Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010AR0373

Advies van het Comité van de Regio's over het Europa 2020-kerninitiatief — Innovatie-unie

PB C 259 van 2.9.2011, p. 19–25 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

2.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 259/19


Advies van het Comité van de Regio's over het Europa 2020-kerninitiatief — Innovatie-unie

2011/C 259/04

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

herhaalt zijn steun voor de doelstellingen die tegen 2020 gehaald zouden moeten worden op het vlak van concurrentievermogen en innovatie. Hiertoe moet er blijvend in onderwijs en opleiding geïnvesteerd worden;

erkent dat het belangrijk is dat er gestreefd wordt naar een evenwicht tussen technologische innovatie, sociale innovatie en innovatie van de publieke sector;

herhaalt dat het absoluut noodzakelijk is dat de alle beroepsvaardigheden worden uitgebreid en op de behoeften van de arbeidsmarkt worden afgestemd;

benadrukt dat partnerschappen tussen universiteiten ertoe moeten bijdragen dat onderzoeksresultaten naar de markt worden gebracht, via de integratie van hoger onderwijs, onderzoek en bedrijfsleven; wijst er in dit verband op dat het belangrijk is dat de lokale en regionale instanties de universiteiten ondersteuning bieden;

is ingenomen met het nieuwe concept „regionale partnerfaciliteiten”, aangezien onderzoeksinfrastructuur een centrale functie vervult in innovatiesystemen die op kennis gebaseerd zijn;

wijst op het potentieel van grensoverschrijdende samenwerking, bijvoorbeeld de inkomende en uitgaande investeringen in de EU;

wijst er nogmaals op dat om het hefboomeffect van de structuurfondsen te optimaliseren, de lidstaten en regio's nauwgezet zouden moeten toezien op de coherentie tussen lokale en regionale strategieën, nationale hervormingsplannen, nationale strategische referentiekaders en operationele programma's die op grond van het Europese cohesiebeleid worden uitgevoerd, overeenkomstig het gemeenschappelijk strategisch kader voor onderzoek en de slimme regionale specialisatietechnologieën.

Rapporteur

Roger KNOX (UK/EA), locoburgemeester van East Lothian

Referentiedocument

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Europa 2020-kerninitiatief — Innovatie-Unie

COM(2010) 546 definitief

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

1.

is ingenomen met het voornemen van de Europese Commissie, zoals uiteengezet in de Mededeling Europa 2020-kerninitiatief – Innovatie-Unie, om te kiezen voor een veel strategischer aanpak en van innovatie een overkoepelend beleidsdoel op middellange en lange termijn te maken, waarbij het beleid van de EU, de lidstaten, de regio's en de lokale autoriteiten nauw op elkaar afgestemd wordt en elkaar wederzijds versterkt.

2.

In dit verband is het inderdaad belangrijk de domeinen vast te stellen die comparatieve voordelen bieden wanneer het gaat om het uitstippelen van slimme regionale specialisatiestrategieën. Sommige regio's kunnen zich echter op meer dan één terrein onderscheiden.

3.

Het Comité stelt met voldoening vast dat in de Resolutie van het Europees Parlement van 12 mei 2011 over de Innovatie-Unie benadrukt wordt dat regionale en lokale autoriteiten cruciale partners bij het in de praktijk brengen van de prioriteiten van de Innovatie-Unie. Zij staan het dichtst bij burgers, bedrijfsleven – met name het mkb – en kennisinstellingen en zijn daarom in staat een mix van beleidsinstrumenten op te zetten en te coördineren, gericht op kennisvalorisatie die het best past bij de regionale en lokale omstandigheden.

4.

Er is een duidelijke en algemeen aanvaarde definitie nodig van wat onder „innovatie” en „excellentie” verstaan wordt.

5.

Daarnaast moet verduidelijkt worden welke rol de regio's spelen bij het uitwerken van visies en het vastleggen van doelstellingen, en niet enkel bij de tenuitvoerlegging van het EU-beleid.

6.

