Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010AG0004

Standpunt (EU) nr. 4/2010 van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 Vastgesteld door de Raad op 11 maart 2010 (Voor de EER relevante tekst)

PB C 122E van 11.5.2010, p. 1–18 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

11.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 122/1


STANDPUNT (EU) Nr. 4/2010 VAN DE RAAD IN EERSTE LEZING

met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004

Vastgesteld door de Raad op 11 maart 2010

(Voor de EER relevante tekst)

2010/C 122 E/01

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 91, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Maatregelen van de Unie inzake vervoer per autobus- en touringcar moeten er onder meer voor zorgen dat passagiers een hoogwaardige bescherming genieten die vergelijkbaar is met die van andere vervoerswijzen, waar zij ook reizen. Voorts moet ten volle rekening worden gehouden met de eisen op het gebied van consumentenbescherming in het algemeen.

(2)

Omdat autobus- en touringcarpassagiers de zwakste partij zijn bij de vervoersovereenkomst, dient hun allen een minimum aan bescherming te worden geboden.

(3)

Bij maatregelen van de Unie ter verbetering van de passagiersrechten in het autobus- en touringcarvervoer moet rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van deze sector, die vooral uit kleine en middelgrote ondernemingen bestaat.

(4)

De bijzondere vormen van geregeld vervoer en het vervoer voor eigen rekening vertonen specifieke kenmerken en moeten daarom buiten het toepassingsgebied van deze verordening worden gelaten. De bijzondere vormen van geregeld vervoer dienen onder meer te omvatten, het specifieke vervoer van personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit, van werknemers van en naar het werk en van scholieren en studenten van en naar de onderwijsinstelling.

(5)

De geregelde diensten voor stads-, voorstads- en regionaal vervoer vertonen specifieke kenmerken, en daarom moeten de lidstaten te dien aanzien de verordening voor een belangrijk deel buiten toepassing kunnen laten. Bij het nader omschrijven van geregelde diensten voor stads-, voorstads- en regionaal vervoer moeten de lidstaten criteria hanteren zoals afstand, frequentie van de dienst, aantal in de dienstregeling opgenomen haltes, autobus- of touringcartype, vervoerbewijssystemen, schommelingen in het aantal passagiers tussen vervoer in en buiten de spitsuren, buscodes en dienstregelingen.

(6)

De passagier en, op zijn minst, personen jegens wie hij een wettelijke onderhoudsplicht had of gehad zou hebben, moeten bij een ongeval met een autobus of touringcar adequaat zijn beschermd, rekening houdend met Richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (3).

(7)

Bij de keuze van het nationale recht dat van toepassing is op vergoeding wegens overlijden of letsel en wegens verlies of beschadiging van bagage ten gevolge van ongevallen die zich voordoen bij het gebruik van een autobus of touringcar, moeten Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II) (4) en Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (5) in aanmerking worden genomen.

(8)

De passagier moet, bij een ongeval met een autobus of touringcar, behalve op vergoeding bij overlijden of letsel of bij verlies of beschadiging van bagage , overeenkomstig het toepasselijke nationale recht, recht hebben op bijstand met betrekking tot zijn onmiddellijke praktische behoeften na een ongeval. Deze bijstand kan eerste hulp, onderdak, voedsel, kleding en vervoer omvatten.

(9)

Elke burger moet gebruik kunnen maken van de aangeboden autobus- en touringcardiensten. Bijgevolg moeten personen met een handicap of personen met beperkte mobiliteit, ongeacht of deze veroorzaakt wordt door een functiebeperking, leeftijd of een andere factor, mogelijkheden krijgen om gebruik te maken van autobus- en touringcarvervoersdiensten welke vergelijkbaar zijn met die van andere burgers. Personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit hebben dezelfde rechten als alle andere burgers op vrij verkeer, keuzevrijheid en non-discriminatie.

(10)

In het licht van artikel 9 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap en teneinde personen met een handicap of personen met beperkte mobiliteit mogelijkheden te geven tot het gebruik van autobus- en touringcardiensten welke vergelijkbaar zijn met die van andere burgers, moeten regels worden vastgesteld die voorzien in een verbod op discriminatie en in bijstand tijdens de reis. Deze personen moeten derhalve toegang krijgen tot het vervoer en mogen niet op grond van hun handicap of beperkte mobiliteit worden geweigerd, behoudens overwegingen die verband houden met de veiligheid, de voertuigconstructie of de infrastructuur. Binnen het kader van de desbetreffende wetgeving inzake bescherming van werknemers moeten personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit aanspraak kunnen maken op bijstand in de terminals en in het voertuig. Om sociale uitsluiting te vermijden, moet deze bijstand zonder bijkomende kosten worden verleend. De vervoerder moet toegangsvoorwaarden opstellen, bij voorkeur op basis van het Europese normalisatiesysteem.

(11)

Bij beslissingen over de constructie van een nieuwe terminal en bij ingrijpende verbouwingen moet de terminalbeheerder voor zover mogelijk rekening houden met de behoeften van personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit. De terminalbeheerder dient in ieder geval locaties aan te wijzen waar deze personen zich kunnen aanmelden en bijstand kunnen vragen.

(12)

Het personeel moet voldoende zijn opgeleid om de behoeften van personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit te kunnen beantwoorden. Met het oog op een vlottere onderlinge erkenning van de nationale kwalificaties van bestuurders door de lidstaten, zou een training inzake de omgang met personen met een handicap als onderdeel van de training voor het behalen van de basiskwalificatie of nascholing, in de zin van Richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen (6), kunnen worden voorzien. Ten behoeve van de samenhang tussen het invoeren van de trainingseisen en de bij die richtlijn vastgestelde termijnen zou er een mogelijkheid tot vrijstelling gedurende een beperkte periode moeten worden toegestaan.

(13)

Voor zover mogelijk moeten organisaties die personen met een handicap of personen met beperkte mobiliteit vertegenwoordigen, geraadpleegd worden of worden betrokken bij het organiseren van de handicap-gerelateerde training.

(14)

De gebruikersrechten van autobus- en touringcarpassagiers moeten onder meer het recht op informatie over de dienstverlening vóór en gedurende de reis inhouden. Alle essentiële informatie die aan autobus- en touringcarpassagiers wordt meegedeeld, moet tevens worden aangeboden in alternatieve, voor personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit toegankelijke vormen.

(15)

Deze verordening mag geen beperking inhouden van het recht van de vervoerder om volgens het toepasselijke nationale recht schadevergoeding te eisen, ook van derden.

(16)

De hinder die mensen ondervinden doordat hun reis wordt geannuleerd of bij vertrek grote vertraging oploopt, moet worden beperkt. Hiertoe moeten vertrekkende reizigers in de terminals adequaat worden opgevangen en geïnformeerd. Zij moeten hun reis kunnen annuleren met terugbetaling van het vervoerbewijs, of ze kunnen voortzetten, of in bevredigende omstandigheden via een andere route kunnen reizen.

(17)

De vervoerders dienen via hun brancheorganisaties mee te werken aan de vaststelling, in samenspraak met belanghebbenden, beroepsorganisaties en consumenten-, reizigers- en gehandicaptenorganisaties, van regelingen op nationaal of Europees niveau; deze regelingen dienen erop te zijn gericht de zorg voor reizigers te verbeteren, met name in geval van annulering en grote vertraging.

(18)

Deze verordening laat onverlet de rechten van de reiziger krachtens Richtlijn 90/314/EEG van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten (7). Deze verordening is niet van toepassing in gevallen waarin een pakketreis wordt geannuleerd om een andere reden dan de annulering van de autobus- of touringcardienst.

(19)

De passagier moet volledig worden geïnformeerd over de hem bij deze verordening toegekende rechten, zodat hij deze ook daadwerkelijk kan uitoefenen.

(20)

De passagier moet zijn rechten kunnen uitoefenen middels een passende, door de vervoerder ingestelde klachtenprocedure of, in voorkomend geval, door het indienen van een klacht bij de daartoe door de betrokken lidstaat aangewezen instantie of instanties.

(21)

De lidstaten moeten de naleving van deze verordening verzekeren en een of meer bevoegde instanties belast met toezichts- en handhavingstaken aanwijzen. Dit doet geen afbreuk aan het recht van de reiziger om overeenkomstig het nationale recht langs juridische weg schadevergoeding te eisen.

(22)

Rekening gehouden met de door de lidstaten ingestelde procedures voor het indienen van klachten, moet een klacht met betrekking tot bijstand bij voorkeur worden gericht aan de instantie(s) die voor de handhaving van deze verordening is (zijn) aangewezen in de lidstaat waar de instap- of uitstapplaats ligt.

