EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52008IP0336

Gevolgen voor het milieu van de geplande gasleiding in de Oostzee Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over de gevolgen voor het milieu van de geplande gasleiding in de Oostzee tussen Rusland en Duitsland (Verzoekschriften 0614/2007 en 0952/2007) (2007/2118(INI))

PB C 294E van 3.12.2009, p. 3–11 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

3.12.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 294/3


Dinsdag, 8 juli 2008
Gevolgen voor het milieu van de geplande gasleiding in de Oostzee

P6_TA(2008)0336

Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over de gevolgen voor het milieu van de geplande gasleiding in de Oostzee tussen Rusland en Duitsland (Verzoekschriften 0614/2007 en 0952/2007) (2007/2118(INI))

2009/C 294 E/02

Het Europees Parlement,

gezien verzoekschrift 0614/2007, ingediend door Radvile Morkunaite, vergezeld van meer dan 20 000 handtekeningen, verzoekschrift 0952/2006, ingediend door Krzysztof Mączkowski, en de andere ingediende verzoekschriften over de in deze resolutie behandelde kwestie,

gezien het Verdrag van Lissabon, ondertekend door alle lidstaten op 13 december 2007,

gezien de mededeling van de Commissie over de thematische strategie inzake de bescherming en het behoud van het mariene milieu (COM(2005)0504),

gezien het zesde milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap (1),

gezien Richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (2) en Richtlijnen 92/43/EEG (3) en 79/409/EEG (4) van de Raad, die het wetgevingspakket Natura 2000 vormen,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 november 2006 over een thematische strategie inzake de bescherming en het behoud van het mariene milieu (5),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 november 2006 over een strategie voor het Oostzeegebied voor de noordelijke dimensie (6),

gezien het Verdrag ter bescherming van het mariene milieu in het Oostzeegebied (Verdrag van Helsinki),

gezien de aanbevelingen van de Commissie van Helsinki (HELCOM) en met name Aanbeveling 17/3 van 12 maart 1996 met daarin de vereiste een milieueffectbeoordeling uit te voeren en staten te raadplegen die mogelijk de negatieve gevolgen van een voorgesteld project ondervinden,

gezien het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband van 25 februari 1991 (Verdrag van Espoo),

gezien het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van 25 juni 1998 (Verdrag van Aarhus)

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (UNCLOS),

gezien het voorzorgbeginsel, dat volgens de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie een van de algemene beginselen is van het acquis communautaire en binnen het recht van de Europese Unie en het internationale recht een van de aspecten van duurzame ontwikkeling,

gezien het beginsel van goed bestuur, dat een van de algemene beginselen vormt van het recht van de Europese Unie,

gezien de activiteiten van de werkgroep Baltisch Europa van het Europees Parlement,

gezien de voorstellen die het resultaat waren van de openbare hoorzitting van 29 januari 2008,

gezien Beschikking nr. 1364/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 tot opstelling van richtsnoeren voor trans-Europese netwerken in de energiesector (7), waarin wordt erkend dat Nord Stream een project van Europees belang is,

gezien het op een vergadering van de ministers van Milieu van de Oostzeelanden in Krakau op 15 november 2007 goedgekeurde actieplan Oostzee,

gezien artikel 10 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, dat de lidstaten verplicht loyaal te zijn aan de Gemeenschap,

gelet op artikel 192, lid 1 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie verzoekschriften en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0225/2008),

A.

overwegende dat de Oostzee aan maar liefst acht lidstaten van de Europese Unie grenst, en dat 80 % van de kustlijn tot grondgebied van de Europese Unie behoort; overwegende dat OAO Gazprom de grootste aandeelhouder is van Nord Stream AG,

B.

overwegende dat zorgen voor het mariene milieu van het Oostzeegebied een van de belangrijkste doelstellingen is van de noordelijke dimensie van de Unie, zoals herhaaldelijk bevestigd in mededelingen van de Commissie en resoluties van het Parlement,

C.

overwegende dat de landbouw- en industriële sectoren van alle aangrenzende lidstaten en van Rusland de grootste vervuilers zijn van de Oostzee en de grootste problemen veroorzaken voor het ecologisch evenwicht van de Oostzee,