Positief is dat de Commissie gewag maakt van sociale innovatie, met inbegrip van innovatie door de overheid. Overal in de EU leveren openbare instanties en organisaties uit de sociale economie vaak uitzonderlijke inspanningen om na de recente periode van financiële beperkingen creativiteit aan de dag te leggen in hun werkzaamheden, zodat tegemoet wordt gekomen aan de behoeftes waar de markt en de traditionele vormen van ondernemen geen rekening mee houden. Aan sociale innovatie dient meer aandacht besteed te worden in steun- en financieringsprogramma's als het Europees Sociaal Fonds, de kaderprogramma's (kp's) en het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (CIP).

7.

Het Comité verzoekt na te gaan of territoriale pacten kunnen worden gebruikt bij de verwezenlijking van de kernprioriteiten van de Innovatie-Unie. In dit verband is het van belang dat degenen die verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van de Innovatie-Unie, nauw samenwerken met het Comité van de Regio's.

8.

Het Comité wijst met nadruk op de crucial rol van eco-innovatie en schaart zich achter de oproep van het Europees Parlement om een ambitieus plan inzake eco-innovatie goed te keuren, waarin maatregelen worden voorgesteld om eco-innovatie in te voeren in alle fasen van de waardeketen (met inbegrip van de ontwerpfase) en waarin meer financiële middelen worden uitgetrokken voor initiatieven die op dit vlak worden genomen binnen het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie.

9.

Het valt te betreuren dat het kerninitiatief Innovatie-Unie voorgesteld is zonder een raming van de begrotingseffecten van de voorgestelde maatregelen.

10.

Positief zijn ook de Mededeling over de bijdrage van het regionaal beleid aan de slimme groei in het kader van de Europa 2020-strategie (COM(2010) 553) en het begeleidend document (SEC(2010) 1183), waarin de regionale dimensie van het kerninitiatief Innovatie-Unie aan de orde gesteld wordt.

11.

Aangezien de agenda van de Innovatie-Unie 34 punten omvat, moeten er prioriteiten worden gesteld teneinde ondersteuning te kunnen bieden bij de tenuitvoerlegging ervan, concrete resultaten te kunnen boeken en geen onnodig tijdverlies te lijden. In dit verband doet het Comité de volgende suggesties: (a) synergieën tussen het cohesie- en innovatiebeleid tot stand brengen; (b) innovatiepartnerschappen in het leven roepen met een erkenning voor de rol voor de regio's; (c) de kennisbasis versterken en slimme specialisatie nastreven en (d) ideeën naar de markt brengen.

12.

Het Comité wil de Commissie in het bijzonder wijzen op de situatie van innovatoren en individuele uitvinders die buiten hogescholen, grote bedrijven, overheden en overheidsadministraties of -ondernemingen om actief zijn. In de verdere uitwerking van het beleid zijn er strategieën nodig om innovatoren en individuele uitvinders te steunen en onder dezelfde voorwaarden in aanmerking te laten komen voor de gemeenschappelijke EU-steun.

Synergieën tussen cohesie- en innovatiebeleid

13.

Het Comité is het met de Raad en het Europees Parlement eens dat het belangrijk is de synergieën te optimaliseren tussen, enerzijds, het EU-beleid inzake onderzoek en innovatie en, anderzijds, het beleid ter ondersteuning van de cohesie.

14.

Het Comité roept op tot meer samenhang, harmonisatie en complementariteit tussen de beleidsmaatregelen op het gebied van onderwijs, onderzoek en innovatie. Hierbij moet voldoende rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van de regio's.

15.

Er dient nogmaals op gewezen te worden dat om het hefboomeffect van de structuurfondsen te optimaliseren, de lidstaten en regio's nauwgezet zouden moeten toezien op de coherentie tussen lokale en regionale strategieën, nationale hervormingsplannen, nationale strategische referentiekaders en operationele programma's die op grond van het Europese cohesiebeleid worden uitgevoerd (1), overeenkomstig het gemeenschappelijk strategisch kader voor onderzoek en de slimme regionale specialisatietechnologieën.

16.

Het cohesiebeleid speelt een speciale rol bij het ondersteunen van innovatie-activiteiten in de regio's. Het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) zou dan ook kunnen worden gebruikt om starterscentra en wetenschapsparken te financieren. Clusters zijn in het bijzonder belangrijk voor het mkb, omdat kleine en middelgrote ondernemingen hierbinnen gemakkelijker contact kunnen leggen met universiteiten en grote ondernemingen, en toegang kunnen krijgen tot internationale handelsnetwerken (2).

