Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010AR0292

    Advies van het Comité van de Regio’s over Jeugd in beweging

    PB C 104 van 2.4.2011, p. 26–30 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    2.4.2011   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 104/26


    Advies van het Comité van de Regio’s over Jeugd in beweging

    2011/C 104/06

    HET COMITÉ VAN DE REGIO’S

    is ingenomen met het kerninitiatief „Jeugd in beweging” waarmee de Commissie een ambitieus strategisch kader voor de verbetering van de mobiliteit, het onderwijs en de beroepsintegratie van Europese jongeren in het leven roept. Het is voor het eerst dat de Commissie een actieprogramma voor jongeren uitwerkt waarin onderwijs en werkgelegenheid aan elkaar zijn gekoppeld;

    wijst erop dat onderwijs centraal moet staan als het gaat om de mobiliteit van jongeren;

    benadrukt het nauwe verband tussen slechte resultaten op school en sociaaleconomische achterstand, allebei factoren die vaak bepalend zijn voor het aantal jongeren dat noch een baan heeft, noch onderwijs geniet of een opleiding volgt. Die vicieuze cirkel doorbreken, is een uitdaging voor lokale en regionale overheden overal in Europa en moet in het kader van dit initiatief prioriteit krijgen;

    is ermee ingenomen dat het Europees Sociaal Fonds door de lidstaten en de lokale en regionale overheden flexibel kan worden ingezet om jongeren te helpen, vooral als het gaat om de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen;

    wijst erop dat bij de beoordeling van alle programma’s inzake leermobiliteit, die in 2011 moet uitmonden in wetsvoorstellen en een nieuw financieel kader voor de periode na 2013, beslist rekening dient te worden gehouden met de belangrijke bijdrage die lokale en regionale overheden aan de bevordering van die leermobiliteit leveren (zie ook het CvdR-advies over het Groenboek „De leermobiliteit van jongeren bevorderen”).

    Rapporteur

    :

    Marc Schaefer (LU/PSE), lid van de gemeenteraad van Vianden

    Referentiedocument

    :

    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s „Jeugd in beweging” Een initiatief om jongeren ten volle te betrekken bij het realiseren van slimme, duurzame en inclusieve groei in de Europese Unie

    (COM(2010) 477 final)

    I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

    HET COMITÉ VAN DE REGIO’S,

    Algemene opmerkingen

    1.

    is ingenomen met het kerninitiatief „Jeugd in beweging” waarmee de Commissie een ambitieus strategisch kader voor de verbetering van de mobiliteit, het onderwijs en de beroepsintegratie van Europese jongeren in het leven roept. Het is voor het eerst dat de Commissie een actieprogramma voor jongeren uitwerkt waarin onderwijs en werkgelegenheid aan elkaar zijn gekoppeld.

    2.

    Het staat volledig achter de doelstelling om de kennis, vaardigheden en ervaring van jongeren te verbeteren. Daardoor kunnen jongeren gemakkelijk een baan vinden en worden zij in staat gesteld om hun mogelijkheden optimaal benutten, wat weer betekent dat de doelstellingen van de Europa 2020-strategie kunnen worden bereikt. Het wijst er echter op dat onderwijs niet enkel moet zijn gericht op verbetering van de inzetbaarheid, maar als bredere doelstelling moet hebben, de gehele persoonlijkheid tot ontwikkeling te brengen.

    3.

    Wel valt te betreuren dat de Commissie nagenoeg voorbijgaat aan de rol van lokale en regionale overheden in de uitwerking en tenuitvoerlegging van maatregelen om de mobiliteit te bevorderen, terwijl het nu juist die overheden zijn die, vanwege hun positie dicht bij de burgers, het meest geschikt zijn om de toegang tot mobiliteit te vergemakkelijken. Ook hun rol bij het uitwerken en ontwikkelen van programma’s voor jonge mensen blijft onderbelicht, terwijl de lokale en regionale overheden de realiteit en de situatie van jongeren het beste kennen, omdat zij het dichtst bij hen staan.

    4.

