Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52006XC1227(01)

    Communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector 2007-2013

    PB C 319 van 27.12.2006, p. 1–33 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    27.12.2006   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 319/1


    COMMUNAUTAIRE RICHTSNOEREN VOOR STAATSSTEUN IN DE LANDBOUW- EN DE BOSBOUWSECTOR 2007-2013

    (2006/C 319/01)

    I.   INLEIDING

    (1)

    De doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid zijn vastgesteld in artikel 33 van het Verdrag. Bij de nadere uitwerking van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de bepaling van de maatregelen ter uitvoering ervan moet rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van landbouwactiviteiten als gevolg van de bijzondere structuur van de landbouw en van structurele en natuurlijke verschillen tussen landbouwgebieden, met de noodzaak de vereiste aanpassingen geleidelijk door te voeren en met het feit dat de landbouw nauw met de economie als geheel is verbonden. Staatssteun kan bijgevolg alleen gerechtvaardigd zijn, wanneer bij de toekenning ervan recht wordt gedaan aan de doelstellingen van dat beleid.

    (2)

    In Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (1) is de wijze waarop landbouwers communautaire steun wordt verleend, ingrijpend gewijzigd. Bij Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (2) is het kader voor het beleid inzake plattelandsontwikkeling voor de periode 2007-2013 vastgesteld en is de rol van plattelandsontwikkeling als tweede pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) bevestigd. De artikelen 88 en 89 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 bevatten specifieke bepalingen over staatssteun. In artikel 5 is bepaald dat steun voor maatregelen inzake plattelandsontwikkeling in overeenstemming moet zijn met het Verdrag en met alle krachtens het Verdrag vastgestelde besluiten.

    (3)

    Omdat het feit dat de steun gedeeltelijk door de Gemeenschap dan wel door een lidstaat alleen wordt gefinancierd, niets verandert aan de economische gevolgen van die steun, is de Commissie van mening dat haar beleid inzake staatssteuncontrole in beginsel consistent en coherent moet zijn met de ondersteuning die in het kader van het eigen gemeenschappelijk landbouw- en plattelandsontwikkelingbeleid wordt verleend.

    (4)

    Bij brief van 30 mei 2005 zijn de lidstaten verzocht voorstellen ter vereenvoudiging van de regels inzake staatssteun in de landbouwsector in te dienen. De werkgroep „Mededingingsvoorwaarden in de landbouw” is in haar vergaderingen van 22 en 23 juni 2006 en 25 oktober 2006 over deze richtsnoeren geraadpleegd.

    II.   TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

    (5)

    Deze richtsnoeren gelden voor alle staatssteun die wordt verleend voor activiteiten op het gebied van de productie, verwerking en afzet van onder bijlage I bij het Verdrag vallende landbouwproducten. Zij gelden voor alle steunmaatregelen, in welke vorm ook, met inbegrip van uit parafiscale heffingen gefinancierde steunmaatregelen, die voldoen aan de definitie van staatssteun in artikel 87, lid 1, van het Verdrag. Deze richtsnoeren zijn niet van toepassing op staatssteun in de visserij- en aquacultuursector (3). Hoofdstuk VII bevat regels inzake steun in de bosbouwsector, onder meer voor de bebossing van landbouwgrond.

    (6)

    Voor de toepassing van deze richtsnoeren wordt onder „landbouwproducten” verstaan de in bijlage I bij het Verdrag opgenomen producten, de producten van de GN-codes 4502, 4503 en 4504 (kurkproducten) en producten die bedoeld zijn om melk en zuivelproducten te imiteren of te vervangen (4), met uitzondering van de producten die vallen onder Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad van 17 december 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur (5).

    (7)

    Voor de toepassing van deze richtsnoeren wordt onder „de verwerking van een landbouwproduct” verstaan welke bewerking ook van een landbouwproduct die een product oplevert dat ook een landbouwproduct is, met uitzondering van activiteiten op het landbouwbedrijf die nodig zijn om een dierlijk of plantaardig product gereed te maken voor de eerste verkoop. De verwerking van onder bijlage I bij het Verdrag vallende landbouwproducten tot niet onder bijlage I vallende producten valt dus buiten de werkingssfeer van deze richtsnoeren.

    (8)

    Voor de toepassing van deze richtsnoeren wordt onder „de afzet van een landbouwproduct” verstaan het in voorraad hebben of uitstallen met het oog op verkoop, te koop aanbieden, leveren of op enige andere wijze verhandelen, met uitzondering van de eerste verkoop door een primaire producent aan wederverkopers of verwerkers en welke activiteit ook waarbij een product wordt gereedgemaakt voor een dergelijke eerste verkoop; de verkoop door een primaire producent aan eindverbruikers wordt als afzet beschouwd indien die verkoop plaatsvindt in daarvoor bestemde afzonderlijke lokalen. Steun voor reclame voor landbouwproducten valt onder de werkingssfeer van deze richtsnoeren, terwijl voor steun voor reclame voor niet onder bijlage I vallende producten de horizontale regels inzake overheidssteun gelden (6).

    (9)

    Voor de toepassing van deze richtsnoeren wordt onder „kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's)” verstaan kleine en middelgrote ondernemingen zoals gedefinieerd in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (7).

    III.   ALGEMENE BEGINSELEN

    (10)

    In artikel 36 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is bepaald dat de Verdragsregels betreffende mededinging slechts in zoverre op de voortbrenging van en de handel in landbouwproducten van toepassing zijn als door de Raad wordt bepaald. Anders dan in andere sectoren het geval is, vloeit in de landbouwsector de bevoegdheid van de Commissie om controle en toezicht op staatssteun uit te oefenen dus niet rechtstreeks voort uit het Verdrag, maar uit wetgeving die de Raad op grond van artikel 37 van het Verdrag heeft vastgesteld, en wordt deze bevoegdheid in de landbouwsector bijgevolg uitgeoefend binnen de grenzen van door de Raad gestelde beperkingen. In de praktijk is echter in alle verordeningen tot vaststelling van een gemeenschappelijke marktordening bepaald dat de in de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag opgenomen regels inzake staatssteun voor de betrokken producten van toepassing zijn. Bovendien is in artikel 88 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 uitdrukkelijk bepaald dat de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag van toepassing zijn op steun die door de lidstaten wordt verleend ter ondersteuning van plattelandsontwikkeling. Dit betekent dat, behoudens specifieke beperkingen of afwijkingen die eventueel bij de betrokken verordeningen zijn vastgesteld, de Verdragsbepalingen volledig gelden voor de in de landbouwsector toegekende staatssteun, met uitzondering van de steun die specifiek is bedoeld voor het beperkte aantal producten die niet onder een gemeenschappelijke marktordening vallen (zie punt 21).

    (11)

    Hoewel de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag ten volle van toepassing zijn op de sectoren die onder een gemeenschappelijke marktordening vallen, blijft de toepassing ervan ondergeschikt aan de bepalingen van de betrokken verordeningen. Met andere woorden, een beroep door een lidstaat op de artikelen 87, 88 en 89 kan geen voorrang hebben boven de verordening houdende ordening van de betrokken marktsector (8). Bijgevolg kan de Commissie in geen geval steun goedkeuren die onverenigbaar is met de bepalingen inzake een gemeenschappelijke marktordening of die een belemmering voor de goede werking van een gemeenschappelijke marktordening zou vormen.

    (12)

    De Commissie geeft geen toestemming voor steun aan met uitvoer verband houdende activiteiten, met name steun die rechtstreeks verband houdt met de uitgevoerde hoeveelheden en steun die afhankelijk wordt gesteld van het gebruik van nationaal geproduceerde goederen in plaats van ingevoerde goederen, noch geeft zij toestemming voor steun aan de oprichting en exploitatie van een distributienetwerk of andere lopende uitgaven in verband met uitvoeractiviteiten in andere lidstaten. Steun ter compensatie van de kosten voor deelname aan handelsbeurzen of voor studies of adviesdiensten die noodzakelijk zijn voor de introductie van een nieuw product of van een bestaand product op een nieuwe markt, is in de regel geen exportsteun.

    (13)

    Gezien de specifieke regels inzake de verlening van voedselhulp aan derde landen, geeft de Commissie normaliter geen toestemming voor staatssteun wanneer het gaat om transacties waarbij landbouwproducten in de Gemeenschap worden gekocht om als voedselhulp aan derde landen te worden verleend.

    (14)

    Deze richtsnoeren zijn van toepassing behoudens specifieke, in de Verdragen of in de communautaire wetgeving vastgestelde afwijkingen.

    (15)

    Om als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te kunnen worden beschouwd, moeten steunmaatregelen een stimulerend element bevatten of een tegenprestatie van de begunstigde vergen. Tenzij de communautaire wetgeving of deze richtsnoeren uitdrukkelijk in uitzonderingen voorzien, wordt eenzijdige staatssteun die louter bedoeld is om de financiële situatie van producenten te verbeteren maar op geen enkele wijze tot de ontwikkeling van de sector bijdraagt, en vooral steun die uitsluitend op grond van prijzen, hoeveelheden, productie-eenheden of eenheden van de productiemiddelen wordt toegekend, als exploitatiesteun beschouwd die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. Bovendien zal dit soort steun, met zijn typische kenmerken, waarschijnlijk een verstorend effect op de mechanismen van de gemeenschappelijke marktordeningen sorteren.

    (16)

    Om dezelfde reden bevat steun die achteraf wordt toegekend voor activiteiten die de begunstigde reeds heeft ondernomen, per definitie niet het vereiste stimulerende element en moet dergelijke steun worden beschouwd als exploitatiesteun die louter bedoeld is om de begunstigde van een financiële last te bevrijden. Om het stimulerende effect van de steun te maximaliseren en het aantonen ervan in het kader van een aanmelding te vergemakkelijken, moeten de door de lidstaten vastgestelde subsidiabiliteitsregels voorzien in de volgende stappen vóór de toekenning van de steun:

    Steun uit hoofde van een steunregeling mag uitsluitend worden toegekend voor activiteiten die worden verricht of diensten die worden ontvangen nadat de steunregeling is ingesteld en door de Commissie als verenigbaar met het Verdrag is aangemerkt.

    Indien de steunregeling een automatisch recht op het ontvangen van de steun schept waarvoor geen verdere administratieve handelingen van overheidswege nodig zijn, mag de steun zelf uitsluitend worden toegekend voor activiteiten die worden verricht of diensten die worden ontvangen nadat de steunregeling is ingesteld en door de Commissie als verenigbaar met het Verdrag is aangemerkt.

    Indien de steunregeling vereist dat een aanvraag wordt ingediend bij de betrokken bevoegde autoriteit, mag de steun zelf uitsluitend worden toegekend voor activiteiten die worden verricht of diensten die worden ontvangen nadat aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    a)

    de steunregeling moet zijn ingesteld en moet door de Commissie als verenigbaar met het Verdrag zijn aangemerkt;

    b)

    een aanvraag voor de steun moet naar behoren zijn ingediend bij de betrokken bevoegde autoriteit;

    c)

    de aanvraag moet door de betrokken bevoegde autoriteit zijn aanvaard op een wijze die deze autoriteit ertoe verplicht de steun toe te kennen, met duidelijke vermelding van het toe te kennen steunbedrag of van de wijze waarop dit bedrag zal worden berekend; de bevoegde autoriteit mag slechts tot een dergelijke aanvaarding overgaan indien de voor de steun of steunregeling beschikbare begrotingsmiddelen niet zijn opgebruikt.

    Individuele steun buiten elke steunregeling om mag uitsluitend worden toegekend voor activiteiten die worden verricht of diensten die worden ontvangen nadat is voldaan aan de voorwaarden in de bovenstaande punten b) en c).

    Deze voorschriften zijn niet van toepassing op steunregelingen die compenserend van aard zijn.

    (17)

    Vanwege de gelijkenissen tussen bedrijven die landbouwproducten verwerken en afzetten, enerzijds, en bedrijven die niet-landbouwproducten verwerken en afzetten, bijvoorbeeld uit de levensmiddelensector, anderzijds, moeten de staatssteunregels die voor de eerste bedrijvencategorie gelden, worden geharmoniseerd met die voor de tweede bedrijvencategorie. Elke staatssteun, ongeacht het doel waarvoor hij wordt toegekend (bijv. investeringen, milieubescherming of technische ondersteuning), moet aan deze beleidslijn worden getoetst. De Commissie heeft in dit verband de verwerking en afzet van landbouwproducten reeds opgenomen in:

    a)

    de ontwerpverordening over de-minimissteun, die in de plaats moet komen van Verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (9);

    b)

    Verordening (EG) nr. 70/2001, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1857/2006;

    c)

    Verordening (EG) nr. 1628/2006 van de Commissie van 24 oktober 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op nationale regionale investeringssteun (10).

    (18)

    De afstemming van de regels op die voor de bedrijven die niet-landbouwproducten verwerken en afzetten, kan tot gevolg hebben dat grote ondernemingen niet meer in aanmerking komen voor bepaalde soorten steun, met name voor technische ondersteuning in de vorm van adviesdiensten. Steun voor grote ondernemingen wordt in dit verband beperkt tot de-minimissteun.

    (19)

    Tenzij in deze richtsnoeren andersluidende bepalingen zijn vastgesteld in de vorm van verwijzingen naar de landbouwsector (in tegenstelling tot verwijzingen naar óf de primaire productie (landbouwers), óf verwerking en afzet), wordt steun ten gunste van de verwerking en afzet van landbouwproducten slechts als verenigbaar met artikel 87, lid 2 of lid 3, van het Verdrag aangemerkt, indien die steun ook als verenigbaar zou worden aangemerkt als hij zou worden toegekend aan bedrijven voor de verwerking en afzet van niet-landbouwproducten die niet behoren tot specifieke sectoren zoals vervoer en visserij.

    (20)

    Omdat bij de beoordeling van steun voor probleemgebieden in de zin van artikel 36 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 rekening moet worden gehouden met de zeer specifieke omstandigheden waaronder de primaire landbouwproductie plaatsvindt, gelden de richtsnoeren van de Commissie inzake regionale steunmaatregelen 2007-2013 (11) niet voor de primaire productie. De genoemde richtsnoeren zijn echter wel van toepassing op de verwerking en afzet van landbouwproducten in die gevallen waarin dat in de richtsnoeren is aangegeven.

    (21)

    Zoals hierboven reeds is opgemerkt, geldt voor sommige onder bijlage I bij het Verdrag vallende landbouwproducten nog geen gemeenschappelijke marktordening, onder meer voor andere aardappelen dan aardappelen voor de zetmeelproductie, paardenvlees, koffie, van alcohol afgeleide azijn en kurk. Wegens het ontbreken van een gemeenschappelijke marktordening blijft artikel 43 van Verordening (EG) nr. 1184/2006 van de Raad van 24 juli 2006 inzake de toepassing van bepaalde regels betreffende de mededinging op de voortbrenging van en de handel in landbouwproducten (12) gelden voor staatssteun die specifiek op deze producten is toegespitst. Volgens dat artikel 4 is op dit soort steun alleen artikel 88, lid 1 en lid 3, eerste zin, van toepassing. Daarom moeten de lidstaten de Commissie van elk voornemen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen tijdig op de hoogte brengen, zodat de Commissie haar opmerkingen kan maken. De Commissie kan zich niet middels een definitief negatief besluit tegen de toekenning van dergelijke steun verzetten. Bij de beoordeling van dergelijke steun houdt de Commissie rekening met het feit dat op communautair niveau nog geen desbetreffende gemeenschappelijke marktordeningen zijn vastgesteld en dat in Verordening (EG) nr. 1782/2003 het beginsel is verankerd dat communautaire steun doorgaans moet worden verleend in de vorm van ontkoppelde steun die niet verbonden is met specifieke producten of met de bestaande productie. Bovendien moet worden opgemerkt dat bepaalde marktordeningen niet voorzien in interne communautaire steun. Mits het hierboven genoemde beginsel in de nationale steunregelingen in acht wordt genomen, maakt de Commissie geen opmerkingen, zelfs niet wanneer de betrokken maatregelen bestaan uit exploitatiesteun die normaliter zou worden verboden. De Commissie maakt haar opmerkingen met inachtneming van het risico dat steun voor een niet onder een gemeenschappelijke marktordening vallend product ten goede komt aan de productie van een product dat wél onder een marktordening valt. Dit is met name het geval in de aardappelsector. Wanneer een lidstaat geen gevolg geeft aan de opmerkingen en aanbevelingen, behoudt de Commissie zich het recht voor een beroep te doen op artikel 226 van het Verdrag.

    (22)

    In artikel 6 van het Verdrag wordt bepaald dat „de eisen inzake milieubescherming moeten worden geïntegreerd in de omschrijving en uitvoering van het beleid en het optreden van de Gemeenschap, als bedoeld in artikel 3, in het bijzonder met het oog op het bevorderen van duurzame ontwikkeling”. Het in artikel 3 van het Verdrag bedoelde optreden betreft onder meer het landbouwbeleid en het mededingingsbeleid. Daarom moet in toekomstige aanmeldingen van staatssteun bijzondere aandacht worden besteed aan milieuaspecten, zelfs voor steunregelingen die niet specifiek betrekking hebben op milieuaangelegenheden. Zo moet met betrekking tot steunregelingen voor investeringen die de productie moeten vergroten en het gebruik van schaarse hulpbronnen of de vervuiling doen toenemen, worden aangetoond dat deze regelingen niet tot inbreuken op de communautaire wetgeving inzake de milieubescherming leiden of anderszins milieuschade veroorzaken. Alle aanmeldingen van staatssteun dienen in de toekomst een beoordeling te bevatten van de verwachte milieugevolgen van de gesteunde activiteit. Vaak behelst dit niet meer dan een bevestiging dat er geen gevolgen voor het milieu worden verwacht. De Commissie behoudt zich het recht voor om aanvullende inlichtingen, verbintenissen en voorwaarden op te leggen, indien dat haars inziens voor een adequate milieubescherming noodzakelijk is.

    (23)

    De Commissie beoordeelt steunmaatregelen die niet onder deze richtsnoeren vallen, van geval tot geval, en houdt daarbij rekening met de beginselen van de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag, het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het beleid inzake plattelandsontwikkeling van de Gemeenschap. Voorstellen inzake niet onder deze richtsnoeren vallende steun voor de landbouwsector moeten door de lidstaten worden voorzien van een economische beoordeling van de positieve impact die de maatregel op de ontwikkeling van de landbouwsector heeft en van het gevaar van mededingingsvervalsing dat de betrokken maatregel met zich meebrengt. De Commissie keurt dergelijke maatregelen slechts goed, indien de positieve bijdrage ervan tot de ontwikkeling van de sector duidelijk groter is dan het gevaar van mededingingsvervalsing.

    (24)

    Tenzij anders aangegeven, gaat het bij alle steunpercentages in deze richtsnoeren om het totale steunbedrag in procenten van de in aanmerking komende uitgaven (brutosubsidie-equivalent).

    IV.   MAATREGELEN VOOR PLATTELANDSONTWIKKELING

    (25)

    Verordening (EG) nr. 1698/2005 heeft betrekking op een aantal steunmaatregelen inzake plattelandsontwikkeling. In dit hoofdstuk van de richtsnoeren worden de staatssteunregels voor dergelijke maatregelen en een aantal andere, nauw met plattelandsontwikkeling verbonden maatregelen vastgesteld.

    (26)

    Met het oog op coherentie tussen enerzijds de maatregelen voor plattelandsontwikkeling die worden voorgesteld voor medefinanciering in het kader van de door de lidstaten opgezette programma's voor plattelandsontwikkeling, en anderzijds de door middel van staatssteun gefinancierde maatregelen voor plattelandsontwikkeling, moet elke aanmelding inzake investeringssteun (hoofdstuk IV, onder A en B), steun met betrekking tot het milieu en het dierenwelzijn (hoofdstuk IV, onder C), steun ter compensatie van handicaps in bepaalde gebieden (hoofdstuk IV, onder D), steun voor de naleving van normen (hoofdstuk IV, onder E) en steun voor de vestiging van jonge landbouwers (hoofdstuk IV, onder F) vergezeld gaan van documentatie waarin wordt aangetoond hoe de staatssteun past in en coherent is met het relevante programma voor plattelandsontwikkeling. Staatssteun die niet coherent is met het relevante programma voor plattelandsontwikkeling, en met name staatssteun die leidt tot een toeneming van de capaciteit die een extra productie mogelijk zal maken waarvoor geen normale afzetmogelijkheden op de markt zullen kunnen worden gevonden, zal niet worden toegestaan.

    IV.A.   Steun voor investeringen in landbouwbedrijven

    (27)

    Dit hoofdstukonderdeel is van toepassing op investeringen met betrekking tot de primaire productie van onder bijlage I bij het Verdrag vallende producten. Het is niet van toepassing op investeringen die in een landbouwbedrijf worden gedaan ten gunste van de verwerking en de afzet van dergelijke producten.

