EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52008IP0180

Hervorming Wereldhandelsorganisatie
Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2008 over een routekaart voor hervorming van de Wereldhandelsorganisatie (2007/2184(INI))

PB C 259E van 29.10.2009, p. 77–83 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

29.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 259/77


Hervorming Wereldhandelsorganisatie

P6_TA(2008)0180

Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2008 over een routekaart voor hervorming van de Wereldhandelsorganisatie (2007/2184(INI))

(2009/C 259 E/14)

Het Europees Parlement,

onder verwijzing naar zijn resoluties van 15 december 1999 over de derde ministersconferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) in Seattle (1), van 25 oktober 2001 over opening en democratie in de internationale handel (2), van 13 december 2001 over de WTO-bijeenkomst in Qatar (3), van 25 september 2003 over de vijfde ministersconferentie van de Wereldhandelsorganisatie te Cancún (4), van 12 mei 2005 over de evaluatie van de Doha-Ontwikkelingsronde na het besluit van de Algemene Raad van de WTO van 1 augustus 2004 (5), van 1 december 2005 over de voorbereiding van de zesde ministersconferentie van de Wereldhandelsorganisatie in Hongkong (6) en van 4 april 2006 over de evaluatie van de Doha-ronde na de ministersconferentie van de WTO in Hongkong (7),

gezien de slotverklaringen van de Parlementaire conferenties over de Wereldhandelsorganisatie (WTO), aangenomen in Genève op 18 februari 2003, in Cancún op 12 september 2003, in Brussel op 26 november 2004, in Hongkong op 15 december 2005 en in Genève op 2 december 2006,

gezien de overeenkomst van Marrakech tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie,

gezien de verklaringen van de ministersconferentie van de WTO, aangenomen in Doha op 14 november 2001 en in Hongkong op 18 december 2005,

gezien het rapport van januari 2005 van de adviesraad onder leiding van Peter Sutherland over de toekomst van de WTO (8),

gezien het WTO-Wereldhandelsrapport van 2004,

gelet op paragraaf 56 van de verklaring van Hongkong inzake de stappen die nodig zijn om te zorgen voor volle betrokkenheid en medewerking van belangrijke VN-organisaties, waaronder de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), bij de WTO-processen en de lopende onderhandelingen,

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie internationale handel en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie economische en monetaire zaken (A6-0104/2008),

A.

overwegende dat onder de multilaterale organisaties die een bijdrage leveren aan het internationaal economisch bestuur, beter beheer van de mondialisering en een eerlijkere verdeling van de voordelen ervan, de WTO een belangrijke rol speelt en dat zij zich samen moeten inspannen om de millenniumdoelstellingen voor duurzame ontwikkeling te realiseren,

B.

overwegende dat de huidige WTO-ronde bij zijn aanvang in Doha, Qatar in 2001, officieel de naam „Ontwikkelingsagenda van Doha” droeg, om de nadruk te leggen op de prioriteit ontwikkelingslanden en arme landen te helpen meer voordeel te doen met de liberalisering van de handel,

C.

overwegende dat de EU het hoogste belang hecht aan het behoud van het acquis van het multilaterale handelsstelsel en zich sterk blijft verbinden aan het welslagen van de Doha-ronde,

D.

overwegende dat, ondanks de waargenomen moeilijkheden bij de onderhandelingen, de inspanningen om deze ronde tot een goed einde te brengen, worden voortgezet en dienen te worden aangemoedigd,

E.

overwegende dat de verschillende bilaterale en regionale handelsbesprekingen die de EU onlangs is gestart met vele partners wereldwijd een aanvulling moeten zijn op en geen alternatief voor de afsluiting van de Doha-ronde,

F.

overwegende dat, uitgaande boven de directe bezorgdheid die bestaat over de afsluiting van de ronde en de kritiek die worden geleverd op de verschillende standpunten over de diverse ter discussie staande onderwerpen, het noodzakelijk is om reeds nu de periode na Doha voor te bereiden,

