This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52009AR0096
Opinion of the Committee of the Regions on An updated strategic framework for European cooperation in education and training
Advies van het Comité van de Regio's over een geactualiseerd strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding
Advies van het Comité van de Regio's over een geactualiseerd strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding
PB C 79 van 27.3.2010, p. 27–32
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
27.3.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 79/27 |
Advies van het Comité van de Regio's over een geactualiseerd strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding
(2010/C 79/06)
I. BELEIDSAANBEVELINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO’S
Principes en algemene opmerkingen
1. |
staat positief tegenover de mededeling van de Europese Commissie getiteld „Een geactualiseerd strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding”. Het Comité sluit zich volledig aan bij de algemene doelstellingen die in de mededeling worden voorgesteld, te weten de verbetering van de onderwijs- en opleidingsstelsels met het oog op de ontwikkeling van betere vaardigheden, een doelstelling die terecht als absolute prioriteit wordt aangemerkt om aan de toekomstige uitdagingen het hoofd te kunnen bieden; |
2. |
onderschrijft de algemene analyse van de Commissie ten volle. De problematiek van onderwijs en opleiding is voor Europa van essentieel belang om concurrerend te kunnen blijven optreden en tegelijkertijd de sociale voorzieningen en de milieubescherming op een hoog niveau te houden, aangezien Europa's belangrijkste hulpbron de mensen zijn die er wonen (1). Het Comité brengt in dat opzicht in herinnering dat in de periode tussen nu en 2015 voor 79 % van de arbeidsplaatsen hoogopgeleide of middelhoogopgeleide arbeidskrachten nodig zullen zijn (2); |
3. |
onderschrijft het door de Europese Commissie ontwikkelde idee dat het onderwijs- en opleidingsbeleid ervoor moeten zorgen dat alle burgers, ongeacht hun leeftijd, geslacht en sociaaleconomisch profiel, hun hele leven lang beroepsbekwaamheden kunnen verwerven en op peil houden alsook actief burgerschap kunnen ontwikkelen. Dergelijke beleidsmaatregelen zijn dus bepalende factoren voor persoonlijke emancipatie en sociale integratie; |
4. |
wijst op de grote verantwoordelijkheid van de lokale en regionale overheden en de doorslaggevende rol die zij in Europa spelen op het gebied van onderwijs en opleiding. Deze territoriale overheden zijn dan ook hoofdrolspelers in het beleid dat ten uitvoer wordt gelegd om de vastgestelde strategische doelen te behalen. Naargelang van de nationale wetgeving oefenen de lokale of regionale autoriteiten op verschillende niveaus hun bevoegdheden uit, van preprimair onderwijs tot onderwijs en beroepsopleiding voor volwassenen. Al deze onderwijsniveaus worden in de huidige mededeling behandeld. Daarnaast is de Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding nauw verbonden met zowel de strategieën inzake werkgelegenheid en duurzame economische groei, als migratiekwesties (met inbegrip van meertaligheid), de demografische ontwikkeling en het beleid van de EU op het gebied van sociale integratie, ondernemingen, onderzoek en innovatie. De lokale en regionale overheden moeten derhalve zorgen voor een efficiënte tenuitvoerlegging van het onderwijs- en opleidingsbeleid waarbij met al deze aspecten rekening wordt gehouden. Bij het kiezen van geschikte werkmethoden voor een Europese samenwerking op lange termijn inzake onderwijs en opleiding moet dan ook rekening worden gehouden met deze verantwoordelijkheden van de lokale en regionale overheden; |
5. |