    IV.A.1.   Analyse

    (28)

    De Commissie heeft met het oog op de vaststelling van haar toekomstige beleid vooral rekening gehouden met de onderstaande overwegingen.

    a)

    Om het fysieke potentieel te herstructureren en te ontwikkelen en de innovatie te bevorderen, is in artikel 26, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1698/2005 bepaald dat steun mag worden verleend voor materiële en/of immateriële investeringen die de algehele prestatie van het landbouwbedrijf verbeteren.

    b)

    Overeenkomstig artikel 26, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1698/2005 mag, in het geval van investeringen om aan communautaire normen te voldoen, slechts steun worden verleend voor investeringen die worden verricht om te voldoen aan een pas ingevoerde communautaire norm. In dat geval kan een extra termijn voor de naleving van de betrokken norm worden toegestaan, die niet meer mag bedragen dan 36 maanden te rekenen vanaf de datum waarop die norm voor het landbouwbedrijf dwingend wordt. Aan jonge landbouwers die vestigingssteun ontvangen, mag met het oog op het voldoen aan bestaande communautaire normen investeringssteun worden verleend, wanneer dat in het in artikel 22, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 1698/2005 bedoelde bedrijfsplan is vermeld. De extra termijn waarbinnen aan de normen moet worden voldaan, mag niet meer bedragen dan 36 maanden vanaf de datum van vestiging.

    c)

    Krachtens artikel 88, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1698/2005 is staatssteun voor de modernisering van landbouwbedrijven, die de volgende, in de bijlage bij die verordening vastgestelde percentages overschrijdt, verboden:

    i)

    60 % van het bedrag aan subsidiabele investeringen door jonge landbouwers in de in artikel 36, onder a), punten i), ii) en iii), van Verordening (EG) nr. 1698/2005 bedoelde gebieden;

    ii)

    50 % van het bedrag aan subsidiabele investeringen door andere landbouwers in de in artikel 36, onder a), punten i), ii) en iii), van Verordening (EG) nr. 1698/2005 bedoelde gebieden;

    iii)

    50 % van het bedrag aan subsidiabele investeringen door jonge landbouwers in andere gebieden;

    iv)

    40 % van het bedrag aan subsidiabele investeringen door andere landbouwers in andere gebieden;

    v)

    75 % van het bedrag aan subsidiabele investeringen in de ultraperifere gebieden en op de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee in de zin van Verordening (EEG) nr. 2019/93 van de Raad van 19 juli 1993 houdende specifieke maatregelen voor bepaalde landbouwprodukten ten behoeve van de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee (13);

    vi)

    75 % van het bedrag aan subsidiabele investeringen die in de op 1 mei 2004 en op 1 januari 2007 tot de Gemeenschap toegetreden lidstaten met het oog op de tenuitvoerlegging van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (14), overeenkomstig artikel 3, lid 2, en artikel 5, lid 1, van die richtlijn, worden gedaan binnen vier jaar na de toetredingsdatum.

    d)

    Het in artikel 88, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1698/2005 vastgestelde verbod is niet van toepassing op overwegend in het algemeen belang verrichte investeringen voor het behoud van het traditionele landschap dat door land- en bosbouw tot stand is gekomen, of voor de verplaatsing van bedrijfsgebouwen, noch op investeringen ten behoeve van milieubescherming en -verbetering, op investeringen ter verbetering van de hygiëne op veehouderijbedrijven en van het dierenwelzijn, of op investeringen betreffende arbeidsveiligheid op de werkplek.

    e)

    Is de verplaatsing noodzakelijk als gevolg van een onteigening die volgens de wetgeving van de betrokken lidstaat recht op schadeloosstelling geeft, dan wordt de betaling van een dergelijke schadeloosstelling doorgaans niet als staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag beschouwd.

    f)

    Lidstaten die de tenuitvoerlegging van verplichte Gemeenschapsnormen uitstellen tot na de in de communautaire wetgeving vastgestelde datum, kunnen via een dergelijke vertraging landbouwers bevoordelen ten opzichte van landbouwers in lidstaten die de betrokken nieuwe normen wel in overeenstemming met de in de Gemeenschapswetgeving vastgestelde tenuitvoerleggingsdatum naleven. Het gevaar van vervalsing van de mededinging mag niet worden vergroot door hoge bedragen aan staatssteun te verlenen aan landbouwers die de met de nieuwe normen samenhangende kosten later dragen dan in de Gemeenschapswetgeving is vastgesteld. Bij het vaststellen van de juiste steunintensiteit voor investeringen die verbonden zijn met de naleving van pas ingevoerde normen, moet echter tevens rekening worden gehouden met het feit dat dergelijke normen vaak alleen maar kosten voor de landbouwer met zich meebrengen zonder dat zijn verdienpotentieel erop vooruitgaat. De hoogste steunintensiteit voor investeringen in verband met pas ingevoerde normen mag daarom slechts worden toegekend voor investeringen die binnen de in de Gemeenschapswetgeving vastgestelde termijn worden gedaan. Later gedane investeringen komen slechts in aanmerking voor een lagere steunintensiteit. Deze intensiteit moet in overeenstemming zijn met de opgelopen vertraging en moet op een bepaald moment tot nul worden herleid.

    g)

    Met betrekking tot de tenuitvoerlegging van Richtlijn 91/676/EEG moet rekening worden gehouden met de specifieke problemen en behoeften van de op 1 mei 2004 en op 1 januari 2007 tot de Gemeenschap toegetreden lidstaten.

    h)

    Staatssteun voor de aankoop van tweedehands materieel door kleine en middelgrote ondernemingen moet worden aanvaard, wanneer het gaat om landbouwbedrijven met een zeer beperkte technische startbasis en weinig kapitaal, die dankzij de lagere kosten van dergelijk materieel met moderniseringswerkzaamheden kunnen beginnen. Grote ondernemingen komen slechts in aanmerking voor investeringssteun, wanneer zij nieuw materieel aankopen.

    IV.A.2.   Beleid inzake steun voor investeringen in landbouwbedrijven

    (29)

    Steun voor investeringen in landbouwbedrijven wordt als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag aangemerkt, indien hij voldoet aan alle voorwaarden die zijn vastgesteld bij artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1857/2006. Onverminderd artikel 4, lid 7, onder c), van Verordening (EG) nr. 1857/2006 mag, met toepassing van de in voornoemd artikel 4 vastgestelde steunpercentages en onder de daarin vastgestelde voorwaarden, steun worden toegekend voor specifieke landbouwproducten en voor drainagevoorzieningen of irrigatie-installaties en -voorzieningen die niet leiden tot een daling van het eerdere waterverbruik met ten minste 25 %. Het bij artikel 4, lid 9, van Verordening (EG) nr. 1857/2006 vastgestelde maximale steunbedrag is niet van toepassing.

    (30)

    Steun voor de instandhouding van traditionele landschappen en gebouwen wordt als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c) of d), van het Verdrag aangemerkt, indien hij voldoet aan alle voorwaarden die zijn vastgesteld bij artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1857/2006. Het bij artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1857/2006 vastgestelde maximum van 10 000 EUR mag echter in naar behoren gerechtvaardigde gevallen worden overschreden.

    (31)

    Steun voor de verplaatsing van landbouwbedrijfsgebouwen in het algemeen belang wordt als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag aangemerkt, indien hij voldoet aan alle voorwaarden die zijn vastgesteld bij artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1857/2006.

    (32)

    Steun voor investeringen waarbij het gaat om extra kosten in verband met milieubescherming en -verbetering, de verbetering van de hygiëne op veehouderijbedrijven of de verbetering van het welzijn van landbouwhuisdieren, wordt als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag aangemerkt, indien hij voldoet aan alle voorwaarden die zijn vastgesteld bij artikel 4, lid 2, onder e), van Verordening (EG) nr. 1857/2006. De maximale steunintensiteit voor investeringsuitgaven die naar aanleiding van de invoering van nieuwe normen worden gedaan ná de overeenkomstig artikel 2, punt 10, van Verordening (EG) nr. 1857/2006 vastgestelde datum, bedraagt:

    a)

    50 % van de subsidiabele investeringen in probleemgebieden of in de in artikel 36, onder a), punten i), ii) en iii), van Verordening (EG) nr. 1698/2005 bedoelde gebieden, en 40 % van de subsidiabele investeringen in andere gebieden, met betrekking tot uitgaven die worden gedaan binnen drie jaar na de datum waartegen de investering overeenkomstig de in de Gemeenschapswetgeving vastgestelde termijnen moest plaatsvinden;

    b)

    de onder a) genoemde maximale steunintensiteit van respectievelijk 50 % en 40 % wordt verlaagd tot respectievelijk 25 % en 20 %, indien de uitgaven worden gedaan in het vierde jaar na de datum waartegen de investering overeenkomstig de in de Gemeenschapswetgeving vastgestelde termijnen moest plaatsvinden, en tot 12,5 % en 10 % in het vijfde jaar. Voor uitgaven die na het vijfde jaar worden gedaan, wordt geen steun toegestaan.

    (33)

    Steun ten bedrage van 75 % voor extra investeringskosten die in de op 1 mei 2004 of 1 januari 2007 tot de Gemeenschap toegetreden lidstaten worden gedaan in verband met de tenuitvoerlegging van Richtlijn 91/676/EEG, wordt als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag aangemerkt tot en met respectievelijk 31 december 2008 en 31 december 2010. Deze steunintensiteit mag slechts betrekking hebben op de noodzakelijke extra subsidiabele kosten en geldt niet voor investeringen die een stijging van de productiecapaciteit tot gevolg hebben. De Commissie gaat zorgvuldig na of de voorgestelde steunmaatregelen in overeenstemming zijn met de overeenkomstig Richtlijn 91/676/EEG vastgestelde actieprogramma's.

    (34)

    Steun voor extra investeringskosten in verband met de tenuitvoerlegging van Richtlijn 91/676/EEG ten bedrage van 50 % van de subsidiabele investeringen in probleemgebieden of in de in artikel 36, onder a), punten i), ii) en iii), van Verordening (EG) nr. 1698/2005 bedoelde gebieden, en ten bedrage van 40 % van de subsidiabele investeringen in andere gebieden, wordt als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag aangemerkt, voor zover daarvoor steun wordt verleend op grond van Verordening (EG) nr. 1698/2005. Deze steunintensiteit mag slechts betrekking hebben op de noodzakelijke extra subsidiabele kosten en geldt niet voor investeringen die een stijging van de productiecapaciteit tot gevolg hebben. De Commissie gaat zorgvuldig na of de voorgestelde steunmaatregelen in overeenstemming zijn met de overeenkomstig Richtlijn 91/676/EEG vastgestelde actieprogramma's. Steunmaatregelen voor de tenuitvoerlegging van Richtlijn 91/676/EEG die door de Commissie vóór de datum van inwerkingtreding van deze richtsnoeren als verenigbaar met het Verdrag worden aangemerkt, mogen tot en met 31 december 2008 worden voortgezet met toepassing van de door de Commissie goedgekeurde steunpercentages.

    (35)

    Er wordt geen steun toegestaan voor investeringen in verband met de naleving van bestaande communautaire of nationale normen. Aan jonge landbouwers verleende investeringssteun voor de naleving van bestaande communautaire of nationale normen wordt echter wel als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag aangemerkt, indien de investeringssteun is vermeld in het in artikel 22, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 1698/2005 bedoelde bedrijfsplan. Dergelijke steun wordt toegestaan tot 60 % van het bedrag van de subsidiabele investeringen die jonge landbouwers doen in probleemgebieden of in de in artikel 36, onder a), punten i), ii) en iii), van Verordening (EG) nr. 1698/2005 bedoelde gebieden, en tot 50 % van de subsidiabele investeringen die jonge landbouwers in andere gebieden doen. De steun mag slechts betrekking hebben op de extra kosten van de tenuitvoerlegging van de norm die binnen 36 maanden na de vestigingsdatum worden gemaakt.

    (36)

    Aanmeldingen van investeringssteun voor landbouwbedrijven moeten vergezeld gaan van documentatie waarin wordt aangetoond dat de steun wordt toegespitst op duidelijk omschreven doelstellingen die aansluiten bij onderkende structurele en territoriale behoeften en structurele nadelen.

    (37)

    Indien in het kader van een uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) gefinancierde gemeenschappelijke marktordening, inclusief de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening, productiebeperkingen of beperkingen op communautaire steunverlening gelden op het niveau van individuele landbouwers, landbouwbedrijven of verwerkende bedrijven, mag geen staatssteun worden verleend voor investeringen waardoor de productie zou uitkomen boven het op grond van die beperkingen toegestane niveau.

    (38)

    De Commissie past de regels van dit onderdeel op overeenkomstige wijze toe op investeringen in de primaire landbouwproductie die niet door landbouwers worden gedaan, bijvoorbeeld wanneer materieel voor gedeeld gebruik door een groep producenten wordt aangekocht.

    (39)

    Steun voor de aankoop van tweedehands materieel door grote ondernemingen wordt door de Commissie niet als verenigbaar met het Verdrag aangemerkt.

    IV.B.   Steun voor investeringen voor de verwerking en de afzet van landbouwproducten

    (40)

    Dit hoofdstukonderdeel betreft investeringssteun voor de verwerking en de afzet van landbouwproducten.

    IV.B.1.   Analyse

    (41)

    De Commissie heeft met het oog op de vaststelling van haar toekomstige beleid vooral rekening gehouden met de onderstaande overwegingen.

    a)

    De bij Verordening (EG) nr. 1698/2005 vastgestelde steunpercentages voor investeringssteun aan kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten verwerken en afzetten, moeten behouden blijven.

    b)

    Investeringen door bepaalde grote verwerkings- en afzetbedrijven zijn krachtens Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad uitgesloten van communautaire steun. Vanwege de gelijkenissen tussen grote bedrijven die landbouwproducten verwerken en afzetten, enerzijds, en bedrijven die niet-landbouwproducten verwerken en afzetten, bijvoorbeeld uit de levensmiddelensector, anderzijds, lijkt het gerechtvaardigd de aan bedrijven van de eerste categorie verleende staatssteun goed te keuren, mits hij de maximale steunpercentages die de Commissie voor bedrijven van de tweede categorie van dezelfde omvang heeft toegestaan, niet overschrijdt.

    c)

    Bij artikel 28, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad zijn speciale maximale steunpercentages ingevoerd voor investeringssteun aan ondernemingen die niet onder artikel 2, lid 1, van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (15) vallen en minder dan 750 werknemers en/of een omzet van minder dan 200 miljoen EUR hebben. Zulke bedrijven worden, waar het de staatssteunregels voor andere dan landbouwactiviteiten betreft, beschouwd als grote ondernemingen. Om onzekerheid over de keuze van het juiste steunpercentage te voorkomen, zijn duidelijke spelregels voor de toepassing van de staatssteunregels op deze groep „tussenbedrijven” nodig. Met name moet bij het definiëren van dergelijke „tussenbedrijven” worden vastgehouden aan alle andere voorwaarden van Aanbeveling 2003/361/EG, met name het criterium van de onafhankelijkheid en de berekening van de omzet. Bovendien mogen de speciale maximale steunpercentages slechts gelden voor tussenbedrijven met minder dan 750 werknemers en/of een omzet van minder dan 200 miljoen euro.

    d)

    Steun om primaire producenten (landbouwers) aan te zetten tot diversificatie naar andere activiteiten die met de verwerking en de afzet van onder bijlage I bij het Verdrag vallende landbouwproducten verbonden zijn, moet op dezelfde manier worden behandeld als steun aan bedrijven voor de verwerking en afzet van landbouwproducten die onafhankelijk zijn van primaire producenten. Zo moeten bijvoorbeeld voor een slachthuis dezelfde regels inzake investeringssteun gelden, ongeacht of het wel of niet op een landbouwbedrijf is gebouwd.

    e)

    Hoewel Verordening (EG) nr. 1698/2005 mede betrekking heeft op steun om primaire producenten (landbouwers) aan te zetten tot diversificatie naar activiteiten die geen verband houden met de productie, de verwerking en de afzet van de onder bijlage I bij het Verdrag vallende landbouwproducten, zoals agrotoerisme, de ontwikkeling van ambachtelijke bedrijvigheid of aquacultuur, valt dergelijke steun buiten de werkingssfeer van deze richtsnoeren. Dergelijke steun zal daarom beoordeeld blijven worden aan de hand van de beginselen die de Commissie gewoonlijk hanteert bij de beoordeling van steunverlening buiten de landbouwsector, zoals met name de de-minimisregel, de kaderregeling inzake overheidssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen, de richtsnoeren van de Commissie inzake regionale steunmaatregelen 2007-2013, de multisectorale kaderregeling betreffende regionale steun voor grote investeringsprojecten (16) en, in voorkomend geval, de richtsnoeren voor het onderzoek van de nationale steunmaatregelen in de visserij- en de aquacultuursector (17).

    f)

    Staatssteun voor de aankoop van tweedehands materieel door kleine en middelgrote ondernemingen moet worden aanvaard, wanneer het gaat om ondernemingen met een zeer beperkte technische startbasis en weinig kapitaal, die dankzij de lagere kosten van dergelijk materieel met moderniseringswerkzaamheden kunnen beginnen. Grote ondernemingen komen alleen in aanmerking voor investeringssteun, wanneer zij nieuw materieel aankopen.

    IV.B.2.   Beleid inzake steun aan ondernemingen die landbouwproducten verwerken en afzetten

    (42)

    Investeringssteun aan ondernemingen die landbouwproducten verwerken en afzetten, wordt als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder a) of c), van het Verdrag aangemerkt, indien hij voldoet aan alle voorwaarden van één van de onderstaande bepalingen.

    a)

    Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 70/2001.

    b)

    Verordening (EG) nr. 1628/2006.

    c)

    De richtsnoeren van de Commissie inzake regionale steunmaatregelen 2007-2013. In dat geval mag de maximale steunintensiteit die uit de toepassing van die richtsnoeren voortvloeit, worden verhoogd tot:

    i)

    50 % van de subsidiabele investeringen in gebieden die vallen onder artikel 87, lid 3, onder a), van het Verdrag, en 40 % van de subsidiabele investeringen in andere gebieden die overeenkomstig de voor de betrokken lidstaat goedgekeurde regionale-steunkaart voor 2007-2013 in aanmerking komen voor regionale steun, indien de begunstigde een kleine of een middelgrote onderneming is;

    ii)

    25 % van de subsidiabele investeringen in gebieden die vallen onder artikel 87, lid 3, onder a), van het Verdrag, en 20 % van de subsidiabele investeringen in andere gebieden die overeenkomstig de voor de betrokken lidstaat goedgekeurde regionale-steunkaart voor 2007-2013 in aanmerking komen voor regionale steun, indien de begunstigde minder dan 750 werknemers en/of een omzet van minder dan 200 miljoen EUR heeft, op voorwaarde dat die begunstigde voldoet aan alle andere voorwaarden van Aanbeveling 2003/361/EG.

    d)

    In gebieden die niet in aanmerking komen voor regionale steun, voor bedrijven die geen kleine of middelgrote onderneming zijn, maar minder dan 750 werknemers en/of een omzet van minder dan 200 miljoen EUR hebben, op voorwaarde dat een dergelijke begunstigde aan alle andere voorwaarden van Aanbeveling 2003/361/EG voldoet, steun tot 20 % van de subsidiabele investeringen die in de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007-2013 zijn vermeld en aan de relevante voorwaarden van die richtsnoeren voldoen.

    (43)

    Tenzij in de onderhavige richtsnoeren anders is bepaald, bijvoorbeeld voor steun voor milieubescherming, zal de Commissie derhalve in het geval van ondernemingen voor de verwerking en afzet van landbouwproducten met ten minste 750 werknemers en een omzet van ten minste 200 miljoen EUR slechts toestemming voor investeringssteun verlenen als die steun voldoet aan alle voorwaarden van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007-2013, zulks tot het maximumbedrag dat is bepaald in de voor de betrokken lidstaat goedgekeurde regionale-steunkaart voor 2007-2013, en alleen voor ondernemingen in de gebieden die in aanmerking komen voor regionale steun. Investeringssteun die niet aan deze voorwaarden voldoet, wordt normaliter als niet-verenigbaar met het Verdrag aangemerkt. Er mag geen steun worden verleend voor de vervaardiging en de afzet van producten die melk en zuivelproducten imiteren of vervangen.

    (44)

    Steun voor de aankoop van tweedehands materieel wordt door de Commissie slechts als verenigbaar met het Verdrag aangemerkt indien de steun wordt verleend aan kleine en middelgrote ondernemingen

    (45)

    Steun voor investeringen waarbij de subsidiabele uitgaven meer dan 25 miljoen EUR bedragen of waarbij het feitelijke steunbedrag hoger zal zijn dan 12 miljoen euro, moeten specifiek bij de Commissie worden aangemeld overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het Verdrag.

    (46)

    Aanmeldingen van investeringssteun in verband met de verwerking en afzet van landbouwproducten moeten vergezeld gaan van documentatie waarin wordt aangetoond dat de steun wordt toegespitst op duidelijk omschreven doelstellingen die aansluiten bij onderkende structurele en territoriale behoeften en structurele nadelen.

    (47)

    Indien in het kader van een uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) gefinancierde gemeenschappelijke marktordening, inclusief de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening, productiebeperkingen of beperkingen op communautaire steunverlening gelden op het niveau van individuele landbouwers, landbouwbedrijven of verwerkende bedrijven, mag geen staatssteun worden verleend voor investeringen waardoor de productie zou uitkomen boven het op grond van die beperkingen toegestane niveau.

    IV.C.   Steun met betrekking tot het milieu en het dierenwelzijn

    (48)

    Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, is dit hoofdstukonderdeel uitsluitend van toepassing op steun aan primaire producenten (landbouwers).

    IV.C.1.   Algemene beginselen

    (49)

    De Commissie heeft met het oog op de vaststelling van haar toekomstige beleid vooral rekening gehouden met de onderstaande overwegingen.

    a)

    Overeenkomstig artikel 174 van het Verdrag streeft de Gemeenschap bij de vaststelling van haar milieubeleid naar een hoog niveau van bescherming en houdt zij daarbij rekening met de uiteenlopende situaties in de verschillende regio's van de Gemeenschap. Het desbetreffende beleid berust op het voorzorgsbeginsel en op de beginselen dat preventief moet worden gehandeld, milieuschade bij voorrang aan de bron dient te worden aangepakt en de vervuiler betaalt.

    b)

    Alle regelingen op het gebied van milieusteun in de landbouwsector moeten verenigbaar zijn met de algemene doelstellingen van het communautaire milieubeleid. Met name steunregelingen die onvoldoende voorrang geven aan het aanpakken van vervuiling bij de bron of aan een juiste toepassing van het beginsel „de vervuiler betaalt”, kunnen niet als verenigbaar met het gemeenschappelijk belang worden beschouwd en mogen bijgevolg niet door de Commissie worden toegestaan.

    c)

    Sinds de vaststelling van de communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector in 1999 (18), is het staatssteunbeleid van de Gemeenschap op het gebied van milieubescherming ingrijpend gewijzigd, bijvoorbeeld wat exploitatiesteun of steun voor hernieuwbare energie betreft. De uit 1999 daterende regels die in de richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector zijn vastgesteld, zijn nu voor een deel strenger dan de regels die voor andere sectoren gelden. Om discriminatie te vermijden en de lidstaten de gelegenheid te geven milieubeleidsregels in alle sectoren ten uitvoer te leggen, heeft de Commissie de voor andere sectoren ontwikkelde regels herhaaldelijk ook op de landbouwsector toegepast. Daarom zal de communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (19) in de toekomst ook op de landbouwsector van toepassing zijn, naast de specifiek voor de landbouwsector geldende maatregelen, zoals agromilieusteun.

    d)

    Krachtens de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 moeten landbouwers bepaalde uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen in acht nemen. In artikel 5 van die verordening is bepaald dat de landbouwgrond in goede landbouw- en milieuconditie moet worden gehouden. Aan landbouwers die niet aan die voorwaarden voldoen, mag geen staatssteun in het kader van dit hoofdstuk worden verleend; evenmin mag steun worden verleend voor het louter naleven van deze voorwaarden, tenzij dat specifiek zo is bepaald bij Verordening (EG) nr. 1698/2005, met name met betrekking tot de Natura 2000-betalingen.

    e)

    Investeringssteun voor de primaire productie wordt overeenkomstig de in hoofdstuk IV.A uiteengezette regels beoordeeld.

