EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010DC0190

Verslag van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s - Verslag over de externe evaluatie achteraf van de derde fase van het Tempusprogramma 2000-2006

/* COM/2010/0190 def. */

52010DC0190

Verslag van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s - Verslag over de externe evaluatie achteraf van de derde fase van het Tempusprogramma 2000-2006 /* COM/2010/0190 def. */


[pic] | EUROPESE COMMISSIE |

Brussel, 28.4.2010

COM(2010)190 definitief

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD, HET EUROPEES PARLEMENT, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO’S

Verslag over de externe evaluatie achteraf van de derde fase van het Tempusprogramma 2000-2006

INHOUD

Verslag over de externe evaluatie achteraf van de derde fase van het Tempusprogramma 2000-2006

1. Inleiding 3

2. Achtergrond 3

3. Korte beschrijving van het programma 4

4. De evaluatie 5

5. Conclusies van de evaluatie 5

5.1. Relevantie 5

5.2. Doelmatigheid 6

5.3. Doeltreffendheid 6

5.4. Effecten 7

5.5. Duurzaamheid 8

6. Aanbevelingen van de beoordelaars en commentaar van de Commissie 8

7. Conclusie 12

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD, HET EUROPEES PARLEMENT, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO’S

Verslag over de externe evaluatie achteraf van de derde fase van het Tempusprogramma 2000-2006

INLEIDING

Dit verslag is opgesteld op grond van artikel 12 van Besluit 1999/311/EG van de Raad van 29 april 1999. Het geeft het standpunt van de Commissie over de belangrijkste bevindingen en aanbevelingen van de externe evaluatie achteraf van de derde fase van het Tempusprogramma (Tempus III) weer, die te vinden zijn op: http://ec.europa.eu/dgs/education_culture/evalreports/education/2009/tempusreport_en.pdf .

ACHTERGROND

De eerste fase van Tempus[1], die in 1990 is goedgekeurd en aanvankelijk bedoeld was voor de landen van Midden- en Oost-Europa, moest door middel van samenwerking tussen hogeronderwijsinstellingen in de EU en de partnerlanden een bijdrage leveren aan de hervormingen op sociaaleconomisch gebied. Het programma beoogde de gezamenlijke ontwikkeling van nieuwe curricula, de verwerving van nieuwe managementvaardigheden door docenten en administratief personeel, en de openstelling van de onderwijsstelsels van de partnerlanden voor de civiele samenleving te bevorderen.

In de tweede fase werd het geografische bereik van het programma vergroot en zijn ook de ambities en verwachtingen opgeschroefd. Er werden specifieke nationale prioriteiten ingevoerd, die een aanvulling vormden op de oorspronkelijke “bottom-up-aanpak” waarbij alleen de hogeronderwijsinstellingen het initiatief konden nemen. Door deze nieuwe aanpak kon het programma inspelen op de veranderingen in de politieke context en een bijdrage leveren aan het toetredingsproces van de landen van Midden- en Oost-Europa tot de EU.

In 2000 werden in de derde fase van het programma (Tempus III)[2] twee nieuwe aspecten geïntroduceerd. Naast de beproefde specifieke aanpak voor ieder land afzonderlijk werd meer nadruk gelegd op de mogelijkheden van het programma om de regionale samenwerking te stimuleren; ook is sterker gewezen op de noodzaak van consistentie en complementariteit met andere programma’s van de Gemeenschap en synergie-effecten met andere vormen van bijstand aan de partnerlanden.

De uitbreiding[3] van Tempus III tot zuidelijke en oostelijke landen rond de Middellandse Zee was verder bedoeld om de dialoog tussen de culturen en het wederzijds begrip te bevorderen en om op deze wijze voor duurzame groei, vrede en stabiliteit in de regio te zorgen; ook was deze uitbreiding gericht op een verdere versterking van de interculturele dimensie van het programma en van de elementen daarin die met de civiele samenleving te maken hebben.

Tempus III liep in december 2006 af[4]. De vierde fase van het programma is in 2007 van start gegaan en wordt sinds april 2009 beheerd door het Uitvoerend Agentschap Onderwijs, audiovisuele media en cultuur.

