Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010PC0256

Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van deze plicht zijn vrijgesteld

/* COM/2010/0256 def. - COD 2010/0137 */

52010PC0256

Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van deze plicht zijn vrijgesteld /* COM/2010/0256 def. - COD 2010/0137 */


[pic] | EUROPESE COMMISSIE |

Brussel, 27.5.2010

COM(2010)256 definitief

2010/0137 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van deze plicht zijn vrijgesteld

TOELICHTING

1. Context van het voorstel

Met dit voorstel tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001[1], laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1244/2009[2], beoogt de Commissie de bijlagen bij de verordening aan te passen, teneinde rekening te houden met de vooruitgang die is geboekt in de dialogen over opheffing van de visumplicht die de voorbije zeven maanden zijn gevoerd met Albanië en Bosnië en Herzegovina, en deze twee landen over te brengen van bijlage I (de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum) naar bijlage II (de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld) bij de verordening. Deze verplaatsing is in overeenstemming met de politieke wil van de Europese Unie om als onderdeel van de agenda van Thessaloniki de burgers van alle westelijke Balkanlanden vrij te stellen van de visumplicht voor kort verblijf.

Algemene context en gronden voor het voorstel

Overeenkomstig artikel 62, punt 2, onder b), punt i), van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan Verordening (EG) nr. 539/2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum (de zogeheten „negatieve lijst”) en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (de zogeheten „positieve lijst”). Volgens artikel 61 van het EG-Verdrag behoorde de vaststelling van deze lijsten tot de begeleidende maatregelen die rechtstreeks verband houden met het vrije verkeer van personen in een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid.

De vaststelling van de derde landen waarvan de onderdanen aan de visumplicht zijn onderworpen en van die waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld, geschiedt aan de hand van een beoordeling per geval van een aantal criteria die in het bijzonder verband houden met illegale immigratie, openbare orde en veiligheid en met de externe betrekkingen van de Europese Unie met de derde landen, waarbij tevens rekening wordt gehouden met implicaties van de regionale samenhang en de wederkerigheid. In verband met de criteria openbare orde en illegale immigratie moet ook bijzondere aandacht worden besteed aan de beveiliging van de reisdocumenten die door de betrokken derde landen worden afgegeven.

Aangezien derde landen zich ten aanzien van de in Verordening (EG) nr. 539/2001 opgenomen criteria mettertijd kunnen ontwikkelen, moeten de positieve en de negatieve lijst wanneer nodig worden herzien.

Naar aanleiding van het resultaat van de dialogen over opheffing van de visumplicht werden bij de meest recente wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 de Voormalige Republiek Macedonië, Montenegro en Servië naar de positieve lijst overgebracht.

Bedoeling van deze wijziging van de verordening is ervoor te zorgen dat de samenstelling van de lijsten van derde landen beantwoordt aan de criteria die zijn opgenomen in overweging (5) van de verordening, gelet op de vooruitgang die door Albanië en Bosnië en Herzegovina is geboekt in het kader van hun respectieve dialogen over opheffing van de visumplicht.

2. Elementen van het voorstel

Sedert de top van Thessaloniki van juni 2003 herbevestigde de Europese Unie herhaaldelijk haar politieke wil ten aanzien van visumvrijstelling voor de westelijke Balkanlanden, waarbij zij beklemtoonde dat dit doel gekoppeld is aan de vorderingen die de betrokken landen maken bij het doorvoeren van grote hervormingen zoals de versterking van de rechtsstaat, de bestrijding van georganiseerde criminaliteit, corruptie en illegale migratie, en de uitbouw van de administratieve capaciteit voor grenscontrole en documentbeveiliging. Als eerste concrete stap naar een visumvrije regeling sloot de Europese Unie in 2007 visumversoepelingsovereenkomsten met Albanië, Bosnië en Herzegovina, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Montenegro en Servië[3] (tegelijk met overnameovereenkomsten) en startte zij met gestructureerde dialogen over opheffing van de visumplicht op basis van gedetailleerde stappenplannen waarin duidelijke ijkpunten zijn opgenomen waaraan de vijf landen in de regio moeten voldoen om geleidelijk aan tot opheffing van de visumplicht te komen.

Deze resultaatgerichte dialoog over visumvrijstelling werd formeel met Albanië gestart in maart 2008 en met Bosnië en Herzegovina in mei 2008. De dialogen waren gebaseerd op afzonderlijke stappenplannen die de Commissie in overeenstemming met de lidstaten en in overleg met het betrokken land had opgesteld. In de stappenplannen kwamen vier aangelegenheden aan de orde: documentbeveiliging, illegale migratie, openbare orde en veiligheid, alsook kwesties op het gebied van externe betrekkingen die met het vrije verkeer van personen verband houden.

In haar voorstel van 15 juli 2009[4] lichtte de Commissie in detail de methode toe die werd gevolgd bij de opheffing van de visumplicht voor de landen van de westelijke Balkan en stelde zij voor om de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Montenegro en Servië van de negatieve lijst naar de positieve lijst over te brengen. Op grond van het voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement besloot de Raad op 30 november 2009 om met ingang van 19 december 2009 de visumplicht op te heffen voor de burgers van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Montenegro en Servië.

