moederonderneming dezelfde verzekeringsholding, gemengde financiële holding, verzekeringsonderneming van een derde land of herverzekeringsonderneming van een derde land hebben en indien de eerstgenoemde verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming in aanmerking wordt genomen bij de overeenkomstig deze bijlage voor een van die andere ondernemingen uitgevoerde berekening,

    - indien deze verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming en een of meer andere, in andere lidstaten toegelaten verzekeringsondernemingen of herverzekeringsondernemingen als moederonderneming dezelfde verzekeringsholding, gemengde financiële holding, verzekeringsonderneming van een derde land of herverzekeringsonderneming van een derde land hebben en er overeenkomstig artikel 4, lid 2, een overeenkomst is gesloten waarbij de uitoefening van het aanvullende toezicht als bedoeld in deze bijlage is toegewezen aan de toezichthoudende autoriteiten van een andere lidstaat.

    Ingeval andere verzekeringsholdings dan wel verzekerings- of herverzekeringsondernemingen van een derde land opeenvolgende deelnemingen hebben in de verzekeringsholding dan wel de verzekerings- of herverzekeringsonderneming van een derde land, hoeven de lidstaten de berekeningen van deze bijlage slechts toe te passen ten aanzien van de uiteindelijke moeder van de verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming die als verzekeringsholding, gemengde financiële holding, verzekeringsonderneming van een derde land of herverzekeringsonderneming van een derde land is aan te merken."

    49. Punt 3 wordt vervangen door:

    "3. De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat ten aanzien van de verzekeringsholding of gemengde financiële holding soortgelijke berekeningen worden uitgevoerd als die welke in bijlage I zijn omschreven.

    Dit betekent dat de in bijlage I beschreven algemene beginselen en methoden worden toegepast ten aanzien van de verzekeringsholding, gemengde financiële holding, verzekeringsonderneming van een derde land of herverzekeringsonderneming van een derde land.

    Louter voor deze berekening wordt deze moederonderneming behandeld als betrof het een verzekeringsonderneming waarvoor de volgende voorwaarden gelden:

    - een solvabiliteitsvereiste gelijk aan nul wanneer het een verzekeringsholding of gemengde financiële holding betreft;

    - een solvabiliteitsvereiste vastgesteld volgens de beginselen van punt 2.3 van bijlage I, wanneer het een verzekeringsonderneming van een derde land of een herverzekeringsonderneming van een derde land betreft;

    - dezelfde voorwaarden als die van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 73/239/EEG of artikel 18 van Richtlijn 79/267/EEG wat betreft de vermogensbestanddelen die in aanmerking worden genomen voor de solvabiliteitsmarge."

    BIJLAGE II

    In bijlage I bij Richtlijn 2002/87/EG worden in punt "II. Technische berekeningsmethoden" "Methode 3" en "Methode 4" vervangen door:

    "Methode 3: "combinatiemethode"

    De bevoegde autoriteiten mogen een combinatie van methode 1 en methode 2 toestaan."

    BIJLAGE III

    In Richtlijn 2006/48/EG wordt bijlage X, deel 3, afdeling 3, punt 30, vervangen door:

    "30. Wanneer een EU-moederkredietinstelling en haar dochterondernemingen of de dochterondernemingen van een financiële EU-moederholding of van een gemengde financiële EU-moederholding van een geavanceerde meetbenadering gebruik wensen te maken, moet de aanvraag hiertoe een beschrijving bevatten van de methodologie die wordt toegepast om het kapitaalvereiste voor het operationele risico over de verschillende entiteiten van de groep te verdelen."[pic][pic][pic]

    [1] Gemengd Comité van de G10 van het Bazelse Comité voor bankentoezicht, de International Association of Insurance Supervisors en de internationale organisatie van effectentoezichthouders.

    [2] Supervision of Financial Conglomerates, 19 februari 1999, zie http://www.bis.org/publ/bcbs47.pdf?noframes=1.

    [3] PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1.

    [4] De RKV bestaat uit twee richtlijnen: Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (herschikking), PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1, en Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (herschikking), PB L 177 van 30.6.2006, blz. 201.

    [5] Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (herschikking), PB L 335, 17.12.2009, blz. 1.

    [6] Richtlijn 98/78/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 1998 betreffende het aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen en herverzekeringsondernemingen in een verzekerings- of herverzekeringsgroep, PB L 330 van 5.12.1998, blz. 1.

    [7] Het GCFC is het comité van niveau 3 voor financiële conglomeraten binnen de zogeheten "Lamfalussy"-structuur; het Europees Comité voor financiële conglomeraten (ECFC) is het bij de RFC ingestelde comité (van niveau 2).