D.

overwegende dat de Unie bijzonder betrokken is bij de bescherming van het milieu, met inbegrip van het mariene milieu,

E.

overwegende dat de Commissie in procedures bij het Europees Hof van Justitie herhaaldelijk heeft bevestigd dat milieubescherming een van haar hoofddoelstellingen is en dat het Hof de bevoegdheid van de Gemeenschap op het gebied van de bescherming en instandhouding van het mariene milieu heeft erkend,

F.

overwegende dat er plannen zijn voor de bouw van talrijke infrastructuurprojecten in de Oostzee (Nord Stream, windturbineparken, de Scanled Baltic Pipe, een gaspijpleiding tussen Finland en Estland, stroomkabels tussen Zweden en Litouwen, LNG-terminals in Świnoujścje, etc.),

G.

overwegende dat Europa wegen moet vinden om de energievoorziening veilig te stellen, daar deze een zaak van levensbelang is,

H.

overwegende dat de toenemende bijdrage van aardgas aan het energie-evenwicht in Europa — met name sinds 1990 — de belangrijkste bron van vermindering van de uitstoot van koolstofdioxide (CO2) is geweest,

I.

overwegende dat het voorzorgsbeginsel, vastgelegd in artikel 174, lid 2 van het EG-Verdrag, alle belanghebbenden verplicht zich in te spannen om een beoordeling te maken van de mogelijke milieueffecten van nieuwe besluiten of de aanvang van werkzaamheden en passende preventieve maatregelen te nemen wanneer een bedreiging van het milieu aannemelijk is,

J.

overwegende dat, overeenkomstig het beginsel dat de eisen inzake milieubescherming geïntegreerd moeten worden in sectorspecifieke beleidsmaatregelen, bij de uitvoering van alle communautaire activiteiten en de verwezenlijking van alle communautaire doelstellingen met dergelijke eisen rekening moet worden gehouden,

K.

overwegende dat artikel 194 van het toekomstige Verdrag over het functioneren van de Europese Unie, als opgenomen in het Verdrag van Lissabon, expliciet stelt dat het energiebeleid van de EU moet worden gevoerd in een geest van solidariteit tussen de lidstaten, rekening houdend met de noodzaak het milieu in stand te houden en te verbeteren,

L.

overwegende dat de bijzondere kwetsbaarheid van de Oostzee voor milieurisico's is bevestigd door de Internationale Maritieme Organisatie, die het gebied als „zeer kwetsbaar gebied” heeft aangewezen,

M.

overwegende dat de Oostzee momenteel een van de meest verontreinigde maritieme gebieden is en dat met name de concentratie van schadelijke stoffen in zowel het water als in levende organismen onnatuurlijk hoog is,

N.

overwegende dat de Oostzee een typische binnenzee is en tevens een ondiep zeegebied dat, samen met de Zwarte Zee, de langste cyclus van wateruitwisseling met de oceaan ter wereld heeft, namelijk zo'n 30 jaar,

O.

overwegende dat de levensduur van de aardgastransportleiding wordt geschat op 50 jaar en dat het werk dat nodig is voor de ontmanteling van het leidingenstelsel vergelijkbaar zal zijn met het werk dat nodig is voor de aanleg van de voorgenomen installatie; overwegende dat dit aspect, bij de beoordeling van de milieu- en economische effecten, moet worden afgezet tegen de tijd die nodig is voor het volledig herstel van de flora en fauna,

P.

overwegende dat blootstelling aan zware metalen, contaminanten en andere schadelijke stoffen gezondheidsrisico's en gevolgen voor de voedselketen met zich meebrengt die onderzocht moeten worden,

Q.

overwegende dat een aantal factoren, waaronder lange wateropnametijden, een gelaagde waterkolom, het uitgestrekte, geïndustrialiseerde stroomgebied en de specifieke intensivering van de landbouw in het Oostzeegebied, ervoor zorgen dat de Oostzee vanuit milieuopzicht een bijzonder kwetsbaar gebied is,

