Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52006AE1578

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie — Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind (COM(2006) 367 final)

    PB C 325 van 30.12.2006, p. 65–70 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    30.12.2006   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 325/65


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de „Mededeling van de Commissie — Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind”

    (COM(2006) 367 final)

    (2006/C 325/16)

    De Europese Commissie heeft op 13 juli 2006 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag te raadplegen over het bovengenoemde voorstel.

    De gespecialiseerde afdeling Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 7 november 2006 goedgekeurd. Rapporteur was mevrouw Van Turnhout.

    Het Comité heeft tijdens zijn op 13 en 14 december 2006 gehouden 431e zitting (vergadering van 13 december) onderstaand advies uitgebracht, dat met algemene stemmen is goedgekeurd.

    1.   Samenvatting

    1.1

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité (hierna: EESC) is ingenomen met de Mededeling van de Commissie getiteld „Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind”. Heel positief is vooral het voorstel van de Commissie om een globale EU-strategie te ontwikkelen met het oog op een efficiënte bevordering en bescherming van kinderrechten in het interne en externe beleid van de EU en ter ondersteuning van de initiatieven die lidstaten op dit terrein nemen.

    1.2

    Helaas wijst de Commissie er niet op dat aan de strategie minimumnormen ten grondslag moeten liggen en bevat de mededeling geen overkoepelende doelstellingen met concrete deadlines.

    1.3

    De structuren die worden voorgesteld om bij te dragen tot de verwezenlijking van deze strategie, zijn welgekozen: een werkgroep voor de rechten van het kind binnen de Commissie, een coördinator voor de rechten van het kind, een interdepartementale werkgroep, een Europees forum voor de rechten van het kind, een discussie- en werkplatform op internet, activiteiten om kinderen rechtstreeks bij het proces te betrekken, en een communicatiestrategie over kinderrechten. Het EESC zal zijn best doen om actief deel te nemen aan deze belangrijke fora.

    1.4

    Het EESC betreurt het dat de Commissie niet meer aandacht besteedt aan de situatie van kinderen van het vrouwelijk geslacht, van gehandicapte kinderen, van migrantenkinderen, van kinderen die asiel zoeken en van kinderen die gevlucht zijn, ongeacht of ze zich in de EU of elders bevinden.

    1.5

    Het is een goede zaak dat in de mededeling wordt erkend dat de lidstaten zich dienen te houden aan internationale verdragen. De lidstaten moeten in de strategie met meer aandrang worden gewezen op de noodzaak om de verplichtingen die zij op Europees en internationaal niveau zijn aangegaan, met name in het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), zo snel mogelijk in daden om te zetten.

    1.6

    Bij de ontwikkeling van de strategie dient rekening te worden gehouden met de diversiteit van kinderen en hun behoeften. Vooral thema's zoals armoede en discriminatie van kinderen verdienen in dit verband aandacht. Eerst en vooral moet er werk worden gemaakt van de ontwikkeling van een set vergelijkbare indicatoren en van de verzameling door de lidstaten van consistente gegevens. De aandacht dient met name uit te gaan naar goed onderwijs voor kinderen beneden de zes jaar, en voor kinderopvang en dagverblijven moeten aanvullende kwaliteitscriteria worden vastgesteld.

    1.7

    De status en politieke invloed van de coördinator kinderrechten moeten groot genoeg zijn, willen de doelstellingen van zijn opdracht gerealiseerd kunnen worden. Door de politieke wil te mobiliseren, kan de uitvoering van de mededeling worden bevorderd en kunnen het Groenboek en de strategie verder worden uitgewerkt. Het Europees Parlement zou een speciale regeling kunnen overwegen om de strategie en de daarin voorgestelde maatregelen te financieren.

    2.   Achtergrond

    2.1

    Kinderrechten maken deel uit van de mensenrechten die de EU en de lidstaten moeten eerbiedigen volgens internationale en Europese verdragen, met name het IVRK, met de facultatieve protocollen (1) en de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (2), en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) (3). De EU heeft bepaalde kinderrechten expliciet erkend in het Europees Handvest van de grondrechten (4), met name in artikel 24.