KORTE BESCHRIJVING VAN HET PROGRAMMA

Om een maximaal effect op het hervormingsproces te bereiken is in Tempus III een bottom-up-aanpak, waarbij het initiatief in hoofdzaak bij de hogeronderwijsinstellingen ligt, gecombineerd met een top-down-aanpak, waarbij voor ieder partnerland nationale prioriteiten worden vastgesteld.

Om deze doelstellingen te kunnen verwezenlijken, wordt in Tempus III steun verleend voor drie soorten projecten:

- gezamenlijke Europese projecten: dit zijn multilaterale projecten waarbij steun wordt verleend voor de ontwikkeling en verbetering van curricula, de bij- en nascholing van docenten, de ontwikkeling van modern lesmateriaal voor zowel docenten als studenten, de verbetering van het management van de hogeronderwijsinstellingen en de ontwikkeling van de institutionele structuren van de partnerlanden;

- structurele en aanvullende maatregelen: multilaterale projecten in het kader waarvan steun wordt verleend voor kortetermijnmaatregelen die op de hervorming van de stelsels gericht zijn, in nauwe samenhang met de prioriteiten van de partnerlanden;

- individuele mobiliteitsbeurzen: deze worden aan personen verleend om in verband met een bepaald hervormingsproces en samenwerking tussen hogeronderwijsinstellingen naar andere landen te gaan.

De begunstigde partnerlanden in het kader van Tempus zijn:

- Albanië, Bosnië en Herzegovina, Kosovo overeenkomstig Resolutie 1244/99 van de VN-Veiligheidsraad, Kroatië, Montenegro, Servië en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië;

- Armenië, Azerbeidzjan, Georgië, Kazachstan, Kirgizië, Moldavië, Mongolië, Oekraïne, Oezbekistan, Rusland, Tadzjikistan, Turkmenistan en Wit-Rusland;

- Algerije, Egypte, Israël[5], Jordanië, Libanon, Marokko, de bezette Palestijnse gebieden, Syrië en Tunesië.

DE EVALUATIE

De externe evaluatie achteraf was bedoeld om beter inzicht te krijgen in het functioneren van Tempus III, conclusies en concrete aanbevelingen te formuleren over de wijze waarop eventuele zwakke punten in de huidige fase beter kunnen worden aangepakt en een maximale relevantie en impact kan worden bereikt, en om voorbeelden van goede praktijken te benutten.

CONCLUSIES VAN DE EVALUATIE

Relevantie

De algemene, specifieke en operationele doelstellingen van Tempus III waren nog steeds relevant. Er zijn immers nog allerlei sociaaleconomische en democratische veranderingsprocessen aan de gang en de kwaliteit van het hoger onderwijs is voor alle partnerlanden nog altijd een zaak van groot belang. Wel loopt de relevantie van de afzonderlijke doelstellingen van land tot land uiteen. Dit hangt ervan af in hoeverre zij bij het Bolognaproces betrokken zijn en of er in het land al sprake was van initiatieven om het hoger onderwijs te hervormen.

Tempus III voldeed ook erg goed door zijn bottom-up-karakter, waardoor prioriteiten op nationaal niveau konden worden vastgesteld en rekening werd gehouden met de verschillende fasen en behoeften van het veranderingsproces. In de meeste, zo niet alle landen sloot het Tempusprogramma naadloos aan bij het nationale beleid, hoewel soms een duidelijke strategische doelgerichtheid ontbrak.

De gevarieerde opzet van het programma was van groot nut om de verwachte resultaten, uitkomsten en effecten te bereiken en daardoor konden de specifieke doelstellingen worden gerealiseerd; dit was weliswaar duidelijker te constateren voor de doelstellingen met betrekking tot de hervorming van de curricula en de managementscholing dan voor de versterking van de democratie, aangezien dit laatste erg moeilijk te beoordelen is.

Behalve de link met het Bolognaproces, waardoor de relevantie van het programma verder werd vergroot, en met de Europese moderniseringsagenda voor het hoger onderwijs, was Tempus ook in andere opzichten geen op zichzelf staand samenwerkingsprogramma. Het speelde een belangrijke rol in andere onderdelen van het EU-beleid, al blijkt uit de evaluatie dat op dit punt verbetering mogelijk is; dit geldt in het bijzonder voor de complementariteit tussen Tempus en Erasmus Mundus toen dit laatste programma in 2004 van start ging en met name toen de individuele mobiliteitsbeurzen van Tempus naar Erasmus Mundus werden overgebracht. Ook uit de doelstellingen van het instrument voor pretoetredingssteun en het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument blijkt dat Tempus hierin een eigen rol kan spelen, bijvoorbeeld ten aanzien van de versterking van de instellingen (voor hoger onderwijs) en de bevordering van wederzijds begrip voor en toenadering tussen de culturen en de ontwikkeling van het menselijk potentieel, hoewel de specifieke rol van Tempus hierin wat onderbelicht lijkt.