17.

Wat het kerninitiatief Innovatie-Unie betreft, bestaat de mogelijkheid om de verdeling van taken en verantwoordelijkheden te verbeteren tussen, enerzijds, de op topkwaliteit gerichte ondersteuning van fundamenteel en toegepast onderzoek op Europees niveau en, anderzijds, ondersteuning van innovatie op decentraal niveau, teneinde regionale competenties te ontwikkelen en in de breedte het nodige effect te sorteren. Bovendien moet het potentieel worden onderkend van lokale en regionale instellingen die onderzoek verrichten op specifieke terreinen die van internationaal belang zijn, net als het potentieel dat voortvloeit uit de erkenning van praktijkgerichte innovaties in o.m. bedrijven. Zo kan in de breedte op diverse regionale niveaus het nodige effect gesorteerd worden om de doelstellingen van het kerninitiatief te verwezenlijken.

18.

De uitdaging bestaat erin na te gaan welke vormen van innovatie gerealiseerd kunnen worden via plannen voor geïntegreerde territoriale ontwikkeling.

19.

Het Comité blijft gekant tegen een gemeenschappelijk monothematisch innovatiefonds waarin alle Europese financiële instrumenten voor innovatie zouden worden samengebracht en waarbij m.n. gebruik zou worden gemaakt van de middelen die momenteel worden toegekend in het kader van de structuurfondsen. Deze „overheveling” van middelen zou er immers toe kunnen leiden dat uiteindelijk minder naar innovatie gaat. Erger nog, een dergelijke ingreep dreigt de integratie van innovatieprojecten in de territoriale ontwikkelingsstrategieën op losse schroeven te zetten.

20.

Het Comité stelt voor om het innovatie- en cohesiebeleid van de EU op de volgende manier ten opzichte van elkaar af te bakenen: het cohesiebeleid ondersteunt die vormen van innovatie die het nauwst samenhangen met de bredere duurzame economische ontwikkeling van een betrokken gebied, bijvoorbeeld innovatieclusters; de doelstellingen van het innovatiebeleid die van nature geen territoriale dimensie hebben, dienen daarentegen bereikt te worden aan de hand van de thematische EU-fondsen, waarvoor in de hele EU oproepen gelanceerd worden, eerder dan via het cohesiebeleid, dat voorziet in bloksubsidies voor regio's.

21.

Aangezien het onderzoeks- en innovatielandschap in Europa erg gevarieerd is, pleit het Comité voor een beleid dat zowel excellentie als cohesie in de verschillende regio's van Europa doeltreffend ondersteunt. Bovendien kunnen zowel werkmethodes en dienstverlening als producten geïnnoveerd worden. Het is belangrijk meer aandacht te besteden aan de herziening van wat reeds bestaat en na te gaan hoe dat op een efficiëntere en meer gerichte manier gedaan kan worden. Daarnaast moet het eenvoudiger worden om innovatie nieuwe kansen te geven en er een gepaste waardering voor uit te spreken, zeker bij innovatie op het niveau van de gewone burger en in afgelegen regio's; hiertoe dient de toegang tot kennis en communicatie via betere fysieke en virtuele structuren vergemakkelijkt te worden.

22.

Er dient nogmaals op gewezen te worden dat er in de volgende financieringsprogramma's voor onderzoek en innovatie meer synergieën ontwikkeld zouden kunnen worden met programma's die erop gericht zijn regionale capaciteiten te ontwikkelen en regio's aan O&O-activiteiten te laten deelnemen, in het kader van een gemeenschappelijke strategie. Zonder afbreuk te doen aan het beginsel van excellentie in onderzoek en innovatie kan dit bijvoorbeeld gebeuren via een regeling die het onder meer mogelijk maakt dat competente partners uit qua onderzoek achterblijvende regio's op een meer gestroomlijnde manier kunnen deelnemen aan projecten en programma's onder leiding van bekendere, excellente onderzoekers, via mentorregelingen en dergelijke. In dit verband zij gewezen op de mogelijkheden van lokale en regionale actoren om „competentiecentra” in combinatie met „excellentiepools” te stimuleren. Het Comité moedigt in dit verband de verspreiding en de uitwisseling van goede praktijkvoorbeelden aan.