onderstreept in dat opzicht dat de huidige mededeling voor het Comité vanuit een langetermijnperspectief een belangrijk onderwerp aanroert. Vanuit een kortetermijnperspectief is dit onderwerp nauw verbonden met de prioriteiten van het Comité voor het jaar 2009 (3); |
6. |
is verheugd over het feit dat de voorgestelde maatregelen de acties van de lidstaten ondersteunen en aanvullen, zodat er een toegevoegde Europese waarde tot stand wordt gebracht zonder afbreuk te doen aan de subsidiariteits- en evenredigheidsbeginselen; |
7. |
benadrukt voorts dat, wat onderwijs en opleiding van kinderen van migranten betreft - een onderwerp dat ook ter sprake wordt gebracht in het kader van de strategische uitdagingen en prioriteiten - de behandelde thematiek ook als relevant kan worden beschouwd voor de integratie van onderdanen van derde landen in de Europese Unie. In dat opzicht wijst het Comité erop dat de integratiemaatregelen geen deel uitmaken van de huidige bevoegdheden van de EU op het gebied van immigratie (artt. 61, 62 en 63 VEG), maar onder de rechtstreekse bevoegdheid van de lidstaten vallen. De EU kan dus alleen een ondersteunende rol spelen op dit gebied in afwachting van de eventuele ratificatie van het Verdrag van Lissabon dat de Europese rechten op dit gebied zal uitbreiden; |
8. |
wijst erop dat de groeiende immigratie in Europa zorgt voor een versterking op cultureel, taal- en demografisch gebied, die veeleer een kans dan een last is, en dat in dat opzicht onderwijs en opleiding van nieuwkomers, maar ook van migranten van de tweede generatie prioriteit moet hebben, aangezien onderwijs de sleutel is tot integratie en echte deelname aan het maatschappelijk en beroepsleven (4). Het Comité nodigt de Commissie uit om aandacht te besteden aan de meest kwetsbare categorieën onder de migranten; |
9. |
merkt de bereidheid van de Commissie op om het gebruik van de open coördinatiemethode (OCM) uit te breiden door aan de huidige intercollegiale leeractiviteiten ook evaluatieactiviteiten toe te voegen. Het verzoekt de Commissie bijgevolg rekening te houden met de toename van financiële en administratieve taken die de versterking van de OCM kan meebrengen voor de territoriale overheden die grotendeels voor onderwijs en opleiding verantwoordelijk zijn; |
10. |
wijst erop dat de open coördinatiemethode juist op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding alleen kan functioneren als de subnationale niveaus daarbij rechtstreeks worden betrokken. De prestaties van de lidstaten, die de gezamenlijke prestaties van hun regio's en gemeenten vertegenwoordigen, moeten vooral rusten op een rijke samenwerking via een standvastig streven naar solidariteit; |
11. |
is zeer waakzaam voor kwesties die de problematiek van de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen betreffen, zoals reeds in meerdere adviezen is aangegeven (5). Het Comité nodigt de Commissie dan ook uit speciale aandacht te besteden aan deze nog steeds voortdurende ongelijkheid op basis van geslacht; |
12. |
vraagt aandacht voor de noodzaak gehandicapten van alle leeftijden gemakkelijker toegang te geven tot de gebruikelijke opleidings- en onderwijscircuits. Een en ander zal hun sociale integratie en inzetbaarheid aanzienlijk vergroten; |
13. |
is verheugd over het belang dat wordt gehecht aan opleiding van volwassenen, aangezien dit essentieel is om inzetbaarheid, mobiliteit, sociale integratie en persoonlijke ontwikkeling te bevorderen. Het Comité wijst er in dat opzicht op dat het al kennis heeft gegeven van zijn bereidheid een actieve rol te spelen bij de promotie van een leven lang leren, een thema waar de lokale en regionale gemeenschappen nauw bij betrokken zijn (6); |
14. |