Naast zijn rol in de EU-programma’s voor buitenlands beleid fungeerde Tempus ook als aanvulling op het zesde kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling in Europa. Zo is er complementariteit met de Marie Curiebeurzen, die openstaan voor onderdanen van derde landen die in Europa willen werken en voor publieke en particuliere/commerciële organisaties in het onderzoek die zich bij internationale Marie Curieconsortia willen aansluiten. Wat de relatie tussen deze twee programma’s betreft concludeerde de evaluatie dat er in de toekomst meer aandacht besteed moet worden aan de complementariteit of de verwachte synergie tussen onderwijshervormingsprogramma’s, wil men bereiken dat het universitair onderwijs en onderzoek optimaal profijt van elkaar hebben.

Doelmatigheid

Algemeen gesproken werden de voor Tempus III uitgetrokken middelen te laag geacht ten opzichte van de ambitieuze doelstellingen. Aangezien het budget in zijn geheel is opgemaakt en de financiering ontoereikend was om alle relevante voorstellen van hoge kwaliteit te subsidiëren, was er voor het programma duidelijk te weinig geld beschikbaar, mede gezien de grote behoefte in de begunstigde landen. De financieringspercentages voor de projecten waren over het algemeen wel voldoende.

Tempus werd als een kosteneffectief programma beschouwd in vergelijking met de samenwerkingsprogramma’s voor technische bijstand en dankzij het multilaterale karakter van het programma was het in wezen een kosteneffectief beleidsinstrument, al verschilde dit per onderdeel.

De respondenten waren in de regel te spreken over de kwaliteit van het selectieproces. Hun enige belangrijke punt van bezwaar was de sterke nadruk die kennelijk werd gelegd op de technische aspecten; de nationale behoeften en prioriteiten “in het veld” hadden meer aandacht kunnen krijgen.

De monitoring is sinds de tussentijdse evaluatie sterk verbeterd en de enige resterende knelpunten waren de beperkte feedback (aan alle leden van het consortium) over de monitoring in het veld.

De nationale Tempusbureaus, de nationale contactpunten en de EU-delegaties verleenden assistentie aan het programma en de deelnemers. Uit de evaluatie kwam echter naar voren dat dit aspect van land tot land sterk uiteenliep en dat hier ruimte is voor verbetering.

Doeltreffendheid

Tempus III heeft een belangrijke algemene bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van de hogeronderwijsstelsels, met inbegrip van de vijf specifieke actiepunten van het Bolognaproces. Dit omvat kerndoelen voor het hoger onderwijs, zoals curriculumontwikkeling, ontwikkeling van vergelijkbare en verenigbare academische graden in een driefasestructuur, kwaliteitsborging, erkenning van buitenlandse graden, hervorming van de hogeronderwijsstructuren en -instellingen en ontwikkeling van vaardigheidsprofielen – weliswaar meer op het niveau van de afzonderlijke instellingen dan op nationaal beleidsniveau, waar als gevolg van de duur en de mogelijkheden van de structurele en aanvullende maatregelen en het feit dat beleidsactoren op hoger niveau slecht konden worden bereikt, de gevolgen soms minder direct waren.

Afhankelijk van de feitelijke inhoud van de projecten en de kenmerken van de hogeronderwijsstelsels heeft Tempus er ook toe bijgedragen dat het hoger onderwijs een bredere maatschappelijke relevantie kreeg, bijvoorbeeld door banden te creëren – of al bestaande banden te versterken – tussen het hoger onderwijs, het bedrijfsleven en de sector onderzoek en innovatie. Het bottom-up-karakter van Tempus III en de vele contacten van mens tot mens waartoe het programma leidde, hebben absoluut bijgedragen tot een beter wederzijds begrip en een grotere toenadering tussen culturen; wel moet worden nagegaan in hoeverre het programma heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van “vrije en bloeiende samenlevingen” en wat de rol van NGO’s geweest is.

