Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010AR0353

    Advies van het Comité van de Regio's — Slimme regelgeving

    PB C 9 van 11.1.2012, p. 14–17 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    11.1.2012   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 9/14


    Advies van het Comité van de Regio's — Slimme regelgeving

    2012/C 9/04

    HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

    denkt dat slimme regelgeving moet uitmonden in minder regels en vermindering van bureaucratie en administratieve lasten voor niet alleen de burgers en stakeholders maar ook voor de lokale en regionale autoriteiten (LRA). Het Comité verwerpt echter een puur kwantitatieve benadering van de regelgeving;

    constateert dat er steeds vaker wordt verwezen naar de lokale en regionale dimensie van slimme regelgeving en de daarmee verband houdende activiteiten en vaardigheden van het CvdR. Zulks als erkenning van de rol die de Europese lokale autoriteiten en regio's vervullen in de beleidsvorming van de Unie en bij de tenuitvoerlegging van wetgeving;

    verzoekt de Commissie en de andere Europese instellingen om meer aandacht te schenken aan het lokaal en regionaal bestuur bij het ontwerpen van wetgeving, effectbeoordeling en het uitwerken van manieren om EU-beleid en doelstellingen in de praktijk te brengen;

    is van mening dat naast de EU-doelstelling territoriale cohesie (artikel 3 VEU) ook de horizontale bepalingen van het Verdrag van Lissabon over de eisen inzake sociale en milieubescherming (artikel 9 resp. artikel 11 VWEU) als de drie prioriteiten van de Europa 2020-strategie een effectbeoordeling vergen waarin de gevolgen van de regelgeving op economisch, sociaal en milieugebied op evenwichtige wijze worden geanalyseerd;

    is bereid om de EU-instellingen bij hun inspanningen ter zake te ondersteunen wanneer zij gegevens van de LRA nodig hebben, maar wijst daarbij wel op zijn beperkte middelen en zijn kerntaak;

    vindt dat de Europese instellingen een gemeenschappelijke aanpak van effectbeoordeling moeten vinden; het Comité zou bij ieder ontwerp daarvan moeten worden betrokken;

    steunt de plannen om het Samenwerkingsprotocol tussen CvdR en de Commissie in het licht van de bij het Verdrag van Lissabon ingevoerde institutionele wijzigingen te herzien, multi- level governance te concretiseren, en de politieke rol van het Comité uit te bouwen. Daarbij moet de samenwerking aangaande effectbeoordeling worden verbeterd en uitgebouwd en een mechanisme worden in gevoerd om bij te dragen aan het jaarverslag „De wetgeving verbeteren”.

    Rapporteur

    Lord Graham TOPE (VK/ALDE), Raadslid van de gemeente Sutton (graafschap Groot-Londen)

    Referentiedocumenten

    Mededeling van de Commissie over Slimme regelgeving in de Europese Unie [COM (2010) 543 definitief]

    Verslag van de Commissie over subsidiariteit en evenredigheid – (Zeventiende verslag „De wetgeving verbeteren” 2009)

    [COM (2010) 547 definitief]

    I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

    HET COMITE VAN DE REGIO'S

    A.    Slimme regelgeving

    1.

    kan zich vinden in het nieuwe concept van slimme regelgeving waarmee het idee wordt bevestigd en verder uitgewerkt van een EU -beleidscyclus waarin de EU -wetgeving constant wordt herzien en aangepast aan nieuwe uitdagingen en omstandigheden en zulks op basis van een grondige evaluatie en de concrete ervaringen op het gebied van implementatie;

    2.

    denkt dat slimme regelgeving moet uitmonden in minder regels en vermindering van bureaucratie en administratieve lasten voor niet alleen de burgers en stakeholders maar ook voor de lokale en regionale autoriteiten (LRA). Het Comité verwerpt echter een puur kwantitatieve benadering van de regelgeving en vindt dat beleidsprioriteiten niet ondergeschikt mogen worden gemaakt aan argumenten betreffende de totale hoeveelheid regels. Het verzoekt derhalve om in effectbeoordelingen voortaan ook aandacht te besteden aan de kosten van het ontbreken van Europese regelgeving;

    3.

    betreurt dat de instrumenten van slimme regelgeving geen toepassing lijken te vinden op gedelegeerde en uitvoeringshandelingen („comitologie”). Er bestaat onvoldoende overzicht over en transparantie betreffende procedures dienaangaande;

    De rol van de lokale en regionale autoriteiten

    4.