vraagt zich af waarom er in de huidige mededeling niet wordt ingegaan op de kwestie van de opleiding en instandhouding van een hooggekwalificeerd en met kerncompetenties uitgerust personeelsbestand - een kwestie die voor de meeste Europese landen toch cruciaal is in het kader van de ontwikkeling van een kenniseconomie, gelet op zowel het probleem van de braindrain als de noodzaak in alle disciplines personeel op hoog niveau op te leiden. Het Comité verzoekt de Commissie dan ook zich over dit vraagstuk te buigen, zonder echter noodzakelijkerwijs meer indicatoren te introduceren, aangezien dat een negatief effect zou kunnen hebben op de algemene samenhang van de vastgestelde doelstellingen; |
15. |
attendeert de Commissie op het feit dat het hem van essentieel belang lijkt derde landen waar het toetredingsproces tot de EU aan de gang is, hierbij te betrekken en nodigt de Commissie derhalve uit de verschillende mogelijkheden in dit verband te onderzoeken; |
De strategische uitdagingen
16. |
stemt in met de vier strategische uitdagingen en de prioriteiten die in 2009-2010 moeten worden aangepakt, overeenkomstig het voorstel van de Commissie; |
17. |
merkt op dat deze strategische uitdagingen en prioriteiten op korte termijn in de lijn liggen van de werkzaamheden die al zijn verricht in het kader van het programma „Onderwijs en opleiding 2010”; |
18. |
is verheugd over het feit dat deze strategische uitdagingen niet beperkt blijven tot arbeidsmarktkwesties en spreekt in het bijzonder zijn goedkeuring uit over de strategische uitdaging die erop gericht is „kansengelijkheid en actief burgerschap te bevorderen”. Het eerste rechtstreekse contact met het beleid en de verwezenlijking van actief burgerschap in het leven van alledag vinden overigens op subnationaal niveau plaats; |
19. |
wijst erop dat het zeer veel waarde hecht aan mobiliteit, een essentiële factor voor culturele en professionele ontwikkeling, aangezien mobiliteit mensen in staat stelt zowel economische als culturele barrières te slechten. Het Comité wijst er in dit verband op dat mobiliteit voor alle lerenden de norm moet worden; |
20. |
wijst erop dat territoriale overheden een cruciale rol spelen in de mobiliteit van lerenden, daar zij deze in dat verband zowel informeren als ondersteunen door ter aanvulling van de Europese programma's coördinatie- en begeleidende maatregelen te treffen (7). Het Comité verzoekt de Commissie dan ook meer rekening te houden met deze rol, door de regio's bij de uitstippeling van programma's te betrekken en hun bij de tenuitvoerlegging ervan desgewenst meer verantwoordelijkheid te geven; |
21. |
herinnert eraan dat, met het oog op de verwezenlijking van de doelstelling „moedertaal plus twee vreemde talen”, een hoofdrol is weggelegd voor de regionale en lokale overheden, met name bij de uitvoering van de onderwijsplannen (8); |
22. |
wijst op de noodzaak meer vooruitgang te boeken op het gebied van het talenonderwijs op de basis- en de middelbare school. Het onderwijsprogramma moet worden aangepast, zodat leerlingen op de basisschool vaker de gelegenheid krijgen om gesprekken in ten minste één vreemde taal te voeren (9); |
23. |
wijst erop dat meer actie moet worden ondernomen om mensen ervan te doordringen dat het leren van talen voordelen oplevert (10); |
24. |
spreekt zijn waardering uit voor de bereidheid om de initiële lerarenopleiding en de mogelijkheden voor permanente beroepsopleiding van onderwijzend en begeleidend personeel te versterken; |
25. |
is van oordeel dat bij de planning van onderwijs- en opleidingsactiviteiten rekening moet worden gehouden met de toekomstige behoeften aan vaardigheden, die veelal eerst op lokaal en regionaal niveau in kaart worden gebracht; |
26. |
is van mening dat scholing in duurzame ontwikkeling en met name bewustwording met betrekking tot de problematiek van de klimaatverandering, de bescherming van de biodiversiteit en het behoud van alle natuurlijke hulpbronnen (bodem, water, lucht, bodemrijkdommen, enz.), alsook de ontwikkeling van mediageletterdheid belangrijke zaken zijn die onlosmakelijk zijn verbonden met actief burgerschap. Dit zijn benaderingswijzen die in de prioriteiten voor 2009-2010 zouden kunnen worden opgenomen; |
