EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52006AE1579

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (COM(2006) 399 final)

PB C 325 van 30.12.2006, p. 71–72 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 325/71


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid”

(COM(2006) 399 final)

(2006/C 325/17)

De Raad heeft op 20 september 2006 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag te raadplegen over het bovengenoemde voorstel.

De gespecialiseerde afdeling Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 7 november 2006 goedgekeurd. Algemeen afdelingsrapporteur was de heer RETUREAU.

Het Comité heeft tijdens zijn op 13 en 14 december 2006 gehouden 431e zitting (vergadering van 13 december 2006) het volgende advies uitgebracht, dat met 108 stemmen vóór en 2 stemmen tegen, bij 1 onthouding, is goedgekeurd.

1.   Samenvatting van het advies

1.1

Het Comité, dat over het eerste van de twee initiatieven is geraadpleegd, gaat in beginsel akkoord met de verruiming, via amendementen, van de rechterlijke bevoegdheid en de toepasselijke wetgeving zoals die zijn geregeld bij Verordening nr. 2201/2003. De voorgestelde wijziging vormt een welkome aanvulling op de verordening inzake erkenning van gerechtelijke beslissingen op het gebied van huwelijk en ouderlijke verantwoordelijkheid (zie in dit verband ook het advies dat het Comité naar aanleiding van de publicatie van het Groenboek over echtscheiding (1) heeft opgesteld en waarin het onderwerp rechterlijke bevoegdheid en toepasselijke wetgeving uitvoerig wordt behandeld).

1.2

Het blijft echter de vraag of de verdeling van gemeenschappelijke bezittingen (onroerend goed, inboedel en andere vermogensrechten) wel apart moet worden behandeld en of het verstandig is om het persoonlijke toepassingsgebied hiervan door te trekken naar niet-getrouwde paren (die samen ook kinderen kunnen hebben).

1.3

Het zou wellicht meer voor de hand liggen om enerzijds in een uitgebreide Verordening nr. 2201/2003 alle aspecten van de problematiek rond echtscheiding en het gezag over de gemeenschappelijke kinderen te regelen, en om anderzijds in een nieuwe verordening de scheiding van niet-getrouwde paren met of zonder samenlevingscontract te behandelen. Dit zou niet alleen de helderheid en interpretatie van de toepasselijke wetgeving ten goede komen, ook zouden gerechtelijke beslissingen, waarbij vaak in één uitspraak alle voorwaarden en bepalingen van een (echt)scheiding worden vastgelegd, dan sneller worden erkend.

2.   Voorstel van de Commissie

2.1

De Commissie heeft op het punt van de toepasselijke wetgeving in huwelijkszaken onlangs twee initiatieven ingediend bij de Raad. Het ene betreft de scheiding van getrouwde paren en voorziet in een wijziging van Verordening nr. 2201/2003, die op 1 januari 2005 in werking is getreden. Het andere heeft betrekking op de verdeling van gemeenschappelijke bezittingen in het geval van ontbinding van een huwelijk of een scheiding van niet-getrouwde paren met of zonder samenlevingscontract.

2.2

De rechtsgrondslag voor het voorstel is artikel 61, sub c), van het Verdrag waarbij aan de Gemeenschap de bevoegdheid is verleend om maatregelen te nemen op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken, als bepaald in artikel 65.

2.3

Eurocommissaris Frattini heeft naar aanleiding hiervan het volgende opgemerkt: „Deze initiatieven vergroten de rechtszekerheid en maken het voor echtparen in de EU wel zo gemakkelijk (...) Echtelieden kunnen nu precies nagaan welk recht er van toepassing is op hun huwelijksvoorwaarden en hun scheiding. Ons doel is niet om de zeer uiteenlopende regels en wetten van de lidstaten op het gebied van echtscheiding te harmoniseren, maar om rechtszekerheid en flexibiliteit te garanderen en eenieder in staat te stellen naar de rechter te stappen.”

2.4

Vanwege het grote aantal scheidingen in de Europese Unie krijgen elk jaar weer veel burgers te maken met de toepasselijke wetgeving en de rechterlijke bevoegdheden op dit gebied.

