Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010PC0362

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van richtlijn 97/68/EG wat betreft de voorschriften voor motoren die in het kader van de flexibele regeling in de handel zijn gebracht SEC(2010)828 SEC(2010)829 (Voor de EER relevante tekst)

/* COM/2010/0362 def. - COD 2010/0195 */

52010PC0362

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van richtlijn 97/68/EG wat betreft de voorschriften voor motoren die in het kader van de flexibele regeling in de handel zijn gebracht SEC(2010)828 SEC(2010)829 (Voor de EER relevante tekst) /* COM/2010/0362 def. - COD 2010/0195 */


[pic] | EUROPESE COMMISSIE |

Brussel, 7.7.2010

COM(2010)362 definitief

2010/0195 (COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging van Richtlijn 97/68/EG wat betreft de voorschriften voor motoren die in het kader van de flexibele regeling in de handel zijn gebracht SEC(2010)828 SEC(2010)829

(Voor de EER relevante tekst)

TOELICHTING

ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Richtlijn 97/68/EG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake maatregelen tegen de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes door inwendige verbrandingsmotoren die worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines (hierna "de richtlijn" genoemd) stelt de maximale uitlaatemissies vast voor koolmonoxide (CO), koolwaterstoffen (CH), stikstofoxiden (NOx) en deeltjes (PM) van dieselmotoren die zijn gemonteerd in bouwmachines en machines voor de landbouw en de bosbouw, motortreinstellen en locomotieven, binnenschepen, motoren met constant toerental en kleine benzinemotoren die in verschillende soorten machines worden gebruikt.

Volgens de richtlijn moeten de emissiegrenzen op vastgestelde data in steeds strengere fasen worden ingevoerd. De fabrikanten moeten garanderen dat nieuwe motoren aan deze grenzen voldoen zodat zij in de handel kunnen worden gebracht.

De nu geldende fase van emissiegrenzen voor de meeste dieselmotoren (fase III A) is bij Richtlijn 2004/26/EG[1] ingevoerd. Deze grenzen zullen vanaf 1 januari 2011 geleidelijk worden vervangen door de strengere grenzen van fase III B. De typegoedkeuringstermijn voor deze motoren is op 1 januari 2010 ingegaan. Dit heeft gevolgen voor de productie van een grote verscheidenheid aan machines (ongeveer 1 500 bedrijven in de EU).

Om aan de grenzen van fase III B te voldoen, moeten de huidige motoren aanzienlijk worden aangepast. Veranderingen van de configuratie, de omvang of het gewicht van de motoren hebben ook consequenties voor fabrikanten van originele uitrusting, die het ontwerp van hun machines volledig zullen moeten aanpassen aan de gewijzigde motoren. Dit proces kan pas beginnen als de motor volledig is ontwikkeld. De technische oplossingen die ervoor moeten zorgen dat motoren aan de voorschriften van fase III B voldoen, zijn in veel gevallen nog niet afgerond. De fabrikanten van originele uitrusting zijn dus niet in staat het ontwerp van de machines waarin de motor moet worden ingebouwd, volledig aan te passen. Voor sommige van hen zullen de emissievereisten van fase III B geen problemen van betekenis opleveren, maar voor andere niet voor de weg bestemde mobiele machines is nog lang geen motor van fase III B ontwikkeld en is nog veel meer onderzoek en technologische ontwikkeling nodig voordat machines met motoren van III B in de handel kunnen worden gebracht.

De aanpassingen om aan de nieuwe emissiegrenzen te voldoen, leveren de fabrikanten aanzienlijke kosten op. Deze kosten betreffen bijvoorbeeld O&O, wijziging van het ontwerp van de machines, nabehandelingsvoorzieningen, documentatie en etikettering.

