Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52006IP0096

Resolutie van het Europees Parlement over het document betreffende de strategie voor de uitbreiding (2005) (2005/2206(INI))

PB C 291E van 30.11.2006, p. 402–409 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

52006IP0096

Resolutie van het Europees Parlement over het document betreffende de strategie voor de uitbreiding (2005) (2005/2206(INI))

Publicatieblad Nr. 291 E van 30/11/2006 blz. 0402 - 0409


P6_TA(2006)0096

Strategiedocument over de uitbreiding (2005)

Resolutie van het Europees Parlement over het document betreffende de strategie voor de uitbreiding (2005) (2005/2206(INI))

Het Europees Parlement,

- gezien het Strategiedocument 2005 over de uitbreiding van de Commissie (COM(2005)0561),

- gezien het voorstel van de Commissie voor een besluit van de Raad betreffende de beginselen, prioriteiten en voorwaarden vervat in het Partnerschap voor Toetreding met Kroatië (COM(2005)0556),

- gezien het voorstel van de Commissie voor een besluit van de Raad betreffende de beginselen, prioriteiten en voorwaarden vervat in het Partnerschap voor Toetreding met Turkijke (COM(2005)0559),

- gezien het advies van de Commissie inzake de aanvraag van de voormalige Joegoslavisch Republiek van Macedonië voor lidmaatschap van de Europese Unie (COM(2005)0562) en het daarmee verwante voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de beginselen, prioriteiten en voorwaarden vervat in het Europese Partnerschap met de voormalige Joegoslavische Republiek van Macedonië (COM(2005)0557),

- gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad over de door Bosnië en Herzegovina gemaakte vorderingen bij de tenuitvoerlegging van de prioriteiten genoemd in de Haalbaarheidsstudie inzake de bereidheid van Bosnië en Herzegovina om te onderhandelen over een stabilisatie- en associatieovereenkomst met de Europese Unie (COM(2005)0529),

- gezien de voortgangsverslagen van de Commissie over Albanië (SEC(2005)1421), Kosovo (SEC(2005)1423), Bosnië en Herzegovina (SEC(2005)1422), Servië en Montenegro (SEC(2005)1428), Turkije (SEC(2005)1426) en Kroatië (SEC(2005)1424),

- gezien de mededeling van de Commissie van 27 januari 2006 getiteld "De westelijke Balkan op weg naar de EU: consolidatie van stabiliteit en versterking van welvaart" (COM(2006)0027),

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 28 september 2005 over de start van de toetredingsonderhandelingen met Turkije [1],

- onder verwijzing naar zijn resoluties van 16 september 2004 [2] en 29 september 2005 [3] over de situatie van de etnische en nationale minderheden in de Servische regio Vojvodina en het verslag van een onderzoeksmissie ter plaatse in januari-februari 2005,

- gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

- gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0025/2006),

1. is verheugd dat het strategiedocument van de Commissie pleit voor een naar buiten gerichte blik van de Unie, die zich blijft presenteren als een betrouwbare partner voor haar buurlanden en die vastbesloten is stabiele democratieën en welvarende economieën te bevorderen;

2. dringt bij de lidstaten en de Commissie aan op nauwe samenwerking bij de opstelling van een communicatiestrategie, om tegemoet te komen aan de gerechtvaardigde zorgen van het Europese publiek met betrekking tot de uitbreiding van Europa en de integratie van nieuwe staten;

3. merkt met tevredenheid op dat de door de uitbreidingsstrategie van de Europese Unie geboden prikkels een onmiskenbare bijdrage hebben geleverd tot het begin van hervormingen in Turkije, Kroatië en de landen van de westelijke Balkan;

4. hecht zijn goedkeuring en steun aan de nadruk die de Commissie legt op het stellen van billijke en strenge voorwaarden, volgens welke de Commissie duidelijke en objectieve eisen vastlegt voor iedere fase van het toetredingsproces en alleen instemt met de voortzetting van onderhandelingen als zij er volledig van overtuigd is dat aan alle relevante voorwaarden is voldaan; herhaalt derhalve dat de door elke kandidaat-land gemaakte vorderingen afhankelijk zijn van de eigen verdiensten van het land in kwestie;