R.

overwegende dat het uitvoeren van werkzaamheden in de bijzondere omstandigheden van de Oostzee zouden kunnen leiden tot een plotselinge stijging van het aantal algen, wat met name risico's met zich mee zou kunnen brengen voor Finland, Zweden en Duitsland, en de Baltische Staten,

S.

overwegende dat een andere aanzienlijke risicofactor voor het milieu ligt in de aanwezigheid van ongeveer 80 000 ton munitie die na de Tweede Wereldoorlog op de bodem van de zee is gedumpt en giftige stoffen bevat als mosterdgas, zwavelmosterdgas, stikstofmosterdgas, lewisiet, Clark I, Clark II en adamsiet, die een gevaar vormen voor zowel het mariene milieu van de Oostzee als voor het leven en de gezondheid van de mens,

T.

overwegende een aantal landen tussen 1945 en het eind van de jaren zestig containers met munitie in zee bleef dumpen,

U.

overwegende bovendien dat de containers met munitie zich in een zeer slechte staat bevinden — men schat dat de corrosie 80 % bedraagt — en dat hun exacte locatie niet altijd bepaald kan worden,

V.

overwegende dat de staten die aan de Oostzee grenzen volgens het op 15 november 2007 in Krakau goedgekeurde actieplan Oostzee moeten zorgen voor een veilige opslag van oude voorraden chemische stoffen en apparaten die gevaarlijke stoffen bevatten,

W.

rekening houdend met de potentiële gevolgen van de gasleiding voor het mariene milieu van de Oostzee en de aangrenzende landen,

X.

gezien het intensievere verkeer van zeevaarders en olietankers in de Oostzee en het mogelijke brandgevaar, het risico op verlies van drijfvermogen en zinken van schepen als gevolg van een breuk in de gasleiding tijdens de aanleg, installatie en de exploitatie, evenals de mogelijke gevolgen daarvan voor mens, economie en milieu,

Y.

overwegende dat Nord Stream de aanleg plant van een tracé op de zeebodem van 1 200 km lang en ongeveer 2 km breed, wat dus de grootste onderzeese bouwplaats ter wereld wordt,

Z.

overwegende dat visserij, toerisme en scheepvaart negatieve gevolgen zouden kunnen ondervinden van de aanleg, installatie en de exploitatie van dit project, die waarschijnlijk een negatief hebben op de economie van kustregio's,

AA.

overwegende dat landen die aan halfingesloten zeeën grenzen volgens artikel 123 van het UNCLOS, dat integraal deel uitmaakt van het acquis communautaire, met elkaar moeten samenwerken bij de uitoefening van hun rechten en het vervullen van hun plichten, en de tenuitvoerlegging van hun rechten en plichten ten aanzien van de bescherming en het behoud van het mariene milieu moeten coördineren,

AB.

overwegende dat artikel 2, lid 1 van het Verdrag van Espoo vereist dat de partijen, afzonderlijk of gezamenlijk, alle passende en effectieve maatregelen nemen om aanzienlijke, negatieve, grensoverschrijdende gevolgen van de voorgestelde activiteiten voor het milieu te voorkomen, beperken en beheersen,

AC.

overwegende dat raadplegingen van partijen die worden blootgesteld aan de schadelijke gevolgen van grensoverschrijdende projecten, krachtens artikel 5 bis van het Verdrag van Espoo, mogelijke alternatieven van een voorgenomen project kunnen omvatten, met inbegrip van het opgeven van het project,

AD.

overwegende dat de partijen die het Verdrag van Helsinki hebben gesloten volgens artikel 12 van dat verdrag alle benodigde maatregelen moeten nemen om vervuiling van het mariene milieu van de Oostzee als gevolg van ontginning of exploitatie van de zeebodem, of van daarmee samenhangende activiteiten, te voorkomen,

AE.

overwegende dat de voorgestelde route van de Noord-Europese gasleiding door gebieden van het Natura 2000-programma zal lopen die in Richtlijn 92/43/EEG van de Raad zijn aangewezen als speciale beschermingszones,

AF.