    2.2

    In haar mededeling over de strategische doelstellingen 2005-2009 heeft de Commissie kinderrechten als een van de hoofdprioriteiten genoemd: „Een bijzondere prioriteit is de effectieve bescherming van de rechten van kinderen, zowel tegen economische exploitatie als tegen alle vormen van misbruik, waarbij de Unie een lichtend voorbeeld moet zijn voor de rest van de wereld (5). In dit verband heeft de groep Commissarissen voor grondrechten, non-discriminatie en gelijke kansen in april 2005 besloten een specifiek initiatief te ontwikkelen voor de bevordering, bescherming en toepassing van kinderrechten in het interne en externe beleid van de EU.

    2.3

    In maart 2006 heeft de Europese Raad de lidstaten verzocht „de nodige maatregelen te treffen om het aantal kinderen dat in armoede leeft snel aanzienlijk te verminderen, waarbij alle kinderen ongeacht hun sociale achtergrond gelijke kansen worden geboden”.

    2.4

    Deze mededeling geeft hier gevolg aan.

    3.   Algemene opmerkingen

    3.1

    Het EESC is ingenomen met de Mededeling van de Commissie getiteld „Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind”, waarin de aandacht gaat naar alle kinderen onder de achttien jaar. Het schaart zich achter dit baanbrekend initiatief van de Commissie dat de grondslag vormt voor de ontwikkeling van het beleid inzake kinderrechten. Vooral het voorstel van de Commissie om een globale EU-strategie te ontwikkelen met het oog op de bevordering en bescherming van kinderrechten in het interne en externe beleid van de EU en ter ondersteuning van de initiatieven die lidstaten op dit terrein ondernemen, verdient aandacht.

    3.2

    De toekomst van Europa hangt meer en meer af van de vraag of het in staat is de aanzet te geven tot samenlevingen waarin kinderen een plaats hebben en worden gesteund. Deze mededeling is een erkenning van het feit dat de bevordering en bescherming van kinderrechten van fundamenteel belang zijn voor de toekomst van de Europese Unie en dat de idee om binnen de EU kindvriendelijke samenlevingen tot stand te brengen niet los kan worden gezien van de noodzaak de Europese integratie verder te verdiepen en te consolideren. Kinderen zijn niet alleen belangrijk als volwassenen in wording of als toekomstige werknemers: de kindertijd moet worden beschouwd als een op zich waardevolle periode.

    3.3

    Het valt te betreuren dat het constitutionele proces van de Unie in een impasse is geraakt. In het Verdrag tot vaststelling van een grondwet voor Europa en het Handvest van de grondrechten worden de rechten van het kind namelijk expliciet erkend. Dat de EU-verdragen vanwege die impasse maar weinig rechtsgrond bieden inzake de rechten van het kind, heeft gevolgen voor de mogelijkheid om hiervoor begrotingsmiddelen uit te trekken.

    3.4

    Omdat het EESC zich bewust is van de talrijke uitdagingen waarmee kinderen en jongeren in de hedendaagse samenleving geconfronteerd worden, heeft het tijdens de voorbije tien jaar regelmatig bijgedragen tot de ontwikkeling van communautair jeugdbeleid (6). Het heeft de aanzet gegeven tot belangrijke debatten over hoogst belangrijke thema's zoals jongeren en werkgelegenheid, sociale integratie, onderwijs, mobiliteit, participatie en de rol van ngo's.

    3.5

    Het EESC stelt tevreden vast dat de Commissie grote waarde hecht aan de erkenning van kinderrechten als een afzonderlijk stel rechten en niet wil dat ze zonder meer worden gerekend tot de mensenrechten in het algemeen. Vanwege hun kwetsbaarheid en specifieke behoeften hebben kinderen speciale bescherming en zorg nodig, met name aangepaste juridische bescherming.