5. herinnert eraan dat de opnamecapaciteit van de Unie, zoals door de Europese Raad van Kopenhagen vastgesteld, een van de voorwaarden blijft voor toetreding van nieuwe landen; is van oordeel dat een definitie van de aard van de Europese Unie, met inbegrip van een afbakening van haar geografische grenzen, van fundamenteel belang is voor een goed begrip van het begrip opnamecapaciteit; verzoekt de Commissie om uiterlijk op 31 december 2006 een verslag in te dienen waarin een uiteenzetting wordt gegeven van dit begrip; verzoekt de Commissie om met dit element rekening te houden in haar algemene tijdschema; verzoekt dat de Commissie buitenlandse zaken van het Europees Parlement, tezamen met de Commissie constitutionele zaken, toestemming krijgt om een initiatiefverslag op te stellen over deze kwestie;

6. is van mening dat de impasse bij het proces van de ratificering van de Europese Constitutie de Europese Unie verhindert haar opnamecapaciteit op te voeren;

7. herinnert de Raad eraan dat hij, alvorens een definitief besluit te nemen over de toetreding van een nieuwe lidstaat tot de Europese Unie, ervoor moet zorgen dat er voldoende begrotingsmiddelen beschikbaar zijn om een passende financiering van het beleid van de Europese Unie mogelijk te maken;

8. herhaalt zijn eis van een verhoging met 2,5 miljard euro en een heraanwending van 1,2 miljard euro binnen rubriek 4 (De EU als wereldwijde partner) vergeleken met het betrokken voorstel van de Commissie, welke verhoging vooral ten goede moet komen aan het pre-toetredingsinstrument (IPA) en de nabuurschaps- en partnerschapsinstrumenten (ENPI);

9. herinnert eraan dat het Europese langetermijnsperspectief de doelstellig blijft die moet worden nagestreefd op basis van de reeds genoemde criteria en voorwaarden, waaronder dat van de opnamecapaciteit van de Europese Unie, alsook op basis van de door de EU gedane toezeggingen, welke alle onderdeel moeten uitmaken van een tijdschema voor eventuele onderhandelingen;

10. verzoekt de Commissie en de Raad om, wanneer dit perspectief een breder spectrum van operationele mogelijkheden vereist, ten behoeve van alle Europese landen die thans geen perspectief op lidmaatschap hebben, voorstellen in te dienen voor een nauwe multilaterale band met de EU; onderstreept dat landen waarvan het perspectief op lidmaatschap erkend is de keuze moeten hebben om zich desgewenst aan te sluiten bij dit multilaterale kader bij wijze van tussenstap op weg naar het volledige lidmaatschap;

11. is van mening dat een dergelijke optie tevens het Europese perspectief biedt dat nodig is ter bevordering van de vele interne hervormingen die in de betrokken landen nodig zijn;

12. beklemtoont dat het integratieproces van de EU niet kan zijn ingegeven door zuiver technocratische criteria, maar verlangt een welgemeende inzet ten behoeve van de fundamentele beginselen van vrijheid, democratie, eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden, en de rechtsstaat; zal naleving van deze waarden als een beslissende factor beschouwen en bij het beoordelen van de bereidheid tot toetreding tot de Unie;

13. dringt er bij de lidstaten van de Europese Unie op aan om hun toezeggingen aangaande de mogelijke toetreding van de betrokken landen na te komen; onderstreept dat de daadwerkelijke toepassing van de politieke conditionaliteit ook afhankelijk is van de geloofwaardigheid van de standvastigheid van de Europese Unie bij haar besluiten betreffende de Europese perspectieven van deze landen;

14. herinnert echter de kandidaatlanden en potentiële kandidaatlanden eraan dat de strikte tenuitvoerlegging en toezicht op de naleving van de aangenomen wetgeving om aan het EG-recht te voldoen van cruciaal belang is; is in dit verband overtuigd dat een echt onafhankelijk, goed werkend openbaar bestuur en rechtspraak, voorzien van de nodige logistieke en financiële middelen, een essentieel vereiste vooraf is; roept deze landen derhalve op om, met steun van de Commissie, concrete maatregelen in deze richting te treffen;

15. is van oordeel dat de kandidaatlanden moeten bewijzen in staat te zijn de buitengrens van de Europese Unie te beschermen zodra zij zullen zijn toegetreden tot het Schengenakkoord;