(23)

De lidstaten dienen sancties te verbinden aan overtredingen van deze verordening, en er voor te zorgen dat die sancties worden toegepast. Die sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(24)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk in alle lidstaten een gelijkwaardige bescherming en bijstand waarborgen aan autobus- en touringcarpassagiers, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter op Unieniveau kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(25)

Deze verordening mag geen afbreuk doen aan Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (8).

(26)

De handhaving van deze verordening dient te worden gebaseerd op Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming („de verordening samenwerking consumentenbescherming”) (9). Die verordening moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(27)

In deze verordening worden de grondrechten geëerbiedigd en de beginselen in acht genomen die zijn erkend in, met name, het in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vermelde Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, indachtig voorts Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (10) en Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten (11),

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

In deze verordening worden met betrekking tot autobus- en touringcarvervoer voorschriften vastgesteld ter zake van:

a)

het verbod op discriminatie tussen passagiers inzake de door de vervoerder aangeboden voorwaarden;

b)

de rechten van de passagier bij een ongeval dat zich voordoet bij het gebruik van de autobus of touringcar, en dat overlijden of letsel, dan wel verlies of beschadiging van de bagage tot gevolg heeft;

c)

het verbod op discriminatie van, en de verplichting tot het verlenen van bijstand aan personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit;

d)

de rechten van de passagier bij annulering of vertraging;

e)

het minimum aan informatie dat de passagier moet krijgen;

f)

de klachtenbehandeling;

g)

de algemene voorschriften inzake handhaving.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op passagiers in het geregeld vervoer waarbij:

a)

de plaats waar de passagier instapt zich op het grondgebied van een lidstaat bevindt; of

b)

de plaats waar de passagier instapt zich buiten het grondgebied van een lidstaat, en de plaats waar hij uitstapt zich op het grondgebied van een lidstaat bevindt.

2.   Deze verordening is voorts, met uitzondering van de hoofdstukken III tot en met VI, van toepassing op passagiers die gebruik maken van ongeregelde vervoersdiensten waarvan de eerste instapplaats of laatste uitstapplaats zich op het grondgebied van een lidstaat bevindt.

3.   Deze verordening is niet van toepassing op bijzondere vormen van geregeld vervoer en op het vervoer voor eigen rekening.

4.   De lidstaten kunnen de geregelde diensten voor stads-, voorstads- en regionaal vervoer, ook indien grensoverschrijdend, buiten het toepassingsgebied van deze verordening laten, met uitzondering evenwel van artikel 4, lid 2, artikel 9, en artikel 10, lid 1.

5.   Met uitzondering van de artikelen 4, lid 2, 9 en 10, lid 1, kunnen de lidstaten, op een transparante en niet-discriminerende wijze, het binnenlands geregeld vervoer buiten het toepassingsgebied van deze verordening laten. Deze vrijstelling kan voor een maximumtermijn van vijf jaar worden toegekend en kan tweemaal worden verlengd.

6.   De lidstaten kunnen, op een transparante en niet-discriminerende wijze, voor een maximumtermijn van vijf jaar bepaalde geregelde vervoersdiensten waarvan een belangrijk gedeelte, omvattende ten minste één geplande stop, buiten de Unie wordt geëxploiteerd buiten het toepassingsgebied van deze verordening laten. Dergelijke vrijstellingen kunnen worden verlengd.

7.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de vrijstellingen die zij op grond van de leden 4, 5 en 6 voor de verschillende soorten diensten hebben verleend. In het geval van een vrijstelling die zij onverenigbaar met de bepalingen van dit artikel acht, neemt de Commissie passende maatregelen. Uiterlijk op … (12) brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de ingevolge de leden 4, 5 en 6 verleende vrijstellingen.

8.   De bepalingen van deze verordening kunnen niet worden uitgelegd als technische voorschriften die de vervoerders of terminalbeheerders ertoe verplichten autobussen of touringcars, dan wel de infrastructuur of de uitrusting van haltes en terminals, aan te passen of te vervangen.

Artikel 3

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

a)

„geregeld vervoer”, vervoer van personen per autobus of touringcar, met een bepaalde regelmaat en langs een bepaalde reisweg, waarbij op vooraf vastgestelde stopplaatsen passagiers worden opgenomen of afgezet;

b)

„bijzondere vorm van geregeld vervoer”, geregeld vervoer, ongeacht door wie georganiseerd, per autobus of touringcar, van bepaalde categorieën passagiers, met uitsluiting van andere passagiers;

c)

„vervoer voor eigen rekening”, vervoer per autobus of touringcar dat zonder winstoogmerk en voor niet-commerciële doeleinden door een natuurlijke of rechtspersoon wordt verricht, met dien verstande dat:

de vervoersactiviteit voor die natuurlijke of rechtspersoon slechts een nevenactiviteit vormt, en

de gebruikte voertuigen eigendom van die natuurlijke of rechtspersoon zijn of door die persoon op afbetaling zijn aangekocht, dan wel dat daarvoor een leasingovereenkomst op lange termijn is afgesloten en dat zij door een personeelslid van de natuurlijke of rechtspersoon of door de natuurlijke persoon zelf of door personeel dat in dienst is van de onderneming of krachtens een contractuele verbintenis ter beschikking van de onderneming is gesteld, worden bestuurd;

d)

„ongeregeld vervoer”, vervoer dat niet aan de definitie van geregeld vervoer beantwoordt en dat met name wordt gekenmerkt door het vervoer per autobus of touringcar van, op initiatief van de klant of de vervoerder zelf vooraf samengestelde groepen passagiers;

e)

„vervoersovereenkomst”, een overeenkomst tussen een vervoerder en een passagier voor het verstrekken van een of meer geregelde of ongeregelde diensten;

f)

„vervoerbewijs”: een geldig document of een ander bewijs van een vervoersovereenkomst;

g)

„vervoerder”, een natuurlijke of rechtspersoon, niet zijnde een touroperator of verkoper van vervoerbewijzen, die het publiek geregeld of ongeregeld vervoer aanbiedt;

h)

„uitvoerende vervoerder”, een andere natuurlijke of rechtspersoon dan de vervoerder, die geheel of gedeeltelijk het vervoer feitelijk verricht;

i)

„verkoper van vervoerbewijzen”, een tussenpersoon die namens een vervoerder een vervoersovereenkomst sluit;

j)

„reisagent”, een tussenpersoon die namens een passagier een vervoersovereenkomst sluit;

k)

„touroperator”, een organisator of doorverkoper, niet zijnde de vervoerder, in de zin van artikel 2, leden 2 en 3, van Richtlijn 90/314/EEG;

l)

„persoon met een handicap” of „persoon met beperkte mobiliteit”, een persoon wiens mobiliteit bij het gebruik van vervoer is beperkt ten gevolge van een lichamelijke (zintuiglijke of motorische, permanente of tijdelijke), verstandelijke, of andere handicap, of ten gevolge van ouderdom, en wiens situatie vereist dat hij passende aandacht krijgt en dat de aan alle passagiers verstrekte diensten aan zijn behoeften worden aangepast;

m)

„toegangsvoorwaarden”, toepasselijke normen, richtsnoeren en informatie inzake de toegankelijkheid van bussen en/of aangewezen terminals met inbegrip van hun faciliteiten voor personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit;

n)

„boeking”, de boeking van een zitplaats in een autobus of touringcar voor een bepaalde reis met een bepaalde vertrektijd van een geregelde vervoersdienst;

o)

„terminal”, een bemande terminal waar zich volgens de vastgestelde reisweg van een geregelde vervoersdienst een in- en uitstapplaats voor passagiers, evenals voorzieningen zoals incheckbalie, wachtruimte, of balie voor kaartverkoop bevinden;

p)

„bushalte”, elke andere plaats dan een terminal, waar zich volgens de vastgestelde reisweg van een geregelde vervoersdienst een in- en uitstapplaats voor passagiers bevindt;

q)

„terminalbeheerder”, een instantie die in een lidstaat is belast met het beheer van een aangewezen terminal;

r)

„annulering”, het niet verrichten van een geplande geregelde vervoersdienst;

s)

„vertraging”, het tijdsverschil, in het geregeld vervoer, tussen de vertrektijd volgens de gepubliceerde dienstregeling en de feitelijke vertrektijd.

Artikel 4

Vervoerbewijzen en niet-discriminerende contractvoorwaarden

1.   Tenzij andere documenten recht geven op vervoer, geeft de vervoerder de passagier een vervoerbewijs. Het vervoerbewijs kan in elektronische vorm worden uitgegeven.

