Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010AR0054

    Advies van het Comité van de Regio's: „Lokale en regionale samenwerking inzake de bescherming van de rechten van het kind in de Europese Unie”

    PB C 267 van 1.10.2010, p. 46–51 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    1.10.2010   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 267/46


    Advies van het Comité van de Regio's: „Lokale en regionale samenwerking inzake de bescherming van de rechten van het kind in de Europese Unie”

    (2010/C 267/10)

    I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

    HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

    1.   wijst erop dat een vijfde van de bevolking van de Europese Unie uit kinderen bestaat, zodat de ontwikkeling van gunstige voorwaarden voor hun groei en ontwikkeling, met inbegrip van de bescherming en bevordering van hun rechten, tot de topprioriteiten van de EU, haar instellingen en haar lidstaten zou moeten behoren;

    2.   wijst erop dat het Handvest van de grondrechten van de Unie in artikel 24 uitdrukkelijk de rechten van het kind erkent; de grondrechten van het kind zijn bovendien een horizontaal thema dat aan tal van aspecten raakt, zodat het als een transversale, horizontale prioriteit moet worden gemainstreamd in al het relevante Europese en nationale beleid. Het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind zou kunnen worden gebruikt als een kader dat niet alleen geactiveerd wordt in geval van rechtenschending, maar breed geoperationaliseerd wordt ten gunste van de ontwikkeling en kansen van alle kinderen en jongeren;

    3.   wijst erop dat het institutionele en juridische kader voor de eerbiediging van de rechten van het kind voldoende ontwikkeld is binnen de Europese Unie, aangezien alle lidstaten het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), en tal van andere belangrijke internationale overeenkomsten op dit gebied, hebben geratificeerd. Dit neemt niet weg dat er op dit gebied nieuwe uitdagingen en gevaren zijn, die dus nieuwe beleidsmaatregelen en een goed gecoördineerd optreden vragen, en een constante follow-up hiervan;

    4.   wijst erop dat de doelstelling om de rechten van het kind zo goed mogelijk te eerbiedigen niet kan worden verwezenlijkt zonder een breed partnerschap tussen alle betrokken actoren, met name de EU-instellingen, de lidstaten, NGO's en andere spelers die actief zijn op dit gebied, inclusief de kinderen zelf, maar in de eerste plaats de lokale en regionale overheden, aangezien zij aan de frontlinie staan als het gaat om de verdediging van de rechten van het kind in het dagelijks leven, en belangrijke bevoegdheden hebben op dit gebied.

    5.   wijst erop dat maatregelen ter bescherming van de rechten van het kind hoofdzakelijk onder beleidsgebieden vallen waarvoor zowel de EU als de lidstaten bevoegd zijn (zoals sociaal beleid, onderwijs en jeugd, gezondheid, de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, enz.); hamert er derhalve op dat het optreden van de EU de beginselen van subsidiariteit, evenredigheid en multilevel governance moet respecteren; het optreden van de EU zou in een zodanige vorm moeten worden gegoten dat het de discussie stimuleert, evenals de uitwisseling van beste praktijken, comparatief onderzoek, monitoring en evaluatie;

    6.   steunt het voornemen van de Europese Commissie om haar aandacht prioritair te richten op de bestrijding van geweld en de bescherming van kwetsbare kinderen, zoals alleenstaande minderjarige asielzoekers en slachtoffers van mensenhandel, en kinderen die het slachtoffer dreigen te worden van armoede en sociale uitsluiting. Op al deze gebieden geldt echter dat de doelstellingen uitsluitend kunnen worden bereikt wanneer een partnerschap wordt gesloten met alle relevante actoren, in het bijzonder de lokale en regionale overheden;

    7.   verder zijn er in een vroeg stadium gezondheidsbevorderende maatregelen nodig om een deel van de problemen die kunnen ontstaan als kinderen of jongeren opgroeien in een risicomilieu al in de kiem te smoren;