    constateert dat er steeds vaker wordt verwezen naar de lokale en regionale dimensie van slimme regelgeving en de daarmee verband houdende activiteiten en vaardigheden van het CvdR. Zulks als erkenning van de rol die de Europese lokale autoriteiten en regio's vervullen in de beleidsvorming van de Unie en bij de tenuitvoerlegging van wetgeving;

    Raadpleging

    5.

    herinnert eraan dat het in veel adviezen zijn bezorgdheid heeft geuit over de mate waarin de LRA bij de voorbereiding van EU-initiatieven worden betrokken, en het pleitte veelvuldig voor meer betrokkenheid in de aanloop naar nieuw beleid en nieuwe wetgeving, en bij effectbeoordeling en uitvoering;

    6.

    verzoekt de Commissie en de andere Europese instellingen om meer aandacht te schenken aan het lokaal en regionaal bestuur bij het ontwerpen van wetgeving, effectbeoordeling en het uitwerken van manieren om EU-beleid en doelstellingen in de praktijk te brengen;

    7.

    is daarom ingenomen met het voornemen om de huidige raadplegingprocedures te herzien en de reactietermijnen te verlengen;

    8.

    is van mening dat de resultaten van raadplegingen moeten worden gepubliceerd en geanalyseerd. Daarbij kan bijv. worden gekeken naar hoe de respons werd gebruikt bij het opstellen of wijzigen van een voorstel, van welke reacties geen gebruik werd gemaakt, enz.;

    9.

    herhaalt zijn bezorgdheid over het feit dat open raadplegingen gunstig zijn voor goed georganiseerde respondenten met veel middelen of minderheden met speciale belangen. Blijft daarom, naast individuele reacties, veel waarde hechten aan de respons van representatieve organisaties van lokaal en regionaal bestuur en de reacties van anderen;

    Administratieve en financiële lasten

    10.

    neemt nota van de activiteiten van de Groep van onafhankelijke belanghebbenden op hoog niveau inzake administratieve lasten („Groep Stoiber”);

    11.

    acht het nog altijd zorgelijk dat deze groep en de Commissie zich nagenoeg uitsluitend richten op de uit de Unie -wetgeving voortvloeiende directe lasten voor het kleinbedrijf. Het Comité erkent dat die lasten een belangrijke hindernis voor economische groei vormen, maar herinnert eraan dat de zware rapportageverplichtingen voor de nationale, regionale en lokale autoriteiten op nationaal of subnationaal niveau uiteindelijk neerkomen op administratieve rompslomp voor burgers en bedrijven. Ook moeten de lokale en regionale organen worden ontlast;

    12.

    verwelkomt het huidige initiatief om goede praktijken betreffende minder omslachtige uitvoering van nieuwe wetten in kaart te brengen en herinnert aan de actieve bijdrage van het CvdR, in de vorm van een specifiek rapport en zijn vaste waarnemer in de Stoiber- groep, aan het verzamelen van lokale en regionale best practices ter zake, maar benadrukt wel dat de EU zich er in de eerste plaats op moet richten om dergelijke buitensporige administratieve lasten te voorkomen;

    13.

    neemt nota van het jaarverslag 2010 van de Commissie over subsidiariteit en evenredigheid (het 18e verslag „De wetgeving verbeteren”) en constateert dat uit het document blijkt dat de Commissie de subsidiariteitstoetsing door het Comité serieus neemt;

    Effectbeoordeling

    14.

    herinnert eraan dat sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon ieder ontwerp van EU-wetgeving van een effectbeoordeling moet zijn voorzien, en daarmee ook van een evaluatie van de impact op lokaal en regionaal niveau;

    15.

    wijst andermaal op het belang van zowel ex ante als ex post beoordeling bij beleidsvorming en wetgeving en pleit vooral voor meer ex post beoordeling;

    16.

    erkent dat de inspanningen om de Europese wetgeving te vereenvoudigen en te verbeteren inhouden dat er enerzijds effectbeoordelingen ex ante en evaluaties ex post moeten worden uitgevoerd en er anderzijds voor moet worden gezorgd dat deze beoordelingen en evaluaties niet leiden tot grotere administratieve lasten voor de verschillende bestuurslagen;

    17.

    neemt nota van het Verslag voor 2010 van de Raad voor effectbeoordeling. Die raad vervult een belangrijke rol maar zou onafhankelijker van de Commissie tewerk moeten kunnen gaan;

    18.

    denkt dat de effectbeoordeling en de rol van genoemde raad een nauwgezetter toezicht op het subsidiariteitsbeginsel door de diensten van de Commissie teweegbrengen en verduurzamen. Een duidelijke indicatie daarvoor is dat in Verslag van de Raad gevallen worden genoemd waarin een DG van de Commissie naar aanleiding van gegevens die uit de effectbeoordeling naar voren kwamen, van gedachten veranderde over de noodzaak en eventuele meerwaarde van wetgeving;