    3.6

    De belangrijke rol van de familie, en in het bijzonder van de ouders, verdient erkenning. Lidstaten dienen te worden gewezen op hun verantwoordelijkheid om opvoedende ouders op allerlei manieren, en niet alleen met subsidies, bij te staan.

    3.7

    Terecht wordt in deze mededeling de definitie uit het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) overgenomen, volgens dewelke eenieder onder de achttien jaar als kind dient te worden beschouwd. Er zal moeten worden gezorgd voor de nodige coherentie en coördinatie tussen EU-beleid m.b.t. kinderen van vijftien tot achttien jaar, aangezien deze leeftijdsgroep ook onder de Europese definitie van jeugd valt. In de strategie moeten de relevante doelstellingen van het Europees Pact voor de jeugd en de open coördinatiemethode voor de jeugd worden overgenomen.

    3.8

    Voor de tenuitvoerlegging van de mededeling zou de Commissie dringend minimumnormen en algemene doelstellingen met duidelijke streefdoelen en tijdschema's moeten vaststellen.

    3.9

    Europa heeft voortdurend behoefte aan kinderen die gemotiveerd zijn om een samenhangende, concurrentiële, veilige en solidaire Unie tot stand te brengen. Als de Europese Unie iets wil betekenen voor kinderen, dient ze relevant te zijn in hun leven. Ze moet duidelijke belangstelling tonen voor hun behoeften en er op een zichtbare en creatieve manier aan tegemoet komen.

    3.10

    Het is een goede zaak dat de Commissie het recht van kinderen erkent om hun eigen mening te vormen en deze vrijelijk te uiten in alle aangelegenheden die het kind betreffen, zoals bepaald in artikel 12 van het IVRK. Beleid dat op kinderen gericht is, moet altijd gekenmerkt worden door het basisbeginsel dat kinderen inspraak hebben: dit beginsel is op Europees en internationaal niveau al meermaals herhaald. (7)

    3.11

    Ook de activiteiten die de Commissie voorstelt met het oog op een rechtstreekse participatie van kinderen in het proces, kunnen rekenen op bijval van het EESC. De lidstaten en instellingen moeten zorgen voor de steun, middelen en mechanismen die vereist zijn om kinderen bij de ontwikkeling en uitvoering van de strategie te betrekken. Dit moet van meet af aan gebeuren, op een aan de leeftijd aangepaste manier (bv. door het laten maken van artistieke objecten of door begeleide discussies). Hierbij dient te worden opgemerkt dat de belangrijkste uitdaging erin zal bestaan om kansarme kinderen, kinderen uit etnische-minderheidsgroepen of kinderen met een handicap bij deze activiteiten te betrekken en om al die kinderen gelijke kansen te bieden.

    3.12

    Door het beleid horizontaal te ontwikkelen, zal de strategie beter gecoördineerd en efficiënter worden. Voor beleidsontwikkeling op terreinen als werkgelegenheidsrichtsnoeren, overleggen lidstaten regelmatig met werkgevers- en werknemersorganisaties. Zo ook zal het welslagen van dit initiatief afhangen van de participatie van alle betrokken actoren, met name kinderen, de hen vertegenwoordigende organisaties, ouders, sociale partners, lokale en regionale overheden en lidstaten.

    3.13

    Het EESC hoopt derhalve dat besluitvormers, lokale en regionale overheden, ngo's en de kinderen zelf dankzij deze mededeling, zowel op Europees als op nationaal niveau, op een doeltreffendere manier zullen gaan samenwerken. Als kinderen en kinderorganisaties echt voortdurend betrokken worden bij de beleidsontwikkeling en –uitvoering, zal worden tegemoet gekomen aan de reële behoeften van kinderen en zullen kinderen het gevoel hebben dat de toekomstige strategie hun toebehoort.