23.

Het Comité van de Regio's is bereid er zorg voor te dragen dat er op een gecoördineerde wijze gebruik wordt gemaakt van KP7, de structuurfondsen, het KCI, het FEADER en het Europees Visserijfonds. Dit is een essentiële voorwaarde voor het verbeteren van de Europese concurrentiepositie en het bereiken van synergie-effecten tussen het beleid inzake cohesie, industrie, onderzoek, hoger onderwijs en innovatie op nationaal en regionaal niveau (3).

24.

Het is positief dat er inspanningen worden geleverd om de procedures te vereenvoudigen en dat er een „praktische gids” voor Europese financieringsmogelijkheden (4) verschenen is. Een bijzondere vermelding verdienen in dit verband de aanhoudende inspanningen om in de mogelijkheid te voorzien dat verschillende projectfases in een perspectief van continuïteit via verschillende programma's gefinancierd worden. Het zou een goede zaak zijn mocht de praktische gids een brede maar toegankelijke digitale toegangspoort zijn tot informatie en bronnen over programma's voor innovatie en onderzoek.

25.

Het Comité onderschrijft het voorstel van het Europees Parlement om één loket of (help)desk op te zetten waar het mkb, onderzoekers, universiteiten, onderzoekscentra, regio's, bedrijven enz. een aanvraag kunnen indienen voor Europese, nationale regionale of lokale financiering van onderzoek en innovatie. Een voorstel op Europees niveau zou echter op lokaal en regionaal niveau navolging moeten krijgen.

Innovatiepartnerschappen (EIP's)

26.

Het Comité steunt de benadering waarbij alle schakels in de innovatieketen, van onderzoek tot verkoop, in aanmerking genomen worden.

27.

Europese Innovatiepartnerschappen (EIP's) moeten bijdragen tot een gestroomlijnde benadering en mogen niet het zoveelste instrument toevoegen aan de vele reeds bestaande instrumenten. In dit verband dient te worden gewezen op de standpunten die het Comité geformuleerd heeft in een eerder advies over de vereenvoudiging van onderzoeksprogramma's (5), vooral wat betreft de volgende kwesties: de noodzaak van geconsolideerde financieringsinstrumenten, alsook de stroomlijning van de deelname van qua onderzoek achterliggende regio's; de opbouw van onderzoekscapaciteit en het absorptievermogen in alle regio's van de EU; een duidelijke erkenning, in nieuwe instrumenten, van de overeenkomsten en verschillen tussen wetenschap, technologische ontwikkeling en marktverspreiding.

28.

Het Comité is ingenomen met het proefpartnerschap inzake gezond en actief ouder worden en kijkt uit naar toekomstige partnerschappen. Het roept ook op kwesties aan te snijden die de lokale en regionale overheden aangaan. Het Comité meent dat de governance van het initiatief nadere aandacht vraagt om succesvol te zijn, gelet op het grote aantal organisaties en thema's die ermee verband houden.

29.

Er zal vaart moeten worden gezet achter de lancering van het innovatiepartnerschap Intelligente steden/Intelligente regio's omdat snel uitgevoerde en cruciale ontwikkelingsactiviteiten noodzakelijk zijn als we nieuwe en onbevooroordeelde oplossingen willen vinden voor de problemen die zijn ontstaan door de economische crisis en de klimaatverandering, en als we deze in de steden praktisch willen toepassen. Het is m.n. van belang om de samenwerking te versterken tussen de regio's met leidende bedrijven en instellingen, en om deze regio's voldoende middelen ter beschikking te stellen om de bereikte resultaten op efficiënte wijze te verspreiden naar andere regio's, zodat ook deze hiervan gebruik kunnen maken.

30.

Het Comité roept alle lokale en regionale betrokkenen op om mee te werken aan de uitwerking, implementatie en follow-up van EIP's. Dit mag echter niet leiden tot nog meer, vaak verwarrende, kanalen die informatie en diensten aanbieden (bijvoorbeeld bedrijfsnetwerken, interfaces, kennisuitwisseling). Door een gebrek aan duidelijkheid kan het voor universiteiten, ondernemingen en vrijwilligers steeds moeilijker worden om te weten welke procedures precies gevolgd moeten worden. Door extra structuren te creëren zou de steeds grotere strijd om steeds schaarsere middelen alleen maar toenemen.