    8.   juicht het toe dat de Commissie ernaar streeft een mededeling over de rechten van het kind uit te brengen, en stemt in met de gekozen methode: een openbare raadpleging over dit onderwerp. Ook kijkt het CvdR ernaar uit om met de Commissie samen te werken in het kader van de stuurgroep van het Europees forum voor de rechten van het kind, en in het forum zelf;

    9.   is ingenomen met de bepalingen van het programma van Stockholm (meerjarenprogramma op het gebied van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht en de bescherming van burgers) dat de Europese Raad in 2010 heeft goedgekeurd, en waarin de bescherming en bevordering van de grondrechten van het kind als prioriteit zijn opgenomen;

    10.   betreurt het dat de lokale en regionale overheden en hun rol niet expliciet worden genoemd in het programma van Stockholm, en hamert erop dat er bij de opstelling van het actieplan voor de tenuitvoerlegging van het programma, rekening moet worden gehouden met hun behoeften en kennis;

    11.   zet zich op actieve wijze in voor de Jaarlijkse dialoog over Multilevel bevordering en bescherming van grondrechten (georganiseerd door de Europese Commissie, het Europees Bureau voor de grondrechten (EBG) en het Comité van de Regio's), als een instrument om de problemen bij de tenuitvoerlegging van de Europese strategie inzake de rechten van het kind op te lossen, en om een doeltreffende betrokkenheid van de lokale en regionale overheden bij de Europese samenwerking op het gebied van de rechten van het kind te waarborgen;

    12.   is ingenomen met de door het Europees Bureau voor de grondrechten ontwikkelde indicatoren voor de rechten van het kind, en beschouwt deze als een belangrijke stap naar op relevantere kennis stoelende en beter onderbouwde beleidsmaatregelen. Wel vestigt het de aandacht op nog enkele tekortkomingen van deze indicatoren; zo houden zij slechts zijdelings verband met de bevoegdheden van de lokale en regionale overheden, en zijn zij voor hen dan ook slechts van beperkt nut;

    13.   betreurt het dat hoewel alle EU-lidstaten partij zijn bij het Verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) betreffende de ergste vormen van kinderarbeid, niet duidelijk is hoeveel kinderen slachtoffer zijn van mensenhandel en arbeidsuitbuiting. In het kader van het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting 2010 dringt het CvdR aan op een betere coördinatie tussen de betrokken organen en gespecialiseerde instanties op alle niveaus, om de uitbuiting van kinderen doeltreffender te bestrijden;

    14.   benadrukt de sleutelrol die de lokale en regionale overheden spelen bij de bescherming van de rechten van het kind, met name als het erom gaat jonge mensen toegang te bieden tot onderwijs, gezondheidszorg, sociale bescherming en de arbeidsmarkt;

    15.   wijst erop dat lokale en regionale overheden moeten worden beschouwd als essentiële partners in de Europese raadplegingsprocedures, vooral omdat zij in een goede positie verkeren om het publiek te informeren en de dialoog met de lokale gemeenschappen aan te moedigen, met als doel de bescherming van de rechten van het kind kracht bij te zetten en lokale en regionale voorlichtingscampagnes over de rechten van het kind op te zetten, met financiële steun van de EU, om kinderen meer bewust te maken van hun rechten;

    16.   benadrukt de waardevolle rol die wordt gespeeld door Europese en nationale NGO's die actief zijn op het gebied van de rechten van het kind;

    17.   is ingenomen met „policy labelling”-initiatieven, zoals het UNICEF-concept van de kindvriendelijke stad, waarmee het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind op lokaal niveau kan worden geïmplementeerd, en dat zowel maatregelen ter bescherming van de rechten van het kind als maatregelen voor de integratie van die rechten in de relevante besluitvormingsprocessen omvat;

    18.   beveelt aan dat de lokale en regionale overheden de bestaande samenwerkingsstructuren – zoals het georganiseerde maatschappelijk middenveld, de academische wereld en de samenwerking tussen beleidsmakers die actief zijn op het gebied van de rechten van het kind – volledig benutten. In dat verband zouden innovatieve maatregelen ter bevordering van de samenwerking en doeltreffender partnerschappen tussen lokale en regionale overheden uit verschillende EU-lidstaten op Europees niveau moeten worden bevorderd, evenals de uitwisseling van goede praktijken;