27. |
wijst er in dit verband op dat actief burgerschap en inzicht in het belang van duurzame ontwikkeling deel uitmaken van de kerncompetenties waarover Europeanen moeten beschikken, zoals aangegeven in de Aanbeveling „Kerncompetenties voor levenslang leren — een Europees referentiekader” (1); |
28. |
is van mening dat de vroege voorschoolse vorming en het basisonderwijs een bijzondere bijdrage leveren aan het ontwikkelen en verwerven van basiscompetenties die onmisbaar zijn voor wie privé en professioneel wil slagen (11); |
29. |
spreekt zijn waardering uit voor de bereidheid om wederzijds leren via uitwisseling van goede praktijken op het gebied van onderwijs van migrantenkinderen, te intensiveren. Dit wederzijds leren is van essentieel belang voor de bevordering van Europees burgerschap en een geslaagd integratieproces; |
30. |
wil het belang van onderwijs in de moedertaal voor kinderen van migranten benadrukken omdat dit hun vermogen om zowel de taal van het gastland als andere talen te leren verbetert. Overheidssteun dient echter in de eerste plaats het aanleren van de taal van het gastland en de correcte beheersing ervan te bevorderen; |
31. |
benadrukt de grote rol die de territoriale gemeenschappen spelen bij het creëren van een innovatief klimaat (11); |
32. |
is van mening dat bijzondere aandacht moet worden geschonken aan de maatschappelijke uitdagingen in verband met de milieuproblematiek (water, energie, klimaat, biodiversiteit, vervuiling enz.) in het kader van de strategische uitdaging „innovatie en creativiteit bevorderen”. In een bredere context zullen deze uitdagingen een groot aantal beroepen grondig veranderen alsook vele andere in het leven roepen. Er moet hiermee dus rekening worden gehouden in de opleidingen voor een leven lang leren, met name door het opzetten van passende opleidingen; |
33. |
is ingenomen met het voorstel partnerschappen op te zetten tussen onderwijs- en opleidingsinstellingen, bedrijven, onderzoeksinstituten, culturele actoren en creatieve bedrijfstakken. Dergelijke acties blijken vaak zeer effectief te zijn op het gebied van innovatie; |
34. |
is van oordeel dat de voortzetting van de samenwerking tussen de lidstaten doorslaggevend is om de gemeenschappelijke uitdagingen aan te pakken die gepaard gaan met de opkomst van een dynamische kennismaatschappij. Samenwerking tussen lokale en regionale overheden draagt eveneens tot deze doelstelling bij en moet dan ook worden aangemoedigd; |
35. |
pleit voor een vergelijkend overzicht van de bestaande nationale systemen voor algemeen en beroepsonderwijs en de in de nabije toekomst geplande hervormingen hiervan dat in alle Europese officiële talen op internet zou moeten worden gepubliceerd. Zo kunnen onderwijsverantwoordelijken van gemeenten en regio's, gemeenteraden en schoolgemeenschappen nuttige informatie over de ervaringen van andere landen inzake algemeen en beroepsonderwijs inwinnen en als gelijkwaardige partners deelnemen aan de discussie op centraal niveau over verdere hervormingen van het algemeen en beroepsonderwijs; |
De indicatoren
36. |
stemt in met het hanteren van benchmarks in het kader van de open coördinatiemethode, die evenwel niet op een sluikse manier tot harmonisering van de stelsels in de verschillende lidstaten mogen leiden; |
37. |
spreekt zijn waardering uit voor het voornemen van de Commissie gebruik te maken van kwantitatieve (benchmarks, statistieken) en kwalitatieve maatregelen (uitwisseling van informatie en goede praktijken) (12). Deze moeten vooral op reeds bestaande maatregelen voortbouwen, op vergelijkbare gegevens gebaseerd zijn en rekening houden met de uiteenlopende situaties in de verschillende lidstaten. De lidstaten worden verzocht na te denken hoe en in welke mate zij, gelet op de veranderende economische en sociale omstandigheden alsook op hun nationale prioriteiten, tot de gemeenschappelijke verwezenlijking van de doeleinden kunnen bijdragen; |