2.   De door de vervoerder toegepaste contractvoorwaarden en tarieven worden, onverminderd sociale tarieven, aan het publiek aangeboden zonder enige directe of indirecte discriminatie op grond van de nationaliteit van de eindgebruiker of de plaats van vestiging van de vervoerder of de verkoper van vervoerbewijzen in de Unie.

Artikel 5

Andere uitvoerende partijen

1.   De vervoerder, reisagent, touroperator of terminalbeheerder die de uitvoering van de bij deze verordening vastgestelde verplichtingen heeft toevertrouwd aan een uitvoerende vervoerder, verkoper van vervoerbewijzen of andere persoon, blijft niettemin aansprakelijk voor het handelen of nalaten van die uitvoerende partij.

2.   Degene aan wie de vervoerder, de reisagent, de touroperator of de terminalbeheerder de uitvoering van een verplichting heeft toevertrouwd, is eveneens, ten aanzien van deze verplichting, aan de bepalingen van deze verordening onderworpen.

Artikel 6

Uitsluiting van verklaring van afstand

1.   Beperking of afstand van de bij deze verordening vastgestelde verplichtingen, met name door middel van een afwijking of restrictieve clausule in de vervoersovereenkomst, is verboden.

2.   De vervoerder kan de passagier gunstiger contractvoorwaarden dan de bij deze verordening vastgestelde voorwaarden aanbieden.

HOOFDSTUK II

VERGOEDING EN BIJSTAND BIJ ONGEVALLEN

Artikel 7

Overlijden of letsel van de passagier en verlies of beschadiging van bagage

1.   De passagier kan, overeenkomstig het toepasselijke nationale recht, aanspraak maken op vergoeding wegens overlijden of letsel en wegens verlies of beschadiging van de bagage ten gevolge van ongevallen die zich voordoen bij het gebruik van de autobus of touringcar. In geval van overlijden van de passagier komt dit recht minstens toe aan de personen jegens wie hij een wettelijke onderhoudsplicht had of gehad zou hebben.

2.   Het bedrag van de vergoeding wordt volgens het toepasselijke nationale recht bepaald. Indien het nationale recht een maximumbedrag ter vergoeding van het overlijden of letsel, en van het verlies of de beschadiging van de bagage bepaalt, bedraagt dit in elk afzonderlijk geval ten minste:

a)

220 000 EUR per passagier;

b)

bij geregelde of ongeregelde diensten voor stads-, voorstads- en regionaal vervoer: 500 EUR per stuk bagage, en bij alle andere geregelde of ongeregelde diensten: 1 200 EUR per stuk bagage. Bij schade aan rolstoelen of andere mobiliteits- of hulpmiddelen stemt het bedrag van de vergoeding steeds overeen met de kosten van vervanging of reparatie van hetgeen verloren gegaan of beschadigd is.

Artikel 8

Onmiddellijke praktische behoeften van de passagier

Wanneer zich bij het gebruik van een autobus of touringcar een ongeval voordoet, verleent de vervoerder de passagier redelijke bijstand met betrekking tot zijn onmiddellijke praktische behoeften naar aanleiding van het ongeval. Geboden bijstand staat niet gelijk met erkenning van aansprakelijkheid.

HOOFDSTUK III

RECHTEN VAN PERSONEN MET EEN HANDICAP EN PERSONEN MET BEPERKTE MOBILITEIT

Artikel 9

Recht op vervoer

1.   De vervoerder, de reisagent en de touroperator mogen niet vanwege een handicap of beperkte mobiliteit weigeren een boeking te aanvaarden, een vervoerbewijs af te geven of anderszins te verstrekken, of iemand te laten instappen.

2.   Boekingen en vervoerbewijzen worden personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit aangeboden zonder extra kosten.

Artikel 10

Uitzonderingen en bijzondere voorwaarden

1.   Niettegenstaande artikel 9, lid 1, mogen vervoerders, reisagenten en touroperators weigeren een boeking te aanvaarden of een vervoerbewijs af te geven of anderszins te verstrekken, of een persoon te laten instappen vanwege een handicap of beperkte mobiliteit:

a)

indien dit noodzakelijk is om te voldoen aan de in de internationale, uniale of nationale wetgeving vastgestelde veiligheidseisen, of aan de door de bevoegde autoriteiten vastgestelde gezondheids- en veiligheidseisen;

b)

indien het voertuig of de infrastructuur, met inbegrip van de bushalten en terminals, zo zijn ontworpen dat het materieel onmogelijk is de persoon met een handicap of de persoon met beperkte mobiliteit op een veilige of praktisch haalbare manier te laten in- of uitstappen of te vervoeren.

2.   Indien op grond van lid 1 wordt geweigerd een boeking te aanvaarden of een vervoerbewijs af te geven of anderszins te verstrekken, doen de vervoerder, de reisagent en de touroperator redelijke inspanningen om de betrokkene te informeren over aanvaardbaar alternatief vervoer met een door de vervoerder verzorgde dienst.

3.   Aan de persoon met een handicap of met beperkte mobiliteit die een boeking of vervoerbewijs heeft en voldoet aan de in artikel 14, lid 1, onder a), gestelde voorwaarden, maar die niettemin op grond van zijn handicap of beperkte mobiliteit de toegang tot het voertuig is geweigerd, wordt, alsmede aan zijn begeleider in de zin van lid 4 van dit artikel, de keus gelaten tussen:

a)

terugbetaling van de prijs van het vervoerbewijs en, waar relevant, een gratis terugreis naar het eerste vertrekpunt volgens de vervoersovereenkomst, bij de eerste gelegenheid; en

b)

tenzij dit onmogelijk is, voortzetting van de reis of vervoer langs een andere route naar de in de overeenkomst bepaalde bestemming, volgens een redelijk vervoersalternatief.

Verzuim van de in artikel 14, lid 1, onder a), voorgeschreven kennisgeving laat het recht op terugbetaling van de prijs van het vervoerbewijs onverlet.

4.   Onder de in lid 1, onder a), vermelde voorwaarden kan een vervoerder, reisagent of touroperator, indien dit strikt noodzakelijk is, verlangen dat een persoon met een handicap of een persoon met beperkte mobiliteit wordt begeleid door een persoon die hem de benodigde bijstand kan verlenen. Deze begeleider wordt kosteloos vervoerd en krijgt zo mogelijk een plaats naast de gehandicapte of de persoon met beperkte mobiliteit.

5.   De vervoerder, reisagent of touroperator die gebruik maakt van het in lid 1 bepaalde, stelt de persoon met een handicap of de persoon met beperkte mobiliteit onverwijld in kennis van de redenen hiervan en stelt hij hem op zijn verzoek binnen vijf dagen na het verzoek langs schriftelijke weg hiervan in kennis.

Artikel 11

Toegankelijkheid en informatie

1.   De vervoerders en terminalbeheerders - in voorkomend geval via hun brancheorganisaties - voorzien in of hanteren, in samenwerking met representatieve organisaties van personen met een handicap of personen met beperkte mobiliteit, niet-discriminerende toegangsvoorwaarden voor het vervoer van personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit.

2.   De in lid 1 bedoelde toegangsvoorwaarden worden door de vervoerder en de terminalbeheerder in materiële vorm of op het internet bekendgemaakt, in dezelfde talen waarin de informatie voor alle passagiers in het algemeen beschikbaar wordt gesteld.

3.   De in lid 1 bedoelde toegangsvoorwaarden betreffende reizen die deel uitmaken van de door de touroperators georganiseerde, verkochte of aangeboden pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten, worden door hen beschikbaar gesteld.

4.   De informatie over de in de leden 2 en 3 bedoelde toegangsvoorwaarden wordt op verzoek van de passagier in materiële vorm verspreid.

5.   De vervoerder, de reisagent en de touroperator zorgen ervoor dat alle nodige algemene informatie betreffende de reis en de vervoersvoorwaarden in een passend en toegankelijk formaat beschikbaar is voor personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit, ook in geval van onlineboeking en raadpleging van informatie op het internet. De informatie wordt op verzoek van de passagier in materiële vorm verspreid.

Artikel 12

Aanwijzing van terminals

De lidstaten bepalen in welke autobus- en touringcarterminals bijstand wordt verleend aan personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit. De lidstaten stellen de Commissie daarvan in kennis. De lijst van de aangewezen autobus- en touringcarterminals wordt door de Commissie op het internet beschikbaar gesteld.