    IV.C.2.   Steun voor agromilieu- of dierenwelzijnsverbintenissen

    IV.C.2.A.   Analyse

    (50)

    De Commissie heeft met het oog op de vaststelling van haar toekomstige beleid vooral rekening gehouden met de onderstaande overwegingen.

    a)

    In Verordening (EG) nr. 1698/2005, en met name de artikelen 39 en 40, is een kaderregeling vastgesteld inzake de communautaire steunverlening voor landbouwproductiemethoden die zijn ontworpen met het oog op milieubescherming en natuurbeheer, en voor dierenwelzijnsbetalingen. In de door de Commissie vastgestelde uitvoeringsbepalingen zijn aanvullende voorwaarden en specificaties opgenomen. In artikel 88, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1698/2005 is bepaald dat staatssteun voor landbouwers die agromilieu- of dierenwelzijnsverbintenissen aangaan welke niet voldoen aan de bij artikel 39, respectievelijk artikel 40, vastgestelde voorwaarden, verboden is.

    b)

    Overeenkomstig artikel 88, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1698/2005 mag aanvullende staatssteun boven de in de bijlage bij die verordening voor artikel 39, lid 4, en artikel 40, lid 3, vastgestelde maximumbedragen worden verleend, indien deze aanvullende steun naar behoren gerechtvaardigd is. In uitzonderingsgevallen kan toestemming worden verleend voor een naar behoren gerechtvaardigde afwijking van de minimumduur die bij artikel 39, lid 3, en artikel 40, lid 2, van die verordening voor de betrokken verbintenissen is vastgesteld. Omwille van de duidelijkheid is het nuttig voorwaarden voor de toepassing van deze specifieke bepalingen over staatssteun op te stellen. Een dergelijk hoger steunniveau mag normaliter slechts worden goedgekeurd voor verbintenissen die een echte wijziging van de bestaande landbouwpraktijken met zich meebrengen en daardoor een aantoonbaar positief effect op het milieu sorteren. Er dient op te worden toegezien dat hoge absolute niveaus van per hectare of per dier toegekende steun geen onevenwichtigheden in het algehele steunniveau tussen de lidstaten veroorzaken of dergelijke onevenwichtigheden niet verscherpen.

    IV.C.2.B.   Beleid inzake steun aan agromilieu- of dierenwelzijnsverbintenissen

    (51)

    Steun voor agromilieu- of dierenwelzijnsverbintenissen wordt als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag aangemerkt, indien hij voldoet aan alle in artikel 39 of 40 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 vastgestelde voorschriften, en aan de betrokken uitvoeringsbepalingen van de Commissie.

    (52)

    Bij het aanmelden van staatssteun voor agromilieu- of dierenwelzijnsverbintenissen moeten de lidstaten zich ertoe verbinden deze regelingen aan te passen aan alle relevante wijzigingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 en van de door de Commissie vastgestelde bepalingen tot uitvoering daarvan.

    (53)

    Een lidstaat die aanvullende steun wil toekennen boven de overeenkomstig artikel 39, lid 4, of artikel 40, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1698/2005 vastgestelde maximumbedragen, moet bewijsmateriaal verstrekken waaruit blijkt dat de maatregel aan alle bij die verordening vastgestelde voorwaarden en aan de desbetreffende uitvoeringsbepalingen voldoet. De lidstaat dient de aanvullende steunbetalingen bovendien te verantwoorden, onder meer door middel van een gedetailleerde specificatie van de betrokken kostenbestanddelen op basis van gederfde inkomsten en extra kosten die met de verbintenis zijn gemoeid.

    (54)

    Steun die de in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1698/2005 vastgestelde bedragen overschrijdt, wordt in beginsel slechts als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag aangemerkt, indien hij in uitzonderingsgevallen met inachtneming van naar behoren te rechtvaardigen specifieke omstandigheden wordt verleend voor aangetoonde extra kosten en/of gederfde inkomsten in het kader van verbintenissen die een echte wijziging van de bestaande landbouwpraktijken met zich meebrengen en een aantoonbaar en significant positief effect op het milieu sorteren. Tenzij uitzonderlijke voordelen voor de bescherming van het milieu kunnen worden aangetoond, wordt een dergelijk hoger steunbedrag dus niet toegestaan voor landbouwers die louter voorstellen de bestaande landbouwpraktijken op de betrokken grond niet te veranderen (en die bijvoorbeeld voorstellen extensief gebruikt grasland niet in te zetten voor intensievere productiemethoden).

    (55)

    Indien lidstaten compensatie willen verlenen voor transactiekosten die worden veroorzaakt door het aangaan van agromilieu- of dierenwelzijnsverbintenissen, moeten zij die kosten op overtuigende wijze aantonen, bijvoorbeeld door het overleggen van kostenvergelijkingen met landbouwbedrijven die dergelijke verbintenissen niet zijn aangegaan. De Commissie geeft daarom doorgaans geen toestemming voor het verlenen van staatssteun voor transactiekosten die worden gemaakt om reeds voordien aangegane agromilieu- of dierenwelzijnsverbintenissen voort te zetten, tenzij een lidstaat aantoont dat deze kosten blijven bestaan of dat nieuwe transactiekosten zijn ontstaan.

    (56)

    Wanneer de transactiekosten worden berekend op basis van gemiddelde kosten en/of gemiddelde landbouwbedrijven, moeten de lidstaten aantonen dat met name grote landbouwbedrijven niet worden overgecompenseerd. Bij de berekening van de compensatie moeten de lidstaten er rekening mee houden of de betrokken transactiekosten per landbouwbedrijf of per hectare worden gemaakt.

    (57)

    Steun voor de kosten van niet-productieve investeringen die verband houden met de nakoming van agromilieuverbintenissen, mag worden verleend tot 100 % van de subsidiabele uitgaven. De daartoe gedane investeringen moeten niet-productief zijn in die zin dat zij geen nettostijging van de waarde of de rentabiliteit van het landbouwbedrijf tot gevolg mogen hebben.

    (58)

    Wanneer een lidstaat bij uitzondering staatssteun wil verlenen voor verbintenissen met een kortere looptijd dan die welke overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1698/2005 vereist is, moet deze lidstaat een gedetailleerde motivering verstrekken, waarin onder meer moet worden aangetoond dat de volledige milieugevolgen van de maatregel binnen de voorgestelde kortere tijd kunnen worden bereikt. Het voorgestelde steunbedrag dient te stroken met de kortere looptijd van de verbintenissen.

    IV.C.3.   Natura 2000-betalingen en betalingen in verband met Richtlijn 2000/60/EG

    IV.C.3.A.   Analyse

    (59)

    Met het oog op de vaststelling van het toekomstige beleid is vooral rekening gehouden met de onderstaande overwegingen.

    a)

    In artikel 38 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 is bepaald dat communautaire steun wordt toegekend als compensatie voor gemaakte kosten en gederfde inkomsten die het gevolg zijn van nadelen die in de betrokken gebieden worden ondervonden door de uitvoering van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (20), Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (21) en Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (22).

    b)

    Anders dan het geval was bij artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen (23), mag krachtens artikel 38 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 slechts compensatie worden verleend voor de effecten van de drie onder a) genoemde richtlijnen. Het is dus niet langer toegestaan om in het kader van dit onderdeel staatssteun toe te kennen als compensatie voor gemaakte kosten en gederfde inkomsten die het gevolg zijn van de uitvoering van andere communautaire wetgevingsinstrumenten.

    c)

    Gezien de bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde bedrijfstoeslag en de in artikel 5 van die verordening opgenomen eis alle landbouwgrond in goede landbouw- en milieuconditie te houden, mag geen staatssteun worden verleend voor de kosten die voortvloeien uit het louter in acht nemen van die voorwaarden.

    IV.C.3.B.   Beleid

    (60)

    Staatssteun wordt door de Commissie als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag aangemerkt, indien hij voldoet aan alle bij artikel 38 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 vastgestelde voorwaarden en aan de betrokken uitvoeringsbepalingen van de Commissie. Er wordt slechts steun toegestaan voor verbintenissen die verder gaan dan de nakoming van de uit de randvoorwaarden voortvloeiende verplichtingen en van de bij artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde voorwaarden. Steun die in strijd met het beginsel „de vervuiler betaalt” wordt verleend, mag slechts bij uitzondering worden toegekend en moet tijdelijk en degressief zijn.

    IV.C.4.   Andere steun voor milieubescherming

    (61)

    Voor landbouwers bestemde investeringssteun voor milieubescherming wordt behandeld in hoofdstuk IV.A.

    (62)

    De Commissie toetst andere steun voor milieubescherming aan de communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu, die hierbij dus ook op de landbouwsector van toepassing wordt. Bij een wijziging of vervanging van de in die kaderregeling opgenomen richtsnoeren worden de nieuwe, gewijzigde of vervangen bepalingen toegepast, tenzij daarin anders wordt bepaald.

    (63)

    Milieubeschermingssteun voor ondernemingen die landbouwproducten verwerken en afzetten, wordt als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag aangemerkt, indien hij voldoet aan alle voorwaarden van de communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu. Indien investeringssteun voor de bescherming van het milieu wordt verleend, mag een mogelijk hoger maximaal steunniveau worden toegepast dat voortvloeit uit de toepassing van de in hoofdstuk IV.B uiteengezette regels inzake investeringssteun.

    IV.D.   Steun ter compensatie van handicaps in bepaalde gebieden

    (64)

    Dit hoofdstukonderdeel is uitsluitend van toepassing op steun voor primaire producenten (landbouwers).

    IV.D.1.   Analyse

    (65)

    Artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 voorziet in betalingen voor natuurlijke handicaps aan landbouwers in berggebieden ten bedrage van maximaal 250 EUR per hectare cultuurgrond en in betalingen in andere gebieden met handicaps ten bedrage van 150 EUR per hectare cultuurgrond. Betalingen boven het maximumbedrag mogen in naar behoren gerechtvaardigde gevallen worden toegekend, op voorwaarde dat het gemiddelde van alle betrokken betalingen die op het niveau van de betrokken lidstaat worden toegekend, dit maximumbedrag niet overschrijdt. Krachtens artikel 88, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1698/2005 is staatssteun die aan landbouwers wordt toegekend als compensatie voor natuurlijke handicaps in berggebieden en in andere gebieden met een handicap, verboden, indien die steun niet aan de bij artikel 37 vastgestelde voorwaarden voldoet. In naar behoren gerechtvaardigde gevallen mag echter aanvullende steun boven de overeenkomstig artikel 37, lid 3, vastgestelde bedragen worden verleend.

    (66)

    Overeenkomstig artikel 94, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1698/2005 zijn artikel 37 en artikel 88, lid 3, met ingang van 1 januari 2010 van toepassing onder voorbehoud van een besluit dat de Raad neemt volgens de procedure van artikel 37 van het Verdrag. Tot dan blijven, overeenkomstig artikel 93, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1698/2005, de desbetreffende bepalingen van Verordening (EG) nr. 1257/1999, en met name artikel 14, lid 2, artikel 15 en artikel 51, lid 3, van toepassing. Bij Verordening (EG) nr. 1783/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1257/1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) (24) is het maximale gemiddelde bedrag per hectare dat op basis van artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 mag worden verleend, verhoogd van 200 EUR tot 250 EUR als het gaat om gevallen waarin die hogere steun naar behoren gerechtvaardigd wordt door objectieve omstandigheden. Anders dan het geval is bij artikel 88, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1698/2005, is het krachtens artikel 51, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 verboden staatssteun te verlenen boven het in de bijlage bij de verordening vastgestelde bedrag, d.w.z. boven een gemiddelde van 250 EUR per hectare.

    (67)

    Op basis van de door de Commissie opgedane ervaring moet een consequente methode voor de berekening van de economische impact van erkende handicaps worden vastgesteld. Deze methode moet er met name voor zorgen dat het economische effect van natuurlijke handicaps niet wordt overgecompenseerd.

    (68)

    Er dient te worden voorkomen dat zich tussen de lidstaten gevallen van vervalsing van de mededinging en ernstige onevenwichtigheden in de algehele steunniveaus voordoen. Met het oog daarop moet een maximaal compensatieniveau worden vastgesteld.

    (69)

    Deze regels kunnen na de inwerkingtreding van artikel 37 en artikel 88, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad worden herzien.

    IV.D.2.   Beleid

    (70)

    Tot de inwerkingtreding van artikel 37 en artikel 88, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1698/2005 merkt de Commissie staatssteun als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag aan, indien hij voldoet aan alle bij artikel 14, lid 1, artikel 14, lid 2, eerste en tweede streepje, en artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 vastgestelde voorwaarden en de betrokken uitvoeringsbepalingen van de Commissie, en indien de begunstigden aan de uit de randvoorwaarden voortvloeiende verplichtingen voldoen.

    (71)

    Wanneer staatssteun wordt gecombineerd met steun op grond van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad, mag de totale steun die aan de landbouwer wordt verleend, niet hoger zijn dan het overeenkomstig artikel 15 van die verordening bepaalde bedrag.

    (72)

    Vanaf de inwerkingtreding van artikel 37 en artikel 88, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1698/2005 merkt de Commissie staatssteun als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag aan, indien hij voldoet aan voorwaarden van die artikelen en aan de betrokken uitvoeringsbepalingen van de Raad of de Commissie.

    (73)

    In alle gevallen geldt dat staatssteun die op grond van Verordening (EG) nr. 1257/1999 of Verordening (EG) nr. 1698/2005 wordt verleend, slechts als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag wordt aangemerkt, indien hij voldoet aan de onderstaande voorwaarden.

    a)

    De lidstaat moet het bestaan van de betrokken handicaps aantonen en bewijzen dat met het compensatiebedrag het effect van deze handicaps niet worden overgecompenseerd.

    b)

    Het niveau van de compensatiebetalingen moet evenredig zijn aan de economische impact van de handicaps. Het niveau van de betalingen moet derhalve worden gedifferentieerd naargelang van de impact die de handicaps in de verschillende gebieden hebben. Dit betekent dat, wanneer zich tussen vergelijkbare landbouwbedrijven een verschil van 20 % in de gemiddelde impact van een handicap per hectare voordoet, de compensatiebetalingen dienovereenkomstig moeten worden gedifferentieerd.

    c)

    Slechts de economische impact van permanente handicaps waarover de mens geen controle heeft, mag bij de berekening van de compensatiebetalingen in aanmerking worden genomen. Structurele nadelen die dankzij de modernisering van landbouwbedrijven kunnen worden verholpen, of factoren zoals heffingen, subsidies of de tenuitvoerlegging van de hervorming van het GLB mogen niet in aanmerking worden genomen.

    d)

    De Commissie controleert aan de hand van op communautair niveau geharmoniseerde statistische instrumenten of er geen overcompensatie plaatsvindt en de betalingen evenredig zijn. Wanneer dergelijke instrumenten niet of in onvoldoende mate voorhanden zijn, wordt gebruik gemaakt van andere gegevens, mits deze door de Commissie als voldoende representatief voor de controle worden beschouwd.

    e)

    De compensatiebetalingen moeten in overeenstemming zijn met de gemiddelde economische impact van de handicaps per hectare.

    f)

    Voor de vaststelling van het compensatiebedrag wordt normaliter een vergelijking gemaakt tussen het gemiddelde inkomen per hectare van landbouwbedrijven in een gebied met handicaps, en dat van even grote landbouwbedrijven die in dezelfde lidstaat dezelfde producten produceren in een gebied zonder handicaps. Het inkomen dat in dit verband in aanmerking moet worden genomen, is het rechtstreekse inkomen uit landbouwactiviteiten, met uitsluiting van betaalde heffingen of ontvangen subsidies. Lidstaten waarvan het volledige grondgebied als gebied met handicaps wordt beschouwd, worden vergeleken met gebieden in andere lidstaten, waar de productievoorwaarden, met name klimatologische en geografische omstandigheden, redelijk vergelijkbaar zijn.

    (74)

    De Commissie behoudt zich met het oog op coherentie met de regels inzake plattelandsontwikkeling het recht voor om degressieve betalingen te verlangen voor landbouwbedrijven boven een bepaalde omvang. Daartoe moet in de aanmeldingen de omvang worden gespecificeerd van de landbouwbedrijven die deze betalingen zullen ontvangen.

    IV.E.   Steun voor de naleving van normen

    (75)

    Dit hoofdstukonderdeel is uitsluitend van toepassing op steun voor primaire producenten (landbouwers).

    IV.E.1.   Analyse

    (76)

    De Commissie heeft met het oog op de vaststelling van haar toekomstige beleid vooral rekening gehouden met de onderstaande overwegingen.

    a)

    De in artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 bedoelde steun vergoedt gedeeltelijk de door landbouwers gemaakte kosten en gederfde inkomsten die het gevolg zijn van de invoering van normen op het gebied van milieubescherming, volksgezondheid, de gezondheid van dieren en planten, dierenwelzijn en arbeidsveiligheid.

    b)

    Krachtens artikel 88, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1698/2005 is het verboden landbouwers staatssteun te verlenen voor de aanpassing van hun bedrijf aan veeleisende normen die zijn gebaseerd op communautaire wetgeving inzake milieubescherming, volksgezondheid, de gezondheid van dieren en planten, dierenwelzijn en arbeidsveiligheid, indien die steun niet voldoet aan de in artikel 31 van die verordening genoemde voorwaarden. Aanvullende steun boven het overeenkomstig dat artikel vastgestelde maximumbedrag mag evenwel worden verleend om landbouwers te helpen te voldoen aan nationale wetgeving die verder gaat dan de communautaire normen.

    c)

    Krachtens artikel 88, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1698/2005 is het bij ontstentenis van communautaire wetgeving verboden landbouwers staatssteun te verlenen voor de aanpassing van hun bedrijf aan veeleisende normen die zijn gebaseerd op nationale wetgeving inzake milieubescherming, volksgezondheid, de gezondheid van dieren en planten, dierenwelzijn en arbeidsveiligheid, indien die steun niet voldoet aan de in artikel 31 van die verordening genoemde voorwaarden. Er mag echter aanvullende steun boven het in de bijlage voor artikel 31, lid 2, vastgestelde maximumbedrag worden verleend, indien dit op grond van artikel 31 gerechtvaardigd is.

    d)

    Omwille van de duidelijkheid moet nader worden bepaald wat kan worden beschouwd als „een belangrijk effect op de normale exploitatiekosten van een landbouwbedrijf” en „een aanzienlijk aantal landbouwers”.

    e)

    Krachtens artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 mag de totale compensatie die een landbouwer over een periode van vijf jaar ontvangt voor gemaakte kosten en gederfde inkomsten die het gevolg zijn van de toepassing van één of meer van de betrokken normen, niet meer bedragen dan 10 000 euro. De toekenning van significant meer staatssteun bovenop dat bedrag kan tot vervalsing van de mededinging leiden, met name wanneer tussen lidstaten of regio's grote verschillen in het daadwerkelijke steunniveau bestaan. Bovendien moeten grote landbouwbedrijven beter in staat zijn de impact van nieuwe bindende normen op de exploitatiekosten op te vangen. Daarom moet een maximaal absoluut steunniveau worden vastgesteld.

    f)

    Wat nieuwe, niet op communautaire normen gebaseerde normen betreft, mag slechts steun worden verleend voor kosten die worden veroorzaakt door de invoering van normen die een reële mededingingshandicap voor de betrokken landbouwers met zich kunnen meebrengen.

    IV.E.2.   Beleid

    (77)

    Staatssteun wordt door de Commissie als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag aangemerkt, indien hij voldoet aan alle in artikel 31 en artikel 88, lid 5 of lid 6, van Verordening (EG) nr. 1698/2005 vastgestelde voorwaarden en aan de betrokken uitvoeringsbepalingen van de Commissie.

    (78)

    Steun die hoger is dan het in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1698/2005 vastgestelde maximum, mag niet meer dan 80 % van de door de landbouwers gemaakte kosten en gederfde inkomsten dekken. Het totale steunbedrag, inclusief alle verleende communautaire steun, mag niet meer bedragen dan 12 000 EUR per bedrijf. Indien voor de naleving van meer dan één norm steun wordt verleend, mag dat bedrag in om het even welke periode van vijf jaar niet worden overschreden.

    (79)

    Er mag slechts steun worden verleend met betrekking tot normen die, indien de steun wordt berekend voor een gemiddeld landbouwbedrijf van de sector en voor de lidstaat waarvoor de betrokken norm geldt, aantoonbaar de rechtstreekse oorzaak zijn van:

    a)

    een toename van de exploitatiekosten van het product of de producten waarvoor de norm geldt, met ten minste 5 %, of

    b)

    een inkomensverlies dat overeenstemt met ten minste 10 % van de nettowinst voor het product of de producten waarvoor de norm geldt.

    (80)

    Er mag slechts steun worden verleend met betrekking tot normen die een dergelijke toename van de exploitatiekosten of een dergelijk inkomensverlies veroorzaken voor ten minste 25 % van alle landbouwbedrijven van de (sub)sector en lidstaat waarvoor de norm geldt.