Sinds het najaar van 2008 is het grootste deel van de fabrikanten van niet voor de weg bestemde mobiele machines in de EU onverwacht hard geraakt door de wereldwijde financiële en economische crisis. Met name fabrikanten van bouw- en landbouwmachines zijn zwaar getroffen. Ook voor motortreinstellen heeft de crisis negatieve gevolgen, maar deze zijn minder ernstig. In het algemeen heeft de plotselinge terugval van de verkoopcijfers geleid tot een scherpe daling van de inkomsten en van het kapitaal dat beschikbaar is voor het technologische O&O dat nodig is om binnen de termijnen van de richtlijn machines met motoren van fase III B voor alle vermogenscategorieën en toepassingen te ontwikkelen.

Richtlijn 2004/26/EG heeft ook de "flexibele regeling" ingevoerd om de overgang tussen de verschillende emissiefasen te vergemakkelijken. De flexibele regeling staat de fabrikanten van originele uitrusting toe in de periode tussen twee opeenvolgende stadia van grenswaarden voor uitlaatemissies een beperkt aantal niet voor de weg bestemde mobiele machines in de handel te brengen met motoren die nog voldoen aan de emissiegrenswaarden uit het vorige stadium. De flexibele regeling geldt voor motoren met compressieontsteking (dieselmotoren) die worden gebruikt in bouwmachines en machines voor de landbouw en de bosbouw, generatoraggregaten en pompen met motoren met constant toerental, maar niet voor locomotieven, motortreinstellen en binnenschepen. De regeling staat de fabrikanten van originele uitrusting toe 1) voor elke vermogenscategorie een beperkt aantal machines in de handel te brengen dat niet meer bedraagt dan 20% van de per jaar door de fabrikant van originele uitrusting verkochte uitrusting (berekend als het gemiddelde van de verkopen over de afgelopen vijf jaar in de EU) of 2) een vast aantal machines zoals bepaald in de richtlijn, in de handel te brengen. De tweede optie is bedoeld voor kleinere bedrijven die minder grote aantallen motoren produceren.

Voorgesteld wordt de bepalingen van de flexibele regeling te wijzigen om de economische kosten van de overgang van emissiefase III A naar III B verder te verzachten door de reikwijdte ervan uit te breiden tot bepaalde typen niet voor de weg bestemde mobiele machines, waarbij de inwerkingtreding van de uitlaatemissiegrens van fase III B wordt gehandhaafd, zodat het doel van de richtlijn, namelijk vermindering van de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes in de Unie, kan worden gerealiseerd. De effectbeoordeling die bij dit voorstel is gevoegd, bevat gedetailleerde informatie over de verschillende opties die zijn geanalyseerd om de gevolgen van de economische crisis voor fabrikanten van originele uitrusting te verzachten. De conclusie van de effectbeoordeling luidde dat de fabrikanten op korte termijn geen locomotieven van fase III B in de handel kunnen brengen omdat meer onderzoek nodig is, en dat het derhalve niet relevant leek de voorgestelde flexibiliteitsmaatregelen uit te breiden tot motoren die in locomotieven worden gebruikt. In 2010 is intensief overlegd met deskundigen uit de bedrijfstak en uit de lidstaten om de situatie voor locomotieven te beoordelen, die in de loop ter tijd veranderd was. Dit leidde tot de conclusie van de Commissie dat sommige motorfabrikanten intussen vooruitgang hebben geboekt met de ontwikkeling van motoren voor locomotieven van fase III B, terwijl fabrikanten van originele uitrusting op 1 januari 2012 nog niet geheel klaar zullen zijn om locomotieven die aan fase III B voldoen in de handel te brengen, zoals de richtlijn voorschrijft. Het leek daarom nodig dat de flexibele regeling ook van toepassing zou worden op locomotieven. De conclusie van de analysen luidde dat deze uitbreiding een zeer beperkt effect op het milieu zal hebben en dat spoorwegmaatschappijen tegelijkertijd in staat worden gesteld de nodige investeringen te doen.

RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING

Over het voorstel zijn vertegenwoordigers van de lidstaten en belanghebbenden uit de bedrijfstak geraadpleegd door middel van de Werkgroep emissies van motoren voor niet voor de weg bestemde mobiele machines (GEME) die in het kader van de richtlijn is opgericht. Daarnaast heeft de Commissie in mei en juni 2009 de autoriteiten van de lidstaten en alle belanghebbenden, waaronder de bedrijfstak, milieuorganisaties en werknemersorganisaties, uitvoerig geraadpleegd. In het voorstel is rekening gehouden met een technische evaluatie van de richtlijn[2] door het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (GCO); deze omvatte onder andere een evaluatie van de noodzaak om de bepalingen van de flexibele regeling aan te passen; een effectbeoordeling door een externe consultant[3] om de effecten van de voorgestelde beleidsopties, zoals beschreven in het ontwerp van de technische evaluatie van het GCO, te beoordelen, twee aanvullende studies over de gevolgen voor de spoorwegsector (motortreinstellen, locomotieven) en de effecten van de opties van de technische evaluatie van het GCO, waaronder de gevolgen van een wijziging van de flexibele regeling voor het mkb[4].

Er heeft een uitvoerige effectbeoordeling plaatsgevonden, die bij dit voorstel is gevoegd, op basis van de technische studies en de raadpleging van de belanghebbenden. Hierin worden de verschillende scenario's voor motoren die onder de huidige flexibele regeling vallen, beschreven en wordt benadrukt dat motortreinstellen ook daaronder moeten vallen. Naast de conclusies van de effectbeoordeling zijn locomotieven aan de flexibele regeling toegevoegd.

De effectbeoordeling analyseert verschillende opties, uiteenlopend van een sloopregeling, varianten op de flexibele regeling wat het toegestane percentage/aantal motoren betreft tot de invoering van een handelssysteem waarbij bedrijven die niet hun volledige flexibiliteit gebruiken, hun flexibiliteitsrechten kunnen verkopen aan bedrijven die extra flexibiliteit nodig hebben. De optie van een sloopregeling is verworpen, omdat het niet gepast is fabrikanten van originele uitrusting te ondersteunen bij de financiering van O&O om machines van fase III B beschikbaar te maken. Een handelssysteem voor flexibiliteit werd te complex geacht om op korte termijn in te voeren en stond dus niet in verhouding tot de verwachte resultaten.

De optie om de huidige flexibele regeling uit te breiden tot sectoren die er nog niet in zijn opgenomen, bleek de beste optie, waarbij een evenwicht wordt gevonden tussen de milieueffecten en een economisch voordeel vanwege bespaarde kosten om voor een beperkte periode aan de richtlijn te voldoen.

RECHTSGRONDSLAG

Het doel van Richtlijn 97/68/EG en van de voorgestelde wijziging is bij te dragen aan een soepel functioneren van de interne markt voor motoren die worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines en tegelijkertijd de volksgezondheid en het milieu te beschermen. Artikel 114 van het Verdrag is derhalve de rechtsgrondslag.

WIJZIGINGEN

Het voorstel voorziet in de volgende wijzigingen van Richtlijn 97/68/EG:

- verhoging van het percentage van het aantal motoren bestemd voor op het land gebruikte machines en die in het kader van de flexibele regeling in de handel worden gebracht in elke motorcategorie van 20% tot 50% van de jaarlijkse verkoop van fabrikanten van originele uitrusting en bij wijze van alternatief aanpassing van het maximumaantal motoren dat in het kader van de flexibele regeling in de handel mag worden gebracht in de periode tussen emissiefase III A en emissiefase III B;

- toevoeging van motoren bestemd voor de voortstuwing van motortreinstellen en locomotieven aan de flexibele regeling, waarbij de fabrikanten van originele uitrusting de mogelijkheid krijgen een beperkt aantal motoren in het kader van de flexibele regeling in de handel te brengen;

- deze maatregelen lopen af op 31 december 2013.

GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de EU-begroting.

2010/0195 (COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging van Richtlijn 97/68/EG wat betreft de voorschriften voor motoren die in het kader van de flexibele regeling in de handel zijn gebracht.