G.

overwegende dat er al in 2004 door de adviesraad onder leiding van Peter Sutherland een belangrijke reflectie is gemaakt over de toekomst van de WTO en de institutionele uitdagingen waar deze organisatie voor staat; dat er, niettemin, geen enkel concreet gevolg is gegeven aan de aanbevelingen uit dit rapport dat in januari 2005 door genoemde adviesraad aan de directeur-generaal van de WTO is overhandigd,

H.

overwegende dat het in het licht van de laatste ontwikkelingen ondertussen dringend noodzakelijk is geworden om dit debat een nieuwe impuls te geven en de verscheidene aspecten ten aanzien van het functioneren van de WTO grondig te herzien teneinde zowel de doelmatigheid als de legitimiteit van deze organisatie te vergroten,

I.

overwegende dat het door het Europees Parlement gewenste institutionele debat binnen de WTO in het geheel niet onverenigbaar is met de voortzetting en de eventuele afsluiting van de Doha-ronde,

1.   herhaalt zijn oproep aan alle betrokken partijen, in het bijzonder de opkomende economieën, om flexibiliteit te tonen om de Doha-ronde vooruit te helpen en een volledig en evenwichtig akkoord te bereiken dat gunstig is voor zowel het herstellen om de internationale handel en de wereldgroei als voor de ontwikkeling van de minst ontwikkelde landen in de wereld;

2.   is bovendien van mening dat het meer dan ooit tevoren nodig is om het debat over het besluitvormingsproces, de bevoegdheden, het functioneren en de toekomst van de WTO te hervatten, zodat deze organisatie mogelijk kan worden hervormd;

3.   verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk een krachtig initiatief in Genève te presenteren om dit debat weer op gang te krijgen; verzoekt de Commissie om dienaangaande op informele wijze contact op te nemen met de andere WTO-leden die waarschijnlijk bereid zijn een dergelijk initiatief te steunen en met de directeur-generaal van de WTO en, voor het einde van 2008, aan hem verslag uit te brengen over de uitkomst van deze raadplegingen;

4.   juicht een ingrijpende hervorming van de WTO toe en beklemtoont het belang van handel als een doeltreffend instrument voor ontwikkeling en het verminderen van de armoede; onderstreept het belang van multilateralisme als instrument voor het stimuleren van vrije en eerlijke handel en voor het bereiken van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties;

5.   is van mening dat een sterke WTO met een op regels gebaseerd internationaal handelsstelsel mogelijkheden biedt aan ontwikkelingslanden om armoede uit te roeien; betreurt dat de ontwikkelingslanden als gevolg van beperkte middelen bij onderhandelingen in het nadeel zijn; onderstreept dat de EU een versterkt WTO-secretariaat en meer middelen voor technische hulp moet steunen, vooral ten behoeve van WTO-lidstaten in ontwikkeling, om deze in staat te stellen hun specifieke zorgpunten aan te pakken;

6.   wijst erop dat de WTO de enige mondiale organisatie met regelgevingsbevoegdheid is die geen deel uitmaakt van de groep VN-organisaties en dat de WTO haar regelgeving beperkt tot enkel het handelsbeleid; verzoekt de Commissie dit structurele dilemma boven aan de agenda van de hervorming van de WTO te plaatsen;

7.   is van mening dat de voorgestelde actie in de eerste plaats gericht zou moeten zijn op de doeleinden van het multilaterale handelssysteem zelf en dat daarbij gelet moet worden op de wederzijdse ondersteuning van en samenhang met de acties van de andere internationale organisaties; is van mening dat met name een versterking van de coördinatie tussen de activiteiten van de WTO en die van de IAO, de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO), het milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP), het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP), de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), de Conferentie van de Verenigde Naties inzake handel en ontwikkeling (UNCTAD) en het Kyoto-programma voor hernieuwbare energie noodzakelijk is teneinde een grotere samenhang in het besluitvormingsproces van deze organisaties te kunnen waarborgen; is van mening dat in dit kader de status van waarnemer bij de WTO moet worden toegekend aan de IAO en stelt voor dat er een Commissie voor handel en fatsoenlijke werkgelegenheid worden opgericht bij de WTO naar het model van de Commissie voor handel en milieu;