Artikel 13

Recht op bijstand in aangewezen terminals en in autobussen en touringcars

1.   Onverminderd de in artikel 11, lid 1, voorziene toegangsvoorwaarden, verlenen de vervoerder en de terminalbeheerder kosteloos, binnen hun respectieve bevoegdheidsgebieden, in de door de lidstaten aangewezen terminals de in deel a) van bijlage I bepaalde bijstand aan personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit.

2.   Onverminderd de in artikel 11, lid 1, voorziene toegangsvoorwaarden, verleent de vervoerder kosteloos de in deel b) van bijlage I bepaalde bijstand aan personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit in de autobus of touringcar.

Artikel 14

Voorwaarden waaronder bijstand wordt verleend

1.   De vervoerder en de terminalbeheerder werken samen om ervoor te zorgen dat personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit bijstand wordt verleend, met dien verstande dat:

a)

de vervoerder, reisagent of touroperator ten minste twee werkdagen voordat de betrokkene bijstand behoeft, hiervan in kennis wordt gesteld; en

b)

de betrokkene zich op de aangewezen plaats aanmeldt:

i)

op een vooraf door de vervoerder meegedeeld tijdstip, niet meer dan 60 minuten voor de aangekondigde vertrektijd; of,

ii)

uiterlijk 30 minuten voor de aangekondigde vertrektijd, indien geen tijdstip is meegedeeld.

2.   In aanvulling op lid 1, stelt de persoon met een handicap of persoon met beperkte mobiliteit de vervoerder, reisagent of touroperator bij de boeking of de voorafgaande aankoop van het vervoerbewijs in kennis van zijn specifieke behoeften aan zitgelegenheid, mits deze behoeften op dat tijdstip bekend zijn.

3.   De vervoerder, de terminalbeheerder, de reisagent en de touroperator nemen alle noodzakelijke maatregelen om de indiening van aanvragen om bijstand van personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit te faciliteren. Deze verplichting geldt voor alle aangewezen terminals en hun verkoopskanalen, met inbegrip van verkoop per telefoon en via het internet.

4.   Bij gebreke van kennisgeving overeenkomstig lid 1, onder a), en lid 2, doen de vervoerder, de terminalbeheerder, de reisagent en de touroperator alle redelijke inspanningen om op zodanige wijze bijstand te laten verlenen dat de persoon met een handicap of persoon met beperkte mobiliteit die een vervoerbewijs heeft gekocht, bij vertrek kan instappen, op een aansluitende dienst kan overstappen, en bij aankomst kan uitstappen.

5.   De terminalbeheerder wijst in of buiten de terminal een punt aan waar personen met een handicap of personen met beperkte mobiliteit hun aankomst kunnen melden en om bijstand kunnen vragen. Op dit duidelijk aangeduide punt is in een toegankelijke vorm de belangrijkste informatie over de terminal en de geboden bijstand te vinden.

Artikel 15

Informatieoverdracht aan derden

De reisagent of touroperator die een kennisgeving in de zin van artikel 14, lid 1, onder a), ontvangt, zendt de informatie zo spoedig mogelijk tijdens zijn normale kantooruren aan de vervoerder of terminalbeheerder door.

Artikel 16

Training

1.   De vervoerder en, in voorkomend geval, de terminalbeheerder voorziet met betrekking tot personen met een handicap in trainingsprocedures met instructies, en zorgt ervoor dat:

a)

al zijn personeelsleden, met uitzondering van de bestuurders, en al de personeelsleden van andere uitvoerende partijen, die rechtstreekse bijstand verlenen aan personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit, worden opgeleid of geïnstrueerd als omschreven in bijlage II, delen a) en b); en

b)

al zijn personeelsleden, met inbegrip van de bestuurders, die rechtstreeks in aanraking komen met de reizigers of met hen betreffende aangelegenheden, worden opgeleid of geïnstrueerd als omschreven in bijlage II, deel a).

2.   De lidstaten kunnen gedurende een maximumtermijn van twee jaar met ingang van … (13) een vrijstelling van de toepassing van lid 1, onder b), op het opleiden van bestuurders toekennen.

Artikel 17

Compensatie voor rolstoelen of andere mobiliteitshulpmiddelen

1.   De vervoerder en de terminalbeheerder zijn aansprakelijk voor het verlies of de beschadiging van rolstoelen, mobiliteits- en andere hulpmiddelen, door hen ten gevolge van het verlenen van bijstand veroorzaakt. Het verlies en de schade worden door de daarvoor aansprakelijke vervoerder of terminalbeheerder vergoed.

2.   De in lid 1 bedoelde vergoeding stemt overeen met de kosten van vervanging of reparatie van hetgeen verloren gegaan of beschadigd is.

3.   Indien nodig wordt al het mogelijke gedaan om met spoed tijdelijk in vervanging te voorzien. De rolstoelen, mobiliteits- en andere hulpmiddelen beschikken indien mogelijk over dezelfde technische en functionele kenmerken als die welke verloren gegaan of beschadigd zijn.

Artikel 18

Vrijstellingen

1.   Onverminderd artikel 2, lid 4, kunnen de lidstaten het binnenlands geregeld vervoer vrijstellen van alle of bepaalde voorschriften van dit hoofdstuk, mits zij garanderen dat personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit volgens het nationale recht ten minste de bij deze verordening geboden bescherming genieten.

2.   De lidstaten stellen de Commissie van de volgens lid 1 toegekende vrijstellingen in kennis. In het geval van een vrijstelling die zij onverenigbaar met de bepalingen van dit artikel acht, neemt de Commissie passende maatregelen. Uiterlijk op … (14) brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de ingevolge lid 1 verleende vrijstellingen.

HOOFDSTUK IV

RECHTEN VAN DE PASSAGIER IN GEVAL VAN ANNULERING OF VERTRAGING

Artikel 19

Voortzetting van de reis, vervoer langs een andere route, terugbetaling

1.   Indien de vervoerder redelijkerwijs verwacht dat een geregelde vervoersdienst zal worden geannuleerd of het vertrek meer dan 120 minuten vertraging zal oplopen, wordt de passagier onmiddellijk de keuze geboden tussen:

a)

voortzetting van de reis of vervoer langs een andere route naar de eindbestemming volgens de vervoersovereenkomst, onder vergelijkbare voorwaarden, bij de eerste gelegenheid;

b)

terugbetaling van de prijs van het vervoerbewijs en, waar relevant, een gratis terugreis per autobus of touringcar naar het eerste vertrekpunt volgens de vervoersovereenkomst, bij de eerste gelegenheid.

2.   In geval van annulering of vertrek van een halte met een vertaging van meer dan 120 minuten van het geregeld vervoer, heeft de passagier het recht de reis voort te zetten, zich langs een andere route te laten vervoeren of het bedrag van het vervoerbewijs terugbetaald te krijgen.

3.   De in lid 1, onder b), en lid 2, bedoelde terugbetaling vindt plaats binnen 14 dagen nadat het aanbod daartoe is gedaan of het verzoek daartoe is ontvangen. De terugbetaling dekt het volledige bedrag van de prijs waarvoor het vervoerbewijs is gekocht, voor het gedeelte of de gedeelten van de reis die niet zijn afgelegd, en voor het gedeelte of de gedeelten die reeds zijn afgelegd indien verder reizen in het licht van het oorspronkelijke reisplan van de passagier geen zin meer heeft. In geval van een reispasje of abonnement stemt het bedrag van de terugbetaling overeen met het evenredige deel van het volledige bedrag van het reispasje of abonnement. Tenzij de passagier een andere formule aanvaardt, geschiedt de terugbetaling in geld.

Artikel 20

Informatie

1.   In geval van annulering of vertrek met vertraging van het geregeld vervoer, stelt de vervoerder of, in voorkomend geval, de terminalbeheerder de vertrekkende passagiers in de terminal zo spoedig mogelijk, en in geen geval later dan 30 minuten na de geplande vertrektijd, op de hoogte van de situatie, alsook, zodra deze hem bekend is, van de verwachte vertrektijd.

2.   De vervoerder of, in voorkomend geval, de terminalbeheerder, moet redelijke inspanningen leveren om passagiers die door annulering of vertraging volgens de dienstregeling een aansluiting missen, op de hoogte te stellen van alternatieve aansluitingen.

3.   De vervoerder of, in voorkomend geval, de terminalbeheerder, zorgt ervoor dat personen met een handicap of personen met beperkte mobiliteit de in de leden 1 en 2 voorgeschreven informatie in een voor hen toegankelijke vorm ontvangen.