Docenten hebben het meest van het programma geprofiteerd, met name door contacten met collega’s in een ander land, een groter bewustzijn van andere culturen en van de EU-instellingen, betere scholing en de stimulerende invloed van de mogelijkheden voor loopbaanontwikkeling en mobiliteit. Ook studenten hebben baat gehad bij Tempus III dankzij nieuwe leermaterialen en -methoden, betere kwalificaties en een groter bewustzijn van andere culturen, maar wat hun inzetbaarheid betreft was het effect van het programma niet zo direct duidelijk.

De geografische spreiding van de deelname was goed. De hogeronderwijsinstellingen in de EU zagen een grotere internationalisering als het belangrijkste nut van hun deelname aan Tempus III; financiële overwegingen waren slechts zelden de enige reden om deel te nemen en leidden er soms zelfs toe dat de deelname beperkt of nogal geconcentreerd was. De geografische spreiding binnen de partnerlanden was ook goed, de meeste hogeronderwijsinstellingen namen deel. Niet-universitaire organisaties (bv. ministeries, accreditatie- of opleidingsinstanties) waren in de regel bij het programma betrokken, hoewel niet altijd zo talrijk of prominent als verwacht.

Dankzij de omvang, inhoud en unieke aard van Tempus III is er in de partnerlanden een herkenbaar “Tempus-kwaliteitslabel” tot stand gekomen, met name onder bestuurders van hogeronderwijsinstellingen, deelnemende docenten en nationale actoren in het hoger onderwijs, maar wellicht minder onder de studenten en het overige personeel. In de EU-lidstaten was dit label minder zichtbaar, aangezien het vaak moest concurreren met nationale samenwerkings- of steunprogramma’s voor derde landen.

Effecten

Ondanks een grote variatie op regionaal en nationaal niveau en zelfs binnen de afzonderlijke hogeronderwijsinstellingen heeft Tempus III er in belangrijke mate toe bijgedragen dat het onderwijs gemoderniseerd is en beter inspeelt op de behoeften van de maatschappij en de arbeidsmarkt. Er werden tal van nieuwe curricula ontwikkeld, vaak als antwoord op uiterst specifieke arbeidsmarktbehoeften waarin voorheen niet werd voorzien. Het zal echter nog wel enige tijd duren voordat het aantal afgestudeerden dat van Tempus III heeft kunnen profiteren, voldoende groot is om een duidelijke invloed op de arbeidsmarkt op nationaal niveau te hebben.

Het programma heeft ook een grote invloed gehad op individuele personen door een cultuur van verandering te introduceren en met name de jongere medewerkers te motiveren om de vereiste hervormingen te ondersteunen en door te voeren. Het heeft bijgedragen aan een mentaliteitsverandering bij de betrokkenen en hen open doen staan voor veranderingen en innovaties, waarbij zij tevens nieuwe loopbaanperspectieven kregen.

Ook hebben de hogeronderwijsinstellingen kunnen profiteren van de vaardigheden die hun beleidsmakers dankzij Tempus III konden ontwikkelen. Tal van beleidsmakers hebben aan projecten deelgenomen en velen van hen zullen in de toekomst een rol spelen bij hervormingen in hun eigen instellingen. Op nationaal niveau had Tempus III niet zo’n grote invloed op de beleidsmakers, aangezien personeelswisselingen in die groep frequent zijn. Hoewel Tempus III in de afzonderlijke instellingen dus belangrijke resultaten heeft geboekt op terreinen als kwaliteitsborging of het algemene bestuur van de instelling, was de invloed op de nationale wetgeving minder direct – afgezien van de kandidaat-lidstaten, waar er een aantal duidelijke voorbeelden waren – en leverde het programma eerder input voor beleidsdiscussies dan dat het tot rechtstreekse veranderingen leidde.

Mede dankzij Tempus III zijn er sterker internationaal georiënteerde, flexibelere instellingen voor hoger onderwijs gekomen. Hierdoor is tevens een stevige basis gecreëerd voor die instellingen die zich in de toekomst verder willen professionaliseren. Dit was, met de hieruit voortvloeiende effecten op de individuele medewerkers, waarschijnlijk wel de grootste invloed van het programma. Ook is een belangrijke bijdrage geleverd aan het convergentieproces op lange termijn tussen de partnerlanden en de normen en praktijken van het hoger onderwijs in de EU, zoals met name vastgelegd in het Bolognaproces en de verdergaande hervormingsagenda voor het hoger onderwijs. Tenslotte heeft Tempus III in belangrijke mate bijgedragen aan de totstandbrenging of hervatting van regionale samenwerking tussen de partnerlanden in alle regio’s en tevens, al wordt dit aspect vaak over het hoofd gezien, een grote invloed gehad op de samenwerking binnen de partnerlanden afzonderlijk.

