Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52007AR0085

    Verkennend Advies van het Comité van de Regio's De bijdrage van de regionale en lokale overheden tot de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling

    PB C 197 van 24.8.2007, p. 21–29 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    24.8.2007   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 197/21


    Verkennend Advies van het Comité van de Regio's „De bijdrage van de regionale en lokale overheden tot de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling”

    (2007/C 197/05)

    Om ervoor te zorgen dat de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling het horizontale en prominente karakter van duurzame ontwikkeling in de praktijk bewerkstelligt, beveelt het CvdR aan dat de bepalingen van de artt. 99 en 128 van het EG-Verdrag, die aan de basis liggen van de driejarige beleidscyclus en de vaststelling van de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid, in een allesomvattend kader worden uitgevoerd, waarbij het pakket van geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid, ook milieu- en institutionele aspecten moet omvatten.

    Het CvdR stelt de Commissie voor, een nauwere samenwerking op gang te brengen om de bijdrage van de lokale en regionale bestuursniveaus tot het duurzaamheidsbeleid te beoordelen, als onderdeel van een meerjarig institutioneel partnerschap.

    Het CvdR verzoekt de Commissie om naast de mechanismen voor marktregulering en milieugerichte fiscale maatregelen begeleidende beleidsmaatregelen voor te stellen waarbij wordt bepaald welke omvang bepaalde verschijnselen mogen aannemen. Gedacht kan worden aan de vaststelling van maxima voor de uitstoot van bepaalde verontreinigende stoffen of het gebruik van bepaalde hulpmiddelen. Wat de fiscale maatregelen betreft moet er dringend iets worden gedaan aan de marktdistorsies die het gevolg zijn van subsidies die producties of producten met een aanzienlijke milieu-impact of met een hoog milieurisico in de hand werken.

    Het CvdR is van mening dat expliciet in de strategie moet worden aangegeven dat de fundamentele doelstelling, te weten loskoppeling van economische groei en achteruitgang van het milieu, vraagt om controle, terugdringing en stabilisatie van de energie- en grondstoffenstromen en van de bijbehorende afvalstromen die ons economisch systeem voeden en die vervolgens in een minder bruikbare vorm in het ecosysteem terugkeren.

    Het CvdR benadrukt de belangrijke rol die de lokale en regionale bestuursniveaus kunnen spelen bij de verwezenlijking van duurzame ontwikkeling. De lokale Agenda 21 zou moeten worden gepropageerd, ook met het oog op de inzet van Europese middelen, als belangrijkste instrument voor brede participatie. Het CvdR dringt aan op de volledige implementatie van de bepalingen van het verdrag van Aarhus inzake de toegang tot informatie, de publieke inspraak in het besluitvormingsproces en de toegang tot de rechtspraak, en de uitbreiding daarvan tot alle sectoren van duurzame ontwikkeling.

    1.   Standpunten van het Comité van de Regio's

    Algemene overwegingen

    1.1

    Het Comité van de Regio's is ingenomen met de nieuwe EU-strategie voor duurzame ontwikkeling (SDO).

    1.2

    De nieuwe strategie bevestigt terecht het horizontale karakter van de doelstelling duurzame ontwikkeling, die steeds moet worden vooropgesteld en bepalend moet zijn voor alle beleidstakken en activiteiten van de Unie (1).

    1.3

    Het CvdR onderstreept, net als de Europese Raad in zijn conclusies van 16 en 17 juni 2006, dat er sinds de goedkeuring van de strategie voor duurzame ontwikkeling in Göteborg in 2001 onvoldoende vooruitgang is geboekt. Het maakt zich zorgen over het feit dat niet goed is onderzocht wat de oorzaken zijn van deze tegenvallende resultaten en de negatieve ontwikkeling van de belangrijkste milieuvariabelen.

    1.4

    Het CvdR is het met de Commissie eens dat duurzame ontwikkeling om een proactieve aanpak vraagt, dat concrete maatregelen in het veld moeten worden genomen, en dat daarbij de nadruk moet worden gelegd op de doorslaggevende rol die de lokale en regionale overheden kunnen spelen om zowel binnen de Europese Unie als daarbuiten een duurzame samenleving tot stand te brengen.

    1.5

    Net als in een eerder advies hamert het CvdR erop dat duurzame ontwikkeling in alle sectoren van EU-beleid moet worden geïntegreerd en een belangrijke plaats moet krijgen. De roep om een cohesiebeleid met een ondersteunende rol op economisch, ecologisch, institutioneel en sociaal vlak is nog steeds actueel. Ook moet de nodige aandacht worden besteed aan de effecten van het beleid op de lange termijn.