2.5

Verordening (EG) nr. 2201/2003 is per 1 maart 2005 weliswaar in de plaats gekomen van Verordening (EG) nr. 1347/2000, maar voorziet niet in regels voor de toepasselijke wetgeving. Echtelieden kunnen op grond van Verordening (EG) nr. 2201/2003 kiezen tussen verschillende bevoegdheidsregels. Wanneer een echtelijke procedure bij de rechtbank van een lidstaat aanhangig wordt gemaakt, dan gaat men voor de toepasselijke wetgeving af op de nationale collisieregels van deze lidstaat. De aanknopingpunten daarvoor zijn echter zeer verschillend. De meeste lidstaten bepalen de toepasselijke wetgeving op basis van een reeks aanknopingspunten die ervoor moet zorgen dat de procedure wordt afgehandeld volgens het recht waarmee de nauwste banden bestaan. Andere lidstaten passen bij echtelijke procedures stelselmatig hun eigen nationale wetgeving toe ('lex fori'). In België kan er worden gekozen tussen het Belgisch recht of de wetgeving van het land van de buitenlandse partner(s).

3.   Algemene opmerkingen

3.1

Dit ontwerpadvies heeft betrekking op een voorstel inzake echtscheiding, scheiding van tafel en bed, ontbinding van „internationale” huwelijken (dit is het geval wanneer echtelieden ofwel een verschillende nationaliteit hebben, ofwel dezelfde nationaliteit hebben maar in een lidstaat verblijven waarvan zij geen onderdaan zijn) en het gezag over gemeenschappelijke minderjarige kinderen. Het voorstel gaat dus, binnen het materiële toepassingsgebied van Verordening nr. 2201/2003, over kwesties rond de nietigverklaring van een huwelijk dat gekenmerkt wordt door een element van vreemdelingschap.

3.2

Het Comité constateert dat het voorstel passende oplossingen biedt op het punt van rechtszekerheid en flexibiliteit, zodat burgers weten waar ze aan toe zijn en, indien nodig, naar de rechter kunnen stappen. De gekozen rechtsgrondslag is juist. In kwesties van burgerlijk recht en handelsrecht wordt hier regelmatig naar verwezen.

3.3

Op grond van de nationale wetgeving mogen echtelieden in de meeste lidstaten niet van hetzelfde geslacht zijn. Alleen in sommige lidstaten is dit wel toegestaan. Dergelijke verschillen kunnen nog zo fundamenteel zijn, ze belemmeren in wezen geenszins de toepassing van de gewijzigde verordening. Het doel hiervan is namelijk niet het harmoniseren van de nationale wetgeving van de lidstaten, maar het bepalen van het toepasselijk recht in alle concrete gevallen waarin een element van vreemdelingschap in het geding is. Verder moet de gewijzigde verordening zorgen voor vrij verkeer van vonnissen die zonder exequatur worden uitgevoerd.

3.4

Het Comité verwijst voor zijn standpunt over het onderhavige voorstel graag naar het advies dat het naar aanleiding van het onlangs verschenen Groenboek over echtscheiding heeft opgesteld. Bovengenoemde verordening is van cruciaal belang voor paren met een internationale achtergrond. Dankzij deze regeling kunnen deze gemakkelijker naar de rechter stappen en worden rechterlijke uitspraken in de hele Unie erkend en toegepast.

3.5

In de voorgestelde verordening worden echtelieden duidelijk bevoordeeld en kunnen zij rekenen op meer coulance wanneer ze het eens worden over de rechterlijke bevoegdheid en de toepasselijke wetgeving, terwijl in het andere geval de regels tamelijk mechanisch worden toegepast. Daarmee wijkt de verordening af van het Groenboek, dat flexibelere oplossingen aandraagt in het geval van meningsverschillen. Het Comité had graag gezien dat deze flexibiliteit niet wordt opgeofferd, maar erkent dat het voorstel van de Commissie eenvoudiger is en ellenlange procedures helpt voorkomen.