    [8] Voor nadere bijzonderheden, zie de website inzake conglomeraten:http://ec.europa.eu/internal_market/financial-conglomerates/supervision_en.htm.

    [9] COM(2009) 576 definitief, voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 1998/26/EG, 2002/87/EG, 2003/6/EG, 2003/41/EG, 2003/71/EG, 2004/39/EG, 2004/109/EG, 2005/60/EG, 2006/48/EG, 2006/49/EG en 2009/65/EG wat de bevoegdheden van de Europese Bankautoriteit, de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en de Europese Autoriteit voor effecten en markten betreft.

    [10] De Australian Prudential Regulation Authority gaat momenteel na hoe toezicht kan worden gehouden en controle kan worden uitgeoefend op potentiële besmetting door niet-gereglementeerde entiteiten van financiële groepen; zie http://www.apra.gov.au/media-releases/10_06.cfm .

    [11] De (niet-vertrouwelijke) reacties van belanghebbenden zijn te vinden op: http://ec.europa.eu/internal_market/consultations/2009/fcd_review_en.htm.

    [12] Het beloningsbeleid in de banksector werd behandeld in het voorstel voor een richtlijn tot wijziging van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG wat betreft de kapitaalvereisten voor de handelsportefeuille en voor hersecuritisaties, alsook het bedrijfseconomisch toezicht op het beloningsbeleid (COM(2009) 362). Voor het beloningsbeleid in de verzekeringssector wordt een soortgelijk voorstel overwogen.

    [13] De taken die aan het Gemengd Comité van Europese toezichthoudende autoriteiten zijn toevertrouwd op het gebied van de uitvaardiging van richtsnoeren, worden door het voorgestelde mandaat van het Gemengd Comité bestreken en hebben geen specifieke of additionele gevolgen voor de begroting.

    [14] Richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's), PB L 375 van 31.12.1985, blz. 3, ingetrokken bij Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s), PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32.

    [15] Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europese Bankautoriteit {COM(2009) 499 definitief} {COM(2009) 500 definitief} {COM(2009) 502 definitief} {COM(2009) 503 definitief} {SEC(2009) 1233} {SEC(2009) 1234} {SEC(2009) 1235} /* COM(2009) 501 definitief - COD 2009/0142 */.

    [16] Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen {COM(2009) 499 definitief} {COM(2009) 500 definitief} {COM(2009) 501 definitief} {COM(2009) 503 definitief} {SEC(2009) 1233} {SEC(2009) 1234} {SEC(2009) 1235} /* COM(2009) 502 definitief - COD 2009/0143 */.

    [17] PB C […] van […], blz. […].

    [18] PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1.

    [19] PB L 330 van 5.12.1998, blz. 1.

    [20] PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1.

    [21] Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europese Bankautoriteit {COM(2009) 499 definitief} {COM(2009) 500 definitief} {COM(2009) 502 definitief} {COM(2009) 503 definitief} {SEC(2009) 1233} {SEC(2009) 1234} {SEC(2009) 1235} /* COM(2009) 501 definitief - COD 2009/0142 */.

    [22] Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen {COM(2009) 499 definitief} {COM(2009) 500 definitief} {COM(2009) 501 definitief} {COM(2009) 503 definitief} {SEC(2009) 1233} {SEC(2009) 1234} {SEC(2009) 1235} /* COM(2009) 502 definitief - COD 2009/0143 */.

    [23] Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europese Bankautoriteit {COM(2009) 499 definitief} {COM(2009) 500 definitief} {COM(2009) 502 definitief} {COM(2009) 503 definitief} {SEC(2009) 1233} {SEC(2009) 1234} {SEC(2009) 1235} /* COM(2009) 501 definitief - COD 2009/0142 */.

    [24] Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen {COM(2009) 499 definitief} {COM(2009) 500 definitief} {COM(2009) 501 definitief} {COM(2009) 503 definitief} {SEC(2009) 1233} {SEC(2009) 1234} {SEC(2009) 1235} /* COM(2009) 502 definitief - COD 2009/0143 */.

    [25] PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1.

    [26] PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1.

    [27] PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1.

    [28] PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1.

    [29] PB L 193 van 18.7.1983, blz. 1.

    [30] PB L 222 van 14.8.1978, blz. 11.

    [31] PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1.

    [32] PB L 345 van 19.12.2002, blz. 1.

    [33] PB L 323 van 9.12.2005, blz. 1.

    Top