31.

Er dient gewezen te worden op het potentieel van grensoverschrijdende samenwerking (bijvoorbeeld de inkomende en uitgaande investeringen in de EU), het belang van ondersteunende randvoorwaarden en het feit dat innovatie sneller grenzen kan overschrijden als het mondiale karakter ervan erkend wordt.

32.

In dit verband verdient de mogelijke rol van structuren als EGTS en territoriale pacten extra aandacht.

33.

Op veel plaatsen bestaan er lokale en regionale partnerschappen voor de overdracht van kennis en informatie, meestal tussen de lokale/regionale overheid en de lokale belanghebbenden uit de academische en bedrijfswereld. Ook tussen lokale en regionale universiteiten is samenwerking belangrijk, bijvoorbeeld door onderzoekscapaciteit te bundelen en ervaringen uit te wisselen.

34.

Indien van toepassing zouden er, in het licht van de beginselen van partnerschap en slimme specialisatie, via de innovatiepartnerschappen programma's voor regionale innovatie opgezet en geïmplementeerd kunnen worden, met behulp van middelen uit de structuurfondsen, waarbij de beheersautoriteiten door een verandering van regels de mogelijkheid van subdelegatie moet worden geboden. Dankzij dergelijke nieuwe oplossingen kunnen onderzoeksresultaten aanzienlijk sneller op lokaal en regionaal niveau worden toegepast. Het is belangrijk om alle belanghebbenden op een gepaste manier te betrekken bij de uitwerking, implementatie, follow-up en beoordeling van dergelijke programma's, zodat er waar mogelijk rekening wordt gehouden met hun specifieke behoeften.

Kennisbasis en slimme specialisatie

35.

Het Comité spreekt opnieuw zijn steun uit voor de doelstellingen die tegen 2020 gehaald zouden moeten worden op het vlak van concurrentievermogen en innovatie. Hiertoe moet er blijvend in onderwijs en opleiding geïnvesteerd worden, vooral in tijden van economische onzekerheid (6).

36.

Het is van strategisch belang dat Europa het concept innovatie binnen het onderwijssysteem ingang doet vinden.

37.

Door de aanhoudende economische crisis hebben reeds duizenden werknemers in de lidstaten van de EU hun baan verloren, een ontwikkeling die nog zal worden versterkt door de opkomst van nieuwe markten en het uitwijken van ondernemingen naar landen waar de productiekosten lager liggen. Het is absoluut noodzakelijk dat de alle beroepsvaardigheden worden uitgebreid en op de behoeften van de arbeidsmarkt worden afgestemd (7), zodat innovatie niet tot banenverlies leidt.

38.

In dit verband is het belangrijk dat de bedrijfs- en werkgelegenheidsinfrastructuur gelijke tred houdt met de innovatie van producten, van diensten of van procedures, zodat lokale innovatie ook de lokale gemeenschappen ten goede komt.

39.

Partnerschappen tussen universiteiten moeten ertoe bijdragen dat onderzoeksresultaten naar de markt worden gebracht, via de integratie van hoger onderwijs, onderzoek en bedrijfsleven. In dit verband is het belangrijk dat de lokale en regionale instanties de universiteiten, waarmee ze zullen samenwerken, ondersteuning bieden. Onderzoek dient echter in de breedste zin opgevat te worden en niet alleen in verband met productontwikkeling. Verder is het ook zaak dat vorsers aangemoedigd worden om het brede publiek in hun onderzoek te betrekken, vanuit die invalshoek projecten uitdenken en ontwikkelen, en de resultaten achteraf ruime bekendheid geven.

40.

Om te bepalen wat „slimme specialisatie” voor een gegeven regio betekent, dienen niet enkel de sterke en zwakke punten binnen die regio zelf in aanmerking te worden genomen, maar ook de kansen en risico's die zich in andere regio's en continenten voordoen. Daarom moet er voor de sectoren die in dit verband interessant kunnen zijn een volledig overzicht komen van de ontwikkelingen op wereldniveau. Voorts mogen eventuele spontane marktgestuurde ontwikkelingen in een regio mogen niet belemmerd worden omdat ze niet passen binnen de prioriteiten die voor die regio vastgelegd zijn.