    (81)

    Met betrekking tot nationale normen moet de lidstaat aantonen dat de invoering van de betrokken norm op nationaal niveau een belangrijke mededingingshandicap voor de betrokken producenten met zich kan meebrengen. Het bestaan van een dergelijke handicap dient te worden aangetoond aan de hand van gemiddelde netto winstmarges voor gemiddelde landbouwbedrijven in de (sub)sector waarvoor de norm geldt.

    IV.F.   Steun voor de vestiging van jonge landbouwers

    (82)

    Dit hoofdstukonderdeel is uitsluitend van toepassing op steun voor primaire producenten (landbouwers).

    IV.F.1.   Analyse

    (83)

    Steun voor de vestiging van jonge landbouwers heeft doorgaans tot gevolg dat de ontwikkeling van de sector als geheel wordt bevorderd en de ontvolking van plattelandsgebieden wordt voorkomen. Daarom voorziet artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 in een communautaire regeling ter ondersteuning van de vestiging van jonge landbouwers.

    IV.F.2.   Beleid

    (84)

    Staatssteun voor de vestiging van jonge landbouwers wordt door de Commissie als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag aangemerkt, indien hij voldoet aan de bij artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 vastgestelde voorwaarden en aan de betrokken uitvoeringsbepalingen van de Commissie.

    IV.G.   Steun voor vervroegde uittreding of voor de beëindiging van de landbouwactiviteit

    (85)

    Dit hoofdstuk is uitsluitend van toepassing op steun voor primaire producenten (landbouwers).

    IV.G.1.   Analyse

    (86)

    De Commissie heeft met het oog op de vaststelling van haar toekomstige beleid vooral rekening gehouden met de onderstaande overweging.

    Artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 voorziet in steun voor vervroegde uittreding. Wanneer in dergelijke regelingen aan de steun de voorwaarde wordt verbonden dat de commerciële landbouwactiviteit permanent en definitief wordt beëindigd, zijn de gevolgen voor de mededinging slechts gering, terwijl er wel wordt bijgedragen tot de ontwikkeling op lange termijn van de sector als geheel.

    IV.G.2.   Beleid

    (87)

    Staatssteun voor vervroegde uittreding wordt door de Commissie als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag aangemerkt, indien hij voldoet aan de bij artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad vastgestelde voorwaarden. De Commissie verleent toestemming voor betalingen boven de in de verordening vastgestelde maximumbedragen, mits de lidstaat aantoont dat die betalingen niet aan actieve landbouwers worden doorgegeven.

    (88)

    De Commissie geeft toestemming voor staatssteun voor de uittreding van landbouwers uit de landbouw, mits aan die steun de voorwaarde wordt verbonden dat de commerciële landbouwactiviteiten permanent en definitief worden stopgezet.

    IV.H.   Steun voor producentengroeperingen

    IV.H.1.   Analyse

    (89)

    De Commissie heeft met het oog op de vaststelling van haar toekomstige beleid vooral rekening gehouden met de volgende overwegingen. Wegens het versnipperde karakter van de landbouwproductie heeft de Commissie zich steeds positief opgesteld tegenover de betaling van aanloopsteun voor de oprichting van producentengroeperingen, die landbouwers in staat stellen hun aanbod beter te concentreren en hun productie meer op de markteisen af te stemmen. Om ervoor te zorgen dat dergelijke steun vooral op kleine producentengroeperingen wordt gericht en te voorkomen dat grote steunbedragen worden toegekend, moet deze steun evenwel worden beperkt tot kleine en middelgrote ondernemingen en met inachtneming van een maximumbedrag worden verleend.

    IV.H.2.   Beleid

    (90)

    Aanloopsteun aan producentengroeperingen wordt door de Commissie als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag aangemerkt, indien hij voldoet aan alle [bij artikel 9 van het ontwerp van vrijstellingsverordening vastgestelde] voorwaarden.

    (91)

    Dit onderdeel heeft geen betrekking op steunverlening aan andere landbouwverenigingen die op de bedrijven van de leden taken in verband met de landbouwproductie vervullen, zoals onderlinge samenwerking, dienstverlening in de vorm van bedrijfsverzorging en ondersteuning van het bedrijfsbeheer, zonder zich bezig te houden met de gezamenlijke afstemming van het aanbod op de markt. De Commissie past de in dit onderdeel uiteengezette beginselen echter wel toe op steun ter dekking van de aanloopkosten van producentenverenigingen die bevoegd zijn voor het toezicht op het gebruik van oorsprongsbenamingen of kwaliteitslabels.

    (92)

    Aan producentengroeperingen of unies van producentengroeperingen verleende steun ter dekking van uitgaven die niet samenhangen met aanloopkosten, zoals investerings- of verkoopbevorderingsuitgaven, wordt beoordeeld volgens de regels die voor dat soort steun gelden.

    (93)

    De op grond van dit onderdeel toegestane steunregelingen moeten aan elke wijziging van de verordeningen betreffende de gemeenschappelijke marktordeningen worden aangepast.

    (94)

    In plaats van steun te verlenen aan producentengroeperingen of unies van producentengroeperingen, mag ook rechtstreeks aan de producenten steun voor hetzelfde totale bedrag worden toegekend als compensatie voor hun bijdrage in de werkingskosten van de groepering gedurende de eerste vijf jaar na de oprichting ervan. De Commissie geeft geen toestemming voor staatssteun die betrekking heeft op onder dit hoofdstukonderdeel vallende uitgaven ten gunste van grote ondernemingen.

    IV.I.   Steun voor ruilverkavelingen

    IV.I.1.   Analyse

    (95)

    De Commissie heeft met het oog op de vaststelling van haar toekomstige beleid vooral rekening gehouden met de onderstaande overwegingen:

    a)

    Steun voor ruilverkavelingen leidt er doorgaans toe dat de ontwikkeling van de sector als geheel wordt bevorderd en de infrastructuur wordt verbeterd. Daarom voorziet artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 in een communautaire regeling ter ondersteuning van ruilverkavelingen.

    b)

    In de communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector voor de periode 2000-2006 zijn regels betreffende de toekenning van steun voor ruilverkavelingen vastgesteld; beoogd werd de uitwisseling van percelen landbouwgrond te ondersteunen en de totstandbrenging van economisch levensvatbare bedrijven te vergemakkelijken.

    c)

    De ervaring leert dat steun voor ruilverkavelingen, gezien zijn bijdrage aan de ontwikkeling van de landbouwsector en de beperkte gevolgen die hij heeft voor de mededinging, kan worden gehandhaafd.

    IV.I.2.   Beleid

    (96)

    De Commissie merkt steun voor ruilverkavelingen aan als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag, indien die steun voldoet aan alle voorwaarden van artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1857/2006.

    IV.J.   Steun ter bevordering van de productie en de afzet van kwaliteitslandbouwproducten

    IV.J.1.   Analyse

    (97)

    De Commissie heeft met het oog op de vaststelling van haar toekomstige beleid vooral rekening gehouden met de onderstaande overwegingen.

    a)

    Steunmaatregelen ter stimulering van de kwaliteitsverbetering van landbouwproducten strekken doorgaans tot een waardeverhoging van de landbouwproductie en dragen ertoe bij dat de sector als geheel zich aanpast aan de vraag van de consumenten, die steeds meer belang aan kwaliteit hechten. De Commissie heeft zich doorgaans positief opgesteld tegenover dit soort steun. De ervaring leert echter dat dergelijke steunmaatregelen een gevaar kunnen inhouden voor vervalsing van de mededingingsvoorwaarden en het handelsverkeer tussen lidstaten zo ongunstig kunnen beïnvloeden dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. Dit is met name het geval wanneer hoge steunbedragen worden toegekend of wanneer met de betaling van de steun wordt doorgegaan nadat het stimulerende effect ervan is verdwenen, en die steun daardoor de kenmerken van exploitatiesteun aanneemt.

    b)

    Artikel 32 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 voorziet in een specifieke steunmaatregel voor deelname aan voedselkwaliteitregelingen. De regels inzake staatssteun dienen met deze steunmaatregel in overeenstemming te worden gebracht.

    c)

    Grote ondernemingen moeten in staat zijn de kosten van dergelijke maatregelen zelf te dragen; deze steun mag daarom slechts worden verleend aan kleine en middelgrote ondernemingen; in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1698/2005 is in dit verband een maximumbedrag per bedrijf vastgesteld.

    d)

    Vanwege de gelijkenissen tussen bedrijven die landbouwproducten verwerken en afzetten, enerzijds, en andere productieondernemingen, anderzijds, moet de voor de eerstbedoelde bedrijven bestemde steun worden goedgekeurd volgens de steunregels die voor andere productieondernemingen gelden.

    IV.J.2.   Beleid

    (98)

    Steun die aan primaire producenten (landbouwers) wordt verleend ter bevordering van de productie van kwaliteitslandbouwproducten, wordt door de Commissie als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag aangemerkt, indien hij voldoet aan alle bij artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1857/2006 vastgestelde voorwaarden.

    (99)

    Steun die ter bevordering van de productie van kwaliteitslandbouwproducten wordt verleend aan bedrijven die landbouwproducten verwerken en afzetten, wordt door de Commissie als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag aangemerkt, indien hij voldoet aan alle voorwaarden van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 70/2001.

    (100)

    Staatssteun ter dekking van de in dit hoofdstukonderdeel bedoelde kosten die bestemd is voor grote ondernemingen, wordt niet door de Commissie toegestaan.

    (101)

    Steun voor investeringen die nodig zijn om de productie-installaties te verbeteren, met inbegrip van investeringen voor het beheer van het documentatiesysteem en de uitvoering van proces- en productcontroles, mag alleen volgens de in de hoofdstukken IV.A en IV.B uiteengezette regels worden verleend.

    IV.K.   Technische ondersteuning in de landbouwsector

    IV.K.1.   Analyse

    (102)

    De Commissie heeft met het oog op de vaststelling van haar toekomstige beleid vooral rekening gehouden met de onderstaande overwegingen.

    a)

    De Commissie staat positief tegenover steunregelingen die tot doel hebben technische ondersteuning te bieden in de landbouwsector. Dergelijke zachte steunverlening maakt de landbouw in de Gemeenschap doelmatiger en professioneler en draagt zo bij tot de levensvatbaarheid op lange termijn ervan, terwijl er slechts zeer beperkte gevolgen voor de mededinging zijn. Aangezien de uitgaven voor de deelneming aan samenwerkingsverbanden voor het gemeenschappelijke gebruik van machines en landbouwarbeidskrachten steeds terugkomen en deel uitmaken van de normale exploitatiekosten van een landbouwer, moet dergelijke steun in de toekomst worden beperkt tot de-minimissteun.

    b)

    Grote bedrijven moeten in staat zijn de kosten van dergelijke maatregelen zelf te dragen. Deze steun mag daarom slechts worden verleend aan kleine en middelgrote ondernemingen.

    c)

    Vanwege de gelijkenissen tussen bedrijven die landbouwproducten verwerken en afzetten, enerzijds, en andere productieondernemingen, anderzijds, moet de voor de eerstbedoelde bedrijven bestemde steun worden goedgekeurd volgens de steunregels die voor andere productieondernemingen gelden.

    IV.K.2.   Beleid

    (103)

    Aan primaire producenten (landbouwers) verleende staatssteun voor technische ondersteuning wordt door de Commissie als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag aangemerkt, indien hij voldoet aan alle in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1857/2006 vastgestelde voorwaarden.

    (104)

    Voor de technische ondersteuning van primaire producenten (landbouwers) mag zorg worden gedragen door producentengroeperingen of andere organisaties, ongeacht hoe groot deze zijn.

    (105)

    Staatssteun voor technische ondersteuning die wordt verleend aan bedrijven die landbouwproducten verwerken en afzetten, wordt door de Commissie als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag aangemerkt, indien hij voldoet aan alle voorwaarden van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 70/2001.

    (106)

    Staatssteun ter dekking van de in de punten 104 en 105 bedoelde kosten die bestemd is voor grote ondernemingen, wordt niet door de Commissie toegestaan.

    (107)

    Staatssteun voor andere activiteiten ter verspreiding van nieuwe technieken, zoals redelijke kleinschalige proef- of demonstratieprojecten, wordt door de Commissie per geval beoordeeld. De lidstaat moet een duidelijke beschrijving van het project geven, inclusief uitleg over het nieuwe karakter van het project en over het algemeen belang dat wordt gediend door de toekenning van steun voor het project (bijvoorbeeld het argument dat het gaat om een project dat niet eerder is getest), en moet aantonen dat het project aan de volgende voorwaarden voldoet:

    a)

    het aantal deelnemende bedrijven en de duur van het proefproject moeten beperkt blijven tot wat noodzakelijk is voor een degelijke test;

    b)

    het totale steunbedrag dat voor dergelijke projecten aan een bedrijf wordt toegekend, mag niet hoger zijn dan 100 000 EUR over een periode van drie fiscale jaren;

    c)

    de resultaten van het proefproject moeten voor het publiek beschikbaar worden gemaakt, op zijn minst op het internet, op een in de steunregeling vermeld adres;

    d)

    andere voorwaarden die de Commissie eventueel noodzakelijk vindt om te voorkomen dat de regeling een verstorend effect op de markt sorteert of de kenmerken van exploitatiesteun aanneemt, moeten in acht worden genomen.

    IV.L.   Steunverlening aan de sector dierlijke productie

    IV.L.1.   Analyse

    (108)

    De Commissie heeft met het oog op de vaststelling van haar toekomstige beleid vooral rekening gehouden met de onderstaande overwegingen:

    a)

    In de communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector voor de periode 2000-2006 zijn regels vastgesteld met betrekking tot de toekenning van steun aan de sector dierlijke productie. Die steun had tot doel de instandhouding en verbetering van de genetische kwaliteit van de communautaire dierenbestanden te bevorderen.

    b)

    De ervaring leert dat dergelijke steun slechts moet worden gehandhaafd voor zover hij werkelijk bijdraagt tot de instandhouding en verbetering van de genetische kwaliteit van dierenbestanden. Steun om een deel te dekken van de kosten die zijn verbonden aan het houden van individuele mannelijke fokdieren, kan niet worden geacht tot de verwezenlijking van dat doel bij te dragen, omdat hij de landbouwers alleen bevrijdt van kosten die zij in het kader van hun activiteit normaliter zouden moeten dragen.

    c)

    Steun om een deel te dekken van de kosten voor de invoering op landbouwbedrijven van innovatieve foktechnieken of -methoden bevrijdt eveneens de landbouwers van kosten die zij in het kader van hun activiteit normaliter zouden moeten dragen, maar kan voor een bepaalde periode worden gehandhaafd wegens het innovatie-element waarop die steun is toegespitst. Kunstmatige inseminatie dient niet voor steun in aanmerking te komen omdat zij niet als een innovatieve methode wordt beschouwd.

    d)

    De voortplanting van dieren behoort niet tot de primaire productie in eigenlijke zin. Daarom moet steun voor investeringen in centra voor de voortplanting van dieren vallen onder de regels die gelden voor steun aan ondernemingen die landbouwproducten verwerken en afzetten.

    e)

    Grote ondernemingen moeten de kosten van onder dit hoofdstukonderdeel vallende maatregelen zelf kunnen financieren. Daarom dient de steun beperkt te blijven tot kleine en middelgrote ondernemingen.

    IV.L.2.   Beleid

    (109)

    De Commissie merkt staatssteun aan de sector dierlijke productie aan als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag, indien die steun voldoet aan alle voorwaarden van artikel 16, lid 1, onder a), b) en c), en lid 3, van Verordening (EG) nr. 1857/2006. Staatssteun aan grote ondernemingen voor de onder dit hoofdstukonderdeel vallende kosten zal de Commissie niet toestaan.

    IV.M.   Staatssteun voor de ultraperifere gebieden en de eilanden in de Egeïsche Zee

    IV.M.1.   Analyse

    (110)

    De Commissie heeft met het oog op de vaststelling van haar toekomstige beleid vooral rekening gehouden met de onderstaande overwegingen.

    a)

    Verordening (EG) nr. 1698/2005 voorziet in specifieke afwijkingen en steunpercentages voor investeringssteun aan zowel landbouwers als verwerkings- en afzetbedrijven in de ultraperifere gebieden en op de eilanden in de Egeïsche Zee in de zin van Verordening (EG) nr. 2019/93. Deze steunpercentages zijn in het hoofdstuk over investeringssteun reeds in aanmerking genomen.

    b)

    In artikel 11 van Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad van 30 januari 2006 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie (25) is bepaald dat de maatregelen die in het kader van de steunprogramma’s in ultraperifere gebieden worden getroffen, in overeenstemming moeten zijn met het Gemeenschapsrecht, alsmede met de andere communautaire beleidstakken en de maatregelen ter uitvoering daarvan. Op grond van Verordening (EG) nr. 247/2006 kan geen enkele maatregel worden gefinancierd om steun te verlenen:

    i)

    ter aanvulling van steun op grond van de in het kader van een gemeenschappelijke marktordening ingestelde premie- of steunregelingen, tenzij aan de hand van objectieve criteria wordt aangetoond dat een uitzondering noodzakelijk is;

    ii)

    voor onderzoeksprojecten, voor maatregelen ter ondersteuning van onderzoeksprojecten of voor maatregelen die voor communautaire financiering in aanmerking komen op grond van Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (26);

    iii)

    voor maatregelen die behoren tot het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1698/2005.

    c)

    Sinds 2000 heeft de Commissie slechts in beperkte mate ervaring opgedaan met aangemelde staatssteunmaatregelen betreffende de ultraperifere gebieden. Daarom is het moeilijk een algemene beschrijving van de maatregelen die specifiek voor die gebieden kunnen worden toegestaan, op te stellen.

    d)

    Krachtens artikel 16 van Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad kan de Commissie met betrekking tot de onder bijlage I bij het Verdrag vallende landbouwproducten waarop de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag van toepassing zijn, toestaan dat in de sectoren productie, verwerking en afzet exploitatiesteun wordt verleend ter verlichting van de problemen bij de landbouwproductie die specifiek zijn voor de ultraperifere gebieden en verband houden met het afgelegen, insulaire en ultraperifere karakter van die gebieden.

    e)

    Op grond van artikel 21 van Verordening (EG) nr. 247/2006 mag Spanje op de Canarische Eilanden staatssteun voor de tabaksproductie verlenen.

    IV.M.2.   Beleid

    (111)

    De Commissie zal daarom voorstellen tot toekenning van staatssteun die erop is gericht in de behoeften van deze gebieden te voorzien, van geval tot geval onderzoeken op basis van de specifieke, voor die gebieden geldende wettelijke bepalingen en met inachtneming van de verenigbaarheid van de betrokken maatregelen met de programma's voor plattelandsontwikkeling voor de betrokken gebieden en de gevolgen van die steunmaatregelen voor de mededinging in de betrokken gebieden en in andere delen van de Gemeenschap.

    V.   RISICO- EN CRISISBEHEER

    V.A.   Algemeen

    (112)

    Goed risico- en crisisbeheer is van essentieel belang voor de duurzaamheid en het concurrentievermogen van de landbouwsector in de Gemeenschap. Het debat hierover heeft onlangs een impuls gekregen met de bekendmaking van de mededeling van de Commissie aan de Raad over risico- en crisisbeheer in de landbouw (27). De Raad concludeerde in 2005 unaniem (28) dat het gebruik van staatssteun voor maatregelen op het gebied van risico- en crisisbeheer moet worden getoetst aan de desbetreffende communautaire mededingingsregels. Bovendien kwam de Raad tot de conclusie dat in aanmerking komende crisisbeheersinstrumenten bijgevolg in overeenstemming moeten zijn met de communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector. Met een ruime consensus kwamen de lidstaten overeen dat, hoewel overheidsfinanciering, met name voor de invoering en goede start van de nieuwe instrumenten, onontbeerlijk kan zijn, medeverantwoordelijkheid en dus een financiële bijdrage van de kant van de landbouwproducenten eveneens onontbeerlijk zijn.

    (113)

    Voor bepaalde soorten risico's en crises die zich in de landbouwsector voordoen, kan de verlening van staatssteun een adequaat steuninstrument vormen. Men moet evenwel altijd voor ogen houden dat een lidstaat niet verplicht is daadwerkelijk staatssteun te verlenen. Dit betekent dat producenten in sommige lidstaten of regio's voor bepaalde risico's of crises steun krijgen, terwijl dat elders niet het geval is. Dergelijke verschillen in de steunverlening kunnen tot mededingsvervalsing leiden. Daarom moet bij de goedkeuring van staatssteun voor risico- en crisisbeheer, net zoals bij andere soorten staatssteun, rekening worden gehouden met de noodzaak ongepaste vervalsing van de mededinging te vermijden. Om het gevaar van mededingingsvervalsing te milderen en initiatieven voor een optimale risicobeperking aan te moedigen, moet van de producenten een minimumbijdrage in de verliezen of in de kosten die met dergelijke maatregelen gepaard gaan, of een andere adequate tegenprestatie worden geëist.

    (114)

    Met name de primaire sector (landbouw) staat bloot aan de specifieke risico's en crises waarmee de landbouwsector wordt geconfronteerd. Bedrijven die landbouwproducten verwerken en afzetten, beschikken doorgaans over veel betere mogelijkheden om zich tegen risico's in te dekken. Daarom moeten bepaalde soorten risico- en crisissteun beperkt blijven tot de sector primaire productie.

    (115)

    Staatssteun mag alleen worden toegekend aan landbouwers die ondanks redelijke inspanningen om de risico's optimaal te beperken, toch met verschillende problemen te kampen hebben. Staatssteun mag er niet toe leiden dat landbouwers onnodige risico's nemen. De landbouwer moet zelf de gevolgen van een onvoorzichtige keuze van productiemethoden of producten dragen.

    (116)

    De Commissie heeft de bestaande risico- en crisisbeheersmaatregelen die met staatssteun mogen worden gefinancierd, aan deze overwegingen getoetst. Uit deze toetsing bleek dat het bestaande instrumentarium volstaat, maar in het licht van de ervaring moet worden verfijnd. Aangezien de grootschalige evaluatie en toetsing van het communautaire beleid inzake de vergoeding van met dierziekten gepaard gaande kosten nog niet is afgesloten, zal het desbetreffende hoofdstukonderdeel V.B.4 moeten worden herzien zodra deze evaluatie is afgerond.