Artikel 21

Bijstand in geval van annulering of vertrek met vertraging

In het geval van een reis met een geplande duur van meer dan drie uur, die wordt geannuleerd of waarvan het vertrek meer dan twee uur vertraging oploopt, krijgt de passagier van de vervoerder aangeboden:

a)

hapjes, maaltijden en verfrissingen, in een redelijke verhouding tot de wachttijd, mits deze in de bus of in de terminal beschikbaar zijn of redelijkerwijs kunnen worden aangeleverd;

b)

hulp bij het zoeken van een hotelkamer of ander logies, en bij het zorgen voor vervoer tussen de terminal en het logies, in het geval dat een of meer malen zal moeten worden overnacht.

Bij de toepassing van dit artikel besteedt de vervoerder bijzondere aandacht aan de behoeften van personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit en van hun begeleiders.

Artikel 22

Andere vorderingen

Geen enkele bepaling in dit hoofdstuk belet de passagier op grond van het nationale recht voor een nationale rechterlijke instantie vergoeding te eisen van de schade die hij door een annulering of vertraging van een geregelde vervoersdienst heeft geleden.

HOOFDSTUK V

ALGEMENE REGELS BETREFFENDE INFORMATIE EN KLACHTEN

Artikel 23

Recht op reisinformatie

De vervoerder en de terminalbeheerder voorzien, elk binnen zijn bevoegdheid, de passagiers tijdens de reis van de nodige informatie. Voor zover mogelijk, wordt deze informatie desgevraagd in toegankelijke vorm verstrekt.

Artikel 24

Informatie over de rechten van de passagiers

1.   De vervoerder en de terminalbeheerder voorzien, elk binnen zijn bevoegdheid, de passagiers uiterlijk bij het vertrek van de nodige, begrijpelijke informatie omtrent de hun bij deze verordening toegekende rechten. De informatie wordt in terminals en, waar dat van toepassing is, via internet verstrekt. Op verzoek van een persoon met een handicap of een persoon met beperkte mobiliteit wordt de informatie in toegankelijke vorm verstrekt. Deze informatie omvat de contactgegevens van de door de lidstaten ingevolge artikel 27, lid 1, aangewezen handhavingsinstantie(s).

2.   De vervoerder en de terminalbeheerder kunnen aan de in lid 1 bedoelde informatieplicht voldoen door gebruik te maken van een door de Commissie in alle officiële talen van de instellingen van de Europese Unie opgestelde samenvatting van de bepalingen van deze verordening, die hun ter beschikking wordt gesteld.

Artikel 25

Klachten

De vervoerder voorziet in of beschikt over een klachtenbehandelingsmechanisme met betrekking tot de in de artikelen 4, 8 en 9 tot en met 24 vervatte rechten en verplichtingen.

Artikel 26

Indiening van klachten

Klachten in verband met de artikelen 4, 8 en 9 tot en met 24 worden door de passagier bedoeld in deze verordening ingediend binnen drie maanden na de datum waarop het geregeld vervoer heeft plaatsgevonden of had moeten plaatsvinden. Binnen een maand na ontvangst van de klacht deelt de vervoerder de passagier mee of de klacht gegrond is verklaard, is verworpen of nog in behandeling is. De klacht wordt binnen drie maanden na ontvangst definitief beantwoord.

HOOFDSTUK VI

HANDHAVING EN NATIONALE HANDHAVINGSINSTANTIES

Artikel 27

Nationale handhavingsinstanties

1.   Elke lidstaat wijst een of meer nieuwe of bestaande instanties aan, die worden belast met de handhaving van deze verordening met betrekking tot het geregeld vervoer vanuit op zijn grondgebied gelegen plaatsen en het geregeld vervoer vanuit een derde land naar deze plaatsen. Elke instantie neemt de noodzakelijke maatregelen om de naleving van deze verordening te garanderen.

Elke instantie is wat betreft organisatie, financieringsbeslissingen, juridische structuur en besluitvorming onafhankelijk van de vervoerder, touroperator en terminalbeheerder.

2.   De lidstaten delen de Commissie mee welke instantie of instanties op grond van dit artikel zijn aangewezen.

3.   Elke passagier kan, op grond van de nationale wetgeving, bij de krachtens lid 1 aangewezen bevoegde instantie of bij een andere bevoegde, door een lidstaat aangewezen instantie, een klacht wegens inbreuk op deze verordening indienen.

Een lidstaat kan besluiten:

a)

dat de passagier in eerste instantie een klacht met betrekking tot de artikelen 4, 8 en 9 tot en met 24, indient bij de vervoerder, en/of

b)

dat de nationale handhavingsinstantie of een andere door de lidstaat aangewezen bevoegde instantie in hoger beroep de in artikel 26 bedoelde klachten behandelt.

Artikel 28

Verslag inzake handhaving

Uiterlijk 1 juni … (15) en vervolgens om de twee jaar publiceren de overeenkomstig artikel 27, lid 1, aangewezen handhavingsinstanties een werkverslag over de voorbije twee kalenderjaren, dat met name bestaat uit een beschrijving van de maatregelen die ter uitvoering van deze verordening zijn genomen, en cijfers over de klachten en toegepaste sancties.

Artikel 29

Samenwerking tussen handhavingsinstanties

De in artikel 27, lid 1, bedoelde nationale handhavingsinstanties wisselen, waar gepast, de nodige informatie uit over hun werkzaamheden en besluitvormingsprincipes en -praktijk. Zij worden daarin door de Commissie bijgestaan.

Artikel 30

Sancties

De lidstaten stellen regels vast inzake sancties die worden opgelegd in geval van schending van de bepalingen van deze verordening en nemen alle noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden toegepast. De vastgestelde sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend. De lidstaten brengen deze sancties en maatregelen uiterlijk … (16) ter kennis van de Commissie, en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen dienaangaande mee.

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 31

Verslag

Uiterlijk … (17) brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over het functioneren en de effecten van deze verordening. Het verslag gaat waar nodig vergezeld van wetgevingsvoorstellen tot nadere uitvoering van de bepalingen van de verordening dan wel tot wijziging ervan.

Artikel 32

Wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004

Aan de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2006/2004 wordt het volgende punt toegevoegd:

„18.

Verordening (EU) nr. …/2010 van het Europees Parlement en de Raad van … betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers (18).

Artikel 33

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij wordt van toepassing met ingang van … (19).

Artikel 34

Publicatie

Deze verordening wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te …, …

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  Advies van 16 juli 2009 (PB C 317 van 23.12.2009, blz. 99).

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 23 april 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), standpunt van de Raad van 11 maart 2010 en standpunt van het Europees Parlement van … (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  PB L 263 van 7.10.2009, blz. 11.

(4)  PB L 199 van 31.7.2007, blz. 40.

(5)  PB L 177 van 4.7.2008, blz. 6.

(6)  PB L 226 van 10.9.2003, blz. 4.

(7)  PB L 158 van 23.6.1990, blz. 59.

(8)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(9)  PB L 364 van 9.12.2004, blz. 1.

(10)  PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22.

(11)  PB L 373 van 21.12.2004, blz. 37.

(12)  Vijf jaar na de datum van toepassing van deze verordening te willen inlassen.

(13)  Datum van toepassing van deze verordening in te lassen.

(14)  Vijf jaar na datum van toepassing van deze verordening in te lassen.

(15)  Twee jaar na de datum van toepassing van deze verordening in te lassen.

(16)  Datum van toepassing van deze verordening in te lassen.

(17)  Drie jaar na de datum van toepassing van deze verordening te willen inlassen.

(18)  PB …”.

(19)  PB: gelieve datum twee jaar na de datum van bekendmaking te willen inlassen.


BIJLAGE I

Bijstand aan personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit

a)   Bijstand in aangewezen terminals

Bijstand en regelingen die nodig zijn om personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit in staat te stellen om:

zich in de terminal aan te melden en een aanvraag om bijstand in te dienen op aangewezen locaties;

zich te verplaatsen van die locatie naar de incheckbalie, de wachtruimte en de instapzone;

in te stappen; hiervoor moeten, waar nodig, liften, rolstoelen of andere voorzieningen ter beschikking worden gesteld;

hun bagage in te laden;

hun bagage uit te laden;

uit te stappen;

een erkende hulphond mee te nemen in de autobus of touringcar;

zich naar de zitplaats te begeven.

b)   Bijstand in het voertuig

Bijstand en regelingen die nodig zijn om personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit in staat te stellen om:

belangrijke informatie over de reis in een toegankelijke vorm te ontvangen indien de passagier daarom verzoekt;

in- en uit te stappen bij tussenstops, indien in het voertuig ander personeel behalve de bestuurder aanwezig is.


