EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52006DC0862

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio´s en de Europese Centrale Bank - Vijf jaar eurobiljetten en –munten {SEC(2006) 1786}

/* COM/2006/0862 def. */

52006DC0862

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio´s en de Europese Centrale Bank - Vijf jaar eurobiljetten en –munten {SEC(2006) 1786} /* COM/2006/0862 def. */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 22.12.2006

COM(2006) 862 definitief

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD, HET EUROPEES PARLEMENT, HET EUROPEE S ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ, HET COMITÉ VAN DE REGIO´S EN DE EUROPESE CENTRALE BANK

Vijf jaar eurobiljetten en –munten {SEC(2006) 1786}

1. INLEIDING

Op 1 januari 1999 hebben elf EU-lidstaten de euro als eenheidsmunt ingevoerd. Griekenland volgde op 1 januari 2001. In het dagelijks leven bleef deze belangrijke gebeurtenis tot op zekere hoogte onopgemerkt omdat de consument in de twaalf landen bij betalingstransacties de nationale bankbiljetten en munten bleven gebruiken. Tot eind 2001 kon de euro alleen worden gebruikt in girale vorm, bijvoorbeeld bij cheques of bankoverschrijvingen in euro, hoewel aanvankelijk maar weinig mensen gebruikmaakten van deze mogelijkheid.

Per 1 januari 2002 werden eurobiljetten en –munten in omloop gebracht en werd de euro een tastbare realiteit voor de meer dan 300 miljoen inwoners van het eurogebied, die samen jaarlijks circa 300 miljard retailbetalingstransacties verrichten, waarvan meer dan 80% contant. Na een soepele en goed voorbereide overschakeling is het totale bedrag aan uitstaande bankbiljetten inmiddels bijna verdrievoudigd (van 221 miljard euro in januari 2002 naar 595 miljard euro eind 2006). Bij de munten viel de stijging gematigder uit (van 13 miljard euro op 1 januari 2002 naar 17,6 miljard euro)[1].

Voor burgers in naburige landen of regio´s, en met name daar waar de euro voor betalingstransacties of spaardoeleinden wordt gebruikt, en in toeristische bestemmingen over de hele wereld is de eenheidsmunt inmiddels ook geen bijzonderheid meer. Volgens ramingen van de Europese Centrale Bank is momenteel 10% à 20% van het totale bedrag aan eurobiljetten buiten het eurogebied in omloop.

In de twaalf landen van het eurogebied is positief gereageerd op het eurogeld, zeker als bedacht wordt dat de bevolking niet alleen moest wennen aan de nieuwe serie bankbiljetten en –munten, die doorgaans een andere waardestructuur had dan het oude geld, maar ook aan de nieuwe prijzen en waarden.

Bij de voorliggende mededeling is een werkdocument van de diensten van de Commissie gevoegd dat gedetailleerde informatie over de belangrijkste onderwerpen in deze mededeling bevat.

2. GOEDE INFORMATIE BLIJFT VAN CRUCIAAL BELANG

Uit een enquête[2] van de Commissie blijkt dat de kennis over de euro nog steeds hiaten vertoont. Ook bestaan er nog wijdverbreide misvattingen over de euro. Daarom lijken nieuwe inspanningen nodig om het publiek in de EU goed te informeren over de euro.

Voordelen euro te weinig bekend

Een meerderheid van de burgers in het eurogebied is niet op de hoogte van een aantal concrete voordelen van de euro. Zo weet nauwelijks een kwart (23%) van de burgers in het eurogebied dat er geen extra kosten worden berekend bij geldopnames met een bankpas in een ander land van het eurogebied, bij betaling met een bankpas (27%) of een bankoverschrijving (16%) in het eurogebied.

In de nieuwe lidstaten - allemaal toekomstige leden van het eurogebied - is de behoefte aan informatie nóg groter: hier vindt meer dan de helft van alle mensen dat ze slecht zijn geïnformeerd. Tegelijk blijkt steeds weer uit de peilingen dat juist slecht geïnformeerde burgers huiveriger tegenover de toekomstige invoering van de euro staan.