16. herhaalt de noodzaak van bevordering van regionale samenwerking bij cruciale kwesties die de westelijke Balkan betreffen, zoals etnische en religieuze verzoening, grensoverschrijdende samenwerking en vrij verkeer van personen, bestrijding van de georganiseerde misdaad, vergemakkelijking van de terugkeer van vluchtelingen, instelling van een vrijhandelszone die buitenlandse investeringen kan aantrekken, alsmede het delen van milieu-resources en de ontwikkeling van geïntegreerde grensoverschrijdende netwerken; meent dat de Commissie aan de diverse onderhandelingstafels en via de diverse programma's voor steun waar zij over beschikt, deze doelstelling actief moet nastreven door echte stimulansen te bieden; herinnert aan de bijdrage die het Stabiliteitsfonds in dit verband heeft geleverd en steunt de inspanningen ervan om in de landen van de westelijke Balkan een grotere mate van eigenaarschap te bevorderen bij het proces van regionale integratie;

17. is van oordeel dat programma's voor regionale ontwikkeling en investering, gezamenlijke onderwijs- en werkgelegenheidsinitiatieven en gemeenschappelijke projecten op het gebied van vervoer en toerisme zouden moeten resulteren in de oprichting van gemeenschappelijke mechanismen, zoals de Douaneunie voor de landen van de Westelijke Balkan, voordat alle betrokken landen tot de EU toetreden;

18. dringt er bij landen van de westelijke Balkan op aan om de rechten van leden van minderheden te garanderen, evenals hun recht om naar hun plaats van oorsprong terug te keren;

19. spreekt zijn tevredenheid uit over de op 31 januari 2005 in Sarajevo ondertekende verklaring door Kroatië, Bosnië-Herzegovina en Servië-Montenegro inzake de terugkeer van vluchtelingen en herstelbetalingen als een belangrijke stap bij het vinden van een oplossing van het door de burgeroorlog gecreëerde probleem van ongeveer drie miljoen vluchtelingen en ontheemden; dringt er bij de Europese Commissie en de lidstaten op aan om geen verdere verlagingen aan te brengen in hun bijdragen aan projecten voor de wederopbouw van huizen en duurzame economische ontwikkeling; daarbij moeten schenkingen, leningen en investeringen zoveel mogelijk afhankelijk worden gesteld van het creëren van werkgelegenheidsmogelijkheden voor terugkerende vluchtelingen;

20. merkt op dat ondanks de economische groei de werkloosheid nog steeds onaanvaardbaar hoog is in de westelijke Balkan; dringt er daarom bij de Commissie op aan om schepping van arbeidsplaatsen op te nemen onder haar prioriteiten bij haar algemene beleid ten aanzien van de regio;

Turkije

21. is van oordeel dat een democratisch en seculier Turkije een constructieve rol zou kunnen spelen bij het bevorderen van begrip tussen verschillende beschavingen;

22. merkt op dat het politieke omschakelingsproces in Turkije weliswaar op gang is gekomen, maar dat het tempo van de veranderingen in 2005 is vertraagd en dat tenuitvoerlegging van de hervormingen niet overal gelijk is; spreekt de hoop uit dat de start van onderhandelingen als hefboom zal fungeren voor de verdere nodige hervormingen die Turkije tot stand moet brengen om volledig aan alle politieke en economische criteria te voldoen; verwacht dat de Commissie rigoureus en grondig de ontwikkelingen ter plaatse zal volgen als het gaat om de doeltreffende tenuitvoerlegging door Turkije van wettelijke voorschriften, vooral op het punt van de mensenrechten en fundamentele vrijheden, de rechtsstaat en de democratie;

23. dringt bij Turkije aan op het wegnemen van alle bestaande wettelijke en praktische belemmeringen voor volledige aanspraak op fundamentele rechten en vrijheden van alle Turkse onderdanen, en in het bijzonder hun vrijheid van meningsuiting, godsdienstvrijheid, culturele rechten en rechten van de minderheden in het algemeen, waarbij heel in het bijzonder moet worden verwezen naar de rechten van de oecumenische Patriarch en de rechten van de Griekse minderheden in Istanbul en op Imbros en Tenedos;