    19.   roept de Europese Commissie op om voorbeelden van goede praktijken uit alle lidstaten op te nemen in EU-documenten over de bescherming van de rechten van het kind. Daarnaast zouden de bepalingen van het Europees handvest van kindvriendelijke steden en de richtsnoeren van de Raad van Europa inzake de nationale geïntegreerde strategieën voor de bescherming van kinderen tegen geweld moeten worden overgenomen in de EU-strategie inzake de rechten van het kind, en zou er meer aandacht moet komen voor de beste manier om de beleidsverplichtingen in de praktijk te brengen;

    20.   wijst op de belangrijke rol die de Raad van Europa vervult op het gebied van de rechten van het kind, en dringt er bij de EU-instellingen op aan de samenwerking met de RvE op te voeren;

    Wettelijk en administratief kader

    21.   gezien het complexe en multidimensionale karakter van het concept „rechten van het kind” hamert het CvdR erop dat het in de eerste plaats moet worden beschouwd als middel om een veilige, stimulerende en gunstige omgeving te creëren voor de ontwikkeling van kinderen, zodat zij volwaardige, bewuste en sociaal verantwoordelijke leden van hun lokale gemeenschap, lidstaat en de hele multiculturele Europese samenleving kunnen worden;

    22.   roept de lidstaten op meer aandacht te besteden aan de rechten van het kind, en aan het scheppen van de basisvoorwaarden die nodig zijn voor de ontwikkeling van het kind. Dit is een unieke kans voor lokale en regionale overheden om hun eigen beleid te ontwikkelen, en om zowel in eigen land als binnen de EU als voorbeeld te dienen;

    23.   wijst erop dat de meest kwetsbare kinderen soms zijn uitgesloten van de maatregelen die worden genomen om de rechten van het kind te waarborgen. Dit geldt in het bijzonder voor de zogenaamde „onzichtbare kinderen”: kinderen uit gezinnen zonder legale verblijfsstatus en straatkinderen;

    24.   onderstreept dat het van cruciaal belang is een doeltreffende samenwerking tussen de respectieve nationale politiediensten te garanderen, maar ook om alle mogelijke „softere” maatregelen te nemen, zoals de hotline voor vermiste kinderen (116000). Het CvdR dringt er bij de lidstaten op aan om gratis „116-nummers” beschikbaar te maken voor het publiek, en er meer bekendheid aan te geven;

    25.   doet een beroep op alle relevante stakeholders om informatiebronnen te zoeken die samen een nog vollediger beeld geven van de werkelijkheid, de gegevensverzameling te verbeteren en te werken aan de technieken voor de analyse van de indicatoren voor de rechten van het kind. De lokale en regionale overheden zouden in alle fasen van dit proces moeten worden geraadpleegd, omdat zij zowel leveranciers van kwantitatieve en kwalitatieve input als eindgebruikers van dit instrument zijn;

    26.   aangezien volledige informatie over de bescherming van de rechten van het kind in de lidstaten ontbreekt, dringt het CvdR er bij de Commissie op aan een „Scorebord voor de rechten van het kind” te ontwikkelen, publiceren en regelmatig bij te werken, als een instrument dat, aan de hand van verbeterde indicatoren voor de rechten van het kind, betrouwbare, vergelijkbare en bijgewerkte informatie biedt over de situatie in de lidstaten. Het scorebord zou kunnen worden gebaseerd op de methodologie van het bestaande scorebord voor de interne markt, dat de omzetting van de internemarktrichtlijnen in kaart brengt. Dit instrument zou niet alleen als referentie voor onderzoek kunnen worden gebruikt, maar ook – door aandacht te geven aan goede praktijken – een belangrijke stimulans kunnen zijn voor beleidsaanpassingen in de lidstaten; via de open coördinatiemethode zou het tekort aan bindende EU-regels kunnen worden opgevangen, zoals in het Witboek over de Europese governance wordt bepleit;