    (117)

    Dankzij de invoering in 2005 van de-minimissteun (29) voor de primaire productie beschikken de lidstaten over een extra instrument om op korte termijn een minimum aan steun te verlenen zonder dat zij daarvoor de toestemming van de Commissie nodig hebben. Door de opname van bedrijven die landbouwproducten verwerken en afzetten, in de de-minimisverordening die geldt voor ondernemingen voor de verwerking en afzet van niet-landbouwproducten, in het kader waarvan steun tot [200 000 euro] per bedrijf en per periode van drie fiscale jaren kan worden verleend, is een aanvullend mechanisme ter ondersteuning van dergelijke bedrijven in het leven geroepen. Het moge evenwel duidelijk zijn dat de-minimissteun geen oplossing kan bieden voor de grotere economische problemen die door een crisis worden veroorzaakt. De toekenning van substantiëlere steun moet plaatsvinden aan de hand van een kader voor staatssteun dat garant staat voor controle door de Commissie en robuust genoeg is om vervalsing van de mededinging te voorkomen.

    (118)

    Het moet duidelijk zijn dat deze staatssteunregels op zich niet volstaan om een optimaal crisisbeheer te garanderen of te vervangen. Staatssteun kan een dergelijk beheer slechts in bepaalde omstandigheden vergemakkelijken. Een crisis kan zich van de ene op de andere dag voordoen en vergt dan een snelle reactie. Met het oog op een effectief crisisbeheer moeten de lidstaten in een vroege fase nagaan welke staatssteunmaatregelen ter beschikking moeten worden gesteld. Het is de taak van de lidstaten om de verschillende mogelijkheden op het gebied van staatssteun onder de loep te leggen en ervoor te zorgen dat tijdig steunregelingen worden ontworpen die bij dringende problemen onmiddellijk kunnen worden ingezet. Wacht men echter met het opzetten van een compensatieregeling, die vervolgens ter goedkeuring aan de Commissie moet worden gemeld, dan gaat kostbare tijd verloren voor degenen die het meest behoefte hebben aan hulp.

    V.B.   Steun ter vergoeding van schade aan de landbouwproductie of aan de landbouwproductiemiddelen

    V.B.1.   Algemeen

    (119)

    Om het gevaar van vervalsing van de mededingingsvoorwaarden te voorkomen, acht de Commissie het belangrijk ervoor te zorgen dat steun om bedrijven voor schade aan de landbouwproductie te vergoeden, zo spoedig mogelijk na de schade toebrengende gebeurtenis wordt uitbetaald. Wanneer de steun pas verscheidene jaren na de betrokken gebeurtenis wordt uitbetaald, bestaat er een reëel gevaar dat deze steunbetaling dezelfde economische gevolgen heeft als exploitatiesteun. Dit gevaar bestaat met name wanneer alsnog steun wordt uitgekeerd op basis van aanvragen waarvoor ten tijde van de schade geen behoorlijk bewijsmateriaal werd bijeengebracht. Daarom geeft de Commissie, behoudens specifieke rechtvaardigingsgronden die bijvoorbeeld de aard en omvang van de gebeurtenis of het pas later of nog steeds optreden van de schade betreffen, geen goedkeuring aan steunvoorstellen die meer dan drie jaar na de gebeurtenis worden ingediend, en aan voorstellen betreffende steun die meer dan vier jaar na de gebeurtenis moet worden betaald.

    V.B.2.   Steun tot herstel van door natuurrampen of buitengewone gebeurtenissen veroorzaakte schade

    (120)

    Dit hoofdstukonderdeel is van toepassing op de gehele landbouwsector.

    (121)

    Omdat het gaat om uitzonderingen op het in artikel 87, lid 1, van het Verdrag neergelegde algemene beginsel dat staatssteun onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, heeft de Commissie steeds het standpunt ingenomen dat de in artikel 87, lid 2, onder b), gehanteerde begrippen „natuurramp” en „buitengewone gebeurtenis” eng moeten worden uitgelegd. Dit standpunt is bekrachtigd door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (30). Tot nu toe heeft de Commissie aanvaard dat aardbevingen, lawines, grondverschuivingen en overstromingen natuurrampen kunnen zijn. In het belang van snel crisisbeheer zal de Commissie in de toekomst toestemming geven voor steunregelingen die tot doel hebben de door aardbevingen, lawines, grondverschuivingen, overstromingen en andere natuurrampen veroorzaakte schade te vergoeden, op voorwaarde dat een voldoende nauwkeurige beschrijving ervan kan worden opgesteld.

    (122)

    Tot de buitengewone gebeurtenissen die de Commissie tot dusver als zodanig heeft erkend, behoren oorlog, binnenlandse ordeverstoringen en stakingen alsmede, op bepaalde voorwaarden en afhankelijk van de omvang ervan, ernstige nucleaire of industriële ongevallen en grote branden die tot wijdverspreide verliezen leiden. Daarentegen heeft de Commissie niet aanvaard dat een brand in een enkel verwerkingsbedrijf die door een gewone commerciële verzekering was gedekt, als een buitengewone gebeurtenis werd aangemerkt. In de regel aanvaardt de Commissie niet dat uitbraken van dier- of plantenziekten als natuurrampen of buitengewone gebeurtenissen worden beschouwd. In één geval heeft de Commissie echter de zeer wijdverbreide uitbraak van een volkomen nieuwe dierziekte als een buitengewone gebeurtenis erkend. Omdat het per definitie moeilijk is dergelijke gebeurtenissen te voorzien, zal de Commissie steunvoorstellen op grond van artikel 87, lid 2, onder b), van het Verdrag van geval tot geval blijven beoordelen, met inachtneming van haar vroegere praktijk terzake.

    (123)

    Is eenmaal aangetoond dat het om een natuurramp of een buitengewone gebeurtenis gaat, dan staat de Commissie toe dat steun tot 100 % wordt verleend als vergoeding voor materiële schade. De vergoeding moet normaliter worden berekend op het niveau van de individuele begunstigde. Om overcompensatie te voorkomen, moeten verschuldigde betalingen, bijvoorbeeld in het kader van een verzekeringspolis, in mindering worden gebracht op het steunbedrag. Steun om landbouwers te vergoeden voor het inkomensverlies dat door het tenietgaan van productiemiddelen voor de landbouw wordt veroorzaakt, wordt door de Commissie aanvaard, op voorwaarde dat geen overcompensatie plaatsvindt. In elk geval moet de lidstaat op grond van de jurisprudentie van het Hof van Justitie aantonen dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen de door de buitengewone gebeurtenis veroorzaakte schade en de staatssteun, en een zo nauwkeurig mogelijke beoordeling van de door de betrokken producenten geleden schade opstellen.

    V.B.3.   Steun ter compensatie van landbouwers voor verliezen als gevolg van ongunstige weersomstandigheden

    (124)

    Dit hoofdstukonderdeel is uitsluitend van toepassing op steun aan primaire producenten (landbouwers).

    V.B.3.1.   Analyse

    (125)

    De Commissie heeft met het oog op de vaststelling van haar toekomstige beleid vooral rekening gehouden met de onderstaande overwegingen.

    a)

    De Commissie heeft steeds het standpunt ingenomen dat ongunstige weersomstandigheden, zoals vorst, hagel, ijs, regen of droogte, op zichzelf niet als natuurrampen in de zin van artikel 87, lid 2, onder b), kunnen worden beschouwd. Dergelijke gebeurtenissen kunnen echter zoveel schade aan de landbouwproductie of de landbouwproductiemiddelen toebrengen dat zij met natuurrampen mogen worden gelijkgesteld wanneer het schadeniveau een bepaalde drempel van de normale productie bereikt. Het verlenen van een vergoeding voor dergelijke met natuurrampen gelijkgestelde gebeurtenissen draagt bij tot de ontwikkeling van de landbouwsector en moet worden toegestaan op grond van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag.

    b)

    In plaats van de tot dusver gehanteerde praktijk zou de Commissie voor alle gebieden beter een ten opzichte van de normale productie berekende gemeenschappelijke drempelwaarde van 30 % toepassen. De economisch zwakke positie van landbouwers in probleemgebieden kan bovendien beter worden opgevangen met een hoger compensatieniveau dan met het bestaande lagere schadeniveau.

    c)

    Gezien de natuurlijke schommelingen van de landbouwproductie, lijkt een dergelijke drempel ook noodzakelijk om te voorkomen dat weersomstandigheden als voorwendsel voor de betaling van exploitatiesteun worden gebruikt. Met het oog op de inachtneming van de bedoelde minimumschade moet de schadedrempel voor blijvende teelten, zoals fruitbomen, in tegenstelling tot de tot dusver gehanteerde praktijk, in jaar één worden bereikt in plaats van over meerdere jaren.

    d)

    In het verleden heeft de Commissie aanvaard dat de eerste tranche van 30 % van het verlies eveneens werd vergoed zodra de schadedrempel werd bereikt. Hierdoor ontstond de paradoxale situatie dat landbouwers die in normale gebieden een verlies van 29 % leden, helemaal geen vergoeding kregen, terwijl hun collega's met verliezen van 30 % voor 30 % werden vergoed. Een dergelijk systeem moedigt een landbouwer wellicht niet aan tot het nemen van alle mogelijke schadebeperkende maatregelen. Integendeel: het systeem verschaft hem een economische prikkel om, met het oog op een vergoeding, de schadedrempel te halen. Het belang van dergelijke prikkels moet worden verminderd door bij regel vast te stellen dat een deel van de schade altijd door de landbouwer moet worden gedragen.

    e)

    Om het risicobeheer nog te verbeteren, moeten landbouwers worden aangemoedigd om, voor zover dat mogelijk is, verzekeringen af te sluiten. Daarom moet vanaf een bepaald moment in de toekomst de vergoeding voor verliezen als gevolg van ongunstige weersomstandigheden lager zijn voor landbouwers zonder verzekering tegen weerschade. Een afwijking van deze eis zou door de Commissie slechts moeten worden toegestaan, indien de lidstaat op overtuigende wijze kan aantonen dat ondanks alle redelijke inspanningen geen betaalbare verzekering tegen de betrokken gebeurtenis of voor het betrokken product beschikbaar is.

    f)

    De waterschaarste zal wellicht een steeds bepalender stempel drukken op de landbouwproductie in bepaalde delen van de Gemeenschap. Landbouwers en lidstaten moeten bijdragen tot een goed waterbeheer om zo de gevolgen van de droogte te milderen. Daarom mag geen steun voor door droogte veroorzaakte verliezen worden betaald in lidstaten die artikel 9 van Richtlijn 2000/60/EG niet volledig hebben omgezet in de landbouwsector en er niet op toezien dat de kosten van aan de landbouw geleverde waterdiensten volledig worden vergoed.

    g)

    Net zoals in het verleden mag alleen op het niveau van de primaire productie (landbouwers) een vergoeding voor verliezen als gevolg van ongunstige weersomstandigheden worden betaald. Voor bedrijven die landbouwproducten verwerken of afzetten, moet het met ongunstige weersomstandigheden samenhangende risico als een normaal bedrijfsrisico worden beschouwd. Komen deze bedrijven economisch in de problemen als gevolg van ongunstige weersomstandigheden, dan kunnen zij in aanmerking komen voor reddings- en herstructureringssteun.

    h)

    In het belang van snel crisisbeheer moet de Commissie afstappen van de tot dusver gehanteerde praktijk en toestemming verlenen voor steunregelingen zonder voorafgaand aan de goedkeuring ervan te eisen dat de schade wordt aangetoond. De lidstaten moeten evenwel worden verplicht om het betrokken klimaatfenomeen naar behoren te documenteren in een jaarverslag.

    V.B.3.2.   Beleid

    (126)

    Steun ter compensatie van verliezen als gevolg van ongunstige weersomstandigheden wordt door de Commissie als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag aangemerkt, indien hij voldoet aan alle in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1857/2006 vastgestelde voorwaarden.

    (127)

    Om het de Commissie mogelijk te maken dergelijke steunregelingen te beoordelen, moeten bij de aanmelding van steunmaatregelen ter compensatie van door ongunstige weersomstandigheden veroorzaakte schade ook passende ondersteunende meteorologische gegevens worden verstrekt. Deze informatie mag ook achteraf worden verstrekt in een jaarverslag overeenkomstig de laatste zin van artikel 20, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1857/2006.

    (128)

    De Commissie accepteert ook andere methoden voor de berekening van de normale productie, met inbegrip van regionale referentiewaarden, op voorwaarde dat zij ervan overtuigd is dat deze methoden representatieve resultaten opleveren en niet gebaseerd zijn op abnormaal hoge opbrengsten. Indien de ongunstige weersomstandigheden een groot gebied op dezelfde wijze hebben getroffen, mag bij de berekening van de steunbedragen evenwel worden uitgegaan van gemiddelde verliezen op voorwaarde dat die verliezen representatief zijn en geen aanleiding geven tot een al te grote overcompensatie van de begunstigden.

    (129)

    De in dit hoofdstukonderdeel bedoelde steun mag uitsluitend worden betaald aan landbouwers of aan een producentenorganisatie waarvan de landbouwer lid is, en het steunbedrag mag niet hoger zijn dan het werkelijk door de landbouwer geleden verlies.

    (130)

    Voor op of na 1 januari 2010 geleden verliezen wijkt de Commissie slechts af van de in artikel 11, lid 8, van Verordening (EG) nr. 1857/2006 vastgestelde voorwaarde, indien een lidstaat op overtuigende wijze kan aantonen dat ondanks alle redelijke inspanningen geen betaalbare verzekering ter dekking van de statistisch meest frequente weerrisico's in de betrokken lidstaat of regio beschikbaar was toen de schade zich voordeed.

    V.B.4.   Steun ter bestrijding van dier- en plantenziekten

    (131)

    Dit hoofdstukonderdeel is uitsluitend van toepassing op steun aan primaire producenten (landbouwers). Aangezien de grootschalige evaluatie en toetsing van het communautaire beleid inzake de vergoeding van met dierziekten gepaard gaande kosten nog niet is afgesloten, zal het desbetreffende hoofdstukonderdeel moeten worden herzien zodra deze evaluatie is afgerond.

    V.B.4.1.   Analyse

    (132)

    De Commissie heeft met het oog op de vaststelling van haar toekomstige beleid vooral rekening gehouden met de onderstaande overwegingen.

    a)

    Het kwijtraken van dieren als gevolg van een dierziekte of de aantasting van gewassen door een plantenziekte wordt normaal niet beschouwd als een natuurramp of buitengewone gebeurtenis in de zin van het Verdrag. In dergelijke gevallen kan de Commissie slechts steun ter compensatie van de geleden verliezen en steun ter voorkoming van toekomstige verliezen toestaan op grond van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag, waarin is bepaald dat steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid te vergemakkelijken als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad.

    b)

    Op grond van de bovenstaande beginselen is de Commissie van mening dat de betaling van steun aan landbouwers als compensatie voor verliezen als gevolg van dier- of plantenziekten, slechts kan worden geaccepteerd, indien deze deel uitmaakt van een passend communautair, nationaal of regionaal programma ter voorkoming, beheersing of uitroeiing van de betrokken ziekte. Steun die landbouwers eenvoudigweg voor geleden verliezen compenseert zonder dat maatregelen worden genomen om het probleem bij de bron te verhelpen, moet als zuivere exploitatiesteun worden beschouwd, die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. Daarom eist de Commissie dat er communautaire of nationale regels, neergelegd in wettelijke, bestuursrechtelijke of administratieve bepalingen bestaan, op grond waarvan de bevoegde nationale autoriteiten de betrokken ziekte moeten aanpakken, hetzij door maatregelen te treffen om de ziekte uit te roeien, vooral door bindende voorschriften die aanleiding geven tot schadevergoeding, hetzij door aanvankelijk een alarmsysteem op te zetten, zo nodig gecombineerd met steun om individuele personen ertoe aan te sporen vrijwillig aan preventieve maatregelen deel te nemen (31). Bijgevolg kunnen slechts steunmaatregelen worden genomen met betrekking tot ziekten die voor de overheid een reden tot bezorgdheid vormen, en niet met betrekking tot factoren waarvoor de landbouwers redelijkerwijs zelf de verantwoordelijkheid moeten nemen.

    c)

    De doelstellingen van de steunmaatregelen moeten:

    i)

    hetzij preventief zijn, in de zin dat zij betrekking hebben op controleonderzoeken of analyses, op de uitroeiing van agentia die de ziekte kunnen overbrengen, op preventieve vaccinaties van dieren of behandelingen van gewassen of op het preventief slachten van dieren of vernietigen van gewassen;

    ii)

    hetzij op compensatie zijn gericht wanneer de getroffen dieren worden geslacht of de aangetaste gewassen worden vernietigd op bevel of aanbeveling van de overheidsinstanties of wanneer er dieren sterven als gevolg van door de bevoegde autoriteiten aanbevolen of bevolen vaccinaties of andere maatregelen;

    iii)

    hetzij een combinatie daarvan vormen, in de zin dat de steun ter compensatie van de door de ziekte geleden verliezen slechts wordt toegekend op voorwaarde dat de ontvanger zich ertoe verbindt om in de toekomst passende, door de overheidsinstanties vastgelegde preventieve maatregelen te nemen.

    d)

    Om het risicobeheer te verbeteren moet er rekening mee worden gehouden of het gedrag van de landbouwer (bijv. zijn keuze van productiemethode) heeft bijgedragen tot een verhoogd ziekterisico.

    e)

    Net zoals in het verleden mag slechts op het niveau van de primaire productie (landbouwers) een vergoeding in verband met dier- en plantenziekten worden betaald. Voor bedrijven die landbouwproducten verwerken of afzetten, moet de impact van dergelijke ziekten op het bedrijf als een normaal bedrijfsrisico worden beschouwd. Komen deze bedrijven economisch in de problemen als gevolg van de impact van dier- of plantenziekten, dan kunnen zij in aanmerking komen voor reddings- en herstructureringssteun. Door de opname van bedrijven die landbouwproducten verwerken en afzetten, in de de-minimisverordening die geldt voor ondernemingen voor de verwerking en afzet van niet-landbouwproducten, in het kader waarvan steun tot 200 000 EUR per bedrijf over een periode van drie fiscale jaren kan worden verleend, is een aanvullend mechanisme ter ondersteuning van dergelijke bedrijven in het leven geroepen..

    f)

    Met betrekking tot steun voor TSE-tests (overdraagbare spongiforme encefalopathieën) is rekening gehouden met de onderstaande overwegingen.

    i)

    De tests hebben tot doel de verspreiding van TSE, een ziekte die met name met het oog op de gezondheid van de mens grote bezorgdheid wekt, tegen te gaan.

    ii)

    Vanwege de verschillende niveaus van staatssteun die wordt toegekend, bestaat het gevaar dat de mededinging wordt vervalst, tenminste wat slachtrunderen betreft. De meeste lidstaten verstrekken momenteel wel enige staatssteun. De prijzen van de TSE-tests verschillen van lidstaat tot lidstaat. Ter beperking van het risico dat de mededinging eventueel wordt vervalst omdat steun wordt toegekend voor TSE-tests op voor menselijke consumptie geslachte runderen, en ter bevordering van onderzoek naar goedkope tests, mag de steun niet meer bedragen dan 40 euro, momenteel zowat de beste prijs in de Gemeenschap.

    iii)

    Men vreest dat, wanneer landbouwers de kosten van de tests op gestorven dieren moeten betalen, een aantal van hen controles zal ontduiken door de kadavers illegaal te verwijderen, wat niet alleen tot minder betrouwbare statistieken, maar ook tot gezondheidsrisico's zou leiden.

    iv)

    Het is mogelijk dat de kostprijs van TSE-tests voor dieren met een lage waarde, zoals schapen en geiten, hoger ligt dan de waarde van het dier. De verplichting voor die tests te betalen kan sommige eigenaren ertoe aanzetten deze dieren ongetest op de markt te brengen, waardoor eens te meer minder gegevens beschikbaar zouden zijn.

    v)

    Het risico van mededingingsvervalsing als gevolg van de toekenning van steun lijkt kleiner bij gestorven dieren en dieren met een lage waarde dan bij slachtrunderen.

    g)

    Met betrekking tot steun voor gestorven dieren is rekening gehouden met de onderstaande overwegingen.

    i)

    Gestorven dieren zijn een normaal verschijnsel dat bij de veehouderij hoort, en zijn dus onderdeel van de normale productiekosten.

    ii)

    Op grond van het beginsel „de vervuiler betaalt” (32) is in de eerste plaats de producent verantwoordelijk voor het op een behoorlijke manier afvoeren van gestorven dieren en moet hij de kosten daarvoor zelf dragen.

    iii)

    Steunverlening voor de verwijdering van afval is wellicht in strijd met het in de landbouw gebruikelijke beginsel dat steun alleen mag worden verleend voor gedrag dat verder gaat dan goede landbouwpraktijken. De communautaire wetgeving, die deel uitmaakt van de goede landbouwpraktijken, schrijft het op een behoorlijke manier verwijderen van kadavers voor.

    iv)

    De kosten voor het afvoeren van gestorven dieren kunnen oplopen, vooral wanneer kadavers van zware dieren, zoals runderen of paarden, in verafgelegen plaatsen moeten worden opgehaald.

    v)

    Wat landbouwers met kadavers doen is moeilijk te controleren. Het gevaar bestaat dat kadavers illegaal worden verwijderd, wat ernstige gezondheidsrisico's met zich meebrengt.

    vi)

    Wanneer het verplicht is kadavers op TSE te testen, kan het feit dat men zich op ongecontroleerde wijze ervan ontdoet om de kosten voor het testen te ontlopen, als extra nadeel met zich meebrengen dat de dieren niet worden getest, hoewel mogelijk juist deze dieren moeten worden getest om ervoor te zorgen dat er deugdelijke statistische gegevens over TSE beschikbaar zijn.

    vii)

    Het risico dat door staatssteun voor het afvoeren van gestorven dieren de mededinging wordt vervalst, wordt als relatief klein beschouwd.

    viii)

    Er mag slechts staatssteun worden verleend voor dieren die sterven bij landbouwers, en bijvoorbeeld niet voor dieren die elders — bijvoorbeeld bij slachthuizen — sterven, waar de controle op de juiste wijze van afvoeren eenvoudiger is.

    ix)

    Wanneer dieren vanwege een ziekte op bevel van de overheid worden geruimd, wordt de compensatie voor de landbouwer nog steeds beoordeeld en goedgekeurd op grond van de in hoofdstukonderdeel V.B.4 (33) uiteengezette algemene regels inzake de vergoeding van met dierziekten gepaard gaande kosten. Met betrekking tot TSE is in artikel 13, lid 4, van Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën bepaald dat „de eigenaars onverwijld [worden] vergoed voor dieren en voor producten van dierlijke oorsprong die overeenkomstig artikel 12, lid 2, en lid 1, onder a) en c), van dit artikel gedood, c.q. vernietigd zijn”.

    h)

    Met betrekking tot steun inzake slachthuisafval is rekening gehouden met de onderstaande overwegingen.

    i)

    Onder slachthuisafval wordt verstaan al het afval dat ontstaat in slachthuizen, uitsnijderijen of bij slagerijen, met inbegrip van met name dierlijke bijproducten die vallen onder de categorieën 1, 2 en 3 van Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (34).

    ii)

    Het afvoeren en vernietigen van slachthuisafval is een grote kostenfactor voor slachthuizen en uitsnijderijen (en hun afnemers, indien die ervoor moeten betalen).

    iii)

    Op grond van het beginsel „de vervuiler betaalt” is in de eerste plaats de producent van afval verantwoordelijk voor het op een behoorlijke manier afvoeren daarvan en moet hij de kosten daarvoor zelf dragen.

    iv)

    Het verlenen van staatssteun hiervoor kan tot ernstige vervalsing van de mededinging leiden.

    v)

    De controle garandeert in principe dat slachthuisafval op een behoorlijke manier wordt verwerkt.

    vi)

    De meeste lidstaten zijn het er in grote lijnen over eens dat de kosten voor het afvoeren van slachthuisafval moeten worden gedragen door de marktdeelnemers die ervoor verantwoordelijk zijn.

    vii)

    Het lijkt daarom passend om staatssteun voor de kosten van de verwijdering van slachthuisafval of andere exploitatiekosten van slachthuizen duidelijk te verbieden. Staatssteun voor investeringen in het kader van de verwijdering van slachthuisafval wordt getoetst aan de betrokken regels inzake investeringssteun.