41.

Slimme specialisatie mag geen excuus zijn om lokale en regionale overheden die al koplopers zijn te bevoordelen en andere regio's minder of geen steun te verlenen. Dit zou het basisbeginsel van territoriale samenhang in de EU onderuithalen. Daarom moet het innovatieniveau van de Europese regio's in kaart worden gebracht zodat specifieke instrumenten ter ondersteuning van achterblijvende regio's kunnen worden ingevoerd, zoals het ter beschikking stellen van ad-hocfinanciering die deze regio's helpt op één lijn te komen met de meest innoverende regio's. Eén manier om de samenwerking tussen verschillende regio's uit te breiden, is het scheppen van mogelijkheden voor minder ontwikkelde regio's om zich bijv. met behulp van de structuurfondsen de benodigde onderzoeksresultaten en toepassingsprocédés elders in Europa te verwerven.

42.

Aangezien onderzoeksinfrastructuur een centrale functie vervult in innovatiesystemen die op kennis gebaseerd zijn, is het Comité ingenomen met het nieuwe concept „regionale partnerfaciliteiten” (8), alsook met partnerschappen tussen onderzoekscentra. Zij kunnen bijdragen tot een meer gelijkmatige ontwikkeling van de Europese onderzoeksruimte, door landen of regio's die minder groot zijn of minder ervaring hebben, tot concurrerend onderzoek en innovatieprestaties aan te zetten.

43.

Er dient nogmaals op gewezen te worden dat de verdere ontwikkeling van virtuele, via ICT tot stand gebrachte infrastructuur van wezenlijk belang is om de communicatie in heel Europa en m.n. tussen geografisch afgelegen gebieden zoals eilanden en ultraperifere regio's te vergemakkelijken.

44.

Lokale en regionale overheden zouden betrokken moeten worden bij het platform voor slimme specialisatie.

45.

Lokale en regionale overheden zouden eveneens betrokken moeten worden bij de herziening van operationele programma's (OP's) die door de structuurfondsen worden gecofinancierd. Met hun belangen dient ook rekening gehouden te worden in de nationale hervormingsprogramma's.

46.

Positief is het voornemen van de Europese Commissie om de OP's op één lijn te brengen met de prioriteiten van de Europa 2020-strategie. Daartoe moet men zich echter toespitsen op een kleiner aantal prioriteiten, alsook op de implementatie ervan in de praktijk, waarbij ook rekening gehouden moet worden met de specifieke regionale situatie.

47.

Hoewel het Comité op langere termijn voorstander is van één enkele, wereldwijd toepasbare indicator om vooruitgang te meten, steunt het de ontwikkeling van een systeem met een geïntegreerde indicator (waartoe het Europees Parlement opgeroepen heeft), waarbij indien mogelijk ook een beroep wordt gedaan op de Innobarometer inzake openbaar bestuur en overheidsdiensten. Dergelijke indicatoren dienen zo eenvoudig mogelijk te zijn en mogen de grote diversiteit van de Europese regio's niet uit het oog verliezen. Het Comité wenst op de hoogte te worden gehouden van de voorbereidende werkzaamheden met het oog op de ontwikkeling van een dergelijk systeem waar mogelijk wenst het Comité ook bij deze werkzaamheden te worden betrokken.

Ideeën naar de markt brengen

48.

Het is belangrijk dat er gestreefd wordt naar een evenwicht tussen technologische innovatie, sociale innovatie en innovatie van de publieke sector. Met name de bevordering van maatschappelijke innovaties is van belang, want deze kunnen de beoogde functionele en structurele veranderingen tot stand brengen door de verschillende deelgebieden waarop innovatie-activiteiten plaatsvinden, zoals technologie, kunst en design, cultuur en erfgoedbeheer, en dienstverlening, met elkaar te combineren tot één geheel voor de gebruiker.

49.