    1.6

    Het CvdR wijst erop dat veiligheid en zekerheid belangrijk zijn voor een goede kwaliteit van het bestaan. Samen met een breed volksgezondheidsperspectief staan veiligheid en zekerheid centraal bij de inspanningen op het gebied van duurzame ontwikkeling. Onder veiligheid en zekerheid valt alles, van de gevolgen van klimaatverandering en oorlog tot geweld tegen vrouwen en kinderen. Het CvdR benadrukt daarnaast dat gelijke kansen een dimensie vormen die bij de maatregelen op het gebied van duurzame ontwikkeling in aanmerking genomen moet worden.

    1.7

    Het CvdR herinnert aan de gebieden waarop de lokale en regionale overheden een doorslaggevende rol spelen. Bijvoorbeeld ruimtelijke ordening, waar veel van de maatregelen die nodig zijn om ontwikkeling te bevorderen — inzake grond- en watergebruik, afvalbeheer en stedelijk milieu — hoofdzakelijk door de lokale en regionale niveaus worden genomen. Het CvdR is dan ook van mening dat de lokale en regionale overheden hoofdrolspelers moeten zijn van de implementatie, monitoring en herziening van de strategie.

    1.8

    Het CvdR wijst nogmaals op de aandacht die moet worden besteed aan de opname van milieuvereisten in openbare aanbestedingen in de sector technologie (met name op het gebied van afvalverwerking, energievoorziening, vervoer, watervoorziening en riolering, wegen en andere infrastructuur), aan de bevordering van green public procurement, en aan de verspreiding en uitbreiding tot het hele grondgebied en alle openbare instanties van de milieubeheer- en milieuauditsystemen (EMAS) die moeten worden verbeterd en afgestemd op de problemen en behoeften op het stuk van duurzame ontwikkeling, met inachtneming van zowel economische als ecologische en sociale aspecten. Ook moet worden gekeken of rekening kan worden gehouden met de milieuvoordelen van lokaal geproduceerde goederen en diensten.

    1.9

    Het CvdR is van mening dat de mogelijkheid om ervaringen uit te wisselen en nieuwe kennis op te doen door samenwerking en interactie met andere actoren een belangrijk onderdeel is van het beleid voor duurzame ontwikkeling.

    De hoofddoelstellingen

    1.10

    Het CvdR stemt in met de hoofddoelstellingen die zijn vastgelegd in de nieuwe strategie, maar vindt dat die nog nader moeten worden gepreciseerd en uitgewerkt.

    1.11

    Wel moet worden gespecificeerd dat de loskoppeling van economische groei en achteruitgang van het milieu erom vraagt dat de regeneratie van hernieuwbare hulpbronnen minstens even groot is als de som van het gebruik van hernieuwbare en niet-hernieuwbare hulpbronnen, en dat de afvalproductie lager is dan de regeneratie van afval door de natuur. Derhalve moeten strategieën niet alleen zijn gericht op het vermijden van verslechtering van de ecosystemen, maar ook en vooral op volledig herstel ervan. Daartoe dienen maatregelen te worden genomen en dienen we ervoor te zorgen dat het voortbrengen van diensten en goederen geen afbreuk doet aan het maatschappelijk en ecologisch nut van het milieu.

    1.12

    De verwijzing naar een milieuefficiënte economie is niet voldoende: daarbij moet worden gepreciseerd dat de door de groei gegenereerde welvaart gelijke tred moet houden met de daarmee gemoeide sociale en milieukosten en die kosten dus niet te boven mag gaan.

    1.13

    Duurzaamheid vraagt dus om een gebruik van hulpbronnen dat gelijk opgaat met de daardoor veroorzaakte vervuiling. Niet-duurzaam is een wereld waarin de rijken (11 % van de wereldbevolking) zich meer dan 80 % van de natuurlijke hulpbronnen toeëigenen, plus de bijbehorende inkomsten.

    De richtsnoeren voor het beleid

    1.14

    Het CvdR stemt in met de richtsnoeren die zijn vastgelegd in de nieuwe strategie, die nog nader moeten worden gepreciseerd en uitgewerkt.

    1.15

    Met betrekking tot de participatie van burgers, ondernemingen en de sociale partners is het van mening dat meer specifiek moet worden verwezen naar vormen van een partecipatory and deliberative democracy, oftewel naar regelingen en systemen voor participatie en besluitvorming die naargelang van de situatie bovenop de traditionele representatieve democratie worden toegepast. Ook is het van mening dat voor de bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen tevens moet worden geëxperimenteerd met maatregelen t.a.v. de eigendomsstructuur van ondernemingen, zoals de instelling van coöperaties of de verspreiding van aandelen onder werknemers of de betrokken gemeenschappen.

    1.16

    Het CvdR is het ermee eens dat moet worden gezorgd voor samenhang van de beleidsvormen en governance, integratie van de beleidsvormen en benutting van de beste beschikbare kennis, maar vindt dat deze samenhang in de huidige situatie niet is verwezenlijkt, dat de integratie te wensen over laat en dat de beste beschikbare kennis vooral betrekking heeft op concurrentievermogen en innovatie ten dienste van de economische groei en de verovering van nieuwe markten, en veel minder op de vereisten voor duurzame ontwikkeling.