    19.

    constateert dat in het Verslag een tendens wordt vastgesteld om effectbeoordelingen ten aanzien van de eindversie van een wetgevingsvoorstel uit te voeren en te publiceren en niet met betrekking tot in een vroeg stadium uitgebrachte beleidsmededelingen. Beleidsinitiatieven die veel losmaken en veel potentiële impact zouden kunnen hebben zouden echter vroegtijdig van een beoordeling vergezeld moeten gaan. Dat geldt met name wanneer die initiatieven zijn bedoeld om de besluitvormers te informeren over specifieke latere beleidsopties;

    20.

    constateert ook dat in het Verslag wordt opgemerkt dat de door de respectieve DG's voorbereide effectbeoordelingen een evaluatie van de maatschappelijke impact en de administratieve kosten zouden moeten bevatten. Niet genoemd worden evenwel de beoordeling van specifiek territoriale effecten en de bijstand die het CvdR de Commissie eventueel bij effectbeoordeling kan verlenen. De Commissie wordt verzocht om hier iets aan te doen en de Raad wordt verzocht om in zijn verslag voor 2011 daarover te rapporteren;

    21.

    het zou een goede zaak zijn indien DG REGIO volledig zou kunnen worden betrokken bij de Raad voor effectbeoordeling omdat dit directoraat-generaal het meest bekend is met regionale aangelegenheden;

    22.

    is van mening dat naast de EU-doelstelling territoriale cohesie (artikel 3 VEU) ook de horizontale bepalingen van het Verdrag van Lissabon over de eisen inzake sociale en milieubescherming (artikel 9 resp. artikel 11 VWEU) als de drie prioriteiten van de Europa 2020-strategie een effectbeoordeling vergen waarin de gevolgen van de regelgeving op economisch, sociaal en milieugebied op evenwichtige wijze worden geanalyseerd;

    23.

    is van oordeel dat een goede effectbeoordeling en follow-up van de uitvoering van de wetgeving veel tijd en mankracht vergen om zowel een deskundig oordeel als een algemene visie te kunnen waarborgen;

    24.

    heeft zijn bedenkingen bij de tendens om de uitvoering van effectbeoordelingen toe te vertrouwen aan „onafhankelijke” organen, d.w.z. deze taak uit te besteden aan speciale onderzoeksbureaus of aan ad-hoccommissies. Het valt te betwijfelen of dit echt tot meer transparantie of onafhankelijkheid leidt. Ook wordt hiermee voorbijgegaan aan de taak van de Commissie om het communautair algemeen belang te vertegenwoordigen. Bovendien bestaat het risico dat degenen die over voldoende middelen beschikken om een dergelijk onderzoek te laten uitvoeren, bevoordeeld worden ten opzichte van de minder kapitaalkrachtige lokale en regionale overheden, ngo's en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld of werknemers;

    25.

    is bereid om de EU-instellingen bij hun inspanningen ter zake te ondersteunen wanneer zij gegevens van de LRA nodig hebben, maar wijst daarbij wel op zijn beperkte middelen en zijn kerntaak;

    Interinstitutionele regelingen

    26.

    herinnert eraan dat de impact van nieuwe EU-wetten op de lokale en regionale lichamen kan voortvloeien uit zowel amendementen van EP en Raad als uit het oorspronkelijke Commissievoorstel. Het Comité doet een beroep op eerstgenoemde twee instellingen om tijdens het hele wetgevingsproces dan ook meer aandacht te besteden aan de territoriale gevolgen van hun besluiten en biedt hun in deze zijn deskundigheid aan. Verder zou men kunnen bekijken hoe dergelijke samenwerking tussen het CvdR en het EP en tussen het CvdR en de Raad concreet invulling gegeven zou kunnen worden op het gebied van effectbeoordelingen, controle op de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel, en op de uitvoering van EU-wetgeving, zowel ex ante als ex post;

    27.

    verzoekt zijn rapporteurs om aandacht te schenken aan het effect van hun aanbevelingen in termen van financiële en administratieve lasten, milieu, sociale structuur, kleine en middelgrote bedrijven en het maatschappelijk middenveld;

    28.

    vindt dat de Europese instellingen een gemeenschappelijke aanpak van effectbeoordeling moeten vinden; het Comité zou bij ieder ontwerp daarvan moeten worden betrokken;

    29.

    is ermee ingenomen dat de Commissie in het kader van het vroege-waarschuwingssysteem van het Verdag van Lissabon voldoende aandacht schenkt aan de gemotiveerde adviezen van de nationale parlementen. Zulks zelfs in gevallen waarin de drempel voor de „gele kaart” nog niet is overschreden. Gegeven zijn rol en verantwoordelijkheden bij het subsidiariteitstoezicht, verzoekt het Comité de Commissie dat zij die adviezen, de vertaling ervan en de reactie van de Commissie aan het CvdR doet toekomen.