Positief is dat in de Mededeling wordt verwezen naar de culturele en creatieve industrie, aangezien deze sectoren een brugfunctie kunnen vervullen tussen creativiteit en innovatie. Om innovatie te bevorderen en te promoten is het belangrijk dat creatief wordt nagedacht over manieren om voorheen uiteenlopende disciplines met elkaar in contact te brengen, om te kijken of er nieuwe ideeën kunnen ontstaan.

50.

Innovatie wordt steeds gecompliceerder en systemischer. Behalve uit wetenschappelijke activiteiten vloeit innovatie steeds vaker ook voort uit een bepaalde vraag of gelegenheid en gaat het om oplossingen voor concrete problemen en maatschappelijke uitdagingen. Bij de omzetting van de Innovatie-Unie moeten besluitvormers en onderzoekers actief worden aangemoedigd om, met gebruikmaking van alle voorhanden middelen ongeacht hun origine, nieuwe open innovatieconcepten te ontwikkelen die alle belanghebbenden ten goede komen.

51.

Het Comité is zich bewust van de enorme koopkracht die overheidsopdrachten vertegenwoordigen (ze zijn goed voor 17 % van het BBP in de EU-27), alsook van het feit dat ze een cruciale rol spelen als drijvende kracht achter innovatie en als natuurlijke drijfveer om hogere normen te hanteren (o.a. op sociaal en milieugebied).

52.

Het Comité is voorstander van actieve betrokkenheid van het bedrijfsleven en de overheid bij steunregelingen voor innovatie. Als enkel de overheid de rol en de risico's van een leidende klant voor niet-bewezen producten en diensten op zich neemt, kan dit echter gevolgen hebben voor lokale en regionale overheden.

53.

Het Comité is ingenomen met de initiatieven die gericht zijn op de uitwisseling van goede praktijkvoorbeelden op het gebied van overheidsopdrachten voor innovatie.

54.

Het Comité is echter bezorgd over de mogelijke gevolgen voor lokale en regionale overheden als lidstaten en regio's verplicht worden om speciale budgetten voor precommerciële overheidsopdrachten en overheidsopdrachten voor innovatieve producten en diensten opzij te zetten. Geïnteresseerde regio's moeten o.a. met financiële middelen en regelgeving die voldoende ruimte laat voor flexibiliteit, worden gestimuleerd om proefprojecten op te zetten.

55.

Lokale en regionale overheden zouden nauw betrokken moeten worden bij de voorbereiding van het wettelijke kader, alsook van onderzoeks- en financieringsprogramma's en proefprojecten op het vlak van innovatieve openbare diensten en innovatieve overheidsopdrachten.

56.

Om de Innovatie-Unie een territoriale dimensie te geven zou het nuttig kunnen zijn om een onderscheid te maken tussen hoogwaardige innovatie en uitmuntendheidsprogramma's, die vanwege hun aard via thematische innovatieprogramma's ondersteund moeten worden, en meer praktische, rechtstreeks commercialiseerbare vormen van innovatie, die door lokale en regionale innovatiepartnerschappen met de privésector ondersteund zouden kunnen worden. Deze laatst vermelde vormen van innovatie zouden het eerst aan bod komen, aangezien ze sneller tot resultaten op korte termijn kunnen leiden en het eenvoudig is er op lokaal niveau overeenkomsten over te sluiten.

57.

Er dient nogmaals op gewezen te worden dat het op grond van de EU-richtlijnen inzake overheidsopdrachten al toegestaan is om selectiecriteria te hanteren die de aankoop van innovatieve goederen en diensten bevorderen. In verband hiermee heeft de Commissie de afgelopen jaren diverse soorten richtsnoeren verstrekt, met inbegrip van advies over de precommerciële fase.

58.

Het Comité stelt vast dat de Europese Commissie bezorgd is over de ernstige belemmeringen die het gebruik van selectiecriteria voor innovatieve overheidsopdrachten in de weg staan en in plaats daarvan de verspreiding van innovatievriendelijke praktijken inzake overheidsopdrachten aanmoedigt.

59.

Toch zijn EU-regels voor overheidsopdrachten vaak onsamenhangend en maken ze de nationale regelingen enkel ingewikkelder. Door nationale overheidsopdrachten aan regels te binden worden de grenzen afgetast van het subsidiariteitsbeginsel en van de in het Verdrag vastgelegde bevoegdheden. Dergelijke regels worden ook vaak in verband gebracht met wetgeving die er schijnbaar weinig mee te maken heeft of die door andere diensten van de Commissie wordt voorgesteld.