3.6

Het voorstel staat prorogatie toe wanneer de partijen daarmee instemmen. Procedures voor verwijzing zijn daarentegen volledig uitgesloten, hoewel het Comité dit onder bepaalde voorwaarden wel zou kunnen accepteren (bevoegdheid van de eerst aangezochte rechtbank om de zaak te verwijzen, urgentieprocedure). In het advies over het Groenboek is een en ander reeds ter sprake gebracht.

3.7

Het voorstel biedt de rechter de mogelijkheid om in uitzonderlijke gevallen een buitenlandse gerechtelijke beslissing niet te erkennen wanneer die zichtbaar indruist tegen de openbare orde van het eigen land (de zogeheten openbare-orde-exceptie). Toch zijn verschillen tussen de lidstaten niet uitgesloten. Het is denkbaar dat een uitspraak in het ene land wel wordt erkend en in het andere niet, met als gevolg dat het vrije verkeer van vonnissen in gevaar komt.

3.8

Met name wat vonnissen uit derde landen betreft, zou er een bepaling moeten komen dat buitenlandse rechterlijke uitspraken pas mogen worden erkend als ze voldoen aan het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, aan het in 2000 door de Raad van Nice afgekondigde Handvest en aan het principe van absolute rechtsgelijkheid tussen echtelieden. Elke lidstaat die wordt aangezocht om een buitenlands vonnis te erkennen en constateert dat de grondrechten van de Europese Unie duidelijk worden overtreden, zou zich met een beroep op de openbare-orde-exceptie tegen het vrije verkeer van het vonnis moeten uitspreken.

3.9

In het belang van een uniforme erkenning van rechterlijke uitspraken zou een lidstaat nooit een nationale, maar alleen een communautaire openbare-orde-exceptie tegen een ander land moeten kunnen inroepen. Dit voorkomt dat een weigering om een buitenlandse gerechtelijke beslissing te erkennen als arbitrair wordt opgevat.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1

Het feit dat de Commissie met twee initiatieven komt, hangt nauw samen met het verschil in het persoonlijke toepassingsgebied van beide wetgevingsvoorstellen. Het voorstel inzake de verdeling van gemeenschappelijke bezittingen betreft zowel getrouwde als ongetrouwde paren.

4.2

Het is echter de vraag of de Commissie er wel goed aan doet om een dergelijk onderscheid te hanteren. De vereffening van het huwelijksvermogensstelsel vereist immers specifieke oplossingen, afhankelijk van het soort huwelijk (in gemeenschap van goederen of onder huwelijkse voorwaarden) en van eventuele schenkingen tussen echtelieden waarvoor, bijvoorbeeld op het punt van nalatenschap, heel andere bepalingen kunnen gelden dan bij andere schenkingen.

4.3

Het zou wellicht meer voor de hand liggen om enerzijds in een uitgebreide Verordening nr. 2201/2003 alle (ook financiële) aspecten van de problematiek rond echtscheiding en het gezag over de gemeenschappelijke kinderen te regelen, en om anderzijds in een nieuwe verordening de scheiding te behandelen van niet-getrouwde paren — eventueel ook van hetzelfde geslacht — die een samenlevingscontract hebben (zoals het PACS in Frankrijk) of hun relatie juist niet hebben geregistreerd (concubinaat).

4.4

Dit zou de helderheid en interpretatie van de toepasselijke wetgeving zeker ten goede komen. Voorts zouden gerechtelijke beslissingen, waarbij vaak in één uitspraak alle voorwaarden en bepalingen van een (echt)scheiding worden vastgelegd, dan sneller worden erkend, te meer daar er niet alleen een oplossing moet komen voor bezittingen van „atypische” paren, maar ook voor hun kinderen.

Brussel, 13 december 2006

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

D. DIMITRIADIS


(1)  Advies van het EESC van 29 september 2005 over het „Groenboek over het toepasselijke recht en de rechterlijke bevoegdheid in echtscheidingszaken”, rapporteur: RETUREAU (PB C 24 van 31 januari 2006).


Top