Hardnekkige misvattingen

Ook bestaan er nog bepaalde misvattingen. Zo is een overgrote meerderheid (93%) van de respondenten in het eurogebied van mening dat de euro tot extra prijsstijgingen heeft geleid. Dit beeld is nu ook uitgewaaierd naar de toekomstige nieuwkomers in het eurogebied: gemiddeld 45% van de respondenten in de tien recentelijk toegetreden lidstaten verwacht dat de invoering van de euro in hun land tot extra prijsstijgingen zal leiden, dit terwijl uit de ECB-statistieken juist blijkt dat de jaarlijkse inflatie in het eurogebied sinds de invoering van de euro in 1999 nooit meer dan 2,4% heeft bedragen.

Dubbele prijsaanduidingen kunnen contraproductief worden

Uit dezelfde enquête blijkt dat langzaam, maar zeker in euro wordt gedacht. Bij de dagelijkse boodschappen rekent een duidelijke meerderheid (57%) van de bevolking in het eurogebied in euro, terwijl een op de vijf nog terugrekent naar de oude nationale munteenheid. Bij de aankoop van duurzame goederen, zoals een auto of een huis, rekenen meer mensen nog in de oude munteenheid (gemiddeld 40%), tegen 29% die in euro denkt.

Na vijf jaar van mentale aanpassing aan de euro wijst de Commissie nog maar eens op haar eerdere aanbeveling[3]: nog bestaande dubbele prijsaanduidingen in het eurogebied (met uitzondering van Slovenië) moeten zo snel mogelijk verdwijnen. In de overschakelingsfase is de consument bij dergelijke aanduidingen gebaat, maar daarna worden ze contraproductief omdat de consument daardoor in de oude munteenheid blijft rekenen en mentaal minder snel overschakelt naar de nieuwe prijzen en waarden.

3. EUROBILJETTEN EN -MUNTEN – VOORUITZICHTEN

3.1. Algemeen kader

In alle eurolanden zijn eurobiljetten en -munten wettig betaalmiddel. De verantwoordelijkheid voor de productie en uitgifte van eurobiljetten ligt uitsluitend bij de ECB. Voor de euromunten is in het EG-Verdrag een ander kader vastgesteld: niet de ECB, maar de lidstaten zijn verantwoordelijk voor het slaan en de uitgifte van euromunten, hetgeen verklaart waarom euromunten nationale kenmerken dragen. De nationale centrale banken in het eurogebied brengen zowel de bankbiljetten als de munten in omloop.

Het slaan van euromunten wordt besloten en georganiseerd op nationaal niveau en valt doorgaans onder de verantwoordelijkheid van het munthuis van een land. Landen zonder munthuis laten hun munten bij andere producenten slaan.

Ook wat betreft de monetaire inkomsten uit de uitgifte van eurogeld (zie hoofdstuk 3.5) bestaat er verschil tussen eurobiljetten en euromunten: bij bankbiljetten worden deze geïncasseerd door het Eurosysteem en bij munten door de lidstaten.

3.2. Toekomstige eurobiljetten en –munten – aanpassingen en mogelijke verbeteringen

Er wordt voortdurend gestreefd naar verbetering van met name de kwaliteit, betrouwbaarheid en gebruikersvriendelijkheid van eurobiljetten en –munten. Afgezet tegen de aantallen in omloop zijnde eurobiljetten en –munten worden maar zeer weinig valse biljetten en munten ontdekt, zeker in vergelijking met de Amerikaanse dollarbiljetten.

Eurobiljetten

Wat de eurobiljetten betreft, is de ECB kort na de invoering van de chartale euro gestart met de voorbereidingen voor de volgende serie biljetten, met name om ervoor te zorgen dat de echtheidskenmerken zo geavanceerd mogelijk blijven en de biljetten steeds een goede bescherming bieden tegen valsemunterij. Naar verwachting komt de eerste coupure van de nieuwe serie bankbiljetten aan het eind van dit decennium uit en volgen de overige coupures met regelmatige tussenpozen.