Duurzaamheid

Een groot deel van wat het programma heeft voortgebracht, is van duurzame aard. De in de projecten opgedane ervaring of inzichten, een grotere kennis van een bepaald bestudeerd gebied, betere werkwijzen, grotere onderwijs- en managementvaardigheden, een sterker bewustzijn van andere culturen en van de EU-instellingen, nieuwe curricula alsmede een meer op innovatie gerichte cultuur in de instellingen zijn ook na afloop van de projecten nog aanwezig. De resultaten van de structurele en aanvullende maatregelen zijn minder tastbaar omdat die op de structurele hervormingen gericht waren, maar de meeste beleidsresultaten werden in de betrokken organisaties nog steeds toegepast.

In veel gevallen leidde het programma tot duurzame partnerschappen in het hoger onderwijs, waarbij EU-lidstaten en partnerlanden in wisselende mate betrokken waren, afhankelijk van de aard van het project, en waarbij de samenwerking tussen de onderwijsinstellingen ook na afloop van het project werd voortgezet.

De betrokken instellingen leverden een belangrijke bijdrage aan de vervolgfinanciering: de helft van de partners ging door met de desbetreffende activiteiten met behulp van eigen financieringsbronnen, zoals nationale budgetten, andere multilaterale of bilaterale bronnen en externe fondsenwerving. De verschillende betrokken partijen blijken in hoge mate bereid financieel bij te dragen aan de voortzetting van de opgebouwde activiteiten en netwerken. De betrokkenen zouden echter meer gestimuleerd moeten worden om actiever samen te werken aan het verspreiden en uitdragen van de resultaten, iets wat als gevolg van de concurrentie tussen de hogeronderwijsinstellingen nogal beperkt blijft.

AANBEVELINGEN VAN DE BEOORDELAARS EN COMMENTAAR VAN DE COMMISSIE

In het evaluatieverslag wordt een reeks aanbevelingen gedaan, die hieronder vermeld worden, met daarbij het commentaar van de Commissie.

Aanbeveling 1 – De strategische oriëntatie van het programma versterken

De Commissie is het ermee eens dat de beleidsdialoog kan worden verbeterd. In Tempus IV wordt veel aandacht besteed aan een intensievere dialoog met de ministeries. Deze stellen zelf de nationale prioriteiten vast, via de delegaties en na overleg met de belanghebbenden op nationaal niveau. De ministeries worden ook geraadpleegd over de shortlist van de te financieren projecten. In de partnerlanden is een groep van deskundigen voor de hervorming van het hoger onderwijs ingesteld, die door de ministeries wordt gesteund; deze deskundigen zijn een belangrijke schakel tussen de academische wereld en de beleidsmakers en dienen hun ministers dikwijls van advies. En tenslotte zijn de prestatie-indicatoren aan de hand waarvan de projecten verslag moeten uitbrengen onlangs herzien, waardoor bij de monitoring van de projecten beter rekening gehouden kan worden met de nationale strategische kaders.

Aanbeveling 2 – Daadwerkelijke synergie met Erasmus Mundus en andere communautaire acties tot stand brengen en banden met het onderzoekbeleid stimuleren

De Commissie heeft ernaar gestreefd om Tempus IV en Erasmus Mundus zo veel mogelijk complementair op te zetten (institutionele samenwerking/hervorming, respectievelijk bevordering van mobiliteit). De nationale Tempusbureaus hebben een expliciet mandaat en daarmee samenhangende taken om aan Erasmus Mundus en andere EU-initiatieven op het gebied van het hoger onderwijs bekendheid te geven. De stand van zaken rond Erasmus Mundus is een vast agendapunt op de vergaderingen van de nationale Tempusbureaus en nationale contactpunten en Erasmus Mundus investeert steeds meer om de nationale Tempusbureaus stelselmatig van de ontwikkelingen op de hoogte te houden.