24. verwacht dat Turkije zal zorgen voor volledige onafhankelijkheid van de rechtspraak en de goede werking daarvan, dat het een onmiddellijk einde zal maken aan martelingen en mishandeling en krachtige inspanningen zal doen om de rechten van vrouwen te bevorderen en huiselijk geweld tegen vrouwen te bestrijden; verzoekt Turkije om "blijf-van-mijn-lijfhuizen" op te richten;

25. is verheugd over de positieve opmerkingen van eerste minister Erdogan over de noodzaak om de Koerdische kwestie langs democratische weg op te lossen; betreurt de verslechtering van de huidige veiligheidssituatie in het zuidoosten en met name de toename van het geweld na de hervatting van de terroristische aanslagen; herinnert alle betrokken partijen eraan dat verdere provocaties en een escalatie van het geweld niet alleen ernstige gevolgen zullen hebben voor de mensen indat gebied, maar ook een hindernis zouden vormen bij het onderhandelingsproces;

26. is ingenomen met het besluit van de Turkse gerechtelijke autoriteiten om de vervolging van Orhan Pamuk niet voort te zetten, maar veroordeelt het feit dat andere personen nog steeds worden vervolgd voor niet-gewelddadige meningsuiting; dringt daarom bij de Turkse autoriteiten aan op herziening van de wettelijke bepalingen die soms door de rechtbanken worden toegepast, zelfs op grond van het onlangs ingevoerde nieuwe Wetboek van Strafrecht, om personen te vervolgen en, in sommige gevallen, te veroordelen ondanks het feit dat zij op niet gewelddadige wijze hun mening hebben geuit;

27. betreurt de unilaterale verklaring van Turkije naar aanleiding van de ondertekening van het aanvullend protocol bij de Associatie-overeenkomst tussen de EG en Turkije (Overeenkomst van Ankara); herinnert Turkije eraan dat erkenning van alle lidstaten een noodzakelijk bestanddeel van het toetredingsproces vormt;

28. verzoekt de Turkse autoriteiten om de voorschriften die voortvloeien uit de Overeenkomst van Ankara en de prioriteiten in het Partnerschap voor Toetreding volledig ten uitvoer te leggen en onverwijld alle beperkingen weg te nemen voor het vrij verkeer van goederen die onder meer gelden voor schepen die onder vlag van de Republiek Cyprus varen, schepen die Turkse havens aandoen vanuit havens in de Republiek Cyprus, en voor Cypriotische vliegtuigen; verzoekt de Turkse regering om duidelijk te verklaren dat genoemde verklaring geen onderdeel vormt van het ratificatieproces in de Turkse nationale assemblee, zodat het Europees Parlement in staat is het hogerbedoelde aanvullend protocol te ratificeren;

29. is verheugd over het akkoord dat op de bijeenkomst van de Raad Algemene Zaken van 27 februari 2006 bereikt is over de aanneming van de verordening tot instelling van een instrument voor financiële steun ter bevordering van de economische ontwikkeling van de Turks-Cypriotische gemeenschap; verzoekt de Raad hernieuwde inspanningen te doen, op basis van de conclusies van de Raad van 26 april 2004, rekening houdend met het onder het Luxemburgse voorzitterschap gepleegde overleg en op basis van Protocol nr. 10 bij de Akte van toetreding van de Republiek Cyprus om tot overeenstemming te komen over een regeling om de handel met het noordelijk deel van Cyprus te vergemakkelijken;

30. herhaalt zijn standpunt dat de prioriteiten in het Partnerschap voor Toetreding die verband houden met politieke criteria moeten zijn bereikt in de eerste fase van de onderhandelingen; merkt met voldoening op dat de Commissie thans deze mening onderschrijft door bovendien te verklaren dat deze criteria binnen één of twee jaar moeten zijn vervuld; verzoekt de Turkije om zo spoedig mogelijk een plan voor te leggen met een tijdschema en specifieke maatregelen om aan deze termijnen te voldoen; verzoekt de Commissie en de Raad om voortgang te maken met de onderhandelingen op voorwaarde dat deze prioriteiten tijdig zijn bereikt;

31. verwacht van Turkije dat het zich niet zal verzetten tegen toepassing van de EU-NAVO Berlijn Plus Overeenkomst;