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie[5],

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[6],

Gezien het advies van het Comité van de Regio's[7],

Handelend volgens de procedure van artikel 294 van het Verdrag[8],

Overwegende hetgeen volgt:

1. Richtlijn 97/68/EG[9] heeft betrekking op uitlaatemissies van motoren die worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines. De huidige emissiegrenzen van fase III A die van toepassing zijn op de typegoedkeuring van de meeste motoren met compressieontsteking, zullen worden vervangen door de strengere grenzen van fase III B. Deze grenzen zijn vanaf 1 januari 2010 van toepassing op de typegoedkeuring en vanaf 1 januari 2011 op het in de handel brengen van deze motoren.

2. De overgang naar fase III B omvat een abrupte verandering van technologie, hetgeen aanzienlijke uitvoeringskosten met zich meebrengt voor het herontwerpen van de motoren en voor het ontwikkelen van geavanceerde technische oplossingen. De overgang vindt plaats op een moment waarop de bedrijfstak zich in zware economische moeilijkheden bevindt.

3. Richtlijn 97/68/EG voorziet in een flexibele regeling om fabrikanten van uitrusting in de gelegenheid te stellen in de periode tussen twee emissiefasen een beperkt aantal motoren te kopen die niet voldoen aan de vigerende emissiegrenswaarden, maar zijn goedgekeurd op grond van de emissiegrenzen van de daaraan voorafgaande fase.

4. Artikel 2, onder b), van Richtlijn 2004/26/EG[10] bepaalt dat zal worden nagegaan of er extra flexibiliteit nodig is.

5. Tijdens de overgang van fase III A naar fase III B moet het percentage van het aantal motoren bestemd voor een andere toepassing dan de voortstuwing van motortreinstellen en locomotieven die in het kader van de flexibele regeling in de handel worden gebracht, worden verhoogd van 20% tot 50% van de per jaar door de fabrikant van uitrusting verkochte uitrusting met motoren uit die motorcategorie. Het maximumaantal motoren dat in het kader van de flexibele regeling in de handel mag worden gebracht, moet dienovereenkomstig worden aangepast.

6. De regels voor de flexibele regeling moeten worden aangepast, zodat de toepassing van die regeling wordt uitgebreid tot motoren bestemd voor de voortstuwing van motortreinstellen en locomotieven.

7. De maatregelen in deze richtlijn hangen samen met tijdelijke moeilijkheden waarmee de industrie te kampen heeft. Zij moeten derhalve beperkt worden tot de overgang van fase III A naar fase III B en uiterlijk op 31 december 2013 aflopen. Richtlijn 97/68/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 97/68/EG wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 4, lid 6, komt als volgt te luiden:

"6. Motoren met compressieontsteking voor een andere toepassing dan voor de voortstuwing van binnenschepen kunnen volgens een flexibele regeling in de handel worden gebracht overeenkomstig de procedure van de rubrieken 1 tot en met 5 van bijlage XIII".

2. Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

a) Lid 7 komt als volgt te luiden:

"7. De lidstaten staan het in de handel brengen van motoren zoals gedefinieerd in bijlage I, punt 1, onder A, sub i), ii), iv) en v), toe in het kader van de flexibele regeling overeenkomstig de bepalingen van bijlage XIII".

b) Het volgende lid 8 wordt toegevoegd:

"8. De flexibele regeling is overeenkomstig de bepalingen van bijlage XIII, punt 1.2, slechts van toepassing op de overgang van fase III A naar fase III B en loopt af op 31 december 2013."

3. Bijlage XIII wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2Omzetting

1. De lidstaten dienen uiterlijk op [twaalf maanden na de bekendmaking van de richtlijn] de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Zij passen die bepalingen toe vanaf [dag, maand, jaar = dag volgende op de datum waarop zij bekend worden gemaakt].

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, […].