38. |
benadrukt dat er nog moet worden nagedacht over middelen voor de regio’s en gemeenten om de eventuele extra administratieve en financiële kosten in verband met het gebruik van nieuwe indicatoren te kunnen dragen; |
39. |
merkt niettemin op dat de vastgestelde doelstellingen voor vier van de vijf benchmarks die in 2003 zijn aangenomen, tegen 2010 niet zullen worden gehaald. Voorts blijkt de impact van intercollegiale leeractiviteiten en uitwisseling van informatie en goede praktijken onduidelijk. Een en ander pleit voor een herziening van de waarde van de vastgestelde doelstellingen en/of werkwijzen; |
40. |
stelt de Commissie, de lidstaten en de lokale en regionale overheden voor de redenen te onderzoeken waarom deze vier benchmarks niet zijn gehaald; |
41. |
spreekt zijn waardering uit voor het streven van de Commissie de doelstelling „deelname van volwassenen aan een leven lang leren” te verhogen van 12,5 % tot 15 %. Dit is vooral in tijden van crisis zeer belangrijk, wanneer een groot aantal werknemers moet worden om- en bijgeschoold; |
42. |
steunt het voorstel een benchmark inzake „mobiliteit” in het leven te roepen. Mobiliteit is van vitaal belang aangezien mobiliteit de inzetbaarheid van mensen op de arbeidsmarkt vergroot en de gelegenheid biedt Europees burgerschap te ontwikkelen, hoewel deze indicator nog nader dient te worden omschreven door de Commissie. Los van de inspanningen die voor universiteitsstudenten zijn gedaan en moeten worden voortgezet, is het Comité van mening dat meer aandacht moet worden geschonken aan de mobiliteit van leerlingen en jongeren in het beroepsonderwijs, een gebied waarop een groot aantal regio’s actief is; |
43. |
onderschrijft de wens een benchmark te formuleren inzake „beperkte basisvaardigheden”, uitgebreid met wiskunde en exacte wetenschappen, maar hamert op de noodzaak vooral aandacht te schenken aan het leren lezen en schrijven. Het Comité wijst er echter op dat de kennis van informatie- en communicatietechnologie (ICT) en de kennis van vreemde talen belangrijk zijn voor de kennisverwerving en de verwezenlijking van de doelstellingen op het gebied van voortgezette opleiding en een leven lang leren. Kinderen moeten op jonge leeftijd met name leren omgaan met ICT (12). Het Comité vraagt aandacht voor de sociale ongelijkheden die er bestaan bij de toegang tot deze technologieën. Deze ongelijkheden zouden door de nationale, regionale, lokale en Europese instanties adequaat moeten worden aangepakt, waarbij aan de territoriale overheden de mogelijkheden moeten worden gegeven om te steunen op bestaande EU-programma's en nieuwe programma's van de Commissie en om functionele ongeletterdheid in het kader van de herziene Lissabonstrategie te bestrijden. Op dezelfde manier moeten deze instanties er rekening mee houden dat het voor migranten van belang is om de taal van het gastland te leren teneinde hun sociale integratie en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt te bevorderen. |
44. |
Bij de toepassing van de open coördinatiemethode en de werkzaamheden tot vaststelling van nieuwe indicatoren en referentiewaarden op het gebied van onderwijs en opleiding moet voor het toetsen van de lees- en begripvaardigheid van teksten ook media-inhoud worden voorgelegd, aangezien veel van het materiaal van vandaag in elektronische of digitale vorm wordt aangeboden, of dat nu tekst-, beeld- of filmmateriaal is; |
45. |