Kroatië

32. is verheugd over het besluit van de EU om in oktober 2005 toetredingsonderhandelingen met Kroatië te beginnen, na de beoordeling van de hoofdaanklager van het Internationaal Joegoslavië-tribunaal (ICTY) dat Kroatië thans volledig meewerkt en zwaait het land lof toe voor de duidelijke vorderingen die tot dusver zijn gemaakt; verzoekt de Kroatische autoriteiten door te gaan met de tenuitvoerlegging van het hervormingsprogramma, volledig met het ICTY te blijven samenwerken en om de algehele bestuurlijke en gerechtelijke capaciteit te verbeteren;

33. is verheugd over de arrestatie van generaal Gotovina door de Spaanse autoriteiten; hoopt dat dit extra druk zal zetten op Servië en de Republika Srpska om volledig met het ICTY samen te werken en dat het proces zal bijdragen tot een open discussie over wat er tijdens de oorlog in ex-Joegoslavië gebeurd is, een oorlog waarin generaal Gotovina een rol heeft gespeeld;

34. merkt met genoegen op dat Kroatië aan de nodige politieke criteria voldoet maar wijst erop dat het nog voor een aantal belangrijke uitdagingen staat op het gebied van de hervorming van de rechtspraak, met name waar het gaat om de grote achterstand van zaken die nog moeten worden behandeld, en arresten waaruit een etnische vooringenomenheid tegen Servische verdachten bij de vervolging van oorlogsmisdaden blijkt; beklemtoont bovendien dat meer inspanningen moeten worden gedaan om de corruptie tegen te gaan, en dat, ondanks het van kracht zijn van de constitutionele wet inzake nationale minderheden, een dringende actie nodig is om de situatie van de Roma verder te verbeteren;

35. erkent dat er vorderingen zijn gemaakt op het gebied van regionale samenwerking zowel bij de betrekkingen met de buurlanden van Kroatië als met regionale initiatieven; is van oordeel dat een grote inzet nodig is om de lopende bilaterale geschillen, met name in verband met grenzen en eigendommen, bij te leggen; dringt er bij Kroatië en Slovenië op aan om hun bilaterale problemen op te lossen in een sfeer van goed nabuurschap en wederzijds respect; betreurt dat ondanks het (schrapping) besluit van de Kroatische regering om het ontwerpakkoord over de staatsgrens tussen Kroatië en Bosnië en Herzegovina ter ratificatie aan het Parlement voor te leggen, het akkoord niet kon worden geratificeerd als gevolg van het verzet van de Republika Srpska tegen bepaalde onderdelen van het akkoord; moedigt de regeringen van beide landen aan hun diplomatieke inspanningen met het oog op een definitieve oplossing van het grensgeschil voort te zetten;

36. beklemtoont dat er meer moet worden gedaan om voorwaarden te scheppen die de blijvende terugkeer van vluchtelingen bevorderen, in het kader van de hogergenoemde Verklaring van Sarajevo inzake de terugkeer van vluchtelingen; is in dit verband verheugd over het gemeenschappelijke initiatief van de OESO-missie in Kroatië, de Kroatische regering, het VN-Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen en de EG-delegatie bij Kroatië om een Openbare Bewustmakingscampagne te voeren betreffende de terugkeer der vluchtelingen; is van oordeel dat initiatieven gericht op een actieve bevordering van de verzoening tussen de verschillende bevolkingsgroepen absoluut noodzakelijk zijn voor de toekomstige stabiliteit van het land en voor de gehele regio;

37. is verheugd dat Kroatië kan worden beschouwd als een werkende markteconomie en het de concurrentie het hoofd kan bieden zolang het doorgaat met de tenuitvoerlegging van de hervormingen; vestigt de aandacht van Kroatië op de resterende zwakke punten zoals overmatige staatsbemoeienis met de economie en de ingewikkelde regels en leemten van het openbaar bestuur die ontwikkelingen in de particuliere sector en op het gebied van rechtstreekse buitenlandse investeringen in de weg staan; verzoekt de Kroatische autoriteiten om alle burgers van de Europese Unie zonder onderscheid toegang te geven tot de woningmarkt;

38. is tevreden over de ondertekening van een "memorandum of understanding" over de oprichting van een Nationaal Fonds, dat de rechtsgrondslag vormt voor de invoering van een gedecentraliseerd uitvoeringssysteem voor de pre-toetredingssteun van de EU;

De voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

39. verwelkomt het besluit van de Raad om de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië de status van kandidaat-lidstaat toe te kennen; beschouw dit als een verdiende erkenning van de door het land gemaakte inspanningen om volledige uitvoering te geven aan de Overeenkomst van Ohrid en een stabiele, democratische, multi-etnische staat en maatschappij te creëren, de rechtspraak en politiestructuur te hervormen en om een efficiënte markteconomie in te stellen;

40. is van oordeel dat bijzondere aandacht moet worden geschonken aan de ontwikkeling van verdere strategieën tot versterking van de Overeenkomst van Ohrid, en daarmee van de toekomstige stabiliteit van het land;

41. merkt met voldoening op dat de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië vorderingen heeft gemaakt met de aanpassing aan de EU-normen en het EU-recht; is bezorgd over vertraging op gebieden zoals het vrij verkeer van goederen, intellectueel eigendomsrecht, mededingingsbeleid en financiële controle; dringt samen met de Commissie bij de autoriteiten van de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië aan op versterkte inspanningen voor tenuitvoerlegging van wetgeving op een aantal beslissende terreinen, waaronder Justitie en Binnenlandse Zaken, en om uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de OVSE/ODHIR voor de volgende parlementsverkiezingen; wijst in dit verband op de noodzaak om ervoor te zorgen dat de kiescommissie en de haar assisterende organen volledig onafhankelijk zijn van enige politieke inmenging, zonder de belangen en standpunten van alle politieke partijen uit het oog te verliezen;

42. is ervan overtuigd dat het tempo van de goedkeuring van het acquis communautaire hand in hand moet gaan met de ontwikkeling van de nodige capaciteit voor tenuitvoerlegging en toezicht op de naleving, opdat anders de geloofwaardigheid van EU-wetgeving in de ogen van het publiek in het geding komt; adviseert in dit verband tot een intensievere samenwerking tussen de Republiek Kroatië en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië teneinde ervaring en deskundigheid uit te wisselen;

43. doet een beroep op de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië om op constructieve en flexibele wijze tezamen met Griekenland te zoeken naar een wederzijds aanvaardbare oplossing voor het nog onopgeloste probleem van de naam van het land; is van mening dat de kwestie van de naam geen hindernis vormt voor de verdere integratie van de republiek in de Europese volkerengemeenschap;

Andere westelijke Balkanlanden

44. ondersteunt de conclusies van het Voorzitterschap op de Europese Raad te Thessaloniki van 19- 20 juni 2003 en herinnert eraan dat de staatshoofden en regeringsleiders bij die gelegenheid nogmaals hun vastbeslotenheid onderstreepten tot volledige en effectieve ondersteuning van het Europese perspectief voor de westelijke Balkanlanden, die een integraal onderdeel van de EU kunnen worden zodra zij aan de gestelde criteria voldoen;

45. is van oordeel dat de Europese integratiestrategie, met haar vooruitzicht van EU-lidmaatschap, de krachtigste prikkel is tot verwezenlijking van de hervormingen die nodig zijn om duurzame vrede en stabiliteit te vestigen in de westelijke Balkan, een Europese regio die spoedig volledig zal worden omringd door lidstaten van de Europese Unie;

46. is van oordeel dat de toekomstige toetreding van de westelijke Balkan gezien moet worden als de volgende fase in de hereniging van Europa na de Koude Oorlog;

47. merkt op dat de pre-toetredingsroutekaart voor de westelijke Balkan een gedetailleerde en concrete aanpak vereist, als ook een meer beleidsgerichte, op stimulansen gebaseerde aanpak die is toegesneden op de betrokken landen die allemaal zwakke centrale overheidsinstellingen hebben en die in staat moeten zijn om het momentum voor hervormingen gedurende een lange overzienbare periode vol te houden;

48. moedigt de Commissie aan om voort te gaan met haar heroriëntering van de communautaire steun aan het gebied en de EU-steun vooral te bestemmen voor het opzetten van een doeltreffend nationaal bestuur en een doeltreffende rechtspraak, de ontwikkeling van moderne, niet gescheiden onderwijssystemen en tenslotte het bevorderen van maatregelen voor maatschappelijke en economische opneming van teruggekeerde vluchtelingen; meent dat deze steunt ook moet worden gebruikt om te komen tot een meer toekomstgericht visabeleid jegens deze landen, dat is gericht op bestrijding van de georganiseerde misdaad maar dat grensoverschrijdende uitwisseling tussen het zakenleven, sociale partners, universitair personeel en studenten niet belemmert;