Voor Albanië en Bosnië en Herzegovina werd vastgesteld dat ondanks de aanzienlijke vooruitgang nog aan een reeks ijkpunten moest worden voldaan. In een gezamenlijke verklaring van november 2009 beklemtoonden het Europees Parlement en de Raad hun politieke steun voor een snelle afschaffing van de visumplicht voor de burgers van deze twee landen en spoorden zij de autoriteiten van Albanië en Bosnië en Herzegovina aan om hun inspanningen om te voldoen aan alle ijkpunten in de stappenplannen van de Commissie, op te drijven.

Daarnaast verzochten het Europees Parlement en de Raad de Commissie om een wetgevingsvoorstel tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 in te dienen, zodra zou komen vast te staan dat elk land aan de ijkpunten van de stappenplannen voldoet, en verbonden zij er zich toe het voorstel van de Commissie bij voorrang te behandelen.

In deze context heeft de Commissie sedert november 2009 nauw toegezien op het proces voor opheffing van de visumplicht voor Albanië en Bosnië en Herzegovina. Op basis van gedetailleerde verslagen die deze twee landen hebben ingediend en op basis van de resultaten van zes missies van deskundigen die tussen december 2009 en februari 2010 hebben plaatsgevonden (waarbij deskundigen van de lidstaten actief betrokken waren), stelde de Commissie in april 2010 haar evaluatie van de vooruitgang die door deze twee landen is geboekt om aan de resterende ijkpunten van het stappenplan naar opheffing van de visumplicht te voldoen, aan het Europees Parlement en de Raad voor, alvorens haar evaluatie ter kennis te brengen van de betrokken landen.

Bij de voorstelling van deze evaluaties maakte de Commissie haar voornemen bekend om na de opheffing van de visumplicht voor alle westelijke Balkanlanden te voorzien in passende monitoring, om te garanderen dat de maatregelen die deze landen in het kader van het proces voor opheffing van de visumplicht hebben genomen, doeltreffend en duurzaam zijn.

De evaluatieverslagen voor Albanië en Bosnië en Herzegovina werden op 6 mei 2010 aan de respectieve autoriteiten van Albanië en Bosnië en Herzegovina voorgesteld.

De conclusie van de evaluatieverslagen luidde met name dat Albanië en Bosnië en Herzegovina belangrijke vooruitgang hebben geboekt en dat er nog slechts een uiterst beperkt aantal ijkpunten overblijft.

Het huidige voorstel ligt in het verlengde van het hierboven beschreven proces: gelet op het feit dat de visumversoepelings- en overnameovereenkomsten met de betrokken landen op bevredigende wijze worden uitgevoerd, stelt de Commissie voor om Albanië en Bosnië en Herzegovina, die aan nagenoeg alle ijkpunten voldoen, over te brengen van de negatieve naar de positieve lijst, met dien verstande dat op de dag van goedkeuring van het voorstel door het Europees Parlement en de Raad deze landen aan alle ijkpunten moeten voldoen.

De invoering van biometrische paspoorten door de westelijke Balkanlanden is van fundamenteel belang geweest voor de succesvolle afronding van het regionale proces van opheffing van de visumplicht. Om veiligheidsredenen en ter voorkoming van illegale migratie beperkt dit voorstel - net als Verordening (EG) nr. 1244/2009 - de opheffing van de visumplicht voor de onderdanen van Albanië en Bosnië en Herzegovina tot de houders van een nieuw biometrisch paspoort dat door een van deze landen is afgegeven.

3. Volgende stappen

Terwijl het Europees Parlement en de Raad haar voorstel behandelen, blijft de Commissie toetsen of Albanië en Bosnië en Herzegovina al aan de resterende ijkpunten voldoen en zij zal haar evaluatie tijdig ter kennis brengen van het Europees Parlement en de Raad.

Voor Albanië hebben de resterende ijkpunten betrekking op:

- de ontwikkeling van een strategie en een beleid om de reïntegratie van Albanese terugkeerders te ondersteunen;

- de capaciteitsuitbouw op het gebied van rechtshandhaving en de effectieve tenuitvoerlegging van het rechtskader voor de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit en corruptie, onder meer door de toewijzing van voldoende financiële en personele middelen;

- de werkelijke toepassing van het rechtskader op het gebied van de confiscatie van de opbrengsten van de georganiseerde criminaliteit.

Voor Bosnië en Herzegovina hebben de resterende ijkpunten betrekking op:

- de capaciteitsuitbouw op het gebied van rechtshandhaving en de effectieve tenuitvoerlegging van het rechtskader voor de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit en corruptie, onder meer door de toewijzing van voldoende personele en financiële middelen;

- de geleidelijke toepassing van het actieplan vanaf maart 2010 voor de totstandbrenging van elektronische gegevensuitwisseling tussen politie en parket;

- de harmonisatie van de strafwetboeken op het niveau van de entiteiten en het district Brcko met het nationale strafwetboek.