    V.B.4.2.   Beleid

    (133)

    Staatssteun ter bestrijding van dier- en plantenziekten wordt door de Commissie als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag aangemerkt, indien hij voldoet aan alle in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1857/2006 vastgestelde voorwaarden.

    (134)

    Staatssteun met betrekking tot TSE-tests en gestorven dieren wordt door de Commissie als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag aangemerkt, indien hij voldoet aan alle [in artikel 16 van het ontwerp van vrijstellingsverordening vastgestelde] voorwaarden.

    (135)

    In de volgende gevallen verleent de Commissie geen toestemming voor staatssteun met betrekking tot gestorven dieren en slachthuisafval:

    a)

    de verlening van steun voor gestorven dieren aan marktdeelnemers die producten verwerken en afzetten;

    b)

    de verlening van steun voor de kosten van de verwijdering van slachthuisafval dat wordt geproduceerd na de inwerkingtreding van deze richtsnoeren.

    (136)

    Wanneer steun wordt verleend in het kader van communautaire en/of nationale en/of regionale steunregelingen, zal de Commissie het bewijs verlangen dat overcompensatie door middel van het cumuleren van verschillende regelingen onmogelijk is. Wanneer communautaire steun is goedgekeurd, moeten de datum en de referentiegegevens van het desbetreffende besluit van de Commissie worden verstrekt.

    (137)

    De Commissie zal voor dergelijke staatssteun slechts toestemming verlenen als het gaat om steun aan landbouwers.

    V.B.5.   Steun als bijdrage in verzekeringspremies

    (138)

    Dit hoofdstukonderdeel is uitsluitend van toepassing op steun aan primaire producenten (landbouwers).

    V.B.5.1.   Analyse

    (139)

    De Commissie heeft met het oog op de vaststelling van haar toekomstige beleid vooral rekening gehouden met de onderstaande overwegingen.

    a)

    Vaak is een verzekering een uiterst nuttig instrument voor een goed beheer van risico's en crises. Daarom en vanwege de vaak beperktere financieringsmogelijkheden van landbouwers staat de Commissie positief tegenover staatssteun die aan de sector primaire productie (landbouwers) wordt toegekend als bijdrage in verzekeringspremies.

    b)

    Zowel grote ondernemingen als ondernemingen die landbouwproducten verwerken en afzetten, moeten de verzekeringskosten zelf kunnen betalen. Het toekennen van staatssteun als bijdrage in verzekeringspremies dient voor dergelijke ondernemingen niet te worden toegestaan.

    c)

    Uit ervaring is gebleken dat de verplichting om een verzekering betreffende dier- en plantenziekten te combineren met een verzekering tegen rampen en soortgelijke gebeurtenissen, niet noodzakelijk is. De lidstaten moeten ook de mogelijkheid krijgen om alleen met betrekking tot dier- en plantenziekten overheidssteun te verlenen. De differentiëring van de maximale steunintensiteit op basis van het verzekerde risico moet evenwel gehandhaafd blijven.

    V.B.5.2.   Beleid

    (140)

    Staatssteun als bijdrage in verzekeringspremies wordt door de Commissie als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag aangemerkt, indien hij voldoet aan alle in artikel 12 van Verordening (EG) nr. 1857/2006 vastgestelde voorwaarden.

    (141)

    De Commissie zal andere steunmaatregelen op het gebied van verzekeringen tegen natuurrampen en buitengewone gebeurtenissen, en vooral herverzekeringsregelingen en andere maatregelen ter ondersteuning van producenten in gebieden met bijzonder grote risico's, van geval tot geval onderzoeken.

    (142)

    De Commissie verleent geen toestemming voor staatssteun als bijdrage in verzekeringspremies van grote ondernemingen en ondernemingen die landbouwproducten verwerken en afzetten.

    V.C.   Steun voor de sluiting van productie-, verwerkings- en afzetcapaciteit

    V.C.1.   Analyse

    (143)

    De Commissie staat positief tegenover steunregelingen voor de sluiting van capaciteit in de landbouwsector, mits deze regelingen in overeenstemming zijn met de communautaire regelingen ter verlaging van de productiecapaciteit en aan de volgende voorwaarden voldoen:

    a)

    de steun moet in het algemeen belang van de betrokken sector zijn;

    b)

    de begunstigde moet een tegenprestatie leveren;

    c)

    de mogelijkheid dat het reddings- en herstructureringssteun betreft, moet worden uitgesloten;

    d)

    de verliezen aan kapitaalwaarde en aan toekomstige inkomsten mogen niet worden overgecompenseerd.

    V.C.2.   Beleid

    (144)

    Steun voor de sluiting van capaciteit wordt door de Commissie als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag aangemerkt, indien hij voldoet aan de onderstaande voorwaarden.

    a)

    Er moet worden aangetoond dat de steun in het belang van de gehele sector is. Is er geen overcapaciteit en is duidelijk dat capaciteit die aan alle geldende normen voldoet en anders niet gesloten zou worden, wordt afgebouwd omwille van de gezondheid van mens of dier of om gezondheids- of milieuredenen, zoals de verlaging van de totale veebezetting, dan is daarmee voldoende aangetoond dat aan die voorwaarde is voldaan.

    b)

    In andere gevallen mag steun voor de sluiting van productiecapaciteit uitsluitend worden toegekend in sectoren die regionaal of nationaal met een duidelijke overcapaciteit te kampen hebben. Het lijkt redelijk te verwachten dat in dergelijke gevallen de marktkrachten uiteindelijk de nodige structurele aanpassingen zullen bewerkstelligen. Daarom kan steun voor capaciteitsvermindering slechts worden aanvaard, wanneer hij deel uitmaakt van een programma voor de herstructurering van de sector waarin de doelstellingen en een specifiek tijdschema zijn vastgelegd. De Commissie verleent geen toestemming voor steunregelingen van onbeperkte duur, aangezien de ervaring uitwijst dat dergelijke regelingen tot uitstel van de nodige veranderingen kunnen leiden.

    c)

    Met het oog op een snel markteffect van regelingen ter beperking van de overcapaciteit moet normaliter worden voorzien in een termijn van maximaal zes maanden voor het verzamelen van de deelnemingsaanvragen en een aanvullende termijn van twaalf maanden voor de daadwerkelijke sluiting.

    d)

    De Commissie behoudt zich het recht voor om voorwaarden aan de goedkeuring van de steun te verbinden.

    e)

    Er mag geen steun worden betaald die de mechanismen van de gemeenschappelijke marktordeningen zou verstoren. Steunregelingen in sectoren waarvoor productiebeperkingen of -quota gelden, worden per geval beoordeeld.

    f)

    De begunstigde van de steun moet een toereikende tegenprestatie leveren. Doorgaans zal deze tegenprestatie erin bestaan dat definitief en onherroepelijk wordt besloten de betrokken productiecapaciteit te slopen of onherroepelijk te sluiten. Dit kan de volledige sluiting van capaciteit door de betrokken onderneming of — bij ondernemingen met meerdere productielocaties — de sluiting van een specifieke productielocatie betekenen Van de begunstigde moet een wettelijk bindende toezegging worden verkregen dat de sluiting definitief en onomkeerbaar is en dat de begunstigde dezelfde activiteit niet elders zal opstarten. Deze toezeggingen zijn bovendien bindend voor toekomstige kopers van de betrokken bedrijfsinrichting.

    g)

    Alleen landbouwers die daadwerkelijk in de productiesector actief zijn geweest en alleen productiecapaciteit die in de laatste vijf jaar vóór de sluiting onafgebroken is gebruikt, komen in aanmerking voor regelingen inzake de sluiting van capaciteit. In gevallen waarin de productiecapaciteit reeds definitief is gesloten of waarin een dergelijke sluiting onvermijdelijk lijkt, is er geen tegenprestatie van de begunstigde en mag geen steun worden betaald.

    h)

    Om erosie en andere negatieve milieueffecten te voorkomen, moeten uit productie genomen cultuurgronden of boomgaarden in beginsel worden bebost op een manier die garandeert dat negatieve milieueffecten worden voorkomen. Bij wijze van alternatief mogen cultuurgronden of boomgaarden vijftien jaar na de daadwerkelijke capaciteitssluiting opnieuw in gebruik worden genomen. Tot dat tijdstip moeten de cultuurgronden en boomgaarden in een goede landbouw- en milieuconditie worden gehouden overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de betrokken uitvoeringsbepalingen. De sluiting van in Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (35) bedoelde installaties vindt plaats overeenkomstig artikel 3 van die richtlijn, waarin is bepaald dat de nodige maatregelen moeten worden getroffen om het gevaar van verontreiniging te voorkomen en het exploitatieterrein weer in een bevredigende toestand te brengen.

    i)

    Met het oog op een optimale impact van de ter beschikking gestelde overheidssteun op de bestaande productiecapaciteit zien de lidstaten erop toe dat slechts ondernemingen die de verplichte minimumnormen naleven, voor steun in aanmerking komen en dat ondernemingen die niet aan die normen voldoen en hun productie hoe dan ook zouden moeten stopzetten, van de steunregeling worden uitgesloten.

    j)

    De mogelijkheid dat steun voor de redding en herstructurering van ondernemingen in moeilijkheden wordt betaald, moet kunnen worden uitgesloten. Daarom zal in het geval dat de begunstigde van de steun in financiële moeilijkheden verkeert, de steun worden beoordeeld overeenkomstig de communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden.

    k)

    De regeling moet voor alle marktdeelnemers in de betrokken sector tegen dezelfde voorwaarden toegankelijk zijn. Met het oog op een optimale impact moeten de lidstaten gebruik maken van een doorzichtig systeem van oproepen tot het geven van blijken van belangstelling, dat het mogelijk maakt alle potentieel belangstellende producenten door openbare bekendmaking uit te nodigen aan de regeling deel te nemen. Tegelijkertijd moet de regeling zo worden georganiseerd dat de betrokken ondernemingen niet worden gedwongen of aangezet tot mededingingsbeperkende overeenkomsten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen.

    l)

    Het steunbedrag moet strikt beperkt zijn tot de vergoeding van het waardeverlies van de activa — gebaseerd op de huidige verkoopwaarde van de activa — vermeerderd met een stimuleringselement dat niet meer dan 20 % van de waarde van de activa mag bedragen. Er mag tevens een vergoeding worden toegekend als tegemoetkoming in de kosten die verbonden zijn aan de vernietiging van de productiecapaciteit en aan de bebossing. Er mag ook steun worden verleend ter vergoeding van de verplichte sociale kosten die de uitvoering van de regeling meebrengt.

    m)

    Aangezien deze steunmaatregelen gericht zijn op de herstructurering van de betrokken sector, wat uiteindelijk ten goede komt aan de marktdeelnemers die in die sector werkzaam blijven, en aangezien moet worden gestreefd naar een vermindering van het gevaar van vervalsing van de mededingingsvoorwaarden en van de risico's van overcompensatie, dient volgens de Commissie ten minste de helft van de kosten van deze steun door een bijdrage van de sector te worden gedekt. Dit betekent dat de sector een contante bijdrage moet betalen die overeenstemt met ten minste 50 % van de feitelijke overheidsuitgaven voor de uitvoering van de regeling. Deze voorwaarde geldt niet wanneer de capaciteit om gezondheids- of milieuredenen wordt gesloten.

    n)

    Lidstaten die een regeling voor de sluiting van capaciteit invoeren, moeten zich ertoe verbinden om in de eerste vijf jaar na afloop van het programma inzake de capaciteitssluiting geen steun toe te kennen voor de realisering van nieuwe productiecapaciteit in de betrokken sector.

    V.D.   Reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden

    (145)

    Reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden in de landbouwsector wordt beoordeeld op grond van de geldende communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (36).

    VI.   ANDERE SOORTEN STEUN

    VI.A.   Werkgelegenheidssteun

    VI.A.1.   Analyse

    (146)

    Steun voor het creëren van werkgelegenheid in de landbouwsector valt sinds 2002 onder Verordening (EG) nr. 2204/2002 van de Commissie van 12 december 2002 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op werkgelegenheidssteun (37). De in deze verordening vastgestelde regels vormen een samenhangend kader voor dergelijke steun. Werkgelegenheidssteun die tot de landbouwsector is beperkt, maar aan alle andere voorwaarden van deze verordening voldoet, wordt niet vrijgesteld. Vanwege de specifieke kenmerken van de landbouwsector, en met name van de primaire productie, kunnen lidstaten belang hebben bij de invoering van specifieke steunregelingen ter bevordering van de werkgelegenheid in de landbouwsector. Op voorwaarde dat dit soort steun voor de hele landbouwsector beschikbaar is en niet tot bepaalde producten wordt beperkt, lijken de voordelen van de steun nog steeds op te wegen tegen het gevaar van mededingingsvervalsing dat een dergelijke benadering met zich mee zou brengen.

    VI.A.2.   Beleid

    (147)

    Staatssteun ter bevordering van de werkgelegenheid in de landbouwsector wordt door de Commissie als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag aangemerkt, indien hij voldoet aan alle voorwaarden die zijn vastgesteld in de artikelen 1 en 2 en de artikelen 4 tot en met 9 van Verordening (EG) nr. 2204/2002. Tot de landbouwsector beperkte steun wordt op dezelfde voorwaarden toegestaan.

    VI.B.   Steun voor onderzoek en ontwikkeling

    (148)

    Steun voor onderzoek en ontwikkeling wordt onderzocht aan de hand van de criteria die zijn uiteengezet in de geldende communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling (38), met inbegrip van de mogelijkheid aanvullende steun voor onderzoek ten gunste van de landbouwsector te verlenen.

    VI.C.   Horizontale steuninstrumenten in de landbouwsector

    (149)

    Voor de volledigheid moet erop worden gewezen dat naast de hierboven beschreven steuninstrumenten en regels, met name ook de onderstaande regels inzake de omschrijving van steun en de verenigbaarheid van steun met het Verdrag, van toepassing zijn op de landbouwsector:

    a)

    Verordening (EG) nr. 68/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op opleidingssteun (39);

    b)

    Mededeling van de Commissie — Staatssteun en risicokapitaal (40);

    c)

    Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties (41);

    d)

    Communautaire kaderregeling inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (42);

    e)

    Beschikking van de Commissie van 28 november 2005 betreffende de toepassing van artikel 86, lid 2, van het Verdrag op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst die aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen wordt toegekend (43);

    f)

    Richtlijn 80/723/EEG van de Commissie van 25 juni 1980 betreffende de doorzichtigheid in de financiële betrekkingen tussen lidstaten en openbare bedrijven (44);

    g)

    Mededeling van de Commissie betreffende staatssteunelementen bij de verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties (45);

    h)

    Mededeling van de Commissie over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op maatregelen op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen (46);

    i)

    Toepassing van de artikelen 92 en 93 [nu 87 en 88] van het Verdrag op deelnemingen van overheidsinstanties in het kapitaal van ondernemingen (47).

    (150)

    De Commissie is van plan om bij een herziening van deze steuninstrumenten vast te houden aan haar beleid om de desbetreffende regels ook op de landbouw toe te passen, tenzij er overtuigende argumenten zijn om voor de landbouwsector een specifieke behandeling vast te stellen.

    (151)

    Wat de toepassing van artikel 86, lid 2, van het Verdrag in de landbouwsector betreft, heeft de Commissie aangegeven dat bedrijven die zich bezighouden met de productie en afzet van onder bijlage I bij het Verdrag vallende en onder een gemeenschappelijke marktordening vallende producten, niet kunnen worden aangemerkt als ondernemingen die belast zijn met het beheer van diensten van algemeen economisch belang in de zin van artikel 86, lid 2, van het Verdrag (48).

    VI.D.   Steun voor reclame voor landbouwproducten

    VI.D.1.   Analyse

    (152)

    De Commissie heeft met het oog op de vaststelling van haar toekomstige beleid vooral rekening gehouden met de onderstaande overwegingen.

    a)

    Met het oog op de toepassing van dit hoofdstukonderdeel wordt onder „reclame” verstaan alle activiteiten die erop zijn gericht marktdeelnemers of consumenten ertoe aan te zetten het betrokken product te kopen. Het begrip omvat tevens alle materiaal dat voor deze doeleinden rechtstreeks aan de consument wordt verstrekt, met inbegrip van reclameactiviteiten die in het verkooppunt op de consument zijn gericht.

    b)

    Promotieactiviteiten, zoals het verspreiden van wetenschappelijke kennis onder het grote publiek, het organiseren van en deelnemen aan handelsbeurzen en tentoonstellingen, alsmede het deelnemen aan vergelijkbare PR-evenementen, waaronder marktstudie en -onderzoek, worden echter niet als reclame beschouwd. Telkens wanneer elders in de onderhavige richtsnoeren, en met name in hoofdstukonderdeel IV.K, staat dat uitgaven voor dergelijke activiteiten in aanmerking komen voor overheidssteun, zijn de de bepalingen van het desbetreffende hoofdstukonderdeel van toepassing. In dit verband worden activiteiten op het gebied van de organisatie van en de deelneming aan fora voor de uitwisseling van kennis tussen bedrijven en concurrenten, tentoonstellingen en vakbeurzen en de verspreiding van wetenschappelijke kennis en feitelijke informatie over kwaliteitssystemen niet beschouwd als reclame, maar als technische ondersteuning.

    c)

    De verstrekking van algemene informatie over de voordelen van een levensmiddel (bijvoorbeeld fruit), die niet ten doel heeft de consument ertoe aan te sporen het product te kopen, wordt niet als reclame beschouwd, omdat de producenten er niet rechtstreeks door worden bevoordeeld.

    d)

    Normaliter moeten producenten en handelaren de kosten van reclame zelf dragen als onderdeel van hun normale economische activiteiten. Daarom zal steun voor reclame voor landbouwproducten alleen dan niet als exploitatiesteun worden aangemerkt, maar als steun die op grond van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, indien de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt er niet zodanig door worden veranderd dat het gemeenschappelijke belang wordt geschaad, en indien de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën erdoor wordt vergemakkelijkt.

    e)

    Op middellange en lange termijn waardeert de consument producten die van een constant goede kwaliteit zijn. Aangenomen mag worden dat reclame voor kwaliteitscontrolesystemen waarmee een constant hoge kwaliteit wordt beoogd, het vertrouwen van de consument in landbouwproducten uit de Gemeenschap versterkt, het landbouwinkomen verbetert en zo de ontwikkeling van de gehele sector bevordert. Bovendien is het duidelijk dat kwaliteitsproducten specifieke kenmerken bezitten die soortgelijke andere producten niet hebben. Reclame voor die kenmerken misleidt de consument niet en draagt waarschijnlijk ook bij tot de ontwikkeling van de sector. Om deze redenen moet de steun in plaats van zoals in het verleden te worden versnipperd op basis van een stel positieve criteria, worden toegespitst op reclamecampagnes voor kwaliteitsproducten, waaronder wordt verstaan producten die voldoen aan de op grond van artikel 32 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 vast te stellen criteria.

    f)

    Wat verwijzingen naar de oorsprong van producten betreft, heeft de Commissie gedurende een aantal jaren bepaalde soorten van steun voor reclame voor landbouwproducten met dergelijke verwijzingen toegestaan. De ervaring leert echter dat reclamecampagnes van dit type heel vaak tot doel hebben de voorkeur van consumenten voor producten uit de eigen lidstaat te versterken; steunverlening voor campagnes waarbij dit het geval is, is onverenigbaar is met het Verdrag.

    g)