Ook het stimuleren van banden met het onderzoekbeleid en de onderzoekprogramma’s is een prioriteit voor de Commissie; het gaat dan met name om de Marie Curiebeurzen ten behoeve van de internationale mobiliteit van onderzoekers en hun loopbaanontwikkeling. Een specifiek onderdeel van Tempus IV is het ondersteunen van de ontwikkeling van de kennisdriehoek in de partnerlanden; zo is onlangs een studie gelanceerd om een inventarisatie te maken van doctoraatsstudies in nabuurlanden, waarin ook gekeken wordt naar het onderzoekbeleid en de onderzoekprogramma’s.

De aanbeveling betreffende complementariteit mag voorts ook niet tot Erasmus Mundus en het onderzoekbeleid beperkt blijven maar moet ook andere vormen van bilaterale steun voor het hoger onderwijs omvatten die de Commissie in veel partnerlanden in hoofdzaak via de delegaties verleent (begrotingssteun, sectorprogramma). Verder moet dit ook betrekking hebben op de desbetreffende programma’s voor andere regio’s, namelijk Edulink, dat is opgezet om regionale en multilaterale netwerken tussen hogeronderwijsinstellingen in de ACS-landen (Afrika, Caribisch gebied en Stille Oceaan) en de EU te bevorderen, en Nyerere, dat de mobiliteit van academici in dezelfde regio bevordert. Ook het koppelen van bestaande regionale initiatieven aan de beleidsdialoog per land op het gebied van het onderwijs moet onder de aanbeveling vallen.

Aanbeveling 3 – De financiële middelen verhogen in het licht van de doelstellingen van Tempus

De Commissie is het ermee eens dat er voldoende kwalitatief hoogwaardige projecten zijn die een verhoging van het budget rechtvaardigen, vooral gezien het grote aantal aanvragen (eerste oproep voor Tempus IV: 530 voorstellen ontvangen/76 projecten geselecteerd – tweede oproep: 610 ontvangen/69 geselecteerd). Het percentage geselecteerde projecten ligt erg laag, rond de 12%. Een groot aantal zeer goede projecten kan niet worden gefinancierd vanwege budgettaire beperkingen. De absorptiecapaciteit van Tempus is erg groot.

De budgetten per project zijn in Tempus IV verhoogd. Een klein aantal van de eerste generatie Tempus IV-projecten zal eind 2011 afgelopen zijn. Het zou zinvol kunnen zijn om dan na te gaan of alle projectgelden zijn opgebruikt en of de budgetten voor afzonderlijke projecten in het licht van de toekomstige financiële vooruitzichten voor het programma moeten worden herzien. Ook moet worden nagegaan of de budgetten op het niveau van de deelnemende regio’s moeten worden verhoogd, om grote ongelijkheden tussen landen (bv. Rusland) en regio’s (bv. de landen rond de Middellandse Zee) te vermijden.

Aanbeveling 4 – De kwaliteit van de projectvoorstellen verhogen

De afgelopen jaren heeft de Commissie veel geïnvesteerd in de opleiding van nationale Tempusbureaus en nationale contactpunten ten behoeve van de voorbereiding van projecten. Steeds vaker wordt informatie over vroegere projecten beschikbaar gesteld (website, tijdens conferenties en andere evenementen – projectcompendia, studies met goede praktijken van projecten).

Aanbeveling 5 – De monitoring in het veld verbeteren

Voor Tempus IV is de monitoring in het veld verbeterd. Er zijn drie monitoringaspecten vastgesteld: preventief (in de eerste stadia van een project), adviserend (halverwege) en controlerend (achteraf). Er zijn kwantitatieve streefdoelen vastgesteld, met een sterke nadruk op het preventieve aspect; alle geselecteerde projecten moeten tijdens de eerste zes maanden worden bezocht. Er worden debriefings ter plaatse gehouden en de contractanten krijgen systematisch feedback zodat ze het project kunnen verbeteren.

Afgezien hiervan worden in veel landen bezoeken gebracht aan projecten met het oog op resultaatgerichte monitoring.

Aanbeveling 6 – De nationale contactpunten in de nieuwe lidstaten beter steunen

Voor de uitwisseling van ervaringen van recente begunstigden van het programma zijn de hogeronderwijsinstellingen de belangrijkste actoren. De hogeronderwijsinstellingen in Polen, Slovenië, Tsjechië en de Baltische landen waren bijzonder actief in Tempus III en zijn dat in Tempus IV nog steeds. Financiering voor de nationale contactpunten, die in de lidstaten als informatiepunten dienen, is niet mogelijk.