Net als bij Verordening (EG) nr. 1244/2009 is er geen reden om de opheffing van de visumplicht voor Albanië en Bosnië en Herzegovina te doen afhangen van de sluiting van overeenkomsten tot vrijstelling van de visumplicht met de EU. Deze landen hebben immers Europese aspiraties en hebben reeds alle EU-burgers van de visumplicht vrijgesteld.

4. Belangrijkste geraadpleegde organisaties en deskundigen

De lidstaten werden geraadpleegd.

5. Effectbeoordeling

Niet noodzakelijk.

6. Rechtsgrondslag

In het licht van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vormt dit voorstel een ontwikkeling van het gemeenschappelijk visumbeleid overeenkomstig artikel 77, lid 2, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

7. Subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel

Verordening (EG) nr. 539/2001 stelt de lijst vast van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum (negatieve lijst) en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van deze plicht zijn vrijgesteld (positieve lijst).

Het besluit om de lijsten te wijzigen, teneinde landen over te brengen van de negatieve naar de positieve lijst of andersom, valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie overeenkomstig artikel 77, lid 2, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

8. Keuze van instrumenten

Verordening (EG) nr. 539/2001 moet worden gewijzigd bij een verordening.

9. Gevolgen voor de begroting

De voorgestelde wijziging heeft geen gevolgen voor de begroting van de Europese Unie.

2010/0137 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van deze plicht zijn vrijgesteld

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 77, lid 2, onder a),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het voorstel voor een wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

10. De lijst van derde landen in de bijlagen I en II bij Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad[5] moet in overeenstemming zijn en blijven met de criteria die zijn vastgesteld in overweging (5) van die verordening. Derde landen waarvan de situatie ten aanzien van deze criteria is gewijzigd, moeten van de ene naar de andere bijlage worden overgebracht.

11. Overeenkomstig het politiek engagement dat de Europese Unie in verband met de opheffing van de visumplicht voor kort verblijf voor de burgers van alle westelijke Balkanlanden in het kader van de agenda van Thessaloniki is aangegaan en rekening houdend met de vooruitgang die sedert december 2009 is geboekt in de dialogen over opheffing van de visumplicht met Albanië en Bosnië en Herzegovina, is de Commissie van oordeel dat deze twee landen hebben voldaan aan het grootste deel van de ijkpunten van hun respectieve stappenplannen.

12. Albanië en Bosnië en Herzegovina [die op de dag van goedkeuring van deze verordening aan alle ijkpunten voldoen] moeten worden overgebracht naar bijlage II bij Verordening (EG) nr. 539/2001. Deze visumvrijstelling mag uitsluitend gelden voor houders van een biometrisch paspoort dat is afgegeven door een van deze twee landen.

13. Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de door de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten Overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis[6], die vallen onder het gebied dat is bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van die overeenkomst[7].

14. Wat Zwitserland betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis[8], die vallen onder het gebied dat is bedoeld in artikel 1, punten B en C, van Besluit 1999/437/EG, juncto artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad[9].

15. Wat Liechtenstein betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punten B en C, van Besluit 1999/437/EG van de Raad, juncto artikel 3 van Besluit 2008/261/EG van de Raad[10].

16. Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis[11]. Het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de aanneming van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

17. Deze verordening vormt een ontwikkeling van bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis[12]. Ierland neemt derhalve niet deel aan de aanneming van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

18. Deze verordening vormt overeenkomstig het Protocol tot opneming van het Schengenacquis in het kader van de Europese Unie, een ontwikkeling van het Schengenacquis als omschreven in bijlage A bij Besluit 1999/435/EG van de Raad van 20 mei 1999 tot vaststelling in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en het Verdrag betreffende de Europese Unie, van de rechtsgrondslag van elk van de bepalingen of besluiten die het Schengenacquis vormen[13],

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 539/2001 wordt als volgt gewijzigd:

19. Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

(a) in deel 1 worden Albanië en Bosnië en Herzegovina geschrapt;

20. In deel 1 van bijlage II worden de volgende landen ingevoegd:

"Albanië (*)

Bosnië en Herzegovina (*)

(*) De visumvrijstelling geldt alleen voor houders van een biometrisch paspoort."

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is overeenkomstig de Verdragen rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

[1] PB L 81 van 21.3.2001, blz. 1.

[2] PB L 336 van 18.12.2009, blz. 1.

[3] Zie de preambule van de overeenkomst met Albanië (PB L 334 van 19.12.2007, blz. 85), Bosnië en Herzegovina (PB L 334 van 19.12.2007, blz. 97), de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (PB L 334 van 19.12.2007, blz. 125), Montenegro (PB L 334 van 19.12.2007, blz. 169) en Servië (PB L 334 van 19.12.2007, blz. 109).

[4] COM(2009) 366 definitief.

[5] PB L 81 van 21.3.2001, blz. 1.

[6] PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

[7] PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.

[8] PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.

[9] PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1.

[10] PB L 83 van 26.3.2008, blz. 3.

[11] PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43.

[12] PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20.

[13] PB L 176 van 10.7.1999, blz. 1.

Top