Euromunten – de nationale zijde

Met het oog op de samenhang in het euromuntsysteem heeft de Raad in 2003 besloten dat de nationale standaardzijde van de in omloop zijnde euromunten tot eind 2008 geen wijzigingen mag ondergaan ("moratorium")[4]. Wel mogen de lidstaten met inachtneming van een aantal voorwaarden met betrekking tot de hoeveelheid en frequentie gedenkmunten van 2 euro uitgeven om bepaalde gebeurtenissen te herdenken. Dergelijke gedenkmunten zijn normale, voor circulatie bestemde munten, maar hebben wel een afwijkende nationale zijde waarop een bijzondere gebeurtenis wordt herdacht. Ook mogen de lidstaten verzamelaarsmunten uitgeven, bijvoorbeeld in edelmetaal, maar deze zijn alleen in de uitgevende lidstaat wettig betaalmiddel en zijn niet voor circulatie bestemd.

Het toekomstige, vóór het verstrijken van het moratorium eind 2008 door de Raad te nemen besluit over de nationale zijdes van de voor omloop bestemde euromunten is van groot belang en moet zorgvuldig worden voorbereid. In de loop van 2007 zal de Commissie onder de bevolking van het eurogebied een enquête starten naar de opvattingen en de voorkeur van de mensen op dit gebied.

Euromunten – de gemeenschappelijke zijde

De gemeenschappelijke zijde van de vijf hogere denominaties met daarop de kaart van Europa en de landen van de voormalige EU15 heeft een wijziging ondergaan. Vanaf 1 januari 2007 zal Slovenië als eerste land de munten met de nieuwe gemeenschappelijke zijde invoeren. In de eerste groep lidstaten van het eurogebied zijn de voorbereidingen op de omschakeling naar de productie van de nieuwe munten aan de gang. De meeste ervan stappen al in de loop van 2007 over op het nieuwe gemeenschappelijke ontwerp. De overige lidstaten volgen uiterlijk in 2008.

3.3. Productie en opslag van biljetten en munten – meer efficiëntie

Om schaalvoordelen te realiseren en daarmee de efficiëntie te vergroten, wordt de productie van eurobiljetten op gedecentraliseerd niveau georganiseerd en gepoold. Dit houdt in dat de ECB de jaarproductie aan de nationale centrale banken van het eurogebied toewijst, waarbij elke coupure door een beperkt aantal drukkerijen wordt geproduceerd en elke nationale centrale bank voor de aanbesteding van slechts één of een paar coupures verantwoordelijk is. Met logistieke voorraden en een gemeenschappelijke strategische voorraad bankbiljetten, de zogeheten Strategische Voorraad van het Eurosysteem ("Eurosystem Strategic Stock", afgekort ESS), moet de continuïteit van de levering van eurobiljetten worden gewaarborgd. De voorraden worden onder meer gebruikt voor de levering van de beginhoeveelheid eurobiljetten die nodig is voor de overschakeling in lidstaten die tot het eurogebied toetreden, zoals Slovenië op 1 januari 2007. Voorts heeft de ECB een richtsnoer vastgesteld voor de invoering van één Eurosysteem-tenderprocedure voor de aanbesteding van bankbiljetten vanaf uiterlijk 2012.

Het slaan van euromunten is zaak van de afzonderlijke lidstaten. Aangezien de beslissingen op decentraal niveau worden genomen, vervallen de voordelen en efficiëntiewinsten van pooling, met name de coördinatie van de productie en/of opslag. Zo is het in het huidige kader niet uitgesloten dat bepaalde landen besluiten om extra munten te slaan, terwijl andere landen juist over overtollige voorraden van de desbetreffende denominatie beschikken. Daarom zou met name voor de drie kleinste denominaties (1-, 2- en 5-centstukken), die samen goed zijn voor gemiddeld zo´n 80% van de productie van nieuwe munten, kunnen worden nagegaan waar verbetering mogelijk is. Deze munten genereren weinig monetaire inkomsten en de productiekosten en aanverwante uitgaven (zoals transport en verpakking) vallen in vergelijking met de nominale waarde ervan hoog uit. Aangezien uiteenlopende nationale zijdes tot op zekere hoogte een belemmering vormen voor de uitwisseling of overdracht van muntvoorraden onder de landen en mogelijk ook voor een efficiëntere massaproductie, zijn een aantal lidstaten heel misschien bereid om deels in hun behoefte aan de drie kleinste denominaties te voorzien via munten met een nationale "standaardzijde". Er moet worden onderzocht welke andere mogelijkheden er nog zijn om bij de productie en opslag van munten synergieën te creëren of daarvan gebruik te maken, en dan met name in samenwerking met de ECB zodat van haar ervaring op dit gebied kan worden geprofiteerd.