8.   verzoekt dat er grondig wordt nagedacht over hoe er in de regels van de WTO beter rekening kan worden gehouden met niet-commerciële belangen, om de leden in staat te stellen legitieme beleidsdoelstellingen na te streven, en daarbij de toegang tot de markt te vrijwaren; benadrukt in dat verband dat inspanningen voor de aanneming van internationale normen sterk moeten worden gesteund door de EU en dat de nodige hulp moet worden geboden aan ontwikkelingslanden, zodat ze kunnen voldoen aan dergelijke normen;

9.   vraagt dat er binnen de VN, in overleg met de WTO, aandacht wordt besteed aan de nieuwe banden die tot stand moeten worden gebracht tussen multilaterale organisaties, om de consistentie van hun activiteiten en de verschillende internationale overeenkomsten en verdragen te waarborgen in het belang van de duurzame ontwikkeling en de uitroeiing van de armoede;

10.   is van mening dat, om tot samenhang tussen het VN-systeem en de WTO te komen, het vereiste dat de grootste uitdaging zal vormen, bestaat in de noodzaak dat de WTO ervoor zorgt dat de handelsregels volledig in overeenstemming zijn met de wetgeving inzake mensenrechten en de sociale en milieunormen;

11.   steunt een op stimulansen gebaseerde aanpak om ervoor te zorgen dat de WTO-leden de sociale en milieunormen naleven, maar vraagt evenzeer om onderzoek te doen naar maatregelen tegen sociale en milieudumping die verenigbaar zijn met de WTO-regels;

12.   pleit ervoor dat de sociale, gender- en milieuaspecten, waaronder werkgelegenheid, rechten van werknemers en daarmee verband houdende bepalingen, geanalyseerd worden bij toekomstige onderzoeken van WTO-leden in het kader van de regeling inzake toetsing van het handelsbeleid;

13.   verzoekt de deelnemers aan het debat zich af te vragen wat de beperkingen zijn van de aanpak waarbij handelsbesprekingen in langdurige „rondes” plaatshebben en waarbij alle WTO-leden betrokken zijn bij de bespreking van een breed scala aan onderwerpen op grond van een „single undertaking”; erkent de historische verdiensten van deze aanpak bij de opzet en ontwikkeling van het multilateraal handelssysteem en het mogelijk maken van geleidelijke liberalisering en wederzijdse en wederzijds voordelige verbintenissen, maar is van mening dat op gebieden waar voldoende vooruitgang is geboekt (zoals momenteel het geval is met de handelsbevordering), in de toekomst kan worden gebruik gemaakt van andere methodes die flexibeler en doeltreffender zijn;

14.   is van mening dat de institutionele structuur van de WTO verbeterd zou kunnen worden door een beter onderscheid te maken tussen de activiteiten in verband met de onderhandelingen van nieuwe regels en verbintenissen en de activiteiten in verband met de toepassing van bestaande overeenkomsten; benadrukt het belang van laatstgenoemde activiteiten die door de WTO-leden in geen geval opgeofferd zouden mogen worden wat betreft middelen en politieke aandacht;

15.   stelt voor op regelmatige basis te evalueren of de geldende multilaterale handelsregels nog relevant en toepasselijk zijn, zodat ze eventueel kunnen worden aangepast;

16.   roept op de rol en de omvang van de ministeriële conferenties opnieuw te bepalen; constateert dat onder de WTO-leden op dit niveau reeds de tendens bestaat om voorrang te geven aan informelere coördinatie- en besluitvormingsmethodes en merkt op dat er in 2007 geen enkele ministeriële conferentie bijeen is geroepen, ondanks het feit dat in de Overeenkomst van Marrakech uitdrukkelijke bepalingen zijn opgenomen over de frequentie van dergelijke bijeenkomsten; roept de WTO-leden hieruit lessen te trekken;