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter […] […]

BIJLAGE

Deel 1 van bijlage XIII komt als volgt te luiden:

"1. MAATREGELEN VAN DE MOTORFABRIKANT EN DE FABRIKANT VAN ORIGINELE UITRUSTING

1.1. Met uitzondering van de overgangsperiode tussen fase III A en fase III B verzoekt een fabrikant van originele uitrusting die gebruik wenst te maken van de flexibele regeling, een keuringsinstantie om toestemming om van zijn motorleveranciers de in de punten 1.1.1. en 1.1.2 genoemde aantallen motoren te kopen die niet voldoen aan de vigerende emissiegrenswaarden, maar zijn goedgekeurd op grond van de emissiegrenswaarden van de daaraan voorafgaande fase.

1.1.1. Het aantal motoren dat in het kader van een flexibele regeling in de handel wordt gebracht, mag in elke motorcategorie niet meer bedragen dan 20% van de per jaar door de fabrikant van originele uitrusting verkochte uitrusting met motoren in die motorcategorie (berekend als het gemiddelde van de verkopen over de afgelopen vijf jaar op de EU-markt). Wanneer een fabrikant van originele uitrusting gedurende minder dan vijf jaar uitrusting in de EU in de handel heeft gebracht, wordt het gemiddelde berekend over de periode gedurende welke deze fabrikant uitrusting in de EU in de handel heeft gebracht.

1.1.2. In plaats van punt 1.1.1 en met uitzondering van motoren bestemd voor de voortstuwing van motortreinstellen en locomotieven, kan de fabrikant van originele uitrusting om toestemming verzoeken dat zijn motorleveranciers in het kader van de flexibele regeling een vast aantal motoren in de handel brengen. Het aantal motoren in elke motorcategorie bedraagt ten hoogste:

Motorcategorie (kW) | Aantal motoren |

19-37 | 200 |

37-75 | 150 |

75-130 | 100 |

130-560 | 50 |

1.2 Gedurende de overgangsperiode tussen fase III A en fase III B, met uitzondering van motoren bestemd voor de voortstuwing van motortreinstellen en locomotieven, verzoekt een fabrikant van originele uitrusting die gebruik wenst te maken van de flexibele regeling, een keuringsinstantie om toestemming om van zijn motorleveranciers de in de punten 1.2.1. en 1.2.2 genoemde aantallen motoren te kopen die niet voldoen aan de vigerende emissiegrenswaarden, maar zijn goedgekeurd op grond van de emissiegrenswaarden van de daaraan voorafgaande fase.

1.2.1. Het aantal motoren dat op grond van een dergelijke flexibele regeling in de handel wordt gebracht, mag in elke motorcategorie niet meer bedragen dan 50% van de per jaar door de fabrikant van originele uitrusting verkochte uitrusting met motoren in die motorcategorie (berekend als het gemiddelde van de verkopen over de afgelopen vijf jaar op de EU-markt). Wanneer een fabrikant van originele uitrusting gedurende minder dan vijf jaar uitrusting in de EU in de handel heeft gebracht, wordt het gemiddelde berekend over de periode gedurende welke deze fabrikant uitrusting in de EU in de handel heeft gebracht.

1.2.2. In plaats van punt 1.2.1 kan de fabrikant van originele uitrusting om toestemming verzoeken dat zijn motorleveranciers in het kader van de flexibele regeling een vast aantal motoren in de handel brengen. Het aantal motoren in elke motorcategorie bedraagt ten hoogste:

MOTORCATEGORIE (KW) | AANTAL MOTOREN |

37-56 | 200 |

56-75 | 175 |

75-130 | 250 |

130-560 | 125 |

1.3 Wat motoren bestemd voor de voortstuwing van motortreinstellen betreft, is de in punt 1.1.1 vastgestelde flexibele regeling van toepassing met ingang van de overgangsperiode tussen fase III A en fase III B.

1.4 Wat motoren bestemd voor de voortstuwing van locomotieven betreft, kan de fabrikant van originele uitrusting gedurende de overgangsperiode tussen fase III A en fase III B om toestemming verzoeken dat zijn motorleveranciers in het kader van de flexibele regeling ten hoogste 12 motoren bestemd voor de voortstuwing van locomotieven in de handel brengen.