overwegende dat artikel 6, lid 2 van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad vereist dat de lidstaten passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de speciale beschermingszones niet verslechtert,

AG.

overwegende dat artikel 6, lid 3 van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad vereist dat de lidstaten een passende beoordeling maken van de consequenties van elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar dat wel aanzienlijke gevolgen kan hebben,vanuit het oogpunt van de doelstellingen tot bescherming van dat gebied,

AH.

overwegende dat krachtens artikel 6, lid 3 van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad de bevoegde autoriteiten in het licht van de conclusies van bovengenoemde beoordeling pas toestemming zullen geven voor het betreffende plan of project nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het het betrokken gebied niet zal aantasten en nadat zij in voorkomend geval inspraakmogelijkheden hebben geboden,

AI.

overwegende dat de voorgestelde gasleiding de langste onderzeese gasleiding ter wereld zal worden, en tevens de smalste, waardoor deze extra kwetsbaar is voor mogelijke schade,

AJ.

overwegende dat de Noord-Europese gasleiding in Beschikking 1364/2006/EG is aangemerkt als een van de prioritaire projecten van Europees belang,

AK.

overwegende dat voor iedere grootschalige civieltechnische structuur in zee, vanwege de daarmee gepaard gaande risico's, een bijzonder grondige en uitgebreide analyse en een milieueffectbeoordeling moeten worden uitgevoerd, zoals voorgeschreven door het Verdrag van Espoo, het Verdrag ter bescherming van het mariene milieu in de Oostzee (HELCOM-Verdrag) en alle andere relevante Europese en nationale wetgeving,

AL.

overwegende dat, overeenkomstig het Verdrag van Espoo, voor al dit soort projecten eerst een analyse van de alternatieven moet worden uitgevoerd, met name wat uitvoeringskosten en milieuveiligheid betreft, in dit geval een analyse van mogelijke routes voor de gasleiding over land,

AM.

overwegende dat delen van de geplande pijpleiding al naar de stad Kotka in Finland zijn gebracht om daar behandeld te worden,

AN.

overwegende dat artikel 1 van het Verdrag van Aarhus vereist dat iedere partij het recht op toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden dient te waarborgen,

AO.

overwegende dat de wettelijke vereisten inzake de voorbereiding van een accurate milieueffectbeoordeling rekening moeten houden met alle bovengenoemde risico's,

AP.

overwegende dat ook de terroristische dreiging en de mogelijkheid om tegenmaatregelen te nemen moeten worden geanalyseerd,

1.

is van mening dat Nord Stream een infrastructureel project is met een brede politieke en strategische dimensie voor zowel de EU als Rusland; neemt kennis van de bezorgdheid van EU-landen over de aanleg en het onderhoud van de pijplijn; onderstreept dat de rol van kleine kuststaten in het bieden van veiligheid in het Oostzeegebied niet los gezien kan worden van het vermogen van de EU om als een vereend geheel op te treden en met één stem te spreken over energieaangelegenheden, en herinnert aan zijn resolutie van 26 september 2007 over een gemeenschappelijk Europees extern energiebeleid (8); onderstreept dat Beschikking 1364/2006/EG (waarin de TEN-E richtsnoeren zijn opgenomen) het Nord Stream-project aanmerkt als een project van Europees belang, dat zal bijdragen in de voorziening in de toekomstige energiebehoeften van de EU; benadrukt dat dit project, samen met de aanleg van andere pijplijnen, zoals Yamal II en Amber, moet worden gepland in de geest van een gemeenschappelijk Europees buitenlands beleid inzake energie en volledig rekening moet houden met de impact ervan op het milieu en de veiligheid van de lidstaten van de EU;

2.