49. merkt op dat Albanië bijna de onderhandelingen heeft afgesloten over een stabilisatie- en associatieovereenkomst, die getuigt van de door dat land gedane inspanningen om aan de Europese normen te voldoen, maar dringt er bij de politieke autoriteiten op aan de aangenomen wetten ook ten uitvoer te leggen en verwacht dat zij tastbare resultaten bereiken in de strijd tegen de corruptie en bij het bevorderen van vrije, onafhankelijke media alvorens de onderhandelingen worden afgerond; dringt er bij de regering en het parlement van dit land op aan om vóór de volgende verkiezingen de kieswet te veranderen, om een billijke vertegenwoordiging in het parlement te garanderen van de politieke bewegingen die door de Albanese burgers worden ondersteunt en om te voorkomen dat er weer gebruik wordt gemaakt van de bestaande praktijken van "tactisch stemmen";

50. dringt er bij de Commissie op aan het land te helpen een einde te maken aan de voortdurende bloedvetes, waardoor onder meer ook kinderen gehinderd worden de school te bezoeken en anderen gehinderd worden hun stemrecht uit te oefenen;

51. is ingenomen met het besluit van de Raad voor algemene zaken en de Raad voor externe betrekkingen om de onderhandelingen over een stabilisatie- en associatieovereenkomst met Bosnië en Herzegovina te openen, maar dringt er bij de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina op aan om met steun van de Commissie en de aankomende Hoge Commissaris de constitutionele bepalingen van de overeenkomst van Dayton aan een herziening te onderwerpen met het oog op een verdere consolidatie van de nationale instellingen en er daarbij voor te zorgen dat de overdracht van bevoegdheden op het gebied van justitie, defensie en politie ook kan rekenen op een overeenkomstige overdracht van financiële middelen; benadrukt dat bij dergelijke constitutionele hervormingen geprobeerd moet worden democratie en effectiviteit te combineren met representativiteit en vertegenwoordiging van de verschillende volksgroepen; stelt met spijt vast dat er sprake is van een impasse in de onderhandelingen met alle partijen over een constitutionele hervorming van het land en doet een beroep op de nieuwe Hoge Commissaris om ernaar te streven dit proces weer op gang te brengen; herinnert de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina eraan dat de volledige samenwerking met het ICTY nog altijd een fundamentele eis is voor onderhandelingen over een stabilisatie- en associatieovereenkomst met de Europese Unie;

52. wijst op de verklaringen van de vorige Hoge Vertegenwoordiger dat Bosnië en Herzegovina eindelijk Dayton achter zich laten en vastberaden op Europa afstevenen; is verheugd over het vastberaden voornemen van de heer Schwarz-Schilling om het land te helpen bij het realiseren van belangrijke politieke, sociale en economische vooruitgang; meent dat communautaire programma's voor steun en de missies van het GBVB in dit cruciale stadium nauw moeten worden gecoördineerd; dringt er derhalve bij de Raad op aan om de nodige stappen te nemen om te zorgen dat de Europese Unie een eensgezind geluid laat horen;

53. is van oordeel dat in het kader van de onderhandelingen over een stabilisatie- en associatieovereenkomst prioriteit moet worden gegeven aan een verdere vermindering van de noodzaak van internationale bemoeienis met de regering van Bosnië en Herzegovina; dringt er bij Raad en Commissie op aan om met zorg te weg te banen voor de geleidelijke vermindering van de rol van het Bureau van de Hoge Vertegenwoordiger;

54. eerbiedigt de wens van de autoriteiten van Montenegro om de kwestie van de status van Montenegro binnen de Staatsunie aan een referendum te onderwerpen, overeenkomstig de constitutionele voorschriften van Servië en Montenegro en overeenkomstig de Europese normen; vertrouwt erop dat de regering en de oppositie er met bemiddeling van de Europese Unie in zullen slagen de voorwaarden en procedures voor het referendum vast te leggen zodat de uitkomst nationaal en internationaal volledig legitiem zal zijn; dringt er bij de autoriteiten van beide republieken op aan om, ongeacht de einduitslag, nauw en constructief samen te werken bij de onderhandelingen over een stabiliteit- en associatieovereenkomst en om de nodige maatregelen te treffen om tot een volledige economische integratie van hun respectieve markten te komen;