    30.

    steunt de plannen om het Samenwerkingsprotocol tussen CvdR en de Commissie in het licht van de bij het Verdrag van Lissabon ingevoerde institutionele wijzigingen te herzien, multi-level governance te concretiseren, en de politieke rol van het Comité uit te bouwen. Daarbij moet de samenwerking aangaande effectbeoordeling worden verbeterd en uitgebouwd en een mechanisme worden in gevoerd om bij te dragen aan het jaarverslag „De wetgeving verbeteren”;

    Groep op hoog niveau inzake governance

    31.

    is van opvatting dat deze intergouvernementele groep een waardevol forum op ambtelijk niveau belichaamt om praktische governancekwesties en uitwisseling van goede praktijken te bespreken. De lidstaten en de Europese instellingen, waaronder het CvdR, zijn erin vertegenwoordigd;

    32.

    betreurt daarom dat noch het Hongaarse noch het Poolse voorzitterschap in 2011 een officiële vergadering van de groep organiseert, hopelijk zal dat in 2012 wel het geval zijn;

    B.    Subsidiariteit

    33.

    herinnert eraan dat in het Verdrag van Lissabon expliciet wordt verwezen naar lokaal en regionaal zelfbestuur en de lokale en regionale dimensie van het subsidiariteitsbeginsel. Dit betekent dat de Unie de bevoegdheden van de LRA moet respecteren wanneer op basis van gedeelde bevoegdheden nieuwe wetgeving wordt voorgesteld en goedgekeurd. Ook wordt in dat Verdrag aan het CvdR een belangrijke rol op het gebied van subsidiariteit toebedeeld. Dat impliceert niet alleen dat het Comité erop moet toezien dat de bevoegdheden van de LRA worden geëerbiedigd, maar ook het respect voor subsidiariteit op alle bestuursniveaus moet promoten;

    34.

    herhaalt dat het vastbesloten is om samen met de Commissie multilevel governance in de belangrijkste Europese strategieën en gemeenschappelijke beleidsgebieden te integreren en denkt daarbij met name aan de uitvoering van de strategie Europ 2020;

    35.

    vestigt de aandacht op het „Jaarverslag subsidiariteit 2010”, dat het bureau van het Comité op 4 maart 2011 heeft goedgekeurd, samen met onderwerpen die het werkprogramma van het Netwerk voor subsidiariteitstoezicht zullen structureren. In het verslag wordt ingegaan op versterking van het toezicht en de bijdrage tot het kweken van een subsidiariteitscultuur in het gehele besluitvormingsproces van de Unie als topprioriteiten van het CvdR;

    36.

    is ermee ingenomen dat er in geen enkel advies een directe schending van het subsidiariteitsbeginsel werd vastgesteld. Dat illustreert dat de Commissie het beginsel daadwerkelijk respecteert en de waarde van de controletaak van het Comité;

    37.

    acht het een goede zaak dat het Netwerk voor subsidiariteitstoezicht steeds vaker wordt geraadpleegd. Via dit netwerk kunnen allerlei lokale en regionale lichamen gedetailleerd praktisch commentaar leveren. Het Comité verzoekt de netwerkpartners om zich nog actiever met de raadplegings- en andere activiteiten bezig te houden om de representativiteit van de raadplegingsresultaten te verhogen;

    38.

    begrijpt dat EU -wetgeving tijdig, nauwgezet en efficiënt moet worden omgezet en door alle bestuurniveaus in de lidstaten correct moet worden uitgevoerd en beseft dat er soms inbreukprocedures moeten worden geopend om niet-naleving te bestraffen of ter wille van afschrikking. Het stemt evenwel tot zorg dat de Commissie steeds vaker tracht voor te schrijven wanneer en hoe de lidstaten naleving door de LRA moeten afdwingen. Krachtens het subsidiariteitsbeginsel zou handhaving van de EU -wetgeving een nationale, of eventueel, regionale zaak moeten zijn, zolang de algemene doelstellingen van die wetgeving maar worden verwezenlijkt.

    Brussel, 11 oktober 2011

    De voorzitter van het Comité van de Regio's

    Mercedes BRESSO


    Top