Aanbeveling 7 – De rol van de EU-delegaties beter omschrijven om de (structurele) dialoog met de nationale instanties voor het hoger onderwijs te verbeteren

De medewerking van de EU-delegaties is waarschijnlijk het aspect dat de afgelopen jaren het sterkst verbeterd is. De delegaties worden bij alle fasen van de uitvoering van het programma betrokken. Zij nemen deel aan het overleg met de ministeries voor het vaststellen van de prioriteiten van de programma’s, worden geraadpleegd over de shortlist van de projecten, uitgenodigd op voorlichtingsdagen en ingeschakeld bij de monitoring van de projecten in het veld. Zij zijn het eerste aanspreekpunt voor de contacten met de ministeries en worden ook betrokken bij de werkzaamheden van de groep van deskundigen voor de hervorming van het hoger onderwijs.

Aanbeveling 8 – Na de toetreding tot de EU doorgaan met Tempusachtige projecten

Voor de instellingen in de EU-lidstaten is het onderdeel Erasmus van het programma Een Leven Lang Leren het samenwerkingsinstrument voor het hoger onderwijs en zodra de kandidaat-lidstaten tot de EU toetreden kunnen zij daaraan deelnemen. De Commissie stelt alles in het werk om de kandidaat-lidstaten op hun deelname aan het programma Een Leven Lang Leren voor te bereiden en stelt daarnaast voor om op de Tempus-voorlichtingsdagen aandacht te besteden aan de periode na Tempus, zoals nu al in Kroatië gebeurt.

Aanbeveling 9 – Meer nadruk op de beste praktijken – voorlichting over de aansluiting bij de arbeidsmarkt en de civiele samenleving

De samenwerking tussen het hoger onderwijs en het bedrijfsleven is een van de prioriteiten van Tempus IV. Er komen steeds meer projecten over dit thema en in de oproepen tot het indienen van voorstellen wordt deelname van het bedrijfsleven aangemoedigd (partnerschappen met diverse actoren). Dit een concreet voortvloeisel van de in 2007 in Amman gehouden conferentie over samenwerking tussen het hoger onderwijs en het bedrijfsleven (zie ook het rapport “Linking the world of works and education through Tempus”[6]).

Aanbeveling 10 – Meer prioriteit geven aan managementhervormingsprojecten

Bestuurlijke hervorming is een van de expliciete prioriteitsgebieden van Tempus IV en er komen voor dit onderwerp steeds meer projecten. In 2009 is een studie naar het bestuur van hogeronderwijsinstellingen afgerond, op basis van de beste praktijken van Tempus op dit gebied, en zowel in de EU als in de partnerlanden vinden er beleidsontwikkelingen plaats. In 2010 worden er drie beleidsseminars gehouden in Oekraïne, Kazachstan en Marokko, waar deskundigen en beleidsmakers zullen discussiëren over de manieren waarop het bestuur van hogeronderwijsinstellingen transparanter en doelmatiger gemaakt kan worden.

Aanbeveling 11 – Meer aandacht schenken aan de toegankelijkheid van de projecten (gelijke kansen)

Het aspect gelijke kansen staat in de oproep tot het indienen van voorstellen voor Tempus IV uitdrukkelijk als kwaliteitscriterium vermeld en op de Tempus-voorlichtingsdagen kan hier nog eens op worden gewezen.

Aanbeveling 12 – Verder reikende ambities van projecten steunen, bijvoorbeeld gezamenlijke graden of dubbele diploma’s

De Commissie zal zich over dit soort extra ambities buigen en de moeilijkheden onderzoeken waar projecten op kunnen stuiten. De EU-delegatie in Moskou heeft onlangs een studie gelanceerd naar dubbele graden in Moskou en hieruit zullen ongetwijfeld punten naar voren komen die nader onderzoek behoeven.