herhaalt haar standpunt dat het, rekening houdende met de toenemende afhankelijkheid van de EU van een beperkt aantal energiebronnen, leveranciers en transportroutes, van groot belang is initiatieven te ondersteunen die zijn gericht op hun diversificatie, zowel geografisch als door duurzame alternatieven te ontwikkelen; vestigt vooral de aandacht op de noodzaak de ontwikkeling van haveninfrastructuur voor de overslag van brandstoffen te steunen; brengt in herinnering dat Nord Stream slechts één van een groter aantal infrastructurele projecten voor aardgas is, zoals pijplijnen en LNG faciliteiten, die essentieel zijn om aan de aardgasbehoeftes van de Gemeenschap te voldoen — die volgens talrijke studies de komende jaren een grote stijging zullen laten zien — en tegelijkertijd de minder milieuvriendelijke fossiele brandstoffen kunnen vervangen; acht het noodzakelijk de effecten op de lange termijn van de nieuwe gasinfrastructuur op het milieu te evalueren, met het oog op een gewaarborgde stabiele gasaanvoer;

3.

steunt het voorstel vervat in bovengenoemde resolutie van het Parlement van 14 november 2006 dat de toekomstige mariene strategie van de EU moet leiden tot bindende supranationale verplichtingen die gemeenschappelijke verbintenissen in derde landen kunnen omvatten;

4.

onderstreept dat energiezekerheid moet worden gezien als een essentieel onderdeel van de algemene veiligheid in de Europese Unie, waarbij de definitie van energiezekerheid niet moet worden beperkt tot het gebrek aan een interne EU-productie, maar ook rekening moet worden gehouden met de geopolitieke aspecten van de afhankelijkheid van importen en het daarin gelegen potentieel voor politiek gemotiveerde onderbrekingen; is van mening dat het derde energiepakket de energieafhankelijkheid van elke lidstaat zal verminderen, aangezien in een volledig geliberaliseerde en geïntegreerde energiemarkt geen enkele staat kan worden afgesloten van een leverancier uit een derde land;

5.

is van oordeel dat de uitdaging van het zeker stellen van de energievoorziening, waarbij de verbintenissen op het gebied van milieubescherming en duurzame ontwikkeling moeten worden nagekomen, vraagt om een samenhangend en gecoördineerd Europees beleid inzake de levering van aardgas, op basis van een zorgvuldige beoordeling op Europees niveau van de milieuaspecten van alternatieve oplossingen en op basis van onderlinge solidariteit tussen de lidstaten;

6.

betreurt de marginale rol die de EU in dit project heeft gespeeld, met name de Commissie; wijst erop dat meer betrokkenheid van de EU de onzekerheid die in vele lidstaten wordt gevoeld over het Nord Stream project zou kunnen doen verminderen;

7.

neemt nota van het feit dat diverse lidstaten zeer tegen het pijpleidingproject voor het Oostzeegebied zijn, wat een gemeenschappelijke bron is voor de landen die aan de Oostzee grenzen, en geen bilaterale kwestie tussen twee staten; is daarom van mening dat het project in samenwerking met alle staten rondom de Oostzee moet worden uitgevoerd, overeenkomstig het Verdrag van Espoo, het HELCOM-Verdrag en andere relevante juridische instrumenten; benadrukt dat het van groot belang is dat Rusland het Espoo-verdrag ratificeert;

8.

is er in dit verband op tegen dat een investering op de voorgenomen schaal wordt uitgevoerd, zonder dat eerst een milieueffectbeoordeling is uitgevoerd met een positief resultaat.

9.

is ervan overtuigd dat energieprojecten waar EU-lidstaten en derde landen bij betrokken zijn in het gemeenschappelijk belang zouden moeten zijn van Europa en een gelegenheid die de hele Europese Unie en haar burgers betreft;

10.

erkent dat Nord Stream, overeenkomstig de van toepassing zijnde internationale wetgeving, opdracht heeft gegeven de „partijen van oorsprong” van het Verdrag van Espoo (Rusland, Finland, Zweden, Denemarken en Duitsland) ter goedkeuring een onafhankelijke milieueffectbeoordeling voor te leggen; dringt er bij het bedrijf op aan de resultaten van studies en de volledige onderzoeksgegevens over de ecologische situatie van het projectgebied die tijdens milieuonderzoeken zijn verzameld, ter beschikking te stellen, niet alleen van die landen maar ook van HELCOM en van alle kuststaten;

11.