BIJLAGE II

Handicap-gerelateerde training

a)   Training inzake de omgang met personen met een handicap

In de training van personeel dat rechtstreeks in aanraking komt met passagiers komen met name de volgende onderwerpen aan bod:

bewustmaking van fysieke, zintuiglijke (auditieve en visuele), en verborgen handicaps en leermoeilijkheden, alsmede het adequaat reageren daarop, inclusief de wijze waarop de mogelijkheden van personen met beperkte mobiliteit, oriëntatie of communicatievaardigheden kunnen worden ingeschat;

belemmeringen voor personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit, met inbegrip van attitudeproblemen, omgevings-/fysieke obstakels en organisatorische belemmeringen;

erkende hulphonden; met name de rol en de behoeften van de hulphond;

optreden in onverwachte situaties;

sociale vaardigheden en technieken om te communiceren met doven en slechthorenden, personen met een visuele handicap, mensen met een spraakprobleem en mensen met leermoeilijkheden;

hoe zorgvuldig omgaan met rolstoelen en andere mobiliteitshulpmiddelen om schade te vermijden (voor personeel dat verantwoordelijk is voor de eventuele bagageafhandeling).

b)   Training inzake bijstand aan personen met een handicap

In de training voor personeel dat rechtstreeks bijstand verleent aan personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit komen de volgende onderwerpen aan bod:

hoe een rolstoelgebruiker helpen in- en uit zijn rolstoel te raken;

vaardigheden om bijstand te verlenen aan personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit die reizen met een erkende hulphond, die ook betrekking hebben op de rol en de behoeften van de hulphond;

technieken voor de begeleiding van passagiers met een visuele handicap en voor de omgang met en het vervoer van erkende hulphonden;

kennis van de soorten uitrusting om personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit te helpen, en van de gebruikswijze daarvan;

het gebruik van in- en uitstaphulpmiddelen en kennis van de gepaste procedures voor bijstand bij het in- en uitstappen, waarbij de veiligheid en de waardigheid van personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit wordt gewaarborgd;

begrip van de behoefte aan betrouwbare en professionele bijstand. Tevens bekendheid met de mogelijke gevoelens van kwetsbaarheid die gehandicapte passagiers door hun afhankelijkheid van de geboden bijstand tijdens de reis kunnen ervaren;

kennis van eerste hulp.


ONTWERP-MOTIVERING VAN DE RAAD

I.   INLEIDING

Op 4 december 2008 heeft de Commissie een voorstel ingediend voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (1).

Het Europees Parlement heeft op 23 april 2009 advies in eerste lezing uitgebracht (2).

Op 17 december 2009 heeft de Raad een politiek akkoord bereikt over de ontwerp-verordening. Na de bijwerking van de tekst door de juristen-vertalers heeft de Raad op 11 maart 2010, overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure vastgesteld in artikel 294 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, zijn standpunt in eerste lezing vastgesteld.

De Raad heeft bij zijn werkzaamheden rekening gehouden met het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité. Het Comité van de Regio's heeft geen advies uitgebracht.

II.   ANALYSE VAN HET STANDPUNT IN EERSTE LEZING

1.   Algemeen

Het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers past in de algemene doelstelling van de EU om te zorgen voor een gelijke behandeling van passagiers, ongeacht de vervoerswijze. Gelijkaardige wetgeving is reeds goedgekeurd voor passagiers die per luchtvervoer (3) of per spoor (4) reizen. Die wetgeving bevat bepalingen over de aansprakelijkheid bij overlijden of letsel van passagiers, verlies van of schade aan hun bagage, automatische bijstand wanneer de reis wordt onderbroken, behandeling van klachten, mogelijke compensaties, passagiersinformatie en overige initiatieven. Voorts stelt het wetgevingsvoorstel regels vast inzake informatie en bijstand aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit (PRM's).

De Raad was het weliswaar eens met de Commissie wat de doelstelling van het voorstel betreft, maar heeft toch het oorspronkelijke voorstel ingrijpend gewijzigd. De Raad heeft een aantal van de voorgestelde bepalingen niet kunnen aanvaarden omdat ze voor de vervoerders en voor de nationale overheden een te grote administratieve belasting zouden vormen en te hoge kosten met zich mee zouden brengen, zonder dat hier voor de passagiers veel toegevoegde waarde tegenover zou staan. Andere bepalingen zijn opnieuw geformuleerd teneinde rekening te houden met de verschillende wetgevingen in de lidstaten en om conflicten tussen dit voorstel voor een ontwerp-verordening en de bestaande nationale en Europese wet- en regelgeving te voorkomen. Tot slot zijn andere bepalingen opnieuw geformuleerd om de verordening te vereenvoudigen en te verduidelijken.

Door deze aanpak verwijdert het standpunt van de Raad in eerste lezing zich in zekere mate van het oorspronkelijke Commissievoorstel doordat de redactie is aangepast en verscheidene bepalingen zijn geschrapt. Dit betekent dat geen enkel van de amendementen van het advies in eerste lezing van het Europees Parlement die op de geschrapte bepalingen betrekking hadden, door de Raad is overgenomen.

De Raad streeft naar een evenwichtige oplossing die rekening houdt met de rechten van passagiers en met de noodzaak om de economische levensvatbaarheid te garanderen van de exploitanten van de autobus- en touringcarsector, die vooral bestaat uit kleine en middelgrote ondernemingen; de Raad heeft daarom amendement nr. 3 van het EP opgenomen in het standpunt in eerste lezing.

2.   Voornaamste beleidspunten

i)   Toepassingsgebied

In het oorspronkelijke Commissievoorstel zou de verordening in het algemeen van toepassing zijn op geregelde vervoersdiensten per autobus of touringcar. De lidstaten mochten door openbaredienstcontracten bestreken stedelijke, voorstedelijke en regionale vervoersdiensten alleen van deze verordening vrijstellen wanneer die contracten een met deze verordening vergelijkbare bescherming van de passagiersrechten boden. Voorts heeft het Europees Parlement een amendement ingediend dat de lidstaten de mogelijkheid biedt om onder voornoemde voorwaarde de stads- en voorstadsvervoersdiensten (maar niet de regionale vervoersdiensten) vrij te stellen van de toepassing van deze verordening.

De Raad kon niet instemmen met het door de Commissie voorgestelde toepassingsgebied, noch met de daarmee verband houdende amendementen van het EP (amendementen 1, 2 en 8), omdat hij van oordeel was dat stedelijke, voorstedelijke en regionale vervoersdiensten in het kader van het subsidiariteitsbeginsel moeten worden geregeld.

Door de opneming van regionale vervoersdiensten in het toepassingsgebied, zoals het Europees Parlement voorstelt, kunnen problemen rijzen voor zowel de passagiers als voor de sector. In grote stedelijke gebieden exploiteren ondernemingen meestal een volledig vervoersnetwerk voor bus, metro, pendeltrein en tram. Vaak hebben al die diensten een stedelijk, voorstedelijk en regionaal karakter. Door de vrijstelling te beperken tot stads- en voorstadsvervoersdiensten zouden gedeelten van het netwerk onderworpen worden aan regels die voor langeafstandsvervoer zijn bedoeld. De ondernemingen die de netwerken exploiteren zouden dan binnen hetzelfde netwerk verscheidene compensatieregelingen moeten hanteren, en sommige daarvan zijn niet echt geschikt voor dit type vervoer. Voorts zou dat ook bij de passagiers die binnen het netwerk reizen voor verwarring kunnen zorgen, omdat zij moeilijk zouden kunnen bepalen welke regels daadwerkelijk van toepassing zijn.

Aangezien er voorts een vrijstelling kan worden verleend aan regionale spoordiensten in het kader van de bestaande verordening betreffende de rechten van reizigers in het treinverkeer, zou door het ontbreken van een overeenstemmende bepaling in de verordening betreffende de rechten van buspassagiers de concurrentie tussen beide sectoren kunnen worden verstoord. Bus- en spoordiensten vormen vaak een alternatieve oplossing voor elkaar.

De Raad kon derhalve de amendementen van het EP betreffende het toepassingsgebied niet aanvaarden. De Raad stelt bijgevolg voor de verordening toe te passen op passagiers die met nationale en internationale diensten voor geregeld vervoer reizen, doch met de mogelijkheid op nationaal niveau stads-, voorstads- en regionale diensten vrij te stellen. De Raad voert bovendien een bepaling in die garandeert dat bepaalde basisrechten zonder uitzondering gelden voor alle autobus- en touringcardiensten (het gaat daarbij om niet-discriminerende contractuele voorwaarden en tarieven en recht op vervoer voor gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit, alsmede om daaraan gerelateerde uitzonderingen).