    Hoe dan ook moeten zo veel mogelijk jongeren in aanmerking komen voor deelname aan de in het kader van dit kerninitiatief aangekondigde maatregelen, ongeacht hun voorgeschiedenis, hun economische situatie of de geografische situatie van hun regio van herkomst. Sommige jongeren hebben namelijk minder mobiliteitsmogelijkheden, bijvoorbeeld omdat ze in ultraperifere regio’s of op eilanden wonen en niet op het vasteland. Het CvdR benadrukt echter dat hiermee mogelijkheden om mobiel te worden, zijn gecreëerd, maar dat de uiteindelijke beslissing aan de jongeren zelf wordt overgelaten.

    5.

    Opleidingstrajecten moeten erop zijn gericht om jongeren, met het oog op de uitoefening van een beroep, vaardigheden aan te leren, zich verder te helpen ontwikkelen en bij te scholen, maar dienen hun ook de kennis bij te brengen die zij nodig hebben om actieve burgers te worden. Het bevorderen van de creativiteit en het innovatiepotentieel van jongeren en het scheppen van een ruimte voor hun intellectuele en sociale ontplooiing is immers een centrale taak van alle onderwijsinstellingen. Al deze zaken zijn van doorslaggevend belang voor de persoonlijke ontplooiing en de maatschappelijke integratie van jongeren. Met het oog daarop moeten ook maatregelen worden genomen waardoor het voor jongeren mogelijk wordt om opleiding, studie dan wel beroep en gezinsleven met elkaar te combineren.

    6.

    Vanwege de huidige economische en financiële crisis leren jongeren vaak langer door. Dit is een kans die moet worden aangegrepen om ervoor te zorgen dat alle jongeren de juiste opleiding en vaardigheden krijgen voor hun intrede op de arbeidsmarkt.

    7.

    Het is van belang dan jongeren levensvaardigheden opdoen in het kader van niet-formeel onderwijs, dat door het huidige programma „Jeugd in actie” wordt bevorderd. Het Comité pleit ervoor dat dit programma na 2013 wordt voortgezet, aangezien deze vaardigheden een aanvulling vormen op de academische opleiding en van cruciaal belang zijn voor de mobiliteit van jongeren en hun inzetbaarheid op de arbeidsmarkt.

    8.

    Het CvdR is altijd al een voorvechter geweest van mobiliteit, zowel in het onderwijs als op de arbeidsmarkt, omdat het daarin een belangrijke voorwaarde ziet voor iemands persoonlijke en beroepsmatige ontwikkeling. Ook wordt de Europese identiteit op die manier kracht bijgezet, wat bevorderlijk is voor de economische, sociale en territoriale samenhang van de Europese Unie.

    9.

    Het dringt erop aan dat de looptijd van alle mobiliteit bevorderende onderwijsprogramma’s tot na 2013 wordt verlengd en dat de Commissie, de Raad en het Europees Parlement, bij de uitwerking van de toekomstige kaderprogramma’s, het budget voor die programma’s verhogen.

    10.

    De doelstellingen van dit kerninitiatief kunnen alleen worden bereikt als wordt samengewerkt met de lokale en regionale overheden en met alle andere belanghebbenden die zich voor de jeugd inzetten.

    Mobiliteit bevorderende maatregelen

    11.

    Het onderwijs moet centraal staan als het gaat om de mobiliteit van jongeren. Daarom moet de Commissie ondersteunende maatregelen overwegen, met inachtneming van de manier waarop de bevoegdheden in het Verdrag zijn verdeeld, om iedereen de toegang tot informatie over mobiliteitsmogelijkheden te garanderen, om voor beter onderwijs te zorgen en om het recht van iedereen op onderwijs op doeltreffende wijze te garanderen. Daarbij moet ook meer aandacht uitgaan naar aspecten die verband houden met de mobiliteit, zoals uitwisselingen van scholieren in het middelbaar onderwijs, vorming van netwerken van instanties die te maken hebben met de mobiliteit van studenten en jongeren, enz.

    12.