55. erkent dat de autoriteiten in Belgrado in samenwerking met het ICTY aanzienlijke vooruitgang hebben gemaakt; ondersteunt en herhaalt de eis van Carla del Ponte, hoofdaanklager van de VN, om de voormalige commandant Ratko Mladic en de voormalige leider van de Republiek Srpska Radovan Karadzic onmiddellijk uit te leveren aan het ICTY; wijst erop dat volledige en actieve medewerking met het ICTY een essentiële voorwaarde is voor voortzetting van de onderhandelingen over een stabilisatie- en associatieovereenkomst; dringt er derhalve bij de Servische autoriteiten op aan om deze geboden kans niet te laten schieten en vastberaden voort te gaan op de weg naar verdere Europese integratie; herinnert er aan dat het van vitaal belang is om te zorgen dat het regeringsbeleid ten aanzien van het ICTY op elk niveau de volledige steun van bestuur, politie, rechtbanken en het leger krijgt;

56. wijst op het strategische belang om het huidige multi-etnische karakter van de regio Vojvodina te behouden;

57. is verheugd dat de eerste onderhandelingsronde heeft plaatsgevonden in een sfeer van wederzijds respect; is echter bezorgd over het feit dat volgens het rapport van de speciale afgezant van de VN-secretaris-generaal de situatie van de betrekkingen tussen de etnische groepen, en de rechten van de minderheden, en meer in het bijzonder van de Servische en Roma-minderheden, nog altijd beroerd is; verzoekt de voorlopige instellingen voor zelfbestuur om in het kader van de decentralisatiebesprekingen maatregelen voor te stellen met het oog op een oplossing van dit probleem;

58. schaart zich achter de Commissie bij het benadrukken van de vooruitgang die in Kosovo is bereikt, maar wijst ook op de vele tekortkomingen die zich voordoen bij de handhaving van de VN-normen;

59. herinnert eraan dat de afsluiting van de onderhandelingen over de status van het gebied veronderstelt dat er nauwgezet de hand wordt gehouden aan de VN-normen en is het met de Raad eens dat de oplossing van de kwestie van de status alleen een multi-etnisch Kosovo kan zijn waar alle burgers vrij kunnen wonen, werken en reizen, een Kosovo waarvan de territoriale integriteit wordt gewaarborgd door de VN en de Europese Unie; benadrukt dat de uiteindelijke oplossing aanvaardbaar moet zijn voor het volk van Kosovo; is van mening dat de kwestie moet worden beschouwd in het licht van de integratie van Kosovo in de EU en moet bijdragen tot consolidering van vrede, veiligheid en stabiliteit in de regio;

60. is verder van oordeel dat het besluit over de definitieve status vergezeld moet gaan van een routekaart voor de tenuitvoerlegging ervan, waarin gedetailleerd de voorwaarden worden aangegeven die noodzakelijk zijn om destabilisatie in de regio te voorkomen;

61. dringt er bij de Europese Unie en de Commissie op aan om, in nauwe samenwerking met de Verenigde Naties en alle leden van de Contactgroep (Frankrijk, Duitsland, Rusland, VK en VS), het voortouw te nemen bij de onderhandelingen over de toekomstige status van Kosovo; acht deze onderhandelingen een uitdaging voor de gehele regio en meent dat alle betrokken landen het proces moeten steunen en de einduitslag moeten onderschrijven;

*

* *

62. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de parlementen en de regeringen van de lidstaten, de parlementen en regeringen van Turkije, Kroatië, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Albanië, Bosnië en Herzegovina, Servië en Montenegro, de voorlopig instellingen voor zelfbestuur in Kosovo en de missie van de Verenigde Naties in Kosovo (UNMIK).

[1] Aangenomen teksten, P6_TA(2005)0350.

[2] PB C 140 E van 9.6.2005, blz. 163.

[3] Aangenomen teksten, P6_TA(2005)0369.

--------------------------------------------------

Top