benadrukt dat voor een duurzame oplossing op de lange termijn voor alle partijen volledige transparantie nodig is gedurende de aanleg- en exploitatiefase en dat het vertrouwen in dit grote project zal toenemen indien de landen rond de Oostzee toe kunnen zien op de werkzaamheden;

12.

roept de Commissie en de Raad daarom op zich volledig in te zetten voor een beoordeling van de milieugevolgen van de aanleg van de Noord-Europese gasleiding, met name in situaties waarin een advies van de Commissie nodig is, zoals vastgelegd in artikel 6, lid 4 van Richtlijn 92/43/EEG;

13.

benadrukt dat wat investeringen betreft het wederkerigheidsbeginsel volledig moet worden nageleefd indien de onderlinge afhankelijkheid van de EU en Rusland moet uitgroeien tot een partnerschap; merkt op dat derde landen veel profijt hebben van Europa's open markt, maar dat Europese investeerders in Rusland niet dezelfde voordelen genieten;

14.

betreurt het feit dat de Commissie het voorstel vervat in de bovenvermelde resolutie van het Parlement van 16 november 2006 betreffende het uitvoeren door de Commissie van objectieve milieueffectbeoordelingen van voorgestelde projecten niet heeft goedgekeurd, en herhaalt haar verzoek om een dergelijke beoordeling uit te laten voeren door een onafhankelijk, met inachtneming van de mening van alle kuststaten te benoemen orgaan;

15.

verzoekt de Raad en de Commissie een grondige beoordeling te maken van de vraag of de tenuitvoerlegging van het project in overeenstemming is met het communautaire en internationale recht;

16.

uit zijn bezorgdheid over het tijdschema dat door Nord Stream is aangenomen, aangezien de tenuitvoerlegging hiervan een grondige analyse van de resultaten van de MEB door belanghebbende landen, non-gouvernementele organisaties en HELCOM-deskundigen belemmert; wijst erop dat er voldoende tijd beschikbaar moet zijn om de uitkomsten van de milieueffectbeoordeling grondig te kunnen analyseren;

17.

wijst erop dat de uitvoering van werkzaamheden in de Oostzee in een gebied met een oppervlakte van 2 400 km2, waarvoor een groot aantal schepen en ander materieel nodig is, een ernstige bedreiging kan vormen voor de biodiversiteit en het aantal habitats, evenals voor de veiligheid en een soepel verlopende scheepvaart in het gebied;

18.

wenst dat de mogelijke aantasting van de zeebodem door de pijpleiding in de aanlegfase wordt opgenomen in de milieu-effectbeoordeling;

19.

roept de ontwikkelaar op om in zijn ontwerp-milieueffectrapportage een volledige projectbeschrijving op te nemen door een duidelijke beschrijving te geven van de in het gebied aanwezige milieuomstandigheden en driedimensionale gegevens over de geomorfologie ter plaatse te verstrekken;

20.

is diep bezorgd over de berichten dat de investeerder, alvorens het akkoord te geven voor de aanleg van de gasleiding, van plan is een zeer giftige samenstelling genaamd glutaaraldehyde te gebruiken; roept de investeerder op om af te zien van het gebruik van deze stof;

21.

verzoekt de Commissie een betrouwbaar en onafhankelijk milieuonderzoek uit te voeren naar de uitstoot van de landbouw- en de industriesector die de Oostzee verontreinigt en de situatie te beoordelen in relatie tot mogelijke bedreigingen voor het milieu door de huidige pijpleidingen in de Oostzee; verzoekt de Commissie bovendien te onderzoeken wat de aanvullende gevolgen voor de Oostzee zijn die door het Nord Stream-project worden veroorzaakt;

22.

verzoekt de ontwikkelaar ervoor te zorgen dat de aanleg en het gebruik van de gasleiding geen gevaar vormen voor de vele vis- en vogelsoorten en voor het voortbestaan van een groep van slechts 600 bruinvissen, die een unieke soort zijn in dit geografische gebied;

23.

is van oordeel dat de bescherming van het mariene milieu van de Oostzee een van de belangrijkste onderdelen is van de noordelijke dimensie van de EU, en desgevallend eveneens aan de orde moet worden gesteld in het kader van de Oostzeestrategie;