    De obstakels voor mobiliteit zijn talrijker voor jongeren uit kansarme milieus die niet studeren en voor jongeren die door de geografische situatie van hun regio niet dezelfde mobiliteitsmogelijkheden hebben. De EU dient ervoor te zorgen dat alle jongeren op gelijke voorwaarden toegang hebben tot deze mobiliteitsprogramma’s. Regio’s met bijzondere geografische kenmerken, zoals ultraperifere regio’s en eilanden, waar het vanwege de geïsoleerde ligging en de grote afstand tot het vasteland veel moeilijker is om mobiliteitsmaatregelen te ontwikkelen, zouden dan ook gesteund moeten worden. Er moeten dus welbewust specifiek voor die jongeren bedoelde maatregelen worden genomen om te voorkomen dat zij buiten de boot van de mobiliteitsprogramma’s vallen. Daarbij moet met name worden gedacht aan op de diverse doelgroepen afgestemde voorlichtingscampagnes en aan speciale subsidies waardoor jongeren niet langer om financiële redenen van mobiliteit behoeven af te zien.

    13.

    Het CvdR wijst in zijn advies over het Groenboek „De leermobiliteit van jongeren bevorderen” (1) al op „ … de belangrijke bijdrage van de regionale en lokale lichamen tot de bevordering van de leermobiliteit, met name op het gebied van voorlichting, advisering en bewustmaking … (temeer daar zij) … in dit verband veelal ondersteuning betreffende kwaliteitsbeheer en financiering (bieden).”

    14.

    Dikwijls zijn het juist de kleine mobiliteitsprojecten die de doorslag geven en die bijdragen aan een Europese mentaliteit, actief Europees burgerschap en democratie in de Europese Unie.

    15.

    Het CvdR steunt de Commissie in haar streven naar betere voorlichting voor jongeren, vooral over vereenvoudigde procedures voor de coördinatie van socialezekerheidsstelsels. Die procedures moeten beantwoorden aan de vereisten van een mobiliteit „nieuwe stijl”.

    16.

    In de komende generatie structuurfondsen moet ook de huisvesting van studenten in aanmerking worden genomen.

    17.

    Van belang is ook het verband tussen de discussie over pensioenstelsels die de Commissie met haar Groenboek „naar adequate, houdbare en zekere Europese pensioenstelsels” (2) op gang heeft gebracht, en de mobiliteit van jonge Europeanen, met als uiteindelijke doel te bewerkstellingen dat de pensioenen „houdbaarder” en „adequater” worden. Daarom is het zaak dat jongeren werk vinden en lang genoeg werken om pensioenrechten op te bouwen.

    Beleid voor (hoger) onderwijs

    18.

    Het CvdR steunt het streven van de Europa 2020-strategie om het percentage jongeren met een diploma van hoger onderwijs tot 40 % op te trekken. Dit betekent dat de toegang tot universiteiten democratischer moet worden: zoveel mogelijk jongeren moeten de gelegenheid krijgen om te studeren. Bovendien zouden de maatregelen om vaardigheden en banen beter op elkaar af te stemmen door zowel de EU als de lidstaten voortgezet en opgevoerd moeten worden, met name door synergie-effecten te realiseren bij de invoering van de twee kerninitiatieven „Jeugd in beweging” en „Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen”.

    19.

    Daarom moeten de inkomsten van universiteiten worden gediversifieerd: als universiteiten het alleen moeten hebben van inschrijfgeld, betekent verhoging daarvan dat die democratisering in gevaar wordt gebracht.

    20.

    Het CvdR neemt kennis van de suggestie van de Commissie om samen met de Europese Investeringsbank een Europees stelsel voor leningen aan studenten in het leven te roepen dat bovenop de systemen van de lidstaten komt, en benadrukt dat een en ander niet tot gevolg mag hebben dat de toegang tot mobiliteit een kwestie wordt van geldelijk gewin.

    21.

    Verder stemt het in met het voornemen van de Commissie om universiteiten op een internationale ranglijst te zetten, o.m. op grond van de volgende criteria: kwaliteit van het onderricht, innovatie, lokale en regionale verankering, internationalisering en gemengdheid, ook qua sekse, sociale en geografische herkomst van de studenten, tevredenheid van de studenten.

    22.

    Het juicht toe dat de Commissie jonge onderzoekers wil lokken met aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden. Daartoe moet worden gezorgd voor synergiewerking tussen regionale en Europese subsidiëringssystemen, waardoor studenten hun proefschriften kunnen laten financieren.

    23.