    1.17

    Er zou dan ook moeten worden gepreciseerd dat duurzame ontwikkeling verband houdt met de kwaliteit van het bestaan, ook los van economische groei in de zin van een grotere productie van goederen en diensten en een toename van het BBP per hoofd van de bevolking. Het gaat hierbij in de eerste plaats om een duurzame ontwikkeling die op de vereisten van deze tijd is toegesneden én rekening houdt met de behoeften van de komende generaties.

    1.18

    Het CvdR is het ermee eens dat alle Europese instellingen en lidstaten, op ieder niveau, ervoor moeten zorgen dat de belangrijkste beleidsbesluiten worden genomen op basis van voorstellen waaraan een heel goede effectbeoordeling is voorafgegaan, met een afweging van de sociale, ecologische, institutionele en economische aspecten van duurzame ontwikkeling.

    1.19

    Met betrekking tot de mogelijke synergie tussen de strategieën van Lissabon en Göteborg herhaalt het zijn opmerking uit een eerder advies, namelijk dat de strategie van Lissabon een hoeksteen van de respons van de EU op de consequenties van de globalisering voor mededinging, economie en werknemers in Europa vormt, maar dat deze strategie ook de consequenties van de globalisering voor de duurzame ontwikkeling in Europa en wereldwijd zou moeten weerspiegelen.

    1.20

    Het CvdR wenst te benadrukken dat door de wisselwerking tussen beide strategieën de oorspronkelijke bedoeling, nl. dat de strategie van Göteborg de schakel had moeten zijn tussen de strategie van Lissabon, en de herziening van het vijfde en de vaststelling van het zesde actieplan voor het milieu, verloren is gegaan.

    1.21

    Het CvdR betreurt dat deze ontbreekt en dat de twee strategieën ieder een eigen besluitvormingsproces doorlopen. Het is jammer dat de duurzaamheid beperkt blijft tot de milieudimensie en dat de strategie voor duurzame ontwikkeling een tweederangsplaats inneemt binnen de strategie voor Lissabon en de sleutelwoorden daarvan: groei, concurrentievermogen en innovatie.

    1.22

    Het CvdR stelt vast dat de roep om meer synergie nogal zwak is en niet wordt bevestigd door de governance van de twee strategieën. De strategie van Lissabon is verankerd in de procedures van de artt. 99 en 128 van het Verdrag en beïnvloedt de totstandkoming van het economisch en werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten en de Raadsbesluiten waarin het beleid van de Unie wordt uitgestippeld.

    1.23

    Het CvdR betreurt het dat de Voorjaarsraad, die had moeten worden aangegrepen als een gelegenheid om de verwezenlijking van de interne en externe verplichtingen op het gebied van duurzame ontwikkeling te evalueren (2), geheel in het teken zal staan van het economisch en sociaal beleid van „Lissabon”.

    1.24

    Het neemt kennis van het voornemen van de Commissie om een jaarverslag over het milieu te presenteren, als bijdrage tot de werkzaamheden van de Milieuraad ter voorbereiding van de Voorjaarstop.

    De belangrijkste uitdagingen

    1.25

    Het CvdR neemt kennis van de zeven belangrijkste uitdagingen die in de strategie worden genoemd, en van de bijbehorende streefcijfers, operationele doelstellingen en actieplannen, ook al wijst het erop dat deze onderverdeling de onderlinge dwarsverbanden tussen de verschillende actieterreinen dreigt te verdoezelen, waardoor de belangrijkste vraag, namelijk hoe de energie- en grondstoffenstromen die ons economisch systeem voeden, geïntegreerd en volledig onder controle kunnen worden gehouden, niet goed uit de verf komt.

    1.26

    Het CvdR maakt zich zorgen over het feit dat voor de streefcijfers en operationele doelstellingen niet wordt verwezen naar precieze targets, zoals wenselijk zou zijn, maar eerder naar beginselen en richtsnoeren, en merkt op dat de doelstellingen op het gebied van klimaatverandering dienen te worden herzien in het licht van de resultaten van werkgroep I en II van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) en de recente richtsnoeren van de Europese Raad van maart 2007.

    1.27

    Het CvdR is van mening dat het voornemen om het gebruik van biomassa te promoten als middel om de toeleveringsbronnen van brandstoffen in de EU te diversifiëren, opnieuw moet worden bestudeerd in het licht van de meest recente studies op dit gebied.