17.   benadrukt het belang van de parlementaire dimensie van de WTO voor de versterking van de democratische legitimiteit en de transparantie van de WTO-onderhandelingen; benadrukt het belang van het werk dat wordt verricht door de Parlementaire Conferenties over de WTO — die het Europees Parlement en de Interparlementaire Unie (IPU) samen organiseren — en waarvan de activiteiten uitgebreid kunnen worden;

18.   herinnert eraan dat parlementsleden, als verkozen vertegenwoordigers van de burgers, een belangrijke rol te spelen hebben in de handelsbesprekingen en inzonderheid in de onderhandelingen van de WTO;

19.   beklemtoont de noodzaak een parlementaire vergadering van de WTO in het leven te roepen met adviserende bevoegdheden, aangezien het de WTO aan democratische verantwoordingsplicht en legitimiteit ontbreekt en juicht alle hervormingen toe die de betrokkenheid van parlementariërs bij de WTO kunnen versterken;

20.   verzoekt de WTO-leden hun parlementsleden voldoende steun te bieden om bij te dragen aan de ontwikkeling van het parlementaire aspect van de WTO; vraagt de Commissie met klem om daartoe initiatieven te nemen bij de WTO; benadrukt dat, tot de WTO deze verantwoordelijkheid op zich neemt, het parlementaire aspect van de WTO zal worden waargenomen door de Parlementaire Conferenties over de WTO die het Europees Parlement en de IPU samen organiseren;

21.   roept op tot de invoering van een democratischer besluitvormingssysteem in de WTO waarin rekening wordt gehouden met de standpunten van alle leden, waartoe landen in verschillende stadia van ontwikkeling behoren;

22.   oordeelt dat het realistisch noch wenselijk is om het principe van consensus binnen het besluitvormingsproces van de WTO ter discussie te stellen omdat dit principe, anders dan stemming bij meerderheid (of gewogen stemming), de gelijkheid van alle leden waarborgt; is evenwel van mening dat er diverse andere mogelijkheden bestudeerd kunnen worden om het bereiken van consensus in de afzonderlijke gevallen te vergemakkelijken;

23.   is ingenomen met de voorstellen in het bovengenoemde rapport-Sutherland over een plurilaterale aanpak met opt-in- en opt-out-overeenkomsten in gevallen waarin geen consensus kan worden bereikt, maar verklaart andermaal groot belang te hechten aan het multilateralisme en waarschuwt ervoor dat plurilateralisme niet zonder meer gunstig is voor de ontwikkelingslanden en de kloof tussen industrielanden en ontwikkelingslanden kan verbreden;

24.   merkt op dat er een toename is van het aantal informele groepen binnen de WTO waarin een groot of klein aantal WTO-leden bijeenkomen in verband met bepaalde gezamenlijke, sectoriële of regionale belangen en dat deze groepen vaak een nuttige rol spelen bij het bereiken van een gezamenlijk standpunt of een compromis; roept de WTO-leden op na te denken over de mogelijkheid om de oprichting en het functioneren van dergelijke groepen beter te leiden met het oog op transparantie en doeltreffendheid en om deze groepen de middelen ter beschikking te stellen die zij nodig hebben voor hun activiteiten;

25.   wijst erop dat een gelijke en daadwerkelijke deelname van alle leden, inzonderheid de minst ontwikkelde landen (MOL), de nodige aandacht moet krijgen bij de hervorming van het multilaterale handelsstelsel;

26.   is van oordeel dat het van fundamenteel belang is de actieve deelname van ontwikkelingslanden te versterken zodat zij zich in het onderhandelingsproces volledig vertegenwoordigd voelen en in staat zijn om hun handelsbelangen te identificeren, er uitdrukking aan te geven en deze te verdedigen, bijvoorbeeld door een systeem van vertegenwoordiging te introduceren op basis van coalities in plaats van vaste groepen landen en door voldoende middelen te verstrekken voor de ontwikkeling van de kennis en technische capaciteiten van deze landen; benadrukt dat de ontwikkelingslanden ook moeten beschikken over de gepaste middelen om in staat te zijn de regels van de WTO in te voeren, zich aan te passen aan hervormingen en dus zich beter te integreren in het wereldhandelsstelsel;