    De inzetbaarheid van studenten moet een doelstelling van het hoger onderwijs worden, maar dat niet alleen: hoger onderwijs moet studenten ook leren om creatief te zijn en te innoveren en moet leiden tot hun intellectuele ontplooiing en hun een plaats geven in de samenleving.

    Beroepsintegratie van jongeren

    24.

    Er is een nauw verband tussen slechte resultaten op school en sociaaleconomische achterstand, allebei factoren die vaak bepalend zijn voor het aantal jongeren dat noch een baan heeft, noch onderwijs geniet of een opleiding volgt. Die vicieuze cirkel doorbreken, is een uitdaging voor lokale en regionale overheden overal in Europa en moet in het kader van dit initiatief prioriteit krijgen.

    25.

    Het CvdR steunt de Commissie in haar voornemen om alle studenten adequate sociale zekerheid te bieden. Er moeten voor alle jongeren sociale voorzieningen zijn, ongeacht hun beroepssituatie.

    26.

    Verder adviseert het CvdR de Commissie om een online portaal in het leven te roepen waarop lokale en regionale overheden voorbeelden kunnen uitwisselen van meest geslaagde methoden om jongeren de arbeidsmarkt op te helpen.

    27.

    De EU moet zorgen voor stelselmatige begeleiding van jongeren die niet werken, niet studeren en geen opleiding volgen. Hiertoe moet worden samengewerkt met lokale en regionale overheden, omdat die het meest aangewezen zijn om probleemjongeren op te sporen en maatregelen te nemen.

    28.

    De Commissie wil de lidstaten stimuleren om een „jeugdgarantie ” in het leven te roepen. Die garantie houdt in dat schoolverlaters binnen vier maanden, op grond van een analyse van het al afgelegde traject, een baan, een beroepsopleiding of een universitaire studie wordt aangeboden. Het CvdR vindt dit een goed idee.

    29.

    Verder is de Commissie voornemens de voorwaarden te scheppen waardoor jongeren goede stageplekken kunnen vinden, omdat ze het vak dat ze hebben geleerd, soms pas kunnen gaan uitoefenen als ze eerst een stage hebben gelopen. Daarbij zou zoveel mogelijk moeten worden voorkomen dat stages niet of karig worden betaald. Het „Europees kader” dat de Commissie voor ogen heeft, zou een financiële tegemoetkoming en een sociale bescherming moeten omvatten, zodat jongeren die stage lopen een plaats krijgen in de samenleving, en zou ook de rechten en plichten van de stagiairs en van de bedrijven waar zij stage lopen moeten vastleggen.

    30.

    2011 wordt het Europees Jaar van vrijwilligerswerk. In het kader van dat jaar kan a) worden aangetoond dat vrijwilligerswerk o.m. als positief effect heeft dat jongeren daardoor ervaring kunnen opdoen die nuttig is voor hun verdere loopbaan, en kunnen b) alle obstakels voor vrijwilligerswerk uit de weg worden geruimd en kan worden tegemoetgekomen aan de noodzaak van adequate wettelijke voorschriften om de rechten van en voorzieningen voor vrijwilligers te beschermen.

    31.

    Het CvdR plaatst vraagtekens bij de doeltreffendheid van het plan van de Commissie om „een enkel contract” voor onbepaalde tijd in te voeren en wil weten hoe lang de proefperioden gaan duren en wat de hoogte wordt van het specifiek voor jongeren vastgelegde minimumloon. Het is lang niet zeker dat dit soort arbeidsovereenkomsten echt bevorderlijk is voor de beroepsintegratie van jongeren, terwijl het risico bestaat dat hun intrede op de arbeidsmarkt daardoor onzekerder wordt en er een tweedeling van de arbeidsmarkt ontstaat.

    32.

    Het CvdR steunt het proefproject van de Commissie „Je eerste EURES-baan” waardoor jongeren aan een baan in een van de 27 EU-lidstaten moeten worden geholpen. Dit initiatief zou moeten worden geschraagd op een samenwerkingverband tussen organisaties die zich voor jongeren inzetten en lokale en regionale overheden.

    33.