60.

Voor de lokale en regionale overheden vormen rechtszekerheid, voorspelbaarheid en onderlinge samenhang, alsook een eenduidige interpretatie – door alle diensten van de Europese Commissie – van de EU-regels voor overheidsopdrachten, de basisvoorwaarde voor elk nieuw voorstel inzake overheidsopdrachten en de Innovatie-Unie.

61.

Het mkb dient eenvoudiger toegang te krijgen tot financieringsprogramma's waardoor het beter aan het economische leven zou kunnen deelnemen. Aangezien de regels van de bestaande programma's vaak ingewikkeld en uiteenlopend zijn, is het voor het mkb moeilijk om eraan deel te nemen: wie in het mkb actief is, is meestal niet geneigd – of heeft de tijd niet – om de mogelijkheden van deze programma's uit te pluizen. Het Comité schaart zich uitdrukkelijk achter de belangrijke functie die het mkb heeft als drijvende kracht achter innovatie.

62.

Het Comité verheugt zich over het voorstel van de Europese Commissie voor een gemeenschappelijk strategisch kader voor alle EU-fondsen met een territoriale dimensie (Cohesiefonds, EFRO, ESF, ELFPO, EVF). Dit zou coherent moeten zijn met het gemeenschappelijk strategisch kader voor innovatie, dat eveneens onlangs is voorgesteld.

63.

Het gemeenschappelijk strategisch kader zou ook moeten voorzien in synergieën met „thematische” EU-fondsen die een territoriaal element bevatten, zoals duurzame plattelandsontwikkeling dankzij breedbandverbindingen, het TEN-T-transportfonds, het onderzoeksfonds of nieuwe „thematische” lokale initiatieven zoals „Smart Cities”.

64.

Aangezien de regels voor staatssteun vaak erg ingewikkeld zijn, roept het Comité op om via de voor 2011 geplande herziening duidelijkheid te verschaffen over de vormen van innovatie waaraan daadwerkelijk steun kan worden verleend. Als hierover duidelijkheid bestaat, kunnen nieuwe kansen gecreëerd worden om in sommige sectoren innovatieve bedrijven te steunen.

65.

Het Comité staat achter de vraag van de beroepssectoren om de administratie van het EU-innovatieprogramma te vereenvoudigen door meer open oproepen te organiseren voor het indienen van voorstellen en door een vaste datum te hanteren voor de bekendmaking hiervan. De beroepssectoren zijn immers van mening dat aanvragers zo beter weten waar ze aan toe zijn en dat administratiekosten op deze manier ook beperkt worden. Weten waar je, in administratief opzicht, aan toe bent is in dit verband zeker van belang.

66.

In EU-programma's, die vaak gekenmerkt worden door overmatige controle, dient volgens het Comité een beter evenwicht bereikt te worden tussen de risico's en de controlekosten. Daartoe is een controle- en verslaggevingsmechanisme nodig dat in verhouding staat tot de mogelijke risico's, onder meer voor instanties die hun goed bestuur en goede verslaggevingspraktijken al bewezen hebben. Het Comité roept op tot een aanpak die gebaseerd is op „wetenschap en technologie” of „wetenschap en innovatie” en die uitgaat van deugdelijke wetenschappelijke of technische criteria voor de kwaliteit (9). Dit valt te verkiezen boven een benadering waarbij regelmatige uitgaven het belangrijkst zijn, zoals nog steeds het geval is in de meeste EU-programma's.

Brussel, 30 juni 2011

De voorzitster van het Comité van de Regio's

Mercedes BRESSO


(1)  CdR 118/2006 fin

(2)  CdR 157/2009 fin

(3)  CdR 157/2009 fin

(4)  CdR 230/2010 fin

(5)  CdR 230/2010 fin

(6)  CdR 231/2010 fin

(7)  CdR 85/2009 fin

(8)  European Strategy Forum on Research Infrastructures (ESFRI), European Roadmap for Research Infrastructures Implementation Report 2009.

(9)  CdR 230/2010


Top