1.5. De fabrikant van originele uitrusting doet zijn aanvraag bij een keuringsinstantie vergezeld gaan van de volgende informatie:

a) een monster van de etiketten die worden aangebracht op elke niet voor de weg bestemde mobiele machine waarin een motor wordt gemonteerd die in het kader van de flexibele regeling in de handel is gebracht. Op de etiketten staat de volgende tekst vermeld: "MACHINE NR. ... (volgnummer van de machine) VAN ... (totaal aantal machines in de desbetreffende vermogensgroep) MET MOTOR NR ... MET TYPEGOEDKEURING (Richtl. 97/68/EG). NR. ...";

b) een monster van het op de motor aan te brengen aanvullende etiket waarop de in punt 2.2 vermelde tekst staat.

1.6. De fabrikant van originele uitrusting verstrekt de keuringsinstantie alle informatie in verband met de uitvoering van de flexibele regeling waarom de keuringsinstantie kan verzoeken als zijnde noodzakelijk voor haar besluit.

1.7. Op verzoek van een typegoedkeuringsinstantie in de lidstaten verstrekt de fabrikant van originele uitrusting haar alle vereiste informatie om te bevestigen dat elke motor waarvan beweerd wordt dat hij volgens een flexibele regeling in de handel is gebracht of als zodanig is geëtiketteerd, dat ook inderdaad is.

FINANCIEEL MEMORANDUM VOOR VOORSTELLEN DIE UITSLUITEND GEVOLGEN HEBBEN VOOR DE ONTVANGSTENZIJDE VAN DE BEGROTING

1. BENAMING VAN HET VOORSTEL

Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 97/68/EG wat betreft de voorschriften voor motoren die in het kader van de flexibele regeling in de handel zijn gebracht.

2. BEGROTINGSONDERDELEN

Hoofdstuk en artikel: Niet van toepassing.

Begroot bedrag voor het betrokken jaar:

3. FINANCIËLE GEVOLGEN

( Het voorstel heeft geen financiële gevolgen

( Het voorstel heeft geen financiële gevolgen voor de uitgaven maar wel voor de ontvangsten, namelijk:

(in miljoenen euro's, tot op 1 decimaal)

Begrotingsonderdeel | Ontvangsten[11] | Periode van 12 maanden vanaf dd/mm/jjjj | [Jaar n] |

Artikel … | Gevolgen voor de eigen middelen |

Artikel … | Gevolgen voor de eigen middelen |

Situatie na de actie |

[n+1] | [n+2] | [n+3] | [n+4] | [n+5] |

Artikel … |

Artikel … |

4. FRAUDEBESTRIJDINGSMAATREGELEN

Niet van toepassing.

5. ANDERE OPMERKINGEN

[1] PB L 225 van 25.6.2004, blz. 3.

[2] Het ontwerpeindverslag van de technische evaluatie is beschikbaar op de NWBMM-webpagina op de Europa-website: http://ec.europa.eu/enterprise/mechan_equipment/emissions/2007tecrew_dfr.pdf.

[3] Het eindverslag van de effectbeoordeling door ARCADIS N.V. is beschikbaar op de NWBMM-webpagina op de Europa-website: http://ec.europa.eu/enterprise/mechan_equipment/emissions/impactassessment/nrmm_iastudy_fnrep.pdf.

[4] De aanvullende effectbeoordeling over de spoorwegsector en de binnenvaart is beschikbaar op de NWBMM-webpagina op de Europa-website:

http://ec.europa.eu/enterprise/mechan_equipment/emissions/projstudies.htm.

[5] PB C […] van […], blz. […].

[6] PB C […] van […], blz. […].

[7] PB C […] van […], blz. […].

[8] PB C […] van […], blz. […].

[9] PB L 59 van 27.2.1998, blz. 1.

[10] PB L 146 van 30.4.2004, blz. 1.

[11] Voor traditionele eigen middelen (landbouwrechten, suikerheffingen en douanerechten) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 25% aan inningskosten.

Top