    1.28

    Het CvdR neemt nota van de recente enquête van de Eurobarometer, die aangeeft dat 61 % van de Europese bevolking van mening is dat het aandeel van kernenergie moet worden teruggedrongen. In de strategie zou dan ook moeten vastgelegd dat een einde moet worden gemaakt aan de marktverstoringen als gevolg van de steun uit de EU-begroting aan kernenergie (meer dan 550 miljoen euro per jaar), die vier keer zo groot is als de steun aan hernieuwbare energie en energie-efficiëntie (168 miljoen euro per jaar).

    1.29

    Het CvdR betreurt het dat de gekwantificeerde doelstellingen inzake vervoer zich beperken tot de kenmerken van personenauto's, en geen betrekking hebben op vervoerswijzen. Het is zaak specifieke targets vast te stellen voor de mate waarin van de diverse vervoerswijzen gebruik wordt gemaakt, en marktregels in te voeren die het vervoer per spoor concurrerender maken, onder meer met behulp van innovatieve instrumenten, zoals de vaststelling voor iedere vervoerswijze van een jaarlijks plafond voor het aantal af te leggen kilometers en de invoering van omruilbare vergunningen voor het goederenvervoer. Bij de vaststelling van deze targets moet rekening worden gehouden met de specifieke omstandigheden waarin personen, gezinnen, ondernemingen en economieën verkeren, en met de diverse soorten regio's, de verschillende vervoersmogelijkheden en andere beschikbare infrastructuren.

    1.30

    Het CvdR kijkt met belangstelling naar de rol die in de strategie wordt toebedacht aan de lokale overheden, die vervoersplannen en -systemen kunnen uitwerken en uitvoeren in het kader van de thematische strategie voor het stadsmilieu.

    1.31

    Het CvdR is ingenomen met het belang dat wordt toegekend aan de uitroeiing van armoede in de wereld en aan de steun aan ontwikkelingslanden, maar maakt zich zorgen over de vertraging bij het behalen van de voor de ontwikkelingslanden vastgelegde steunquota's. Het is van mening dat de wijze van steunverlening aan ontwikkelingslanden en het handelsbeleid moeten worden herzien in het kader van de strategie, enerzijds omdat de kloof tussen rijken en armen steeds groter wordt, anderzijds vanwege de dreigende milieucrisis.

    Het horizontaal beleid dat bijdraagt tot de kenniseconomie

    1.32

    Het CvdR is het ermee eens dat onderwijs van fundamenteel belang is om veranderingen tot stand te brengen in consumptiepatronen en gedragingen in het algemeen, die kunnen botsen met het duurzaamheidsstreven als niet wordt ingegrepen in die kringen waar dat gedrag wordt beïnvloed of zelfs wordt bepaald. Er dient een systeem van waarden in het leven te worden geroepen dat beter kan worden toegepast op levenswijzen (en dus ook op productie- en consumptiepatronen).

    1.33

    Het CvdR is ingenomen met de initiatieven in het kader van het VN-decennium inzake onderwijs voor duurzame ontwikkeling, maar is zich ervan bewust dat onderwijs alleen niet voldoende is om te zorgen voor marktgedragingen die overeenstemmen met de duurzaamheidsvereisten: daarvoor zijn ook reguleringsmechanismen en sociale controle nodig.

    1.34

    Er dient in dit verband een onderscheid te worden gemaakt tussen onderwijs en opleiding. Levenslang leren is een van de belangrijkste instrumenten om iedereen in de marktmaatschappij gelijke kansen te bieden en de sociale pijler te versterken met het oog op duurzame ontwikkeling.

    1.35

    Het CvdR is het ermee eens dat het onderzoek op het gebied van duurzame ontwikkeling tevens kortetermijnprojecten ter ondersteuning van de besluitvorming moet omvatten, evenals projecten met een langetermijnvisie, en dat daarin ook moet worden gekeken naar de manier om regionale en mondiale problemen op te lossen.

    1.36

    Volgens het CvdR moeten dringend nieuwe en meer milieuvriendelijke technologieën worden ontwikkeld. Het wijst in dat verband op het nut van de doelstellingen van het zevende kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling en van — verder uit te bouwen — maatregelen ter ondersteuning van lokale duurzame-ontwikkelingsinitatieven en van (vooral kleine en middelgrote) milieubewuste bedrijven.

    1.37

    In het licht van de voortdurend wisselende verhoudingen tussen de verschillende systemen (economisch, ecologisch, sociaal en institutioneel), stemt het CvdR in met de noodzaak om interdisciplinaire richtsnoeren vast te stellen. De mate van onzekerheid omtrent de evolutie van de systemen, de talrijke belangen die een rol spelen bij het besluitvormingsproces, de noodzaak om een antwoord te geven op vragen over voorwerp en uitgangspunt van wetenschappelijk onderzoek, de bescherming van de gezondheid en de kwaliteit van het milieu, en de overeenstemming van de besluitvormingsprocessen met ethische waarden en beginselen, vragen om een zo groot mogelijke transparantie en participatie.

