EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52006AR0236

Advies van het Comité van de Regio's Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind

PB C 146 van 30.6.2007, p. 58–62 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
PB C 146 van 30.6.2007, p. 8–8 (MT)

30.6.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 146/58


Advies van het Comité van de Regio's „Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind”

(2007/C 146/08)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Het Comité is ingenomen met onderhavige mededeling van de Commissie en in het bijzonder met de voorgestelde strategie om in het interne en externe beleid van de Europese Unie kinderrechten actief te bevorderen en te beschermen en de inspanningen van de lidstaten op dit gebied te ondersteunen

Het Comité verwelkomt de oprichting van een werkgroep voor de rechten van het kind binnen de Commissie. Het stelt vast dat daarbij een belangrijke taak wordt weggelegd voor de coördinator om de strategie tot een succes te maken, maar wijst erop dat daarvoor dan wel voldoende middelen moeten worden uitgetrokken en dat de status en politieke invloed van de coördinator groot genoeg moeten zijn, willen de doelstellingen gerealiseerd kunnen worden. Voorts zou duidelijk moeten worden gemaakt hoe de coördinator de werkzaamheden op nationaal niveau zal aanvullen.

Het valt te betreuren dat er noch binnen de EU, noch wereldwijd niet méér aandacht is voor (de opvang en bescherming van) alleenstaande minderjarigen, meisjes, kinderen met een handicap, migrantenkinderen en kinderen van asielzoekers en vluchtelingen.

Met de voorgestelde strategie kan op Europees en nationaal niveau de basis worden gelegd voor een doeltreffender partnerschap tussen beleidsmakers, lokale en regionale overheden en niet-gouvernementele organisaties.

Het is dan ook jammer dat de Commissie in haar mededeling voorbijgaat aan de unieke rol van lokale en regionale overheden bij het verlenen van diensten aan kinderen en het beschermen van hun rechten. Het Comité benadrukt dat deze overheden bereid en in staat zijn om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van de strategie.

Door de politieke wil te mobiliseren en alle noodzakelijke financiële en personele middelen aan te wenden, kan een vervolg aan deze mededeling worden gegeven en kunnen het Groenboek en de strategie worden uitgewerkt. Het Europees Parlement zou een speciale regeling kunnen overwegen om de strategie en de voorgestelde maatregelen te financieren.

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

Gezien de Mededeling van de Commissie „Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind” (COM(2006) 367 final);

Gezien het besluit van de Europese Commissie van 4 juli 2006 om het Comité overeenkomstig artikel 265, eerste alinea, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap over deze Mededeling te raadplegen;

Gezien het besluit van zijn voorzitter van 22 februari 2006 om de commissie Constitutionele aangelegenheden, Europese governance en ruimte van vrijheid, veiligheid en recht met de desbetreffende voorbereidende werkzaamheden te belasten;

Gezien zijn ontwerpadvies over de situatie van alleenstaande minderjarige migranten/asielzoekers — rol van lokale en regionale overheden en suggesties (CdR 136/2006 rev 2);

Gezien zijn adviezen over het Haags Programma: tien prioriteiten voor de komende vijf jaar (CdR 122/2005 fin), over de bestrijding van mensenhandel (CdR 87/2001 fin), over het DAPHNE II-programma ter voorkoming van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen (CdR 63/2003), over de bescherming van minderheden en maatregelen ter bestrijding van discriminatie (CdR 53/2006 fin), over demografische veranderingen (CdR 152/2005 fin) en over integratie en migratie (CdR 51/2006 fin);

Gezien zijn ontwerpadvies (CdR 236/2006 rev. 1) dat op 29 november 2006 door de commissie Constitutionele aangelegenheden, Europese governance en ruimte van vrijheid, veiligheid en recht is goedgekeurd (rapporteur: mevrouw Corrigan, lid van de graafschapsraad van Dun Laoghaire-Rathdown en lid van de Regional Authority van Dublin);

Overwegende dat

1)

eenieder onder de achttien jaar volgens het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) als kind dient te worden beschouwd;

2)

alle lidstaten dit VN-verdrag hebben geratificeerd, maar noch de Commissie, noch de EU partij kan zijn bij dit IVRK;

3)

de EU-verdragen maar weinig rechtsgrond voor de rechten van het kind bieden en dat dit gevolgen heeft voor de mogelijkheid om hiervoor begrotingsmiddelen uit te trekken;