Aanbeveling 13 – De verspreiding en toepassing van de projectresultaten verbeteren

Verspreiding is een kwaliteitscriterium voor de beoordeling van de voorstellen en ook bij de monitoring van de projecten wordt hier speciaal op gelet. Hieraan is de afgelopen jaren veel gedaan. Er zijn thematische studies naar samenwerking tussen het hoger onderwijs en het bedrijfsleven, kwaliteitsborging en bestuur uitgevoerd en naar aanleiding daarvan zijn thematische seminars gehouden waaraan door tal van belanghebbenden is deelgenomen. Er zijn projectcompendia opgesteld die voortdurend worden bijgewerkt; bijzonder succesvolle projecten worden uitgenodigd om hun ervaringen op diverse fora met anderen te delen.

CONCLUSIE

De hoofddoelstelling van het Tempusprogramma, de hervorming en modernisering van het hoger onderwijs op institutioneel niveau, is nog steeds uiterst relevant. De activiteiten hebben op diverse niveaus bijgedragen tot hervormingen die anders waarschijnlijk niet of veel trager hadden plaatsgevonden. Tegelijkertijd is duidelijk dat de hogeronderwijssector in veel landen nog verdere hervormingen moet ondergaan en er nog grote uitdagingen liggen, die in het beste geval nog maar net worden aangepakt. Tempus is voor heel wat partnerlanden de enige mogelijkheid voor samenwerking met andere instellingen in andere landen en het enige actieve samenwerkingsprogramma dat de EU en de lidstaten aan sommige van die landen kunnen aanbieden.

De wijze van steunverlening en de bijbehorende beheersmethoden blijken uiterst effectief en in de laatste fase van het programma, Tempus IV, zijn belangrijke verbeteringen aangebracht.

De originaliteit en het succes van het programma zijn vooral gelegen in de vraaggerichte bottom-up-aanpak – waarbij de hogeronderwijsinstellingen hun eigen initiatieven opzetten in het kader van een oproep tot het indienen van voorstellen met een breed scala aan mogelijkheden – en in de sterke nadruk op institutionele samenwerking. De vele contacten van mens tot mens hebben bijgedragen tot wederzijds begrip en toenadering tussen de culturen. Deze kenmerken moeten behouden blijven. Dankzij zijn multilaterale opzet, de projectbenadering en de beheersmethoden is Tempus een uiterst kosteneffectief beleidsinstrument gebleken, met name in vergelijking met andere klassieke vormen van technische bijstand.

De in het oog springende sterke punten van de Tempusprojecten zijn vooral hun relevantie voor de hervorming en modernisering van de hogeronderwijsstelsels in de partnerlanden en hun invloed op mensen, beroepen, inhouden en methoden, betere kwalificaties, internationalisering en de organisatie van de studies en de betrokken instellingen. De resultaten van de projecten zijn duurzaam en worden in de instellingen toegepast en verder uitgewerkt. Tempus is een instrument dat de hogeronderwijsinstellingen in de partnerlanden kunnen uitproberen en vervolgens inzetten ter vervulling van hun eigen behoeften, maar ook voor het sturen van ontwikkelingen op nationaal niveau en daarbuiten, in de grotere hogeronderwijsgemeenschap van het Bolognaproces. Tempus is een herkenbaar kwaliteitslabel in de partnerlanden. Ook in de EU en bij de instellingen van de lidstaten staat het programma hoog in aanzien.

Er is nog steeds veel belangstelling voor Tempus en er worden talrijke aanvragen van zeer goede kwaliteit ontvangen; door budgettaire beperkingen kunnen die echter niet allemaal worden gesubsidieerd. De Commissie zou kunnen overwegen de financiering voor alle onder het programma vallende regio’s te verhogen, voor zover het financiële kader dit toelaat en zonder andere samenwerkingsprioriteiten te kort te doen, om zo de uiterst ambitieuze doelstellingen en uitdagingen in het hoger onderwijs en de belangrijke ontwikkelingen in de internationale academische gemeenschap te steunen.

[1] Besluit 90/233/EEG van de Raad van 7 mei 1990.

[2] Besluit 1999/311/EEG van de Raad van 29 april 1999.

[3] Besluit 2002/601/EEG van de Raad van 27 juni 2002.

[4] In het besluit over de opname van de MEDA-landen in het Tempus-programma is de looptijd van het programma zo gewijzigd dat Tempus, Socrates en Leonardo da Vinci allemaal op hetzelfde tijdstip afliepen.

[5] De deelname van Israël is alleen met eigen financiering mogelijk.

[6] http://eacea.ec.europa.eu/tempus/doc/linking.pdf.

Top