De lidstaten kunnen vrijstelling verlenen van de toepassing van deze verordening op binnenlands geregeld vervoer voor een termijn van ten hoogste vijf jaar, die twee keer kan verlengd worden. Voorts kunnen de lidstaten een hernieuwbare vrijstelling van ten hoogste vijf jaar verlenen voor geregelde vervoersdiensten waarvan een belangrijk gedeelte, omvattende ten minste één geplande stop, buiten de Unie wordt geëxploiteerd.

In verband met het toepassingsgebied voorziet een specifieke bepaling er voorts in dat lidstaten hun nationale regels volledig mogen handhaven indien zij kunnen garanderen dat gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit volgens het nationale recht minimaal de bij deze verordening geboden bescherming genieten.

ii)   Wijzigingen van de infrastructuur

Wat betreft de infrastructuur is de Raad bereid alle initiatieven aan te moedigen en te steunen die betrekking hebben op nieuwe uitrusting en infrastructuur welke moet worden aangekocht of aangelegd met het oog op de behoeften van gehandicapten en PRM's, zoals duidelijk wordt aangegeven in een overweging. Deze verordening wordt evenwel vastgesteld in het kader van de wetgeving inzake consumentenbescherming, en daarom kan zij geen verplichtingen bevatten die kunnen worden gezien als technische voorschriften welke de vervoerders zouden verplichten om voertuigen of infrastructuur en de uitrusting van de terminals aan te passen of te vervangen. Derhalve kan geen enkel van de amendementen van het EP die betrekking hebben op wijzigingen van de infrastructuur (amendementen 6 t/m 10) worden aanvaard.

iii)   Vergoeding en bijstand bij ongevallen

Het Commissievoorstel bevat de regels inzake de aansprakelijkheid van autobus- en/of touringcarondernemingen ten aanzien van passagiers en hun bagage. Die regels geven passagiers het voordeel van geharmoniseerde regels inzake aansprakelijkheid van autobus- en/of touringcarondernemingen. Voor schade tot een bedrag van 220 000 EUR is een autobus- en/of touringcaronderneming risicoaansprakelijk; zij heeft met andere woorden niet de mogelijkheid haar aansprakelijkheid uit te sluiten door aan te tonen dat het ongeval niet door haar schuld werd veroorzaakt. Voor schade boven de 220 000 EUR zou de aansprakelijkheid wel worden gegrond op schuld, doch ongelimiteerd zijn. Passagiers die het slachtoffer worden van een ongeval zouden recht hebben op voorschotten om de kosten te betalen waarmee zij of hun familie door het overlijden of het letsel worden geconfronteerd.

De geldende aansprakelijkheidsstelsels in de lidstaten lopen evenwel sterk uiteen qua aansprakelijkheidgrondslag (ongelimiteerde risicoaansprakelijkheid, risicoaansprakelijkheid met uitzonderingen bij overmacht en aansprakelijkheid door schuld) en kunnen niet met elkaar in overeenstemming worden gebracht. Bovendien stoelt de wetgeving in de verschillende lidstaten deels op Richtlijn 2009/103/EG betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (richtlijn motorrijtuigenverzekering) en deels op nationale wetgeving die verder reikt dan de EU-wetgeving. In die teksten is de aansprakelijkheid voor buspassagiers reeds geregeld en het is essentieel om geen conflicten tussen de onderhavige tekst en de genoemde richtlijn motorrijtuigenverzekering te creëren.

Daarom stelt de Raad een aanpak voor waarbij op het bestaande stelsel wordt voortgebouwd, maar waaraan ook enkele fundamentele harmonisatie-elementen worden toegevoegd. Er wordt een minimumbedrag per passagier en per collo voorgesteld: 220 000 EUR per passagier bij overlijden of lichamelijk letsel; bij verlies of beschadiging van bagage, 500 EUR voor stads-, voorstads- en regionale vervoersdiensten, en 1 200 EUR voor andere geregelde diensten. Daardoor zou de vergoeding voor bagage in overeenstemming worden gebracht met de overeenkomstige bepalingen van de „spoorwegverordening” en zouden de specifieke kenmerken van stads-, voorstads- en regionaal vervoer worden verdisconteerd. De Raadstekst voorziet er voorts in dat rolstoelen, andere mobiliteitsuitrusting en hulpmiddelen altijd volledig worden vergoed, in plaats van als gewone bagage te worden behandeld, zelfs wanneer schade wordt veroorzaakt bij het verlenen van bijstand (in de geest van EP-amendement nr. 46).

Bovendien is de tekst in die zin aangepast dat hij nu voorziet in bijstand aan passagiers met betrekking tot hun onmiddellijke praktische behoeften na een ongeval. Een dergelijke bepaling ontbreekt in de „richtlijn motorrijtuigenverzekering” en passagiers hebben er concreet baat bij, zonder dat daardoor de administratieve rompslomp voor autobus- en/of touringcarondernemingen aanmerkelijk toeneemt.

In dit licht kan de Raad niet instemmen met de voorgestelde aanpak van de Commissie, noch met de EP-amendementen in verband met aansprakelijkheid (amendementen nrs. 18 t/m 24).

iv)   Rechten van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit (PRM's)

De Raad staat van ganser harte achter het streven van de Commissie om gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit zonder discriminatie toegang te verschaffen tot autobussen en touringcars. De tekst van de Raad sluit daarom nauw aan bij het Commissievoorstel; enkele bepalingen worden evenwel gewijzigd met het oog op de praktische haalbaarheid, en er worden enige vereenvoudigingen en verduidelijkingen aangebracht. De Raad heeft in de tekst van dit hoofdstuk verscheidene amendementen van het EP verwerkt, volledig, gedeeltelijk of in de geest ervan.

Wat de vrijstellingen ten aanzien van het recht op vervoer betreft, had de Commissie voorgesteld dat een gehandicapte op grond van veiligheidseisen of de afmetingen van het voertuig het vervoer zou kunnen worden ontzegd. De Raad heeft een aantal verbeteringen aangebracht, en verwijst naar de voertuigconstructie in plaats van naar de afmetingen, waardoor de amendementen 26 en 27 van het EP inhoudelijk of naar de geest worden overgenomen. De Raad heeft tevens amendement nr. 73 aanvaard met betrekking tot het alternatief dat moet worden geboden aan een gehandicapte of een PRM wie de toegang tot het voertuig wordt geweigerd.

Volgens het oorspronkelijke voorstel kon de vervoerder eisen dat een gehandicapte of een persoon met beperkte mobiliteit vergezeld wordt door een andere persoon om eerstgenoemde te helpen. Volgens het standpunt van de Raad in eerste lezing wordt, indien de vervoerder ten aanzien van een passagiersdienst een dergelijke eis stelt, de begeleider kosteloos vervoerd en krijgt hij, indien mogelijk, een zitplaats naast de gehandicapte of de PRM. Deze bepaling neemt amendement nr. 29 van het EP inhoudelijk over.

Het standpunt van de Raad in eerste lezing voorziet in niet-discriminerende toegangsvoorwaarden die moeten worden bekendgemaakt in een voor gehandicapten en PRM's toegankelijke vorm, wat betekent dat amendementen nrs. 31 en 32 van het EP geheel of gedeeltelijk worden overgenomen. Voorts zal de Commissie op internet een lijst publiceren van de door lidstaten aangewezen autobus- en touringcarterminals waar bijstand aan gehandicapten en PRM's moet worden verleend, zoals in amendement nr. 36 van het EP is voorzien.

Voor de verstrekte bijstand aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit geldt de voorwaarde dat de betrokkene de vervoerder of de terminalexploitant uiterlijk twee werkdagen tevoren (de Commissie had 48 uur voorgesteld) op de hoogte stelt en ten minste 60 minuten voor de aangekondigde vertrektijd op een hiertoe aangewezen plaats aanwezig is. De Raad kon derhalve amendement nr. 39, waarin een kortere periode van 24 uur wordt voorgesteld, niet aanvaarden. Voorts dient de betrokkene indien hij specifieke behoeften inzake zitgelegenheid heeft, voor zover hij op dat tijdstip kennis heeft van die behoeften, de vervoerder bij de reservering van deze behoeften in kennis te stellen. Deze aanvullende eis, die door de Raad is ingevoerd, zal het de vervoerder mogelijk maken aan die specifieke behoeften te voldoen en de betrokkene de best mogelijke dienst te verlenen.