4)

er erkenning is voor de centrale rol van de familie en met name van ouders, alsook voor de verantwoordelijkheid die de lidstaten hebben om opvoedende ouders bij het zorgen voor hun kinderen bij te staan;

5)

de bescherming van de rechten van het kind en het creëren van een kindvriendelijke maatschappij zonder uitsluiting van essentieel belang zijn voor de toekomst van de Europese Unie;

6)

een democratische maatschappij zonder uitsluiting alleen tot wasdom kan komen als kinderen en jongeren op een zo vroeg mogelijke leeftijd betrokken raken bij hetgeen zich in de openbare ruimte afspeelt;

7)

er bij de bescherming van de rechten van het kind een unieke taak is weggelegd voor de regionale en lokale overheden, aangezien zij verantwoordelijk zijn voor de fysieke omgeving waarin kinderen leven en het hun taak is om jonge mensen toegang te bieden tot openbaar vervoer, onderwijs, sport en recreatie, gezondheidszorg en de arbeidsmarkt, en omdat zij, bijvoorbeeld middels gegevensvergaring en door waar nodig maatschappelijke ondersteuning te verlenen, toezicht houden op de leefomstandigheden van kinderen;

heeft tijdens zijn 68e zitting op 13 en 14 februari 2007 (vergadering van 13 februari) onderstaand advies uitgebracht, dat met algemene stemmen werd goedgekeurd.

1.   Standpunten van het Comité van de Regio's

1.1

Het Comité is ingenomen met onderhavige mededeling van de Commissie en in het bijzonder met de voorgestelde strategie om in het interne en externe beleid van de Europese Unie kinderrechten actief te bevorderen en te beschermen en de inspanningen van de lidstaten op dit gebied te ondersteunen.

1.2

Het is belangrijk om in te zien dat een investering in de kinderen van vandaag een investering is in onze toekomst en dat daarmee een bijdrage wordt geleverd aan de verdere verdieping en consolidatie van de Europese integratie.

1.3

Het valt te betreuren dat het constitutionele proces van de Unie in een impasse is geraakt. In het Verdrag tot vaststelling van een grondwet voor Europa en het Handvest van de grondrechten worden de rechten van het kind namelijk expliciet erkend.

1.4

Het is een goede zaak dat in de Mededeling wordt erkend dat de lidstaten zich dienen te houden aan internationale verdragen, en meer in het bijzonder aan het door alle lidstaten geratificeerde IVRK. Helaas worden deze lidstaten niet voldoende doordrongen van de noodzaak om de verplichtingen die zij op Europees en internationaal niveau zijn aangegaan, zo snel mogelijk in daden om te zetten.

1.5

Het Comité juicht het toe dat er in de Mededeling op wordt gewezen dat wereldwijd bijna alle landen het IVRK hebben geratificeerd en dat daarmee dus een zeer solide basis is gelegd voor verbintenissen tussen de Europese Commissie en niet-EU-landen. Vanuit dat licht bezien is het dan ook jammer dat in de mededeling niet de gelegenheid te baat is genomen om de ratificatie van het IVRK door de 25 lidstaten te gebruiken als een kader voor onderlinge verbintenissen.

1.6

Het Comité verwelkomt de oprichting van een werkgroep voor de rechten van het kind binnen de Commissie. Het stelt vast dat daarbij een belangrijke taak wordt weggelegd voor de coördinator om de strategie tot een succes te maken, maar wijst erop dat daarvoor dan wel voldoende middelen moeten worden uitgetrokken en dat de status en politieke invloed van de coördinator groot genoeg moeten zijn, willen de doelstellingen gerealiseerd kunnen worden. Voorts zou duidelijk moeten worden gemaakt hoe de coördinator de werkzaamheden op nationaal niveau zal aanvullen.

1.7

Het Comité steunt de door de Commissie voorgestelde acties om reeds op korte termijn een aantal knellende problemen aan te pakken en staat met name achter de invoering van één uit zes cijfers bestaande kindertelefoon voor de gehele EU en één speciaal nummer voor vermiste en/of seksueel misbruikte kinderen. Ook is het belangrijk dat er naast deze telefoonnummers een protocol komt waarin staat hoe moet worden gehandeld als kinderen naar het buitenland worden ontvoerd. De nieuwe kindertelefoon moet echter niet het werk van de bestaande nationale en regionale hulplijnen nog eens overdoen, maar een aanvulling daarop vormen. Bij dergelijke voorzieningen dient gebruik te worden gemaakt van de praktijkervaringen in de lidstaten.