    Het CvdR acht het een goede zaak dat de oprichting van een groep deskundigen op hoog niveau voor de bestrijding van analfabetisme als prioritaire actie wordt aangemerkt. Die groep zou moeten worden samengesteld uit deskundigen uit lokale en regionale kringen, die hun in het veld opgedane ervaring kunnen inbrengen. In zijn initiatiefadvies over laaggeletterdheid (3) stelt het al dat „De uitwisseling van goede praktijken op Europees niveau zal moeten worden bevorderd, m.n. tussen de lokale overheden, die over veel ervaring beschikken op het gebied van strategieën ter bestrijding van laaggeletterdheid”.

    Benutting van Europese fondsen

    34.

    Het CvdR is ermee ingenomen dat het Europees Sociaal Fonds door de lidstaten en de lokale en regionale overheden flexibel kan worden ingezet om jongeren te helpen, vooral als het gaat om de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen. De mogelijkheden van dit fonds moeten optimaal worden benut en er moet op worden toegezien dat aan die mogelijkheden meer bekendheid wordt gegeven. Andere Europese steunprogramma’s die niet (voornamelijk) op inzetbaarheid zijn gericht (zoals het programma „Een leven lang leren”) zouden onveranderd in stand moeten blijven om de in het initiatief genoemde doelstellingen te verwezenlijken, aangezien onderwijs niet enkel op verbetering van de inzetbaarheid is gericht.

    35.

    Er zijn tal van Europese programma’s om jongeren mobieler te maken (het programma „Een leven lang leren” op het gebied van onderwijs en opleiding, Erasmus Mundus, Jeugd in actie, Europa voor de burgers). Een mogelijke nieuwe doelgroep voor deze programma’s zijn leerkrachten, pedagogen en sociale werkers, omdat zij het vaak zijn die de jongeren die zij onder hun hoede hebben, tot mobiliteit aanzetten.

    36.

    Bij de beoordeling van alle programma’s inzake leermobiliteit, die in 2011 moet uitmonden in wetsvoorstellen en een nieuw financieel kader voor de periode na 2013, dient beslist rekening te worden gehouden met de belangrijke bijdrage die lokale en regionale overheden aan de bevordering van die leermobiliteit leveren (zie ook het CvdR-advies over het Groenboek „De leermobiliteit van jongeren bevorderen”). Het zijn immers dikwijls juist die overheden die informatie doorspelen, raad geven en inzicht verschaffen in de mobiliteitsmogelijkheden die er zijn. Ook dragen zij in grote mate financieel bij. Verder is het noodzakelijk om de voor deze programma’s te vervullen formaliteiten te verlichten.

    Acties met symboolfunctie en de bekendheid die daaraan moet worden gegeven

    37.

    Het CvdR stemt in met het plan om een „Jeugd in beweging”-pas in het leven te roepen, omdat de symboolwerking die daarvan uitgaat, het hele initiatief populair kan maken en het gevoel bij Europa te horen, kan versterken. Alleen moeten daaraan dan wel concrete voordelen worden verbonden: het is niet de bedoeling dat deze nieuwe pas een concurrent wordt van al bestaande passen, zoals de internationale studentenpas ISIC (International Student Identity Card) of de Europese jongerenkaart van de EYCA (European Youth Card Association), die een ondersteunende rol kan spelen. Gedacht kan worden aan aanzienlijke kortingen op reizen van en accommodatie voor jongeren in de Europese Unie als middel om hun mobiliteit te vergroten.

    38.

    Diverse al lopende initiatieven, zoals dat van de Europass (een Europees standaard-CV), moeten worden verwerkt in het toekomstige „Europees vaardighedenpaspoort”. De bedoeling van dat paspoort is immers dat de mobiliteit van jongeren wordt vergroot doordat vaardigheden van lidstaat tot lidstaat gemakkelijker erkenning krijgen: versnippering van al die lopende initiatieven zou daar haaks op staan.

    Brussel, 27 januari 2011

    De voorzitster van het Comité van de Regio’s

    Mercedes BRESSO


    (1)  CDR 246/2009

    (2)  COM(2010) 365 final

    (3)  Advies van het Comité van de Regio’s „Laaggeletterdheid een halt toeroepen” - Ideeën voor een ambitieuze Europese strategie om maatschappelijke uitsluiting te voorkomen en kansen tot zelfontplooiing te bieden (CDR 193/2009)


    Top