    1.38

    Het CvdR is het ermee eens dat een beter inzicht moet worden verkregen in het verband tussen inkomensgenerering, boekhouding en welvaart. Het is met name van mening dat de berekening van het nationaal inkomen moet worden aangevuld met een berekening van indicatoren van de hoeveelheid energie en grondstoffen die ons economisch systeem voeden, zodat de economische bedrijvigheid in haar geheel wordt gemeten.

    Financiering en economische instrumenten

    1.39

    Het CvdR is van mening dat het spectrum van beleidsinstrumenten voor duurzame ontwikkeling zich niet mag beperken tot marktregulering, hoe nuttig en onmisbaar ook. Het streven — via transparantie en corrigerende maatregelen — naar „juiste prijzen” die de sociale en milieukosten weerspiegelen, houdt geen rekening met het feit dat het onmogelijk is de evolutie van de verschillende systemen met genoeg precisie te voorspellen.

    1.40

    Het CvdR is het ermee eens dat de lidstaten en de Commissie hun optreden meer moeten coördineren, voor een beter gebruik van de Europese middelen. Het maakt zich in dat verband zorgen over de mogelijkheid dat de Structuurfondsen in 2007-2013 bijdragen tot een toename van de CO2-uitstoot, zoals in een recent rapport van de CEE Bankwatch Network staat te lezen.

    Communicatie, mobiliseren van actoren en verveelvuldiging van successen

    1.41

    Het CvdR stemt in met de noodzaak om, met behulp van adequate op communicatie gerichte maatregelen, de voorlichting over en bewustmaking van verschillende duurzaamheidsthema's te verbeteren, in lijn met een samenhangende en realistische visie van de EU op de vraag hoe duurzame ontwikkeling op de lange termijn kan worden verwezenlijkt.

    1.42

    Het stemt in met de rol die de lokale en regionale overheden kunnen spelen bij de verwezenlijking van duurzame ontwikkeling, mét de inzet van de leefgemeenschappen in stedelijke en plattelandsgebieden. De lokale Agenda 21 is het belangrijkste instrument voor beleid dat d.m.v. uitgebreide participatieprocessen tot stand komt en wordt uitgevoerd. Deze participatie zal echter nooit helemaal van de grond kunnen komen indien daaraan niet uitdrukkelijk belang wordt toegekend bij het beheer van de budgets van de betreffende bestuursniveaus, vooral als zo'n budget ook EU-subsidies omvat.

    1.43

    Het CvdR is van mening dat de monitoring niet alleen moet zijn gericht op het definiëren van en het toezicht op de resultaten aan de hand van de indicatoren, maar ook op het beleid en de maatregelen van de EU, de afzonderlijke lidstaten en de lokale en regionale overheden.

    1.44

    Dit vergt wijzigingen in de huidige besluitvormingsprocedures in het kader van de Europese governance voor duurzame ontwikkeling.

    1.45

    Het CvdR is ervan overtuigd dat dit een radicale ommekeer in de verhouding tussen de processen van Lissabon en Göteborg vraagt, door van de huidige gang van zaken weer terug te keren naar de oorspronkelijke bedoeling daarvan. Ter verduidelijking: het is niet zo dat de resultaten van de duurzame-ontwikkelingsstrategie van de EU moeten bijdragen tot de werkzaamheden in het kader van de Lissabonstrategie (zie art. 38 van de SDO), maar de resultaten van de Lissabonstrategie moeten bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen op het gebied van duurzame ontwikkeling. De reden daartoe is de erkenning dat duurzame ontwikkeling moet worden vooropgesteld in Europees beleid.

    1.46

    Het CvdR wijst erop dat de door de Commissie voorgestelde maatregelen ten behoeve van een duurzame ontwikkeling zodanig geformuleerd en uitgewerkt moeten worden dat de uitvoering ervan op lokaal en regionaal niveau in de 27 lidstaten vergemakkelijkt wordt. Het is belangrijk dat de maatregelen op lokaal en regionaal niveau uitgevoerd kunnen worden, ongeacht de verschillende omstandigheden in de diverse lidstaten.

    1.47

    Het CvdR maakt zich zorgen over de suggestie van de Commissie dat een governanceplan voor de SDO in december aan de Europese Raad zal worden voorgelegd. Een dergelijke oplossing zou de loskoppeling van de strategieën van Göteborg en Lissabon alleen maar vergroten, en zou bijdragen tot de verdere marginalisering van de duurzaamheidsdoelstelling in de Europese governance.

    1.48

    Het CvdR herinnert er in dat verband aan dat er bij de nieuwe start van de Lissabonstrategie, tijdens de Voorjaarsraad van 2005, op is gewezen dat deze in de bredere context van duurzame ontwikkeling moet worden geplaatst.