1.8

De mededeling geeft niet aan dat de strategie aan bepaalde minimumeisen moet voldoen. Ook ontbreekt het aan heldere doelstellingen en een tijdpad.

1.9

Er zijn op dit moment nog geen systemen die complete, vergelijkbare en consistente gegevens over indicatoren in alle lidstaten kunnen genereren. Met behulp van de open coördinatiemethode wordt momenteel gewerkt aan een indicator (of een set indicatoren) inzake kinderwelzijn en aan statistische gegevens over inkomstengerelateerde armoede, materiële ontbering en huisvesting. Op nationaal en regionaal/lokaal niveau bestaan er eveneens veel verschillende reeksengegevens.

1.10

Het is belangrijk zich te realiseren dat kinderen geen homogene groep vormen en dat er, afhankelijk van bijvoorbeeld hun leeftijd, capaciteiten, geslacht, etnische achtergrond en gezinssituatie, verschillen zijn in hun behoeften.

1.11

Het valt te betreuren dat er noch binnen de EU, noch wereldwijd niet méér aandacht is voor (de opvang en bescherming van) alleenstaande minderjarigen, meisjes, kinderen met een handicap, migrantenkinderen en kinderen van asielzoekers en vluchtelingen.

1.12

Ook is het jammer dat de problematiek van degelijk „voorschools onderwijs” voor kinderen tot zes jaar niet wordt aangesneden, hoewel „kinderopvang” een prioritaire langetermijndoelstelling is van de EU en de EU daarvoor al streefcijfers heeft vastgelegd.

1.13

Met de voorgestelde strategie kan op Europees en nationaal niveau de basis worden gelegd voor een doeltreffender partnerschap tussen beleidsmakers, lokale en regionale overheden en niet-gouvernementele organisaties.

1.14

Het is dan ook jammer dat de Commissie in haar mededeling voorbijgaat aan de unieke rol van lokale en regionale overheden bij het verlenen van diensten aan kinderen en het beschermen van hun rechten. Het Comité benadrukt dat deze overheden bereid en in staat zijn om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van de strategie.

1.15

Bij de uitstippeling van de strategie dienen de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid volledig te worden nageleefd.

1.16

Het Comité kan zich volledig vinden in de stelling dat „ook de plaats waar kinderen leven bepalend is voor hun situatie”. Kinderen kunnen worden benadeeld als de toegang tot onderwijs, informatie, gezondheidszorg, openbaar vervoer, sport en recreatie niet voor iedereen gelijk is en als ze niet gelijke kansen krijgen om aan de civiele samenleving deel te nemen. De situatie in de (voor)steden en andere specifieke door de lidstaten als zodanig aangewezen gebieden zou meer aandacht moeten krijgen.

1.17

Het is belangrijk vast te stellen dat veel lokale en regionale overheden het ontwikkelingsbeleid in derde landen direct financieren en uitvoeren, dat ze helpen bij het opzetten van infrastructuur en kerndiensten, het organiseren van jumelages, het uitwisselen van ervaringen en het overbrengen van kennis en vaardigheden, en dat de mogelijkheid bestaat om bij dit alles meer aandacht te schenken aan de rechten van het kind.

1.18

Gelukkig wordt in de Mededeling onderschreven dat kinderen het recht hebben om hun mening te geven over zaken die hen aangaan. Het Comité is verheugd over het voorstel om kinderen bij de ontwikkeling van de strategie te betrekken. Lokale en regionale overheden en kinderorganisaties kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het succes hiervan.

1.19

Het Comité is ingenomen met het onlangs verschenen rapport van de Verenigde Naties over geweld tegen kinderen en vindt dat de conclusies hieruit beslist moeten worden meegenomen in de verdere ontwikkeling van de strategie (1). In het rapport wordt wereldwijd opgeroepen om alle vormen van geweld tegen kinderen onder alle omstandigheden te verbieden, met inbegrip van lijfstraffen, schadelijke traditionele praktijken zoals vroege en gedwongen huwelijken, genitale verminking bij vrouwen en de zogenoemde „eerwraak”, alsook seksueel geweld en seksuele marteling en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandelingen of straffen (2).