Voor de bijstand aan boord heeft de Raad het toepassingsgebied van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie beperkt. De tekst van de Raad bepaalt dat alle informatie moet worden aangeboden in toegankelijke vormen, en dat bijstand moet worden geboden bij het in- of uitstappen bij tussenstops; deze bijstand moet evenwel uitsluitend worden geboden indien in het voertuig behalve de bestuurder nog ander personeel aanwezig is. Aldus wordt rekening gehouden met het feit dat de meeste voertuigen alleen door een bestuurder worden bediend, en dat het verlenen van bijstand tijdens de reis gevolgen heeft voor de werkuren van de bestuurder en bijgevolg voor de veiligheidseisen.

Bijstand aan gehandicapten en PRM's moet kosteloos worden verstrekt in de door de lidstaten aangewezen bemande terminals, en het personeel dat rechtstreekse bijstand verleent aan voornoemde personen moet een adequate opleiding hebben gekregen. Personeelsleden, met inbegrip van bestuurders, die rechtstreeks in contact komen met reizigers, moeten een opleiding krijgen waarbij zij vertrouwd gemaakt worden met de problematiek van gehandicapten.

v)   Rechten van passagiers in geval van annulering of vertraging

Het Commissievoorstel voorzag in verplichtingen van autobus- en touringcarondernemingen bij onderbreking van de reis door annulering of vertraging. De ondernemingen dienen een compensatie te betalen van 100 % van de prijs van het vervoerbewijs indien ze geen alternatief vervoer of niet de verplichte informatie bieden.

De Raad staat weliswaar volledig achter het beginsel dat vervoerders en terminalexploitanten zorg hebben te dragen voor hun passagiers, maar hij heeft toch wijzigingen aangebracht in het Commissievoorstel om rekening te houden met de specifieke structuur van de autobus- en touringcarsector. Er is overeenstemming bereikt over een verschillende behandeling van passagiers die vanuit een terminal vertrekken en passagiers die bij een bushalte vertrekken, aangezien het niet mogelijk noch redelijk is om te eisen dat bijvoorbeeld hetzelfde niveau van informatie over vertragingen wordt verstrekt aan een bushalte en in een bemande terminal.

Wanneer er een vertraging van meer dan twee uur is of wanneer de reis wordt geannuleerd, kan de passagier ervoor kiezen de reis voort te zetten met dezelfde vervoerwijze, een beroep te doen op vervoer langs een andere route of om terugbetaling van zijn vervoerbewijs te verzoeken (de terugbetaling dient plaats te vinden binnen 14 dagen nadat het verzoek is gedaan en indien nodig moet een gratis terugreis worden aangeboden). Wanneer er meer dan twee uur vertraging is bij een reis met een geplande duur van meer dan drie uur, is de vervoerder verplicht om passagiers die vanuit een terminal vertrekken een maaltijd of verfrissingen aan te bieden, in de geest van amendement nr. 53 van het EP; de vervoerder is niet verplicht om voor logies te zorgen, maar hij moet wel hulp verlenen bij het zoeken naar logies. Autobus- en touringcarpassagiers krijgen evenwel geen bijkomende vergoedingen (betaald bovenop de terugbetaling van de prijs van het vervoerbewijs) zoals dat voor scheeps- en treinpassagiers wel het geval is. De amendementen van het EP in verband met compensatie en logies zijn dus niet overgenomen (amendementen nrs. 49, 50, 51, 52, 54 en 55).

Het Europees Parlement heeft een aantal amendementen ingediend in verband met compensatie en bijstand in het geval van vertraging bij aankomst en daarmee samenhangende vrijstellingen in het geval van (amendementen nrs. 56 en 57), waarbij de vervoerder zou worden vrijgesteld van aansprakelijkheid voor schade indien deze toe te schrijven is aan omstandigheden die geen verband houden met de exploitatie van zijn diensten en die niet konden worden voorzien. De Raad heeft die amendementen niet overgenomen, omdat de tekst ervan niet voorziet in bepalingen betreffende compensatie in geval van vertragingen bij aankomst.

Dergelijke compensaties zouden een bijkomende aansprakelijkheid vormen voor autobus- en touringcarondernemingen en zouden een buitensporige last betekenen; bovendien zouden de bestuurder onder druk komen te staan om de dienstregeling te allen prijze na te leven, waardoor de verkeersveiligheid in het gedrang zou komen.

De Raad heeft amendement nr. 58 overgenomen, dat betrekking heeft op de verstrekking van informatie in vormen die toegankelijk zijn voor gehandicapten en personen met een beperkte mobiliteit.

vi)   Algemene regels in verband met informatie, klachtenbehandeling en nationale handhavingsinstanties

Volgens het standpunt van de Raad in eerste lezing verstrekken de vervoerders en de terminalbeheerders, elk binnen hun bevoegdheid, de passagiers tijdens de reis de nodige informatie, indien mogelijk in een toegankelijke vorm. Voorts geven zij de passagiers passende en begrijpelijk informatie over hun rechten, in de geest van amendement nr. 62 van het EP.

Wat betreft de klachten bevatte het Commissievoorstel regels voor het behandelen van klachten door de vervoerder, met in het bijzonder verreikende juridische consequenties bij niet-behandeling van klachten.

De Raad is het weliswaar in beginsel met het Commissievoorstel eens, maar maakt het systeem flexibeler teneinde mogelijke onvoorziene gevolgen voor de rechtsstelsels of bestuurlijke structuren van de lidstaten te voorkomen. In dit verband, heeft de Raad, om nog meer bureaucratie te vermijden, amendement nr. 64 niet overgenomen; dat amendement bepaalt dat de autobus- en touringcarondernemingen jaarlijks uitvoerig verslag moeten uitbrengen over de ontvangen klachten.

Ook heeft het Parlement voorgesteld dat de nationale handhavingsinstanties onafhankelijk moeten zijn (amendement 65). In het standpunt van de Raad in eerste lezing wordt verduidelijkt dat deze organen onafhankelijk moeten zijn van vervoerders, touroperators en terminalexploitanten.

vii)   Toepassingsdatum van de verordening

De Commissie heeft voorgesteld dat de verordening 20 dagen na publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie van kracht zou worden en één jaar na die datum van toepassing zou worden.

Het standpunt van de Raad in eerste lezing voorziet erin dat de verordening twee jaar na de bekendmaking ervan van toepassing wordt, wat betekent dat amendement nr. 69 van het EP inhoudelijk wordt overgenomen.

3.   Andere door het Europees Parlement voorgestelde amendementen

Andere amendementen die in het standpunt van de Raad in eerste lezing niet zijn overgenomen, betreffen de volgende zaken:

wijzigingen in de definities van „vervoersovereenkomst” (amendement 13), „verkoper van vervoerbewijzen” (amendement 14), „touroperator” (amendement 15), „annulering” (amendement 16);

een voorgestelde nieuwe definitie van „toegankelijke vormen” (amendement 17);

een verwijzing naar „personen die door hun hoge of jonge leeftijd niet zonder bijstand kunnen reizen” (amendement 34);

de bijstand moet zijn aangepast aan de individuele behoeften van de gehandicapte of de persoon met beperkte mobiliteit (amendement 35);

gegarandeerd moet worden dat de passagier een bevestiging ontvangt waarin vermeld staat dat kennis is gegeven van de behoefte aan bijstand (amendement 40);

iedere krachtens deze verordening toegekende schadevergoeding kan op eventuele verdere vergoedingen in mindering worden gebracht (amendement 59);

er worden sancties vastgesteld voor inbreuk op de verordening, die het betalen van compensatie aan de betrokken persoon kunnen omvatten (amendement 68);

de amendementen 70, 71 en 72 betreffende de bijlagen bij de verordening.

III.   CONCLUSIE

Bij het opstellen van zijn standpunt in eerste lezing heeft de Raad het Commissievoorstel en het advies in eerste lezing van het Europees Parlement volledig in acht genomen. Wat de amendementen van het Europees Parlement betreft, wijst de Raad erop dat reeds een groot aantal daarvan naar de geest, gedeeltelijk of volledig in het standpunt in eerste lezing is overgenomen.


(1)  Doc. 16933/08.

(2)  A6-0250/2009.

(3)  Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91 (PB L 46 van 17.2.2004, blz. 1), alsmede Verordening (EG) nr. 1107/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 inzake de rechten van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit die per luchtvervoer reizen (PB L 204 van 26.7.2006, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 1371/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 14)


Top