    2.   Aanbevelingen van het Comité van de Regio's

    2.1

    Het CvdR is ervan overtuigd dat een duurzame-ontwikkelingsstrategie waarin economische, ecologische, sociale en institutionele aspecten worden geïntegreerd, een noodzakelijke voorwaarde is voor een steeds grotere welvaart, een hoge en kwaliteitsvolle werkgelegenheid en een economische groei die geen extra milieukosten creëert, omdat anders van een echte welvaart geen sprake kan zijn. Dit vraagt om een ingrijpende hervorming van de Europese governance voor duurzame ontwikkeling.

    2.2

    Om het horizontale en prominente karakter van duurzame ontwikkeling in de praktijk te bewerkstelligen, beveelt het CvdR aan dat de bepalingen van de artt. 99 en 128 van het EG-Verdrag, die aan de basis liggen van de driejarige beleidscyclus en de vaststelling van de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid, in een allesomvattend kader worden uitgevoerd, waarbij het pakket van geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid, ook milieu- en institutionele aspecten moet omvatten.

    2.3

    Het CvdR beveelt tevens aan dat de lokale en regionale overheden sleutelpartners zijn in de verschillende fasen van deze hervormde cyclus. Zij kunnen dan vanuit hun lokale positie helpen bij de vaststelling en uitvoering van overkoepelende doelstellingen en de veranderingen die nodig zijn om een duurzame samenleving tot stand te brengen. In dat verband zouden de jaarverslagen die iedere lidstaat vóór oktober dient te presenteren over het economisch en werkgelegenheidsbeleid, moeten worden uitgebreid met een verslag over de uitvoering van het zesde milieuactieplan. Die drie verslagen zouden op elkaar moeten aansluiten en van elk van die verslagen zou de samenhang met en bijdrage tot de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de SDO moeten worden aangetoond.

    2.4

    Het CvdR is van mening dat expliciet in de strategie moet worden aangegeven dat de fundamentele doelstelling, te weten loskoppeling van economische groei en achteruitgang van het milieu, vraagt om controle, terugdringing en stabilisatie van de energie- en grondstoffenstromen en van de bijbehorende afvalstromen die ons economisch systeem voeden en die vervolgens in een minder bruikbare vorm in het ecosysteem terugkeren.

    2.5

    De programmeringsdocumenten zouden vergezeld moeten gaan van een analyse van deze stromen, om te kijken hoe zij bijdragen tot die loskoppeling van economische groei en achteruitgang van het milieu. De maatregelen van het cohesiebeleid zouden prioritair moeten zijn gericht op de verwezenlijking van de doelstellingen van de SDO, en pas daarna op de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid van de Agenda van Lissabon.

    2.6

    Het CvdR dringt er derhalve bij de Commissie op aan een voorstel in die richting te presenteren, en verzoekt de Raad en het Europees Parlement dat voorstel snel te behandelen.

    2.7

    Het CvdR verzoekt de Commissie om naast de mechanismen voor marktregulering en milieugerichte fiscale maatregelen begeleidende beleidsmaatregelen voor te stellen waarbij wordt bepaald welke omvang bepaalde verschijnselen mogen aannemen. Gedacht kan worden aan de vaststelling van maxima voor de uitstoot van bepaalde verontreinigende stoffen of het gebruik van bepaalde hulpmiddelen, die ook van toepassing zijn op landbouw en visserij. Wat de fiscale maatregelen betreft moet er dringend iets worden gedaan aan de marktdistorsies die het gevolg zijn van subsidies die producties of producten met een aanzienlijke milieu-impact of met een hoog milieurisico in de hand werken.

    2.8

    Het CvdR dringt erop aan dat in de SDO nauwkeurig afgebakende doelstellingen worden gedefinieerd, zowel kwantitatief als qua tijdspanne, en verzoekt de lidstaten om duurzame-ontwikkelingsstrategieën te definiëren die aansluiten bij en bijdragen tot de Europese SDO. In die context zouden de regionale en lokale overheden hun eigen strategieën moeten uitstippelen die aansluiten bij de strategische doelstellingen die op nationaal en Europees niveau zijn vastgesteld, met adequate feedbackmechanismen.

    2.9

    Het CvdR verzoekt de Commissie om na te denken over een plan ter aanpassing aan de klimaatverandering, waarin de gevolgen van de temperatuurstijging voor de visserij, de kustbescherming en de binnenwateren worden meegenomen. Daarbij dient ook te worden gekeken naar meteorologische en andere veranderingen die schadelijk zijn voor akkerbouw, veehouderij, visserij en aquacultuur, alsook naar bosbranden, droogte, biodiversiteit, bossen, toerisme, bescherming van de kusten, volksgezondheid, enz.