    Wanneer evenwel een landbouwproduct, een ander product of een levensmiddel bijzondere kenmerken bezit die verband houden met zijn geografische oorsprong, kunnen de producenten van het product of levensmiddel via de bevoegde instanties van de betrokken lidstaat een aanvraag indienen voor registratie op communautair niveau van een beschermde oorsprongsbenaming (BOB) of een beschermde geografische aanduiding (BGA) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (49). Een dergelijke registratie betekent dat de Gemeenschap heeft erkend dat er een zeer nauw verband bestaat tussen de specifieke eigenschappen van het betrokken product en zijn geografische oorsprong. In dat geval vormt het gemeenschappelijke belang geen belemmering voor de toekenning van steun voor reclame waarbij naar de oorsprong van het betrokken product wordt verwezen, mits de verwijzingen naar de oorsprong exact overeenkomen met die welke de Gemeenschap heeft geregistreerd. Soortgelijke overwegingen gelden voor andere oorsprongsbenamingen die op grond van communautaire regelgeving zijn beschermd, bijvoorbeeld de benamingen van in bepaalde gebieden voortgebrachte wijnen zoals bedoeld in de artikelen 54 tot en met 58 van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (50).

    h)

    In de afgelopen jaren heeft de Commissie overheidssteun voor de invoering van nieuwe kwaliteitslabels goedgekeurd. Geoordeeld werd dat dergelijke steun in de aanloopfase gerechtvaardigd kon zijn. Wat reclame voor producten met een kwaliteitslabel betreft waarin naar de oorsprong wordt verwezen, leert de ervaring dat steun voor dergelijke reclame op de binnenlandse markt en de markt van andere lidstaten kan worden gehandhaafd, mits de verwijzing naar de oorsprong in de boodschap een ondergeschikte rol speelt, aangezien aangenomen mag worden dat overtredingen van artikel 28 van het Verdrag door die ondergeschiktheid van de verwijzing naar de oorsprong zullen worden voorkomen.

    i)

    Staatssteun voor reclame die rechtstreeks betrekking heeft op de producten van één of meer specifieke ondernemingen, levert een onmiddellijk risico op concurrentievervalsing op en brengt geen duurzame voordelen voor de ontwikkeling van de sector als geheel mee. Daarom moet dergelijke steun worden verboden.

    j)

    Om in aanmerking te kunnen komen voor staatssteun moeten reclamecampagnes voldoen aan de algemene voorschriften die gelden voor alle reclameactiviteiten binnen de Gemeenschap. Daarom moet elke met overheidsmiddelen gefinancierde reclamecampagne voor levensmiddelen voldoen aan het bepaalde in artikel 2 van Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (51) en aan de specifieke etiketteringsvoorschriften die voor diverse producten (met name wijn, zuivelproducten, eieren en slachtpluimvee) zijn vastgesteld.

    k)

    De betrokken sector moet als rechtstreekse begunstigde ten minste 50 % van de kosten van reclamecampagnes zelf dragen.

    l)

    Als de reclame echter algemeen van aard is en de hele landbouwsector ten goede komt, kan de steun tot 100 % bedragen.

    m)

    Gezien de effecten die grootschalige reclame kan hebben op de mededinging binnen de Gemeenschap, moet een bepaling worden ingevoerd die voorschrijft dat dergelijke reclameactiviteiten vooraf aan de Commissie moeten worden gemeld, ook als zij onder een bestaande steunregeling vallen.

    n)

    Staatssteun voor reclame in derde landen levert normaliter geen gevaar op voor het functioneren van de interne markt. Dergelijke steun kan echter toch een effect op de concurrentiepositie van ondernemingen hebben, vooral als de betrokken reclame wordt gevoerd ten nadele van ondernemingen uit andere lidstaten.

    o)

    De Commissie heeft tot dusver weinig ervaring met staatssteun voor reclame in derde landen. Dit bemoeilijkt het opstellen van gedetailleerde criteria voor de beoordeling van dergelijke staatssteun. Verordening (EG) nr. 2702/1999 van de Raad van 14 december 1999 inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten in derde landen (52), die de regeling voor steun voor reclame in derde landen bevat, lijkt evenwel een adequaat referentiekader te bieden voor de toetsing van staatssteun voor reclame in derde landen.

    VI.D.2.   Beleid

    (153)

    Staatssteun voor reclamecampagnes binnen de Gemeenschap zal als verenigbaar met het Verdrag worden aangemerkt, indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

    a)

    de reclamecampagne heeft betrekking op kwaliteitsproducten, waaronder wordt verstaan producten die voldoen aan de op grond van artikel 32 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 vast te stellen criteria, op door de Gemeenschap erkende benamingen (beschermde oorsprongsbenamingen (BOB), beschermde geografische aanduidingen (BGA) of andere oorsprongsbenamingen die op grond van communautaire regelgeving zijn beschermd) of op nationale of regionale kwaliteitslabels;

    b)

    de campagne is er niet rechtstreeks op gericht reclame te maken voor de producten van een of meer specifieke ondernemingen;

    c)

    de reclamecampagne voldoet aan het bepaalde in artikel 2 van Richtlijn 2000/13/EG, en in voorkomend geval ook aan de geldende specifieke etiketteringsvoorschriften (zie punt 152, onder j)).

    (154)

    Als de reclamecampagne betrekking heeft op door de Gemeenschap erkende benamingen, mag naar de oorsprong van de betrokken producten worden verwezen, mits die verwijzing exact overeenkomt met de door de Gemeenschap geregistreerde verwijzingen.

    (155)

    Als het gaat om nationale of regionale kwaliteitslabels, mag de oorsprong van de producten als ondergeschikte boodschap worden vermeld. Om te beoordelen of de vermelding van de oorsprong inderdaad een ondergeschikte boodschap is, zal de Commissie rekening houden enerzijds met de algehele belangrijkheid van de tekst en/of het symbool, inclusief afbeeldingen en de algemene presentatie, die naar de oorsprong verwijzen, en anderzijds met de belangrijkheid van de tekst en/of het symbool die verwijzen naar het exclusieve verkoopargument, d.w.z. het niet op de oorsprong toegespitste deel van de reclameboodschap.

    (156)

    De rechtstreekse steun mag niet meer dan 50 % bedragen. Indien de sector, in welke vorm ook, ten minste 50 % van de kosten bijdraagt, mag de steunintensiteit tot 100 % bedragen.

    (157)

    Bovendien wordt staatssteun voor reclame tot 100 % aangemerkt als verenigbaar met het Verdrag, als die reclame algemeen van aard is en alle producenten van het betrokken type product ten goede komt. In dergelijke reclame mag de oorsprong van het product niet worden vermeld. De reclame kan worden gemaakt door producentengroeperingen of andere organisaties, ongeacht hoe groot deze zijn.

    (158)

    Reclameactiviteiten waarvoor het jaarlijkse budget meer dan 5 miljoen EUR bedraagt, moeten elk afzonderlijk worden gemeld.

    (159)

    Staatssteun voor reclame in derde landen wordt door de Commissie onderzocht en wordt door haar als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag toegestaan, indien hij voldoet aan de beginselen van Verordening (EG) nr. 2702/1999. Staatssteun voor reclame wordt door de Commissie echter niet als verenigbaar met het Verdrag aangemerkt, indien die reclame:

    a)

    betrekking heeft op producten van specifieke ondernemingen;

    b)

    de verkoop van producten uit andere lidstaten in gevaar dreigt te brengen, of producten uit andere lidstaten in een kwaad daglicht stelt.

    VI.E.   Steun in de vorm van kortlopend krediet met rentesubsidie

    VI.E.1.   Analyse

    (160)

    De Commissie heeft met het oog op de vaststelling van haar toekomstige beleid vooral rekening gehouden met de onderstaande overwegingen.

    a)

    In het verleden heeft de Commissie toestemming gegeven om staatssteun te verlenen voor kortlopende kredieten (53). De betrokken kosten zijn eigenlijk eenvoudigweg exploitatiekosten die, naar analogie van alle andere sectoren, door de sector zelf moeten worden gedragen.

    b)

    Bovendien heeft deze steunmaatregel bijgedragen tot het complexe karakter van de staatssteunregels en staat hij haaks op de in brede kring geuite wens het systeem te vereenvoudigen.

    c)

    De invoering van een instrument betreffende de-minimissteun in de landbouw biedt lidstaten die dit soort steun aan kleine landbouwers willen voortzetten, een eenvoudig en gedecentraliseerd systeem om dit te doen.

    d)

    De Commissie zal derhalve geen toestemming meer verlenen voor staatssteun voor kortlopende kredieten.

    VI.E.2.   Beleid

    (161)

    Staatssteun voor kortlopende kredieten wordt door de Commissie niet als verenigbaar met het Verdrag aangemerkt.

    VI.F.   Steun in de vorm van belastingvrijstelling overeenkomstig Richtlijn 2003/96/EG

    VI.F.1.   Analyse

    (162)

    Sedert 1993 is in de accijnswetgeving van de Gemeenschap voorzien in de mogelijkheid tot toepassing van verlaagde belastingvoeten en van vrijstelling van landbouwbelastingen. Tot nu toe is evenwel nog geen duidelijk beleid vastgesteld met betrekking tot de verenigbaarheid van dergelijk maatregelen met de regels inzake staatssteun. Op grond van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 23 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (54) mogen de lidstaten belastingvrijstelling, -verlaging, -differentiatie en -teruggaaf toepassen. In artikel 26, lid 2, van die richtlijn staat het volgende: „Maatregelen als belastingvrijstelling, -verlaging, -differentiatie en -teruggaaf in de zin van deze richtlijn kunnen staatssteun inhouden en moeten in dat geval uit hoofde van artikel 88, lid 3, van het Verdrag bij de Commissie worden aangemeld.”.

    (163)

    Om de volgende redenen kunnen de betrokken maatregelen inderdaad staatssteun inhouden: zij kunnen worden beschouwd als bekostigd met staatsmiddelen aangezien de staat door toepassing ervan afziet van de inning van financiële middelen; bij toepassing ervan in een specifieke sector van de economie begunstigen zij bepaalde ondernemingen of bepaalde producties; in een gevoelige sector zoals de landbouw, waarin de handelsstromen zeer intensief zijn, kunnen zij de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen.

    (164)

    Een stel regels moet worden opgesteld voor de beoordeling van de verenigbaarheid van dergelijke maatregelen met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag.

    (165)

    In artikel 8 van Richtlijn 2003/96/EG staat dat lagere minimumbelastingniveaus (namelijk die welke zijn vastgesteld in tabel B in bijlage I bij de richtlijn) gelden voor producten die als motorbrandstof worden gebruikt in de landbouw, de tuinbouw of de bosbouw.

    (166)

    In artikel 15, lid 3, van Richtlijn 2003/96/EG staat enerzijds dat de lidstaten een tot een nultarief verlaagd belastingniveau kunnen toepassen op energieproducten en elektriciteit die worden gebruikt voor de landbouw, de tuinbouw of de bosbouw, maar anderzijds ook dat de Raad op basis van een voorstel van de Commissie vóór 1 januari 2008 beziet of de mogelijkheid om een tot een nultarief verlaagd belastingniveau toe te passen moet worden ingetrokken.

    (167)

    De Commissie houdt rekening met deze bepalingen bij het opstellen van haar regels voor de verenigbaarheid van staatssteun voor primaire productie in de landbouwsector, waarbij zij er evenwel voor moet zorgen dat binnen de sector geen belastingdifferentiatie wordt toegepast. Wanneer een in artikel 8 of artikel 15, lid 3, van Richtlijn 2003/96/EG vastgestelde belastingmaatregel op dezelfde wijze wordt toegepast voor de gehele landbouwsector, gaat de Commissie ervan uit dat de maatregel kan bijdragen aan de ontwikkeling van de sector. Tot nog toe heeft de Commissie enkel kennisgevingen ontvangen belastingverlagingen in verband met motorbrandstoffen voor gebruik bij primaire landbouwproductie. Gezien het feit dat deze gebaseerd zijn op daadwerkelijk bij primaire productie gebruikte hoeveelheden motorbrandstof en gelet op van de landbouwbedrijven in de Europese Unie (meer dan 60 % van de bedrijven hebben minder dan 5 ha gebruikt landbouwareaal), is de Commissie van oordeel dat door deze maatregel de concurrentie niet onnodig wordt verstoord. Ter vergelijking: belastingverlaging voor energie en elektriciteit voor gebruik bij primaire landbouwproductie moeten ook vrij kleinschalig zijn en geen dusdanige nadelige gevolgen voor de handelsvoorwaarden hebben dat het algemeen belang wordt geschaad.

    (168)

    Het is mogelijk dat, wat de primaire landbouwproductie betreft, onrechtmatige staatssteun in de vorm van belastingvrijstelling, -verlaging, -differentiatie of -teruggaaf is verleend sinds de inwerkingtreding van de Richtlijn 2003/96/EG. Dergelijke steun dient als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag te worden aangemerkt, mits hij aan de relevante bepalingen van de richtlijn voldoet en er binnen de landbouw geen belastingdifferentiatie is toegepast.

    VI.F.2.   Beleid

    (169)

    De toepassing van lagere minimumbelastingniveaus zoals vastgesteld in tabel B in bijlage I bij Richtlijn 2003/96/EG voor producten die als motorbrandstof worden gebruikt in de primaire landbouwproductie, zal als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag worden aangemerkt mits niet binnen de landbouw wordt gedifferentieerd.

    (170)

    De toepassing van een tot een nultarief verlaagd belastingniveau op energieproducten en elektriciteit die worden gebruikt voor de primaire landbouwproductie, zal tot en met 31 december 2007 of enige andere door de Raad vastgestelde datum als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag worden aangemerkt mits niet binnen de landbouw wordt gedifferentieerd. Indien Richtlijn 2003/96/EG wordt gewijzigd, zal deze bepaling dienovereenkomstig worden aangepast.

    (171)

    Indien de mogelijkheid om een tot een nultarief verlaagd belastingniveau toe te passen op energieproducten en elektriciteit die worden gebruikt voor de landbouw, door de Raad wordt ingetrokken, zal staatssteun in de vorm van een belastingverlaging overeenkomstig Richtlijn 2003/96/EG als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag worden aangemerkt mits de betrokken verlaging aan alle relevante bepalingen van de richtlijn voldoet en er binnen de landbouw geen belastingdifferentiatie wordt toegepast.

    (172)

    Onrechtmatige staatssteun die is verleend sinds de inwerkingtreding van Richtlijn 2003/96/EG, zal als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag worden aangemerkt mits hij aan alle relevante bepalingen van dit hoofdstuk voldoet en er binnen de landbouw geen belastingdifferentiatie is toegepast.

    VII.   STEUN VOOR DE BOSSECTOR

    VII.A.   Inleiding

    (173)

    Er bestaan geen specifieke regels inzake staatssteun voor de bossector (bosbouw en op bos gebaseerde industrie) (55). Dit neemt niet weg dat, naast de voor alle sectoren geldende communautaire staatssteunregels, met name de communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling (56) en de communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (57), bepaalde communautaire instrumenten inzake staatssteun voor de handel en de industriële productie tevens op de bossector van toepassing zijn, met name de communautaire richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen en de communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (58). De bossector komt ook in aanmerking voor steun in het kader van de verordening inzake de toepassing van de-minimissteun op industriële activiteiten en (EG) nr. 70/2001, die niet van toepassing zijn op de landbouwproductie. Bovendien is het ter aanvulling van de genoemde regels en instrumenten vaste praktijk van de Commissie om, vanwege de milieu-, beschermings- en recreatiefuncties van bossen, goedkeuring te verlenen voor staatssteun die gericht is op de instandhouding, de verbetering, de ontwikkeling en het onderhoud ervan. Om de toepassing van deze praktijk transparant te maken en deze praktijk af te bakenen ten opzichte van de andere regels inzake staatssteun voor de bossector, dient te worden bepaald welk beleid de Commissie zal toepassen ten aanzien van staatssteun voor de bossector. Bij de vaststelling van dit beleid moet met het oog op de coherentie tussen staatssteun en medegefinancierde steun voor de bosbouw tevens rekening worden gehouden met de regels inzake steun voor een duurzaam gebruik van bosgrond in het kader van Verordening (EG) nr. 1698/2005.

    VII.B.   Analyse

    (174)

    De Commissie heeft met het oog op de vaststelling van haar toekomstige beleid vooral rekening gehouden met de onderstaande overwegingen.

    a)

    Voor de bossector mag staatssteun worden verleend overeenkomstig de communautaire regels voor alle sectoren en overeenkomstig die voor de handel en de industrie. De bepalingen van dit hoofdstuk dienen de mogelijkheid om die regels toe te passen onverlet te laten en uitsluitend betrekking te hebben op de goedkeuring van extra staatssteun voor de bosbouw om de ecologische, beschermings- en recreatiefuncties van bossen te bevorderen en op de coherentie met de staatssteun voor de landbouwproductie en voor de plattelandsontwikkelingsmaatregelen.

    b)

    De bepalingen van dit hoofdstuk dienen uitsluitend te gelden voor levende bomen en de natuurlijke omgeving waarin zij in bossen en andere beboste gebieden voorkomen, waarbij het mede gaat om maatregelen om de ecologische en beschermingsfuncties van bossen in stand te houden en te bevorderen, en om maatregelen om het recreatieve gebruik en de sociale en culturele dimensie van bossen te bevorderen. De bepalingen van dit hoofdstuk dienen niet te gelden voor staatssteun voor de op bos gebaseerde industrie, en evenmin voor staatssteun voor het vervoer van hout of voor de verwerking van hout of andere bosrijkdommen tot producten of tot energiebronnen, aangezien steun voor dergelijke activiteiten in het kader van andere communautaire regels kan worden verleend.

    c)

    De Commissie heeft steeds toestemming verleend voor staatssteun ten bedrage van maximaal 100 % van de in aanmerking komende kosten, wanneer sprake was van maatregelen ter bevordering van de instandhouding van het bosmilieu, met inbegrip van het aanplanten, rooien en snoeien van bomen, het verwijderen van omgevallen bomen en maatregelen op fytosanitair gebied en op het gebied van bodemverbetering. Dit soort steun moet ook in de toekomst worden aanvaard, mits de betrokken lidstaat kan aantonen dat de maatregelen bijdragen tot een grotere bosbedekking op lange termijn en tot het behoud of het herstel van de biodiversiteit, de gezondheid van het bos als ecosysteem en de beschermingsfunctie van het bos. Dergelijke steun voor het herstel van bossen die als gevolg van storm, brand, overstroming of soortgelijke gebeurtenissen schade hebben geleden, dient eveneens te worden aanvaard. Overeenkomstig dat beleid mag geen steun worden aanvaard voor een commercieel levensvatbare kap of herbebossing na een kap, en evenmin voor het uitvoeren of instandhouden van beplantingen waarvan het milieu- of recreatievoordeel niet is aangetoond.

    d)

    Het hierboven uiteengezette beleid dient tevens te blijven gelden voor maatregelen om het recreatieve gebruik van bossen te bevorderen, inclusief maatregelen om de voordelen van een multifunctioneel gebruik van bossen onder de aandacht te brengen, waarbij het dan bijvoorbeeld gaat om infrastructuur voor bezoekers, boswegen en voorlichtingsmateriaal over bossen in het algemeen. Dit soort steun dient slechts te worden goedgekeurd, indien de in aanmerking komende bosgebieden en infrastructuurvoorzieningen gratis en algemeen toegankelijk zijn voor recreatiedoeleinden en indien het voorlichtingsmateriaal alleen algemene informatie over bossen bevat en geen reclame of promotie voor producten of producenten.

    e)

    Steun voor de opleiding van bosbezitters en -arbeiders is tot dusver door de Commissie goedgekeurd op basis van de landbouwrichtsnoeren. Aangezien bosbezitters vaak ook landbouwproducenten zijn, is het waarschijnlijk dat de opleidings- en adviseringsdiensten waarvan zij gebruik maken, zowel de landbouw- als de bosbouwpoot van hun bedrijf betreffen en moeten de voor de landbouwsector geldende regels inzake opleiding en advisering tevens op de bosbouwsector worden toegepast. Dit beginsel dient ook te gelden voor steun aan verenigingen van bosbouwers, aangezien de Commissie dergelijke steun tot dusver op basis van de landbouwrichtsnoeren heeft toegestaan, en voorts ook voor steun voor proef- en demonstratieprojecten in de bosbouw en voor steun voor de aankoop van bosgrond.

    f)

    Met het oog op de coherentie tussen de staatssteunregels voor de bosbouw en die voor het plattelandsontwikkelingsbeleid, moet in het kader van dit hoofdstuk toestemming worden verleend voor steun voor bosbouwmaatregelen die voldoen aan de voorwaarden van de artikelen 43 tot en met 49 van Verordening (EG) nr. 1689/2005.