3.4. Gemeenschappelijke uitgaven in verband met het euromuntsysteem

Bij bepaalde onderdelen van het euromuntsysteem is gemeenschappelijke, gecoördineerde actie van alle lidstaten vereist, met name op het gebied van onderzoek en ontwikkeling, de uitwisseling van informatie en dergelijke. Om zuiver praktische redenen lijkt het handiger en efficiënter om vóór de uitvoering of zelfs planning van gezamenlijke maatregelen dergelijke activiteiten uit een gemeenschappelijke begroting te financieren (zoals het geval is voor soortgelijke, door de ECB gefinancierde activiteiten bij de eurobiljetten), zodat geen uiteenlopende nationale bijdragen hoeven te worden geïnd. Daarom moet worden onderzocht of een specifiek EU-begrotingsonderdeel voor euromuntprojecten of –activiteiten van gemeenschappelijk belang kan worden gecreëerd.

3.5. Monetaire inkomsten uit eurobiljetten en -munten

Eurogeld in omloop vormt voor de uitgevende instelling een bron van inkomsten (gewoonlijk monetaire of seigniorage-inkomsten genoemd). Bij bankbiljetten worden deze inkomsten samengevoegd en daarna onder de nationale centrale banken van het eurogebied verdeeld volgens een bepaalde verdeelsleutel op basis van het BBP en de bevolkingsomvang van elk land. Bij euromunten is de situatie anders omdat de inkomsten (die ruwweg neerkomen op de nominale waarde van de munt minus de kosten om deze te produceren en in omloop te brengen) worden geïncasseerd door het uitgevende land. Deze aanpak zou even doeltreffend moeten zijn zolang er maar geen sprake is van hoge "netto" muntstromen tussen lidstaten (zoals een systematische instroom in of uitstroom naar bepaalde landen). In dat geval zullen bepaalde (specifieke of algemene) aanpassingen in het huidige systeem in overweging genomen moeten worden.

3.6. Kader voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij

Door de invoering van eurobiljetten en –munten in twaalf lidstaten en in een aantal derde landen was een gecoördineerde, internationale inspanning vereist om de valuta tegen valsemunterij te beschermen.

Hoewel de lidstaten primair verantwoordelijk blijven voor de bescherming van de euro, is in de strijd tegen valsemunterij een transnationaal samenwerkingsverband opgezet. De Europese Commissie/OLAF (Europees Bureau voor fraudebestrijding), de ECB, Europol, Eurojust en Interpol dragen daarin samen bepaalde verantwoordelijkheden.

Als basis is op Europees niveau een effectief rechtskader vastgesteld om het algemene beschermingsniveau te verhogen en de nationale wetgeving op dit gebied te harmoniseren. Nationale analysecentra voor valse biljetten en munten werken nauw samen met het analysecentrum voor vals geld van de ECB en met het Europees Technisch en Wetenschappelijk Centrum van de Commissie/OLAF om valse eurobiljetten en –munten op te sporen, te analyseren en uit de circulatie te nemen, terwijl er maatregelen zijn getroffen om een passend harmonisatieniveau voor strafrechtelijke sancties tot stand te brengen.

[1] Op basis van cijfers van de Europese Centrale Bank. De meest recente cijfers hebben betrekking op oktober 2006.

[2] Zie de in september 2006 gehouden Flash Eurobarometer 193 over de eurozone vijf jaar na de invoering van de gemeenschappelijke Europese munt en de eveneens in september 2006 gehouden Flash Eurobarometer 191 over de invoering van de euro in de nieuwe lidstaten.

[3] Zie COM(2002) 747 definitief van 19.12.2002: De invoering van eurobiljetten en –munten: een jaar later.

[4] Tenzij het gaat om een wijziging van het op een munt afgebeelde staatshoofd.

Top