    2.10

    Het CvdR dringt erop aan dat procedures worden vastgesteld en dat de institutionele capaciteit wordt versterkt ten behoeve van duurzaamheids- en milieueffectbeoordelingen van plannen, programma's en projecten die een efficiënte voorlichting en participatie van het publiek mogelijk maken. Deze procedures moeten prioritair zijn gericht op de beoordeling van de samenhang met en bijdrage tot de doelstellingen van de duurzaamheidsstrategieën op de diverse bestuursniveaus.

    2.11

    Het CvdR benadrukt de belangrijke rol die de lokale en regionale bestuursniveaus kunnen spelen bij de verwezenlijking van duurzame ontwikkeling. De Commissie zou initiatieven moeten ontwikkelen ter ondersteuning van het plan voor de sociale, stedelijke en ecologische opwaardering van stadsperiferieën. De lokale Agenda 21 zou moeten worden gepropageerd, ook met het oog op de inzet van Europese middelen, als belangrijkste instrument voor brede participatie. Het is in dat verband zaak dat de procedures voor participatie worden verbreed om ervoor te zorgen dat de lokale waarden van de betrokken gemeenschappen in de relevante besluitvormingsprocessen worden gerespecteerd — iets waar de marktwerking, gezien de aard daarvan, niet voor kan zorgen — en om de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek te verbeteren. Het CvdR dringt aan op de volledige implementatie van de bepalingen van het verdrag van Aarhus inzake de toegang tot informatie, de publieke inspraak in het besluitvormingsproces en de toegang tot de rechtspraak, en de uitbreiding daarvan tot alle sectoren van duurzame ontwikkeling: economie, samenleving, milieu en instellingen.

    2.12

    Met betrekking tot de participatie van burgers, ondernemingen en sociale partners zou het CvdR willen dat explicieter wordt verwezen naar vormen van een partecipatory and deliberative democracy, dat ervaring wordt opgedaan met maatregelen m.b.t. de eigendomsstructuur van ondernemingen, zoals programma's voor de verspreiding van aandelen onder werknemers of de betrokken gemeenschappen, en dat aandacht wordt geschonken aan coöperaties.

    2.13

    Het CvdR dringt aan op een nadere bezinning op: i) de omvang en modaliteiten van de ontwikkelingshulp, omdat de trickle down-benadering niet meer kan worden volgehouden nu de kloof tussen rijke en arme landen steeds groter wordt en de economische groei steeds meer wordt begrensd door de eindigheid van het ecosysteem; ii) het groeimodel dat is afgeleid van de globalisering en de duurzaamheid ervan; iii) de verhoudingen en prioriteiten binnen de Europese regionale markt en het bijbehorende kapitaal en de internationale markten en kapitaalstromen; iv) het najagen, in de WTO-onderhandelingen, van de privatisering van overheidsdiensten en nutsgoederen zoals water; het CvdR is van mening dat hieraan beslist een eind moet worden gemaakt; v) subsidies, prikkels en alle andere mogelijke maatregelen die de handel van ontwikkelingslanden belemmeren.

    2.14

    Het CvdR vertrouwt erop dat de Commissie bij de beoordeling van de duurzame-ontwikkelingsstrategie en de uitwerking van het actieprogramma steeds meer en steeds beter zal overleggen met de lokale en regionale overheden. Het wenst een actieve rol te spelen bij de inspanningen om zowel in de Europese Unie als daarbuiten een duurzame samenleving tot stand te brengen.

    2.15

    Het CvdR stelt de Commissie voor, een nauwere samenwerking op gang te brengen om de bijdrage van de lokale en regionale bestuursniveaus tot het duurzaamheidsbeleid te beoordelen, als onderdeel van een meerjarig institutioneel partnerschap. In het kader van die samenwerking zal het Comité van de Regio's onder andere (zie bijlage I) specifieke adviezen opstellen over een reeks dossiers die op het werkprogramma van de Europese Commissie voor 2007-2009 staan en die bijzonder relevant zijn voor het duurzame-ontwikkelingsbeleid van de regionale en lokale overheden, en zal het concrete voorstellen voor gezamenlijke initiatieven indienen.

    Brussel, 6 juni 2007.

    De voorzitter

    van het Comité van de Regio's

    M. DELEBARRE

    3.   Procedure

    Titel

    De bijdrage van de regionale en lokale overheden tot de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling

    Referentie

    Rechtsgrondslag

    Art. 265, eerste alinea

    Procedurele grondslag

    Art. 40.2 rvo

    Raadpleging door de Europese Commissie

    11 december 2006

    Besluit van de voorzitter

    9 januari 2007

    Bevoegde Commissie

    Commissie Duurzame ontwikkeling (DEVE)

    Algemeen rapporteur

    Nichi Vendola (IT/PSE), voorzitter van de regioraad van Puglia

    Analysenota

    26 februari 2007

    Behandeling door de Commissie

    Datum van goedkeuring door de Commissie

    Uitslag van de stemming door de Commissie

    Datum van goedkeuring door de voltallige vergadering

    6 juni 2007

    Eerder advies van het Comité

    Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement „Herziening 2005 van de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling: eerste balans en krachtlijnen voor de toekomst

    CdR 66/2005 fin  (3)— COM(2005) 37 final


    (1)  CdR 66/2005 fin.