houdt vast aan zijn standpunt dat het onderricht in lezen, schrijven, wiskunde, wetenschappen en ICT geenszins onverenigbaar is met het onderwijs van andere vakken die allemaal bijdragen aan de ontwikkeling van eigenschappen als creativiteit, gevoel van eigenwaarde, sociale vaardigheden (9); |
46. |
onderschrijft de doelstelling om de positieve ontwikkeling waarbij kinderen vanaf jonge leeftijd twee vreemde talen leren, verder te stimuleren en is derhalve ingenomen met de benchmark „talen”; |
47. |
maant tot voorzichtigheid met betrekking tot de invoering van een benchmark „investeringen in hoger onderwijs”. Het voortvarende streven om 2 % van het BBP in het hoger onderwijs te investeren is op zich positief, maar deze door de particuliere sector en de overheid gedeelde doelstelling mag er niet toe leiden dat de lidstaten enerzijds hun verantwoordelijkheden ontlopen en anderzijds gezinnen in grotere mate aan de financiering van het hoger onderwijs zouden moeten bijdragen, wat met name de doelstelling van gelijke kansen, in het bijzonder in tijden van crisis, in het gedrang zou brengen; |
48. |
stemt in met de benchmark „tertiair onderwijs” en het voorstel de behaalde doelstelling met betrekking tot wiskunde, exacte wetenschappen en technologie te schrappen en waardeert de aandacht die wordt besteed aan het probleem van de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen in deze studierichtingen. In dit verband zij herinnerd aan het advies van het Comité over de mededeling van de Commissie Naar een communautaire raamstrategie inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen (13); |
49. |
blijft terughoudend wat betreft het voorstel van de Commissie een benchmark te ontwikkelen inzake „inzetbaarheid”. Samen met de Commissie pleit het voor onderzoek naar de samenhang tussen het opleidingsniveau en de arbeidsmarktparticipatie van mensen. Hoe dan ook moeten er andere variabelen worden toegevoegd, met name de economische situatie. Deze maatregel zou dus verder moeten worden toegelicht; |
50. |
spreekt zijn waardering uit over het voorstel van de Commissie een benchmark te ontwikkelen inzake „preprimair onderwijs” omdat het leren op jonge leeftijd nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden schept en een belangrijk onderdeel is van levenslang leren; |
51. |
stemt in met de wens de benchmark „schooluitval” ongewijzigd te laten, en vindt dat verschillende manieren naar voren moeten worden geschoven om deze doelstelling te halen; |
52. |
toont zich gezien de kennis die momenteel voorhanden is, enigszins terughoudend wat betreft het voorstel voor een vaste benchmark inzake „innovatie en creativiteit”. Het Comité kan zich echter wel vinden in het idee dat de lidstaten nagaan of zij indicatoren kunnen ontwikkelen die hun inspanningen op het vlak van innovatie en creativiteit kunnen bevorderen; |
53. |
stelt voor na te denken over de mogelijkheid de uitwisseling van informatie en goede praktijken tussen landen te bevorderen met betrekking tot de benchmarks „innovatie en creativiteit” en „inzetbaarheid”. De regio’s moeten hierbij nauw worden betrokken; |
54. |
deelt de vastberadenheid van de Commissie om doeltreffende en ambitieuze onderwijs- en opleidingsmaatregelen te handhaven en uit te breiden. De huidige economische crisis mag ons niet van deze doelstelling afhouden; sterker nog, ze moet ons er juist toe brengen. |
Brussel, 7 oktober 2009
De voorzitter van het Comité van de Regio's
Luc VAN DEN BRANDE
(1) CdR 31/2006 fin
(2) „Toekomstige behoeften aan vaardigheden in Europa: vooruitzichten op de middellange termijn.”, Cedefop (Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding), 2008.
(3) CdR 380/2008
(4) CdR 253/2008
(5) CdR 233/2000 en CdR 19/2001
(6) CdR 49/2004 fin en CdR 31/2006 fin
(7) CdR 34/2006 fin
(8) CdR 6/2008 fin
(9) Ibid.
(10) CdR 33/2006 fin
(11) CdR 133/2008 fin
(12) CdR 349/2002 fin.
(13) Cf. CdR 233/2000 fin