27.   dringt erop aan dat er inspanningen worden gedaan om de deelname en vertegenwoordiging van ontwikkelingslanden in de uitvoerende raden te verbeteren, alsmede om de interne systemen voor rapportering, transparantie en behoorlijk bestuur te versterken;

28.   is ingenomen met het voorstel in het rapport-Sutherland om financieringsregelingen voor technische bijstand als een contractueel recht voor de MOL te beschouwen, zodat zij op zinvolle wijze kunnen participeren in het multilaterale handelsstelsel; beklemtoont het doorslaggevend belang van capaciteitsopbouw voor ontwikkelingslanden met het oog op het verbeteren van hun onderhandelingspositie, het vaststellen van behoeften en strategieën en het nakomen van de WTO-verplichtingen;

29.   is van mening dat de steeds terugkerende vraag of er binnen de WTO op het niveau van de Algemene Raad een soort „beperkte raad” of „stuurgroep” zou moeten worden opgericht, die de besluiten bij consensus moet voorbereiden en vergemakkelijken, verder uitgewerkt zou moeten worden; vraagt zich echter af hoe vertegenwoordiging in de afzonderlijke gevallen kan worden bereikt en benadrukt de sterke noodzaak van de verantwoordingsplicht ten aanzien van alle WTO-leden en de interne transparantie van een dergelijk orgaan;

30.   onderstreept dat de rol van het secretariaat van de WTO essentieel is en is van mening dat het belangrijk is dat het secretariaat een evenredige vertegenwoordiging van functionarissen uit ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden heeft om ervoor te zorgen dat het zijn mandaat doelmatiger kan vervullen;

31.   zou graag zien dat het vraagstuk omtrent de rol van het secretariaat van de WTO en zijn directeur-generaal aandachtig wordt bestudeerd; vraagt zich af wat de beperkingen zijn van een te strikte toepassing van het principe volgens hetwelk de regeringen van de WTO-leden de leiding hebben over het systeem (concept van „member driven organisation”); acht het nodig de financiële en menselijke middelen en bronnen van het secretariaat van de WTO te vergroten; wijst er echter op dat de toekenning van initiatiefrecht aan de organen van de WTO om het „collectieve” belang te bevorderen, vragen zal doen rijzen omtrent de democratische legitimiteit, de verantwoordingsplicht en de transparantie;

32.   stelt voor het secretariaat van de WTO een zekere mate van bewegingsvrijheid te geven, zodat het initiatieven kan aannemen in het belang van de instelling, compromissen kan voorstellen in geval van een impasse en zelfs de werkzaamheden van bepaalde organen kan voorzitten met het oog op continuïteit en onpartijdigheid; onderstreept dat het noodzakelijk is dergelijke voorstellen te doen vergezellen van een serieuze reflectie over de wijze waarop de secretariaatsleden moeten worden geworven en over de geschiktheid van zijn middelen voor de taken die eraan zijn toebedeeld;

33.   is ervan overtuigd dat het ontbreken van voldoende differentiatie tussen de ontwikkelingslanden, ondanks de grote verschillen in hun economische ontwikkelingsniveaus en bijzondere behoeftige, een obstakel kan vormen voor het aannemen van de voor deze landen doeltreffende maatregelen, conform het doel van de Doha-ronde en in het nadeel is van de meest behoevende ontwikkelingslanden; vraagt de meer ontwikkelde ontwikkelingslanden met klem hun deel van de verantwoordelijkheid al in de huidige ronde op zich te nemen en een bijdrage te leveren die in verhouding staat tot hun ontwikkelingsniveau en (sectorale) concurrentiekracht;