    27.   dringt er bij de Commissie op aan het concept „rechten van het kind” te promoten, en om, in het kader van het externe beleid van de EU, de samenwerking tussen lokale overheden van binnen en buiten de EU op dit gebied te bevorderen. Hiervoor zou de samenwerking moeten worden aangemoedigd met de Raad van Europa en met andere externe samenwerkingsverbanden van de EU, zoals het Europese Nabuurschapsbeleid, de Unie voor het Middellandse Zeegebied, de EU-Afrika-dialoog en de samenwerking met de ACS-landen, om de kwaliteit van het bestaan in de partnerlanden van de EU te verbeteren, waarbij de aandacht in eerste instantie zou moeten uitgaan naar de landen die aan de EU grenzen;

    Bescherming van de grondrechten en aanpak van de grootste problemen

    28.   wijst op de positieve rol van de nationale ombudsmannen voor het kind en vergelijkbare instanties op het gebied van de bescherming van de rechten van het kind, benadrukt de voordelen voor de lokale en regionale overheden en andere relevante actoren wanneer de communicatie in twee richtingen verloopt en zij nauw met deze instanties samenwerken, en doet tegelijkertijd een beroep op de lidstaten om het instituut van ombudsman voor het kind op basis van de aanbevelingen van het Europees Parlement en internationale organisaties te versterken;

    29.   wijst erop dat armoede een de toegang tot gelijke kansen voor iedereen ernstig kan belemmeren en dat ze daarom aangepakt moet worden als het op de bescherming van de rechten van het kind aankomt. Kinderarmoede kan kinderen en gezinnen hun rechten ontnemen en hun toekomstmogelijkheden beperken. Daarom moeten de maatregelen eerst en vooral op de meest kwetsbare kinderen worden gericht en dient voor iedereen goed onderwijs gegarandeerd te worden, zodat elk kind de kans heeft om zich goed te ontwikkelen;

    30.   wijst erop dat de lokale en regionale overheden zouden kunnen bijdragen tot een doeltreffende oplossing van dit probleem, door kindvriendelijke en multidimensionale socialebeschermingsstelsels te promoten, omdat kinderen beter kunnen worden beschermd als ook hun ouders in fatsoenlijke omstandigheden leven en gebruik kunnen maken van een goede gezondheidszorg. De vanuit kostenoogpunt meest efficiënte aanpak is gebaseerd op preventie en sociale bescherming. Vooral maatregelen als gratis onderwijs en gezondheidszorg voor wezen en kwetsbare kinderen hebben veel zoden aan de dijk gezet. Het CvdR beveelt dan ook aan dat de Europese instellingen, internationale organisaties, gespecialiseerde verenigingen en nationale overheden worden aangemoedigd om de lokale en regionale overheden te steunen bij de uitvoering van deze cruciale activiteiten;

    31.   dringt er bij de Commissie op aan om aanbevelingen te formuleren en goed te keuren inzake de bestrijding van kinderarmoede. Deze zouden kunnen worden ontwikkeld op basis van een brede openbare raadpleging, om een zo groot mogelijk bereiken een maximale betrokkenheid van relevante stakeholders mogelijk te maken en een beeld van het brede scala aan mogelijke benaderingen te bieden.

    32.   in de context van de toegenomen mobiliteit van Europese werknemers en de arbeidsmigratie binnen de EU, wijst het CvdR erop dat de rechten van migrantenkinderen moeten worden gewaarborgd, zeker voor zover deze onder de bevoegdheden van de lokale en regionale overheden vallen. Dit omvat onder meer (maar is niet beperkt tot) hulp bij gezinshereniging van migranten, gezinsbegeleiding, sociale diensten, onderwijs en gezondheidszorg voor kinderen van migranten, hulp bij het proces van aanpassing aan het leven in het land van bestemming en integratie in de lokale gemeenschap en op school;