    (2)  „MEMOREERT dat, overeenkomstig de door de Europese Raad van Göteborg aangenomen strategie voor duurzame ontwikkeling, de Europese Raad elk jaar tijdens zijn voorjaarsbijeenkomst een evaluatie zal verrichten van de vooruitgang die bij de uitvoering van de strategie is geboekt en verdere richtsnoeren zal geven voor de toekomst ter bevordering van duurzame ontwikkeling; dat de Europese Raad van Barcelona een aanvang zal maken met dit nieuwe beleid op basis van een evenwichtige en gecoördineerde analyse van de drie dimensies van de strategie (de sociale, de economische en de milieuaspecten) bij het definiëren, evalueren, beoordelen en controleren van de strategische beleidslijnen van de Europese Unie” (Conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Barcelona van 15 en 16 maart 2002).

    (3)  PB C 81 van 4 april 2006, blz. 18.


    BIJLAGE I

    Routekaart van het Comité van de Regio's inzake de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling — Periode 2007-2009

    Soort activiteit

    1.   Advieswerkzaamheden

    1a.   Met het oog op de Europese Raad van december 2007

    Referentie

    Titel van het Commissiedocument

    Procedure

    Zitting waarop het CvdR hierover mogelijkerwijs een advies uitbrengt

    2006/ENV/012

    Groenboek over de aanpassing aan de klimaatverandering

    Voorstel van niet-wetgevende aard

    November 2007

    1b.   Met het oog op de Europese Raad van maart 2008

    Referentie

    Titel van het Commissiedocument

    Procedure

    Zitting waarop het CvdR hierover mogelijkerwijs een advies uitbrengt

    2006/ENV/012

    Groenboek over de aanpassing aan de klimaatverandering

    Voorstel van niet-wetgevende aard

    November 2007

    -

    Verkennend advies over de toekomst van het gemeenschappelijk landbouwbeleid

    Februari 2008

    2007/EMPL/013

    Mededeling over de tussentijdse evaluatie van de uitvoering van de sociale agenda (2005-2010)

    Voorstel van niet-wetgevende aard

    Februari 2008

    1c.   Andere advieswerkzaamheden

    Referentie

    Titel van het Commissiedocument

    Procedure

    Zitting waarop het CvdR hierover mogelijkerwijs een advies uitbrengt

    COM(2006) 571 final

    Mededeling van de Commissie — De demografische toekomst van Europa: probleem of uitdaging?

    Voorstel van niet-wetgevende aard

    Juni 2007

    Verkennend advies over de situatie van migrantenvrouwen in de Europese Unie

    Oktober 2007

    Verkennend advies over Onderwijs en duurzame ontwikkeling

    November 2007

    2007/ENV/012

    Actieplan ter bevordering van een duurzame productie en consumptie

    Voorstel van niet-wetgevende aard

    Februari 2008

    2007/FISH/001

    Mededeling van de Commissie — Naar een maritiem beleid van de Unie: beleidsconclusies over de raadpleging over het Groenboek

    Voorstel van niet-wetgevende aard

    Februari 2008

    2007/FISH/003

    Mededeling en voorstel voor een Verordening van de Raad voor het intensiveren van de strijd tegen illegale, niet-aangegeven en niet-gereglementeerde visserij

    Wetsvoorstel

    Februari 2008

    2007/TREN/005

    Groenboek stedelijk vervoer

    Voorstel van niet-wetgevende aard

    Tweede kwartaal 2008

    2006/SANCO/004

    Witboek over de gezondheidsstrategie

    Voorstel van niet-wetgevende aard

    Tweede kwartaal 2008

    2006/SANCO/005

    Communautair kader voor veilige en efficiënte gezondheidsdiensten

    Wetsvoorstel

    Tweede kwartaal 2008

    2.   Aanvullende activiteiten

    Soort activiteit

    Mogelijke periode

    Analyse van de mogelijkheid om een gezamenlijke vaste waarnemingspost op te richten voor de monitoring van de bijdrage van de lokale en regionale overheden tot het duurzaamheidsbeleid (eventueel in samenwerking met het Europees Economisch en Sociaal Comité)

    Tweede halfjaar 2007

    Studie van het Comité van de Regio's over „De bijdrage van de regionale en lokale overheden tot de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling”

    Tweede kwartaal 2008

    Territoriale dialoog 2009: integratie in het Mutual Learning Platform van de Lissabonstrategie van relevante aspecten van de EU-SDO

    Eerste kwartaal 2009

    Deelname aan thematische conferenties en werkgroepen op het gebied van duurzame ontwikkeling

    Periode 2007-2009


    Top