    VII.C.   Beleid inzake bosbouw

    (175)

    Met het oog op de instandhouding en de verbetering van de bossen en de bevordering van de milieu-, beschermings- en recreatiefuncties ervan zal de Commissie staatssteun tot maximaal 100 % van de volgende in aanmerking komende kosten als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag aanmerken, mits de lidstaten kunnen aantonen dat de betrokken maatregelen rechtstreeks bijdragen tot het behoud of het herstel van de ecologische, beschermings- en recreatiefuncties van de bossen, de biodiversiteit en de gezondheid van het bos als ecosysteem:

    a)

    Het planten, snoeien, uitdunnen en rooien van bomen en andere vegetatie in bestaande bossen, het verwijderen van omgevallen bomen en het herstellen van door luchtvervuiling, dieren, storm, brand, overstroming of soortgelijke gebeurtenissen veroorzaakte schade aan bossen, alsmede de kosten voor de planning van een en ander, op voorwaarde dat dergelijke maatregelen in hoofdzaak bedoeld zijn om bij te dragen tot het behoud of het herstel van het bosecosysteem en de biodiversiteit ervan of van het traditionele landschap. Er mag echter geen steun worden verleend voor het kappen van bomen waarvan het hoofddoel de commercieel levensvatbare houtwinning is, en evenmin voor herbebossing in het geval dat gekapte bomen door soortgelijke exemplaren worden vervangen. Er mag steun worden verleend voor bebossing om de bosbedekking uit te breiden, de biodiversiteit te bevorderen, beboste gebieden voor recreatiedoeleinden aan te leggen, erosie en woestijnvorming tegen te gaan of een vergelijkbare beschermingsfunctie van het bos te bevorderen, waarbij ook de kosten voor de planning van een en ander in aanmerking komen. Steun ter uitbreiding van de bosbedekking mag uitsluitend worden toegekend wanneer is aangetoond dat daar milieuredenen voor zijn zoals een geringe bestaande bosbedekking of de aanleg van aaneengesloten beboste gebieden; dergelijke steun mag niet worden toegekend voor bebossing met soorten die met een korte omloop worden geteeld. Voor recreatiedoeleinden aangelegde beboste gebieden moeten gratis voor het publiek toegankelijk zijn voor recreatief gebruik. De toegang mag worden beperkt, indien dat voor de bescherming van kwetsbare gebieden noodzakelijk is.

    b)

    Het onderhouden en verbeteren van de bodemkwaliteit in bossen en het zorgen voor een evenwichtige en gezonde boomgroei. Hieronder vallen maatregelen zoals bodemverbeterend bemesten, andere behandelingen voor het behoud van het natuurlijke bodemevenwicht, uitdunning van te dichte vegetatie, werkzaamheden om voor voldoende waterbehoud te zorgen en goede drainage. De steun mag de kosten voor de planning van een en ander dekken. Deze maatregelen mogen er niet toe leiden dat de biodiversiteit achteruit gaat, of dat voedingsstoffen uitspoelen, en mogen geen negatieve invloed hebben op natuurlijke watersystemen of waterbeschermingsgebieden.

    c)

    De preventie, bestrijding en behandeling van boomziekten, plagen en door plagen veroorzaakte schade, de preventie en behandeling van door dieren aangerichte schade en het nemen van gerichte maatregelen ter voorkoming van bosbranden met inbegrip van de aanleg en het onderhoud van wegen en andere infrastructuur. Onder meer de kosten van preventie en behandeling, inclusief het voor herbeplanting gereedmaken van de bodem, alsmede de kosten van de voor een en ander benodigde producten, apparaten en materialen, komen in aanmerking voor steun. Bij de steunverlening moet de voorkeur worden gegeven aan biologische en mechanische preventie- en behandelingsmethoden, tenzij wordt aangetoond dat dergelijke methoden niet volstaan om de betrokken ziekte of plaag te bestrijden. Er mag steun tot de marktwaarde van de opstanden die op bevel van de overheid worden vernietigd om de betrokken ziekte of plaag te bestrijden of die worden vernietigd door dieren, worden verleend als compensatie voor het verlies van die opstanden en voor de herbebossingskosten. Bij de berekening van de marktwaarde van de aanwasverliezen mag de potentiële aanwas van de vernietigde opstanden tot de normale kapleeftijd in aanmerking worden genomen.

    d)

    Het herstellen en in stand houden van natuurlijke paden en landschapselementen en -kenmerken en van de natuurlijke habitat voor dieren, waarbij ook de kosten voor de planning van een en ander in aanmerking komen.

    e)

    Het aanleggen, verbeteren en onderhouden van boswegen en infrastructuur voor bezoekers, zoals voorzieningen voor hulpbehoevende personen, wegwijzers, observatieplatforms en soortgelijke constructies, met inbegrip van de planningskosten, op voorwaarde dat het bos en de infrastructuur gratis voor recreatiedoeleinden toegankelijk zijn voor het publiek. De toegang tot het bos en de infrastructuur mag worden beperkt, indien dat voor de bescherming van kwetsbare gebieden of voor een deugdelijk en veilig gebruik van de infrastructuur noodzakelijk is.

    f)

    De kosten van voorlichtingsmateriaal en -activiteiten zoals seminars, PR-evenementen en berichten in de gedrukte en de elektronische media waarmee algemene informatie over bossen wordt verspreid. Bij de acties en in het materiaal waarvoor steun wordt verleend, mag niet worden gerefereerd aan met naam genoemde producten of producenten en mag geen promotie voor binnenlandse producten worden gemaakt.

    g)

    De kosten van de aankoop van als natuurbeschermingsgebied gebruikte of te gebruiken bosgrond. Door middel van een uit regelgeving voortvloeiende of contractuele verplichting moet zijn gegarandeerd dat de betrokken bosgrond volledig en permanent voor natuurbeschermingsdoeleinden is bestemd.

    (176)

    Staatssteun voor de bebossing van landbouwgrond of niet-landbouwgrond, de totstandbrenging van boslandbouwsystemen op landbouwgrond, Natura 2000-betalingen, bosmilieubetalingen, het herstel van het bosbouwpotentieel en het treffen van preventieve maatregelen en niet-productieve investeringen wordt door de Commissie als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag aangemerkt, indien de steun voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 43 tot en met 49 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 en de aldaar bepaalde maximale steunintensiteit niet overschrijdt.

    (177)

    De Commissie zal toestemming verlenen voor staatssteun ter dekking van de extra kosten en de gederfde inkomsten die het gevolg zijn van het gebruik van milieuvriendelijke bosbouwtechnologie die verder gaat dan de naleving van de relevante dwingende eisen, indien de betrokken bosbezitter een vrijwillige verbintenis met betrekking tot het gebruik van dergelijke technologie aangaat en indien die verbintenis voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in artikel 47 van Verordening (EG) nr. 1698/2005. Steun die hoger is dan de in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1698/2005 vastgestelde maximumbedragen wordt in beginsel slechts als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag aangemerkt, indien deze steun wordt verleend voor aangetoonde extra kosten en/of gederfde inkomsten, waarbij in uitzonderlijke gevallen met deugdelijk te motiveren specifieke omstandigheden rekening wordt gehouden ten gunste van verbintenissen die leiden tot een aantoonbaar belangrijk positief effect op het milieu.

    (178)

    De Commissie merkt staatssteun voor de aankoop van bosgrond als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag aan, indien de steunintensiteit niet hoger is dan die welke in [artikel 4 van de verordening inzake een groepsvrijstelling] is vastgesteld voor de aankoop van landbouwgrond.

    (179)

    Staatssteun voor de opleiding van bosbezitters en -arbeiders, de verlening van adviesdiensten door derden, met inbegrip van het opstellen van bedrijfsplannen, bosbeheersplannen en haalbaarheidsstudies, en deelname aan wedstrijden, tentoonstellingen en beurzen wordt door de Commissie als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag aangemerkt, indien de steun voldoet aan de voorwaarden van [artikel 15 van het ontwerp van vrijstellingsverordening].

    (180)

    Steun voor de oprichting van verenigingen van bosbouwers wordt door de Commissie toegestaan, indien deze steun voldoet aan de voorwaarden van [artikel 9 van het ontwerp van vrijstellingsverordening].

    (181)

    De Commissie zal toestemming verlenen voor staatssteun voor activiteiten ter verspreiding van nieuwe technieken, zoals redelijke kleinschalige proef- of demonstratieprojecten, mits die steun voldoet aan de in [punt 107 van de onderhavige richtsnoeren] vastgestelde voorwaarden.

    (182)

    De bepalingen van het onderhavige hoofdstuk laten de mogelijkheid onverlet om ten aanzien van de bossector andere, voor alle sectoren of de handel en de industrie geldende regels inzake staatssteun toe te passen.

    VIII.   PROCEDURELE AANGELEGENHEDEN

    VIII.A.   Aanmelding

    (183)

    Behoudens het bepaalde in de onderstaande punten, moeten alle nieuwe steunregelingen en alle nieuwe individuele steunmaatregelen overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het Verdrag en Verordening (EG) nr. 659/1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 88 van het Verdrag (59) bij de Commissie worden aangemeld voordat zij tot uitvoering worden gebracht. Dit geldt niet voor steun die valt onder één van de vrijstellingsverordeningen die de Commissie heeft vastgesteld op basis van Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen (60).

    (184)

    Overeenkomstig artikel 89 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad is een afzonderlijke aanmelding overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het Verdrag niet vereist voor staatssteun die tot doel heeft te voorzien in aanvullende financiering voor maatregelen inzake plattelandsontwikkeling waarvoor communautaire steun wordt verleend, mits deze staatssteun overeenkomstig de bepalingen van de genoemde verordening bij de Commissie is aangemeld en door de Commissie is goedgekeurd als onderdeel van de in die verordening bedoelde programmering.

    (185)

    Om voor deze uitzondering in aanmerking te komen, moeten de betrokken maatregelen zelf voldoen aan alle basisvoorwaarden inzake staatssteun, en met name aan de in deze richtsnoeren uiteengezette voorwaarden betreffende de in aanmerking komende kosten en de steunintensiteit. Het aanvullende staatssteunbedrag dat voor elk van deze maatregelen wordt toegekend, moet duidelijk in het programma voor plattelandsontwikkeling worden aangegeven overeenkomstig de uitvoeringsverordening van de verordening inzake plattelandsontwikkeling. De goedkeuring van het programma door de Commissie zal uitsluitend betrekking hebben op de maatregelen die op deze wijze in het programma voor plattelandsontwikkeling zijn opgenomen. Staatssteun voor andere maatregelen, ongeacht of deze maatregelen in het programma zijn opgenomen, of voor maatregelen waarbij andere dan de in het programma vermelde voorwaarden gelden, moet overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het Verdrag afzonderlijk bij de Commissie worden aangemeld.

    (186)

    Voorts heeft de goedkeuring van het programma door de Commissie slechts betrekking op het door de lidstaat vermelde steunbedrag.

    (187)

    Dezelfde regels zijn van overeenkomstige toepassing voor wijzigingen van het programma voor plattelandsontwikkeling.

    VIII.B.   Duur van de regelingen

    (188)

    In het kader van de in de periode 2000-2006 toegepaste communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector heeft de Commissie aanmeldingen inzake staatssteunregelingen van onbeperkte duur aanvaard. Dit kan leiden tot een gebrek aan transparantie, met name wanneer verschillende jaren na elkaar geen gebruik van een steunmaatregel wordt gemaakt. Bovendien wordt het geregelde onderzoek waaraan de Commissie alle steunregelingen moet onderwerpen, erdoor bemoeilijkt.

    (189)

    Daarom verleent de Commissie in de toekomst slechts toestemming voor regelingen van beperkte duur. Regelingen betreffende staatssteun voor maatregelen die tevens in aanmerking komen voor medefinanciering in het kader van Verordening (EG) nr. 1698/2005, moeten beperkt worden tot de duur van de programmeringsperiode 2007-2013. De looptijd van andere steunregelingen mag maximaal zeven jaar bedragen.

    VIII.C.   Jaarlijkse verslagen

    (190)

    Krachtens artikel 21 van Verordening (EG) nr. 659/1999 moeten de lidstaten bij de Commissie jaarlijks een verslag indienen over alle bestaande steunregelingen waarvoor bij voorwaardelijke beschikking geen specifieke rapportageverplichting is opgelegd. Nadere bepalingen zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het Verdrag (61).

    (191)

    De Commissie behoudt zich het recht voor om van geval tot geval aanvullende inlichtingen over bestaande steunregelingen te vragen, zo dit nodig is om haar in staat te stellen aan haar verantwoordelijkheden ingevolge artikel 88, lid 1, van het Verdrag te voldoen.

    (192)

    Wanneer de jaarlijkse verslagen niet overeenkomstig de onderhavige richtsnoeren worden ingediend, kan de Commissie handelen overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 659/1999.

    (193)

    In het licht van de door de lidstaten ingediende jaarlijkse verslagen neemt de Commissie passende maatregelen ter verbetering van de doorzichtigheid van de informatie over staatssteun in de landbouwsector.

    VIII.D.   Toepassing op nieuwe steunmaatregelen

    (194)

    De Commissie past deze richtsnoeren met ingang van 1 januari 2007 toe op nieuwe staatssteunmaatregelen. Op 31 december 2006 nog in behandeling zijnde aanmeldingen van de lidstaten worden beoordeeld op basis van de communautaire richtsnoeren voor staatssteun die in de landbouwsector van toepassing waren op de datum van aanmelding van de steun. Met ingang van 1 januari 2007 past de Commissie de onderstaande teksten niet meer toe, tenzij het gaat om maatregelen als bedoeld in punt 195:

    a)

    communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector;

    b)

    communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reclame voor in bijlage I van het Verdrag vermelde producten en voor bepaalde niet in bijlage I vermelde producten (62);

    c)

    communautaire richtsnoeren inzake staatssteun betreffende TSE-tests, gestorven dieren en slachthuisafval (63). Die richtsnoeren kunnen in het belang van betere regelgeving het best worden vervangen, aangezien de belangrijkste van de desbetreffende regels zijn opgenomen in de onderhavige richtsnoeren. De regels inzake onrechtmatige steun die zijn vastgesteld in de punten 43 en volgende van de richtsnoeren betreffende TSE-tests, gestorven dieren en slachthuisafval, blijven evenwel van toepassing op onrechtmatige steun die vóór de inwerkingtreding van de onderhavige richtsnoeren wordt toegekend;

    d)

    de richtsnoeren betreffende staatssteun in de vorm van kortlopend krediet met rentesubsidie in de landbouw (64).

    VIII.E.   Bestaande staatssteunmaatregelen overeenkomstig de toetredingsakte van 2003

    (195)

    Voor de beoordeling van de steunregelingen en individuele steunmaatregelen die overeenkomstig bijlage IV, hoofdstuk 4, punt 4, van de Toetredingsakte van 2003 (65) als bestaande steun worden aangemerkt, blijven de op 31 december 2006 geldende communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector van toepassing tot en met 31 december 2007, onverminderd het bepaalde in punt 196, voor zover dergelijke steun uiterlijk op 30 april 2007 aan die richtsnoeren voldoet.

    VIII.F.   Voorstellen voor dienstige maatregelen

    (196)

    Overeenkomstig artikel 88, lid 1, van het Verdrag stelt de Commissie de lidstaten voor hun bestaande steunregelingen te wijzigen opdat deze uiterlijk op 31 december 2007 met deze richtsnoeren in overeenstemming zullen zijn, behalve voor bestaande steunregelingen voor investeringen in verband met de verwerking en afzet van landbouwproducten, die uiterlijk op 31 december 2008 moeten zijn afgeschaft, en voor investeringen in landbouwbedrijven in de vorm van de aankoop van grond, die uiterlijk op 31 december 2009 aan deze richtsnoeren moeten zijn aangepast.

    (197)

    De lidstaten wordt verzocht uiterlijk op 28 februari 2007 schriftelijk te bevestigen dat zij deze voorstellen voor dienstige maatregelen aanvaarden.

    (198)

    Indien een lidstaat op die datum zijn aanvaarding nog niet schriftelijk heeft bevestigd, zal de Commissie artikel 19, lid 2, van Verordening (EG) nr. 659/1999 toepassen en zo nodig de in dat lid bedoelde procedure inleiden.

    VIII.G.   Verstrijkingsdatum

    (199)

    Deze richtsnoeren blijven tot en met 31 december 2013 van toepassing. De Commissie kan deze richtsnoeren vóór die datum wijzigen om zwaarwegende redenen die verband houden met het mededingingsbeleid, het landbouwbeleid of het beleid inzake de gezondheid van mens of dier, of om rekening te houden met het beleid op andere terreinen of internationale verbintenissen van de Gemeenschap.


    (1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1405/2006 (PB L 265 van 26.9.2006, blz. 1).

    (2)  PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1463/2006 (PB L 277 van 9.10.2006, blz. 1).

    (3)  Staatssteun in de visserij- en aquacultuursector wordt onderzocht in het kader van de richtsnoeren voor het onderzoek van staatssteun in de visserij- en aquacultuursector (PB C 229 van 14.9.2004, blz. 5) en Verordening (EG) nr. 2369/2002 van de Raad van 20 december 2002 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2792/1999 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen en voorwaarden voor de structurele acties van de Gemeenschap in de visserijsector (PB L 358 van 31.12.2002, blz. 49).

    (4)  Voor de toepassing van deze bepalingen wordt onder producten om melk en/of zuivelproducten te imiteren of te vervangen verstaan producten die met melk en/of zuivelproducten zouden kunnen worden verward maar in samenstelling van dergelijke producten verschillen doordat zij niet van melk afkomstig vet en/of eiwit bevatten, al dan niet samen met melkeiwit („andere producten dan zuivelproducten” in de zin van artikel 3, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1898/87 van de Raad betreffende de bescherming van de benaming van melk en zuivelproducten bij het in de handel brengen (PB L 182 van 3.7.1987, blz. 36)).

    (5)  PB L 17 van 11.1.2000, blz. 22. Verordening gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

    (6)  Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007-2013 (PB C 54 van 4.3.2006, blz. 13), Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (PB L 10 van 13.1.2001, blz. 33) en Verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de minimis-steun (PB L 10 van 13.1.2001, blz. 30).

    (7)  PB L 10 van 13.1.2001, blz. 33. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1857/2006 (PB L 358 van 16.12.2006, blz. 3).

    (8)  Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in zaak 177/78, Pigs and Bacon Commission tegen McCarren, Jurispr. 1979, blz. 2161.

    (9)  PB L 10 van 13.1.2001, blz. 30.

    (10)  PB L 302 van 1.11.2006, blz. 29.

    (11)  PB C 54 van 4.3.2006, blz. 13.

    (12)  PB L 214 van 4.8.2006, blz. 7.

    (13)  PB L 184 van 27.7.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1).

    (14)  PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

    (15)  PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36.

    (16)  PB C 70 van 19.3.2002, blz. 8.

    (17)  PB C 229 van 14.9.2004, blz. 5.

    (18)  PB C 232 van 12.8.2000, blz. 19.

    (19)  PB C 37 van 3.2.2001, blz. 3.

    (20)  PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1.

    (21)  PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7.

    (22)  PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Beschikking nr. 2455/2001/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 331 van 15.12.2001, blz. 1).

    (23)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1698/2005 (PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1).

    (24)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 70.

    (25)  PB L 42 van 14.2.2006, blz. 1.

    (26)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 19. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2006/782/EG (PB L 328 van 24.11.2006, blz. 57).

    (27)  COM (2005) 74.

    (28)  Raadsdocument 11120/05 van 15 september 2005.

    (29)  Verordening (EG) nr. 1860/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de minimis-steun in de landbouwsector en de visserijsector (PB L 325 van 28.10.2004, blz. 4).

    (30)  Arrest van 11 november 2004, Spanje/Commissie, C-73/03, punt 37; arrest van 23 februari 2006, Giuseppe Atzeni e.a./Regione autonoma della Sardegna, C-346/03, punt 79.

    (31)  In gevallen waarin is aangetoond dat de dier- of plantenziekte het gevolg is van ongunstige weersomstandigheden, zal de Commissie de steunmaatregel overeenkomstig de bepalingen van hoofdstukonderdeel V.B.3 beoordelen en zijn deze voorwaarden niet van toepassing.

    (32)  Artikel 174, lid 2, van het Verdrag. Zie, wat staatssteun betreft, met name punt 5 van de communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector, en de communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (PB C 37 van 3.2.2001, blz. 3).

    (33)  PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1041/2006 van de Commissie (PB L 187 van 8.7.2006, blz. 10).

    (34)  PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 208/2006 van de Commissie (PB L 36 van 8.2.2006, blz. 25).

    (35)  PB L 257 van 10.10.1996, blz. 26. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 33 van 4.2.2006, blz. 1).

    (36)  PB C 244 van 1.10.2004, blz. 2.

    (37)  PB L 337 van 13.12.2002, blz. 3. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1040/2006 (PB L 187 van 8.7.2006, blz. 8).

    (38)  PB C 45 van 17.2.1996, blz. 5. Deze richtsnoeren zijn later gewijzigd wat de toepassing ervan op de landbouwsector betreft (PB C 48 van 13.2.1998, blz. 2) en zullen met ingang van 1 januari 2007 door een nieuw kader worden vervangen.

    (39)  PB L 10 van 13.1.2001, blz. 20. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1040/2006 (PB L 187 van 8.7.2006, blz. 8).

    (40)  PB C 235 van 21.8.2001, blz. 3.

    (41)  PB C 71 van 11.3.2000, blz. 14.

    (42)  PB C 297 van 29.11.2005, blz. 4.

    (43)  PB L 312 van 29.11.2005, blz. 67.

    (44)  PB L 195 van 29.7.1980, blz. 35. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/81/EG (PB L 312 van 28.11.2005, blz. 47).

    (45)  PB C 209 van 10.7.1997, blz. 3.

    (46)  PB C 384 van 10.12.1998, blz. 3.

    (47)  Bulletin EG 9-1984.

    (48)  Beschikking 2000/628/EG van de Commissie van 11 april 2000 betreffende de door Italië ten uitvoer gelegde steunregeling ten gunste van Centrale del Latte di Roma (PB L 265 van 19.10.2000, blz. 26, punten 113-115).

    (49)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

    (50)  PB L 179 van 14.7.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2165/2005 (PB L 345 van 28.12.2005, blz. 1).

    (51)  PB L 109 van 6.5.2000, blz. 29. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/89/EG (PB L 308 van 25.11.2007, blz. 15).

    (52)  PB L 327 van 21.12.1999, blz. 7. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2060/2004 (PB L 357 van 2.12.2004, blz. 3).

    (53)  Zie de mededeling van de Commissie inzake steunmaatregelen van de staten in de vorm van kortlopend krediet met rentesubsidie in de landbouw („beheerskredieten”), PB C 44 van 16.2.1996, blz. 2.

    (54)  PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/75/EG (PB L 157 van 30.4.2004, blz. 100).

    (55)  Voor de toepassing van deze richtsnoeren wordt met betrekking tot de term bosbouw de definitie van Eurostat gevolgd (productie van hout op stam, alsmede het oogsten en verzamelen van in het wild groeiende bosproducten, waarbij het mede gaat om producten die een geringe bewerking ondergaan, zoals brandhout of hout voor industriële doeleinden).

    (56)  PB C 45 van 17.2.1996, blz. 5.

    (57)  Zie voetnoot 36.

    (58)  Zie voetnoot 19.

    (59)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1. Verordening gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

    (60)  PB L 142 van 14.5.1998, blz. 1.

    (61)  PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1627/2006 (PB L 302 van 1.11.2006, blz. 10).

    (62)  PB C 252 van 12.9.2001, blz. 5.

    (63)  PB C 324 van 24.12.2002, blz. 2.

    (64)  Zie voetnoot 53.

    (65)  PB L 236 van 23.9.2003, blz. 797.


    Top