2.   Aanbevelingen van het Comité van de Regio's

2.1

Door de politieke wil te mobiliseren en alle noodzakelijke financiële en personele middelen aan te wenden, kan een vervolg aan deze mededeling worden gegeven en kunnen het Groenboek en de strategie worden uitgewerkt. Het Europees Parlement zou een speciale regeling kunnen overwegen om de strategie en de voorgestelde maatregelen te financieren.

2.2

Het Comité benadrukt dat lokale en regionale overheden als belangrijke partners moeten worden gezien bij de ontwikkeling van de strategie. Daarnaast geeft het te kennen graag aan het Europees forum voor de rechten van het kind en aan de interdepartementale werkgroep te willen deelnemen. Tot slot zou het Comité de coördinator graag van advies willen dienen bij het opstellen van het rapport. Ook spreekt het zich ervoor uit dat dit rapport openbaar wordt gemaakt.

2.3

De strategie zou aan een aantal minimumeisen moeten voldoen en, op basis van een grondige analyse, tot verstrekkende maatregelen met duidelijke doelstellingen moeten komen.

2.4

In de strategie zou een evenwicht moeten worden gevonden tussen enerzijds de daarin vervatte visie op de situatie wereldwijd en anderzijds de maatregelen binnen de EU en de dialoog en acties tussen de lidstaten onderling.

2.5

Aangeraden wordt om prioriteit te geven aan de ontwikkeling van een reeks vergelijkbare indicatoren en aan de verzameling van consistente gegevens op nationaal en, waar mogelijk, regionaal niveau.

2.6

Het Comité pleit voor het aandragen van de nodige middelen, ondersteuning en mechanismen, zodat kinderen, ongeacht hun eventuele handicap of sociale of etnische achtergrond, aan de ontwikkeling van de strategie kunnen deelnemen. Dit moet in een vroeg stadium gebeuren en op een manier die aansluit op de leeftijd van het kind (b.v. door het maken van artistieke objecten of in begeleide discussies). Lokale en regionale overheden zouden zelf ook meer kunnen doen om het raadplegen van kinderen over relevante kwesties op subnationaal niveau te bevorderen.

2.7

Het Comité pleit nogmaals voor de onverkorte tenuitvoerlegging van het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind van 20 november 1989. Daarbij zou de nadruk moeten worden gelegd op het recht op vrijheid van gedachte, van geweten en van godsdienst, bescherming van de persoonlijke levenssfeer, bescherming tegen geweld, mishandeling en verwaarlozing, recht op gezondheidszorg, recht op onderwijs, school en beroepsonderwijs en bescherming van minderheden (cf. het advies van het Comité over integratie en migratie, CdR 51/2006 fin) en het recht op goede voeding en huisvesting.

2.8

In dat opzicht moet er dan ook volledige erkenning komen voor de spilfunctie die lokale en regionale overheden vervullen als het gaat om het verlenen van belangrijke diensten aan kinderen, zoals onderwijs, huisvesting, kinderopvang en sociale zorg. Hetzelfde geldt voor de taak die deze overheden hebben bij het scheppen van en het toezicht houden op een duurzame fysieke omgeving waar kinderen zich gehuisvest weten, waar hun onderkomen aansluit bij hun behoeften, waar ze kunnen spelen en sporten en waar ze veilig kunnen opgroeien.

2.9

Het is van het grootste belang dat de lidstaten hun Europese en internationale verplichtingen zo snel mogelijk nakomen, waaronder ook de verplichtingen die op wetgevend en praktisch niveau voortvloeien uit het IVRK, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, en de instrumenten van de Raad van Europa. Een en ander moet worden meegenomen bij de beoordeling van de impact van bestaande EU-acties op het gebied van kinderrechten.

2.10

De analyse zou niet alleen „de bestaande acties” moeten toetsen op hun doeltreffendheid, maar ook, zoals in de effectbeoordeling staat omschreven, door middel van onderzoek van vergelijkbare gegevens moeten nagaan in hoeverre de lidstaten vooruitgang boeken bij hun naleving van het IVRK.

2.11

Voorts zou daarbij moeten worden nagegaan of alle lidstaten het Haags Verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie (1993) hebben geratificeerd.

2.12

Het is raadzaam om de open coördinatiemethode te gebruiken als middel om de betrokkenheid van de lidstaten te vergroten, zodat met betrekking tot de tenuitvoerlegging van het IVRK lering kan worden getrokken uit de beste praktijkvoorbeelden. De lokale en regionale overheden zouden volledig bij dit proces moeten worden betrokken.