24.

merkt op dat de voorspoed van kustregio's en de concurrentiepositie van hun economieën sterk afhankelijk zijn van en bedreigd worden door bedorven kustgebieden en de verslechtering van het mariene milieu; wijst er, gezien de mate waarin kustregio's worden aangetast door mariene activiteiten en beleidsmaatregelen, op dat een duurzaam milieu op de lange termijn noodzakelijk is voor de bescherming van hun welvaart op economisch, sociaal en milieuvlak;

25.

wijst op het feit dat er geen enkele strategie bestaat om in te kunnen spelen op een structurele storing of externe bedreigingen van de veiligheid van de pijpleiding; benadrukt dat alle aspecten van veiligheid en noodmaatregelen, met inbegrip van financiële middelen, actoren, rollen en procedures, duidelijk moeten worden vastgelegd;

26.

benadrukt dat er, gezien de stijgende Europese vraag naar gas, alternatieve routes voor de gasleiding moeten worden bestudeerd en bevorderd, rekening houdend met milieu- en economische aspecten, waaronder het tijdschema voor dergelijke routes; merkt op dat van Nord Stream wordt geëist dat zij in de milieueffectrapportage een beoordeling van alternatieven voor de gekozen route voorlegt;

27.

verzoekt de Commissie hier onderzoek naar te doen, in samenspraak met de belanghebbende kuststaten, de investeerder en HELCOM, en rekening houdende met de mening van relevante NGO's;

28.

benadrukt dat de kwestie van economische compensaties voor tekortkomingen of schade volledig duidelijk moet zijn voordat met de werkzaamheden kan worden begonnen; wijst erop dat een grote storing in de pijpleiding kan leiden tot complicaties voor de landen rond de Oostzee en verwoestende gevolgen zou kunnen hebben voor het mariene milieu; meent dat Nord Stream AG volledige aansprakelijkheid dient te aanvaarden voor eventuele vergoedingen;

29.

verzoekt de Commissie en de lidstaten een uitgebreide beoordeling uit te voeren van de economische, begrotings- en transparantiegerelateerde aspecten van het Nord Stream-project en de daarbij betrokken bedrijven;

30.

verzoekt de Commissie de mogelijkheden te onderzoeken die in het kader van het partnerschap van de Noordse dimensie bestaan om van Nord Stream het equivalent van „planning gain” te eisen met betrekking tot mogelijke regeneratieprojecten in het Fins-Russische grensgebied waar voorgesteld wordt de pijpleiding te beginnen, of in de context van de Oostzeestrategie, eveneens binnen het partnerschap van de Noordse dimensie;

31.

neemt nota van de volgende besluiten van de organen van de lidstaten:

het besluit van de Zweedse regering van 12 februari 2008 om Nord Stream AG om aanvullende documentatie te vragen vanwege aanzienlijke en wezenlijke procedurele tekortkomingen en met name vanwege het ontbreken van een studie naar een alternatieve route en de optie om de aanleg van de pijpleiding af te zien;

het standpunt van het parlement van Litouwen van 27 maart 2007, waarin wordt gesteld dat de tenuitvoerlegging van grootschalige infrastructuurprojecten in de Oostzee moet worden opgeschort totdat een diepgaand onderzoek naar alternatieve oplossingen is uitgevoerd, evenals onafhankelijke en uitgebreide milieueffectbeoordelingen;

het besluit van de regering van Estland van 21 september 2007 om geen toestemming te verlenen voor het uitvoeren van onderzees onderzoek in de exclusieve economische zone van Estland, op grond van twijfels over de reikwijdte en de schaal van dergelijk onderzoek;

32.

betreurt het feit dat het Groenboek „Naar een toekomstig maritiem beleid voor de Unie” geen aandacht besteedt aan het probleem van grootschalige projecten als onderzeese pijpleidingen; betreurt het feit dat de Commissie in de wettelijke instrumenten en mededelingen over door haar geïnitieerde mariene strategieën normaliter aan het probleem van onderzeese pijpleidingen voorbij gaat, hoewel het wat milieubescherming en de energiezekerheid van de EU betreft, een cruciaal thema is;