34.   meent dat een herziening van de bijzondere en gedifferentieerde behandeling (SDT) doorslaggevend is voor de betekenis van de WTO, vanuit een ontwikkelingsperspectief; een dergelijke herziening dient eveneens een nieuwe differentiatie te omvatten tussen de ontwikkelingslanden in de WTO en een benadering van de SDT die uitgaat van de ontwikkelingsbehoeften van de afzonderlijke landen in plaats van landencategorieën; bepleit dat voor de differentiatie effectieve criteria worden toegepast door niet alleen rekening te met de groei van het BBP maar ook met indicatoren als de economische-kwetsbaarheidsindex en de handels- en ontwikkelingsindex;

35.   is van mening dat het vraagstuk omtrent het indelen van de landen in categorieën of subcategorieën, niet alleen van de ontwikkelingslanden maar van alle WTO-leden, op basis van objectieve criteria die niet uitsluitend verband houden met het bruto nationaal product, teneinde een gedifferentieerde toepassing van de bestaande of in onderhandeling zijnde overeenkomsten mogelijk te maken, serieus onderzocht zou moeten worden;

36.   is van mening dat transparantie bij het opstellen en uitvoeren van het handelsbeleid een legitieme eis is van de maatschappij, de burgers en de parlementariërs; is verheugd over de echte vooruitgang die de WTO sinds zijn oprichting in 1995 werkelijk heeft geboekt op het gebied van externe transparantie en de doeltreffendheid van haar communicatiebeleid; benadrukt dat het voor ondernemingen en voor alle betrokken actoren van het maatschappelijk middenveld belangrijk is permanent toegang te hebben tot goede informatie over de multilaterale handelsregels en hun effectieve toepassing en over elke afwijking aan de zijde van de WTO-leden;

37.   steunt de ideeën van de directeur-generaal van de WTO voor versterking van de mechanismen betreffende de „actieve transparantie” en het op doeltreffende wijze volgen en bewaken van de toepassing van de regels en verplichtingen die de WTO-leden zijn aangegaan, zodat hun effectieve en volledige uitvoering wordt gewaarborgd; roept de WTO op haar inspanningen op dit gebied voort te zetten en roept de WTO-leden op de WTO hiertoe voldoende middelen te geven;

38.   herinnert eraan dat het memorandum van overeenstemming inzake geschillenbeslechting al sinds 1997 het onderwerp is van onderhandelingen die zijn bedoeld om duidelijkheid te verschaffen over bepaalde regels en om de toepassing ervan te verbeteren; betreurt dat deze onderhandelingen al sinds geruime tijd geen resultaten hebben opgeleverd; steunt het Europees voorstel voor meer autonomie van de organen voor geschillenbeslechting;

39.   is er voorstander van dat, in het kader van de geschillenbeslechtingsprocedure, de inhoudelijke bijeenkomsten met de partijen, speciale groepen en de beroepsinstantie, gezien de juridische aard van de procedure, in de toekomst plaatsvinden in het openbaar, zoals gebruikelijk is voor rechtszittingen, en dat de betrokken documenten, inzonderheid de mededelingen van de partijen of experts, door het publiek geraadpleegd kunnen worden, behalve in uitzonderlijke en naar behoren gerechtvaardigde gevallen;

40.   is van mening dat het systeem voor het beslechten van geschillen van de WTO over het geheel genomen een goede rol heeft vervuld, maar dat er bepaalde aanpassingen nodig zijn, met name op het gebied van de uitvoering van de aanbevelingen en beslissingen van het orgaan voor geschillenbeslechting; is voorstandervan de juridisering van het systeem voor geschillenbeslechting de dat geloofwaardigheid van de WTO-verbintenissen heeft verbeterd, doordat de WTO-leden meer op gelijke voet zijn komen te staan;

41.   onderstreept dat het noodzakelijk is ervoor te zorgen dat de instantie voor geschillenbeslechting de regels van de WTO zodanig interpreteert dat hierbij naar behoren rekening wordt gehouden met het toepasselijke internationale milieu- en sociaal recht en verzoekt de Commissie en alle WTO-leden de regels van de WTO waar nodig in deze zin aan te passen;