2.13

De EU en de lidstaten zouden in hun beleid rekening moeten houden met het feit dat kinderen, en dus ook hun behoeften, verschillen. Zo zijn er kinderen die zich door hun streek, leeftijd, geslacht, etniciteit of handicap in een achterstandspositie bevinden. Bijzondere aandacht dient uit te gaan naar de gevolgen van armoede, sociale uitsluiting, handicap, discriminatie en racisme, naar de implicaties van verschillen op het gebied van religie, taal en cultuur, alsook naar de positie van kinderen die, zowel binnen de EU als wereldwijd, tot een etnische minderheid behoren of vluchteling zijn.

2.14

In de strategie zouden specifieke doelstellingen moeten worden vastgelegd om ervoor te zorgen dat kinderen overal gelijke kansen krijgen. Hierdoor zal er ook meer worden gedaan tegen kinderarmoede en onderwijsachterstanden. Daarbij is een centrale rol weggelegd voor regionale en lokale overheden.

2.15

Naast de genoemde maatregelen voor de korte termijn is het van belang dat de lidstaten een onderling samenwerkingsverband van de politiekorpsen opzetten om het eventuele strafblad van personen die beroepsmatig of vrijwillig met kinderen werken, te controleren. Daarnaast zou zeker moeten worden overwogen om in de strategie vast te leggen dat er een EU-databank van pedoseksuele delinquenten komt, die door de politie kan worden geraadpleegd.

2.16

De strategie zou, ter voorkoming van kindermisbruik en kindermoord door een ouder, meer moeten doen aan de ontwikkeling van gezinsondersteunende diensten. Daarbij moet worden gedacht aan het begeleiden van ouders, het vroegtijdig opsporen en tegengaan van kindermisbruik, en het ondersteunen van slachtoffers van misbruik. Voorts zou er automatisch achteraf een onderzoek moeten worden ingesteld naar het daaraan voorafgaande optreden van instanties als kinderen onder verdachte omstandigheden zijn overleden.

2.17

De strategie zou zich ook moeten richten op de negatieve invloed die televisie, computers en nieuwe technologieën op kinderen kunnen hebben. Een voorbeeld is de toegang tot pornografisch en ander ongeschikt beeldmateriaal op internet, maar ook het gebrek aan lichaamsbeweging, dat een direct gevolg is van het veelvuldig gebruik van dergelijke media. Een ander punt van zorg dat hiermee samenhangt, zijn reclame-uitingen en marketingactiviteiten die zich rechtstreeks tot kinderen richten. Het gebruik van technologie voor educatieve doeleinden moet daarentegen worden gestimuleerd. Zo kunnen bepaalde televisieprogramma's kinderen helpen om hun kennis op het gebied van taal en cultuur te vergroten. Met name voor migrantenkinderen is dit van belang. Ook zijn er creatieve maatregelen nodig om culturele activiteiten te ondersteunen en kinderen toegang te bieden tot boeken, muziek en theater.

2.18

De in het kader van de strategie ontwikkelde cursussen en instrumenten zouden ter beschikking van de lokale en regionale overheden moeten worden gesteld, zodat ambtenaren vertrouwd raken met de nieuwe beleidsinstrumenten en lering kunnen trekken uit de beste praktijkvoorbeelden.

2.19

Het IVRK zou als uitgangspunt moeten dienen voor de communicatiestrategie. Bovendien zouden alle informatiecampagnes op regionaal en lokaal niveau moeten worden gelanceerd, moeten worden afgestemd op de leeftijd van de doelgroep, in verschillende talen moeten worden gevoerd en toegankelijk moeten zijn voor kinderen met een handicap.

2.20

Het Comité adviseert om een bepaald percentage van de EU-ontwikkelingshulp voor maatregelen ten behoeve van kinderen te reserveren en om bij het ontwikkelingsbeleid van lokale en regionale overheden in derde landen meer voorrang te geven aan de overdracht van vaardigheden en beleidservaring op het gebied van kinderrechten.

Brussel, 13 februari 2007.

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

M. DELEBARRE


(1)  Dit rapport is opgesteld door de onafhankelijke deskundige Paulo Sérgio Pinheiro en kan worden geraadpleegd op:

www.violencestudy.org.

(2)  Eenenzestigste VN-zitting, „Promotion and protection of the rights of children”, A\61\299.


Top