    33.   wijst op de potentiële voordelen van een succesvolle integratie van intracommunautaire migrantenkinderen in het sociale weefsel van de landen van bestemming. Succesvolle maatregelen op dit gebied kunnen leiden tot meer kennis van zowel autochtone als migrantenkinderen over andere EU-lidstaten, een groter sociaal kapitaal en een grotere tolerantie, zowel in de landen van herkomst als de landen van bestemming. Daarom dringt het CvdR er bij de lokale en regionale overheden en de lidstaten op aan om hier méér aandacht aan te schenken, en om de problemen van de intracommunautaire migratie om te buigen tot kansen;

    34.   waarschuwt voor de gevaren van de helaas nog steeds voorkomende mensenhandel, zeker wanneer kinderen hiervan het slachtoffer zijn. Het CvdR roept de Commissie en de lidstaten op om er alles aan te doen – inclusief het invoeren van relevante EU-wetgeving – om deze vorm van criminaliteit te bestrijden en slachtoffers zo veel mogelijk te beschermen, in nauwe samenwerking met de lokale en regionale overheden, die primair verantwoordelijk zijn voor de hulpverlening op dit gebied, bijvoorbeeld via onderwijs, sociale zorg en psychotherapie, en een betere samenwerking met de politie en de gerechtelijke instanties;

    35.   wijst erop dat er een adequate bescherming moet komen voor alleenstaande minderjarige asielzoekers;

    36.   wijst erop dat de jeugdrechtspraak moet worden verbeterd, dat leeftijdsconforme methoden voor preventie van jeugdcriminaliteit, interventie en re-integratie moeten worden ontwikkeld, en dat minderjarige delinquenten zowel fysiek als organisatorisch moeten worden gescheiden van volwassen delinquenten;

    Voorlichtings- en educatiemaatregelen

    37.   hamert op het belang van een brede voorlichting van zowel kinderen als volwassenen over de rechten van het kind, om bij te dragen tot een beter begrip van de specifieke aard van de rechten van het kind, en het besef van de jonge burgers met betrekking tot die rechten te vergroten;

    38.   gezien de ondeelbaarheid van sociale rechten en verantwoordelijkheden, beveelt het CvdR aan de rechten van het kind in een bredere context te zien, namelijk tegen de achtergrond van de mensenrechten en maatschappelijke verantwoordelijkheden. Verder dringt het erop aan meer aandacht te schenken aan de verantwoordelijkheden van kinderen jegens hun familie, gemeenschap, land, ouders, ouderen, jongere kinderen, minderbedeelden, het milieu en andere basisstructuren van de hedendaagse samenleving;

    39.   vestigt er de aandacht op dat kinderen moeten worden behandeld als partners, die in staat zijn waardevolle feedback te geven. Deze feedback zou moeten worden gebruikt om het nationale en Europese beleid bij te stellen. De lokale en regionale overheden kunnen hierbij de belangrijke rol van bemiddelaar op zich nemen, gebruikmakend van bestaande goede praktijken, bijvoorbeeld een gemeenteraad voor kinderen, als instelling waar zij hun eigen wensen en eisen kunnen formuleren;

    40.   is ingenomen met het initiatief van de Commissie om zes platforms voor communicatie te ontwikkelen en kinderen en jongeren zo de kans te geven hun mening te uiten, en benadrukt dat de lokale en regionale overheden bij de ontwikkeling van dit initiatief moeten worden betrokken, als de actoren die de meeste lokale expertise en vaardigheden in huis hebben om een gestructureerde communicatie mogelijk te maken;

    41.   wijst erop dat het recht van kinderen op toegang tot goed onderwijs, leven in een veilige en comfortabele omgeving en bescherming tegen alle vormen van lichamelijke en geestelijke mishandeling moet worden gewaarborgd, en onderstreept de belangrijke rol van de lokale en regionale overheden op dit gebied;