33.

roept ertoe op een onafhankelijke milieueffectbeoordeling beschikbaar te maken met het oog op een grondig overleg met de betreffende instanties en het grote publiek van alle kuststaten;

34.

wijst erop dat het belangrijk is een transparante communicatiestrategie te implementeren over maatregelen naar aanleiding van de resultaten van de milieueffectbeoordeling en deze resultaten actief bekend te maken in alle EU-lidstaten, met name in de kuststaten van de Oostzee;

35.

herhaalt daarom het in zijn bovenvermelde resolutie van 14 november 2006 geformuleerde verzoek om een verplicht mechanisme voor onderhandelingen tussen lidstaten, en dringt er opnieuw bij de Raad op aan om op internationaal niveau maatregelen te nemen om verplichte milieueffectbeoordelingen te ontwikkelen voor betrekkingen tussen de EU en derde landen;

36.

merkt op dat de route van de Noord-Europese gasleiding moet voldoen aan de strategische en economische doelstellingen van Beschikking 1364/2006/EG, zonder het milieu daarbij enige schade toe te brengen;

37.

roept de Raad, de Commissie en de lidstaten op ervoor te zorgen dat de aanleg van de Nord Stream-gasleiding volledig voldoet aan de EU-wetgeving inzake de milieu-effectbeoordeling en aan alle internationale verdragen;

38.

roept in het bijzonder de Commissie op ervoor te zorgen dat de bepalingen van bovengenoemde documenten, het UNCLOS, het Verdrag van Helsinki, het Verdrag van Espoo, het Verdrag van Aarhus, Richtlijnen 85/337/EEG, 97/11/EG, 92/43/EEG en 79/409/EEG, evenals artikel 10 van het EG-Verdrag, het voorzorgbeginsel en het beginsel van duurzame ontwikkeling worden nageleefd, en een inbreukprocedure te starten uit hoofde van artikel 226 van het EG-Verdrag indien niet aan bovenstaande verplichtingen wordt voldaan;

39.

acht het in het licht van de huidige politieke situatie in Rusland en de geopolitieke ambities van dit land van groot belang dat Rusland zijn goede wil toont ten aanzien van de samenwerking in het kader van het Europese energiebeleid; onderstreept het belang van de ratificatie door Rusland van het Verdrag inzake het Energiehandvest en het transitprotocol daarbij, aangezien deze ratificatie de mogelijkheden van conflicten omtrent projecten zoals Nord Stream zal beperken;

40.

verzoekt de Commissie om, binnen de reikwijdte van haar bevoegdheid, de mededingingssituatie te beoordelen die wordt veroorzaakt door de eventuele verwezenlijking van de Nord Stream-pijpleiding en, indien nodig, maatregelen te nemen om te voorkomen dat Gazprom een dominante rol inneemt op de Europese gasmarkten zonder EU-bedrijven wederkerige rechten te verlenen om de Russische energiemarkt te betreden;

41.

stelt voor een systeem van gemeenschappelijk toezicht op de pijpleiding in te stellen, waarbij alle landen van de Oostzeeregio betrokken worden; stelt voorts voor de verplichting om schadevergoedingen uit te keren in het geval van milieuschade volledig bij Nord Stream AG te leggen;

42.

merkt op dat er geen institutionele structuren zijn waarmee adequaat kan worden gereageerd op de geopolitieke en milieuveiligheidsthema's in verband met dit project; stelt daarom voor dat de Commissie een geëigende post creëert voor lopende en toekomstige projecten, die valt onder het gezag van de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, en de vice-voorzitter van de Commissie;

43.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  Zie Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap (PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1).

(2)  PB L 73 van 14.3.1997, blz. 5.

(3)  PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7.

(4)  PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1.

(5)  PB C 314 E ven 21.12.2006, blz. 131.

(6)  PB C 314 E van 21.12.2006, blz. 330.

(7)  PB L 262 van 22.9.2006, blz. 1.

(8)  Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0413.


Top