42.   voorziet de mogelijkheid tot het invoeren van sancties tegen landen die weigeren hun wetgeving of maatregelen aan te passen aan hun verplichtingen ten gunste van landen die door dergelijke wetgevingen of maatregelen benadeeld worden, met name wanneer het kleine economieën betreft die niet geloofwaardig hun toevlucht kunnen nemen tot vergeldingsmaatregelen;

43.   roept de WTO-leden op van de gelegenheid gebruik te maken een breder debat te voeren over een eventuele hervorming van deze organisatie, zodat het herzieningsproces van het memorandum van overeenstemming kan worden vervolgd en afgesloten;

44.   is van oordeel dat in het kader van de WTO naast de vermindering of opheffing van handelsbelemmeringen (negatieve integratie), ook positieve integratie moet worden bevorderd onder de leden;

45.   is van mening dat het vraagstuk omtrent de toetredingen eveneens op de agenda van een dergelijk debat zou moeten staan; betreurt dat bepaalde onderhandelingen voor toetreding tot de WTO zich soms tot ver buiten elke redelijke termijn voortslepen, alleen doordat de procedure door slechts een of enkele WTO-leden wordt geblokkeerd;

46.   verzoekt de WTO-leden na te denken over het idee een bijzondere pretoetredingsstatus te geven aan kandidaat-lidstaten die, hoewel de bilaterale onderhandelingen met hun belangrijkste partners binnen de organisatie voor toetreding tot de markt nog niet zijn afgesloten, zich ertoe verbinden onverwijld alle verplichtingen op zich te nemen die voortvloeien uit de toepassing van de bestaande regels; benadrukt dat het besluit om een nieuwe lidstaat al dan niet tot de WTO toe te laten altijd op basis van strikt commerciële overwegingen genomen zou moeten worden;

47.   is van mening dat het EU-initiatief „Alles behalve wapens” een goed voorbeeld is van markttoegang voor de MOL;

48.   herinnert aan het nog altijd niet ten uitvoer gelegde artikel XXXVIII, alinea 2, onder a) van de General Agreement on Tariffs and Trade van 1994, waarin de verplichting is vastgelegd van alle WTO-leden tot het stabiliseren en verbeteren van de marktomstandigheden voor primaire producten die van bijzonder belang zijn voor ontwikkelingslanden die lid zijn, en ziet besluitvaardig handelen naar aanleiding van dit artikel als een belangrijk kenmerk van een hervormde WTO;

49.   onderstreept dat het debat over de hervorming van de WTO een volstrekt politieke procedure moet zijn die een hoge mate van betrokkenheid en vastberadenheid vereist aan de kant van de WTO-leden om succesvol te kunnen zijn; laat het aan de WTO-leden over om een besluit te nemen over het orgaan van de WTO waarin dit werk verricht zou moeten worden en de rol die de directeur-generaal daarin zou kunnen spelen; wil echter dat de parlementen van de lidstaten worden betrokken bij deze procedure middels een bijdrage van de Parlementaire Conferenties over de WTO;

50.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten, de regeringen en parlementen van de overige WTO-leden, alsmede aan de WTO.


(1)  PB C 296 van 18.10.2000, blz. 121.

(2)  PB C 112 E van 9.5.2002, blz. 326.

(3)  PB C 177 E van 25.7.2002, blz. 290.

(4)  PB C 77 E van 26.3.2004, blz. 393.

(5)  PB C 92 E van 20.4.2006, blz. 397.

(6)  PB C 285 E van 22.11.2006, blz. 126.

(7)  PB C 293 E van 2.12.2006, blz. 155.

(8)  „De toekomst van de WTO — Institutionele uitdagingen in het nieuwe millennium”, rapport van de adviesraad aan de directeur-generaal, Supachai Panitchpakdi (WTO, januari 2005).


Top