    42.   wijst erop dat ook lichamelijk en geestelijk gehandicapte kinderen recht hebben op goed onderwijs. Het hamert op het belang van initiatieven ter bevordering van hun zelfstandigheid en van hun volledige integratie in de maatschappij, zoals is vastgelegd in artikel 26 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Op het gebied van onderwijs zijn er twee stromingen: enerzijds de ontwikkeling van speciale onderwijs- en opleidingsprogramma's, anderzijds de optimale integratie van gehandicapte kinderen in het reguliere onderwijs. Het CvdR dringt er bij de lokale, regionale en nationale overheden, pedagogische academies, NGO's en alle andere relevante stakeholders op aan om een Europees debat te voeren over mogelijke oplossingen en beste praktijken op dit gebied, en om de resultaten beschikbaar te stellen van al degenen die hun expertise op dit gebied willen verbeteren. In dit verband dient gewezen te worden op de bestaande – en verder te promoten – voorbeelden van integratie van gehandicapte kinderen waarbij voor iedereen kansen gecreëerd worden, zonder enige vorm van marginalisatie of discriminatie;

    43.   onderstreept het belang van goed onderwijs en permanente opleiding voor maatschappelijk werkers en andere personen die beroepsmatig met kinderen werken;

    44.   uit zijn bezorgdheid over de schendingen van de rechten van het kind, die verschillende vormen kunnen aannemen: van pesterijen die door nabootsgedrag steeds maar versterkt dreigen te worden, tot andere vormen van geestelijk en lichamelijk geweld van kinderen tegen andere kinderen en alle vormen van misbruik, met name op school;

    45.   waarschuwt voor het gevaar dat kinderen die te veel tijd besteden aan virtuele sociale netwerken en te diep ondergedompeld raken in een wereld van computerspelletjes en virtualiteit, geremd worden in hun persoonlijke ontwikkeling. Deze virtuele activiteiten beperken kinderen vaak in hun mogelijkheden om sociale vaardigheden tot ontwikkeling te brengen en noodzakelijke kennis op te doen. Daarom zullen de betrokken instanties er terdege op moeten toezien dat kinderen informatietechnologieën en virtuele werelden in de eerste plaats gaan zien als instrumenten om een doel te bereiken in de reële wereld;

    46.   wijst erop dat het feit dat het leven van kinderen zich voornamelijk op straat afspeelt voordelen kan hebben voor de volwaardige ontwikkeling van kinderen, aangezien ze zo de openbare ruimte leren gebruiken en kunnen spelen, opgroeien en contacten kunnen leggen met andere kinderen en binnen de lokale gemeenschap, maar wijst ook op de gevaren van het „straatleven”, wat er in bepaalde gebieden en steden in Europa toe leidt dat zij zich bij jeugdbendes aansluiten;

    47.   in de context van de twee zojuist genoemde punten dringt het CvdR er bij de lokale en regionale overheden op aan om zich actiever in te zetten voor de uitwisseling van goede praktijken op het gebied van buitenschoolse activiteiten voor kinderen, als een manier om hun sociale en beroepsvaardigheden te ontwikkelen. Op nationaal en Europees niveau zouden voorbeelden van goede praktijken moeten worden uitgewisseld, om de nationale en Europese instrumenten op dit gebied hieraan aan te passen;

    48.   roept de Commissie op zoveel mogelijk stakeholders te betrekken bij de ontwikkeling van het Scorebord voor de rechten van het kind, met inbegrip van de relevante EU-agentschappen, NGO's, lokale en regionale overheden en het Comité van de Regio's;

    49.   met het oog op de snelle ontwikkeling van informatietechnologieën (IT) en technologische mogelijkheden om verschillende vormen van kindermisbruik te begaan, is het CvdR van mening dat de bevordering van een veiliger gebruik van internet als een van de hoofdtaken van de EU moet worden beschouwd;

    50.   benadrukt dat het streven naar een veiliger internet ook de bestrijding van kindermisbruik en -pornografie op het internet moet omvatten, evenals andere, wijdverspreide vormen van geweld in de virtuele wereld, zoals cyberpesten;

    51.   is van mening dat het geven van voorlichting aan kinderen en volwassenen die met kinderen in contact komen aanzienlijk kan helpen om internetgerelateerd kindermisbruik te voorkomen en te bestrijden. Bijzondere aandacht moet uitgaan naar voorlichting van kinderen en volwassenen (vooral volwassenen die met kinderen werken, zoals professionals in de gezondheidszorg, het onderwijs en het maatschappelijk werk) over een veiliger gebruik van internet, hoe zij cybercriminaliteit en andere kwaadwillige activiteiten op het internet kunnen herkennen, en hoe zij hiervan aangifte kunnen doen bij de bevoegde autoriteiten;

    52.   wijst op de noodzaak om kinderen te behoeden voor een negatieve sociale omgeving, met name een omgeving waarin het gebruik van psychotrope stoffen (alcohol, tabak, drugs en andere middelen die schadelijk zijn voor de geestelijke en lichamelijke gezondheid) gestimuleerd wordt. Hier is een uiterst belangrijke rol weggelegd voor de lokale en regionale overheden: zij zijn in het systeem van sociale zekerheid de eerste schakels die zorg dragen voor een harmonische en stabiele ontwikkeling van het kind. Deze overheden hebben de taak om risico's te signaleren, te onderkennen en op hun ernst te beoordelen alsmede alles in het werk te stellen om ze uit de weg te ruimen. Het is aan de nationale en Europese instanties, waaronder de ombudsmannen voor het kind, NGO’s en andere sociaal-economische actoren, om de lokale en regionale overheden hier op allerlei manieren te ondersteunen en de publieke opinie te mobiliseren tegen het gebruik van psychotrope stoffen;

    Financiële en andere steunmaatregelen

    53.   benadrukt dat lokale en regionale overheden als belangrijke partners moeten worden gezien bij de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van de Europese strategie inzake de rechten van het kind, en van andere Europese initiatieven op dit gebied;

    54.   is van mening dat alle in het kader van de strategie ontwikkelde programma's en instrumenten ter beschikking van de lokale en regionale overheden zouden moeten worden gesteld;

    55.   is ingenomen met het positieve effect van de Europese instrumenten voor financiering en ondersteuning, zoals het Daphne-programma, op de bescherming van de rechten van het kind, maar betreurt het gebrek aan middelen en de tekortschietende informatie over mogelijkheden voor financiering en ondersteuning. De resultaten van dit programma zullen op strategische wijze worden gekoppeld aan de tenuitvoerlegging van de EU-strategie voor de rechten van het kind, en zullen worden gebruikt om het toekomstige beleid uit te stippelen;

    56.   wijst erop dat de Europese lokale en regionale overheden al heel wat ervaring hebben met het gebruik van EU-steun voor de bescherming van de rechten van het kind, via partnerschappen met andere actoren. De resultaten van deze activiteiten zullen op strategische wijze worden gekoppeld aan de tenuitvoerlegging van de EU-strategie voor de rechten van het kind, regelmatig worden gepubliceerd, onderwerp van discussie zijn en worden gebruikt als waardevolle input voor beleidsupdates;

    57.   dringt er bij de Commissie op aan de communicatie en informatie over bestaande steun- en financieringsmaatregelen voor lokale en regionale overheden te verbeteren, door de steunmogelijkheden voor initiatieven op het gebied van de rechten van het kind uiteen te zetten, zowel van expliciet hiervoor bedoelde programma's, zoals Daphne III, als van programma's waarbij dit een van de prioriteiten is, zoals de programma's voor grensoverschrijdende samenwerking, stedelijke ontwikkeling (bijv. URBACT II), enz. Er zou duidelijker en beter moeten worden gecommuniceerd over alle financiële middelen die beschikbaar zijn onder de verschillende EU-begrotingslijnen, om overlappingen te voorkomen en de doeltreffendheid van de uitgevoerde maatregelen te vergroten.

    Brussel, 10 juni 2010

    De voorzitster van het Comité van de Regio's

    Mercedes BRESSO


    Top