    3.14

    Kinderen vormen geen homogene groep. Daarom pleit het EESC ervoor dat beleidsmaatregelen, zowel op communautair als op nationaal niveau, hun onderlinge verschillen erkennen en rekening houden met hun specifieke behoeften. Kinderen kunnen verschillen naargelang hun woonplaats, leeftijd, geslacht, etnische achtergrond, religie, cultuur, taal, capaciteiten en gezinssituatie. Er is zowel binnen de EU als op wereldniveau speciale aandacht nodig voor de invloed van armoede, sociale uitsluiting, handicaps, discriminatie, racisme en voor de situatie van kinderen die tot een etnische minderheid behoren of vluchteling zijn.

    3.15

    Het EESC kan zich volledig vinden in de stelling dat „ook de plaats waar kinderen leven bepalend is voor hun situatie”. Kinderen kunnen vanwege hun leefomgeving worden benadeeld als de toegang tot goed onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting, sociale dienstverlening, openbaar vervoer, sport en recreatie niet voor iedereen gelijk is en als ze niet dezelfde kansen en informatie krijgen om aan de civiele samenleving deel te kunnen nemen. In de strategie moeten specifieke doelstellingen worden opgenomen die ertoe bijdragen dat kinderen in alle geografische gebieden dezelfde kansen krijgen. Dit houdt in dat de activiteiten ter bestrijding van armoede onder kinderen geïntensifieerd moeten worden.

    3.16

    Helaas gaat onvoldoende aandacht naar de situatie van meisjes en van kinderen met een handicap, evenals van minderjarige migranten, asielzoekers en vluchtelingen. Zowel in de Europese als in de internationale context acht het EESC dit nochtans wenselijk.

    3.17

    In het Europees actieplan (2003) voor Gelijke kansen voor personen met een handicap (8) heeft de Commissie haar voornemen bevestigd om de gehandicaptenproblematiek in al het EU-beleid te verwerken. In dezelfde lijn zouden gehandicaptenvraagstukken in de onderhavige strategie moeten worden gemainstreamd, opdat kinderen met een handicap daaraan volledig en gelijkwaardig kunnen deelnemen en er deel van uitmaken.

    3.18

    Het EESC schaart zich achter de vaststelling van de commissie inzake de positie van de vrouw 2007 dat „hoewel vrouwen op alle niveaus van besluitvorming beter vertegenwoordigd zijn, er nog altijd reden is tot verontrustheid over de ernstige en aanhoudende obstakels van allerlei aard,, zoals de vervrouwelijking van armoede, ongelijke toegang tot gezondheid, onderwijs, opleiding en werk, gewapende conflicten en onveiligheid, die het vrouwen moeilijk maken om hun situatie te verbeteren en deel te nemen aan de besluitvorming” (9).

    3.19

    Helaas wordt de problematiek van degelijk „voorschools onderwijs” voor kinderen tot zes jaar, waardoor hun ontwikkeling al in een vroeg stadium wordt gestimuleerd, niet aangesneden, hoewel „kinderopvang” en dagverblijven een prioritaire langetermijndoelstelling is van de EU en de EU daarvoor al streefcijfers heeft vastgelegd. In de strategie moet dit thema beslist expliciet worden vermeld, omdat het een enorme impact heeft op leven en welzijn van kinderen en duidelijk thuis hoort in de mededeling. (10) Er moeten vooral nieuwe aanvullende kwaliteitsdoelstellingen voor kinderopvang worden ontwikkeld, rekening houdend met de rechten en belangen van kinderen en voortbouwend op eerdere werkzaamheden van de Raad en het EG-netwerk Kinderopvang. (11)

    3.20

    Het EESC is ingenomen met de inspanningen van de Europese Unie om kinderarmoede terug te dringen. De lidstaten dienen evenwel grotere inspanningen te leveren om armoede onder kinderen te bestrijden en doelstellingen voor de onmiddellijke toekomst vast te stellen. Daartoe dient een alomvattend, duurzaam en met voldoende middelen ondersteund actieprogramma te worden opgezet, dat de vele facetten van armoede onder kinderen aanpakt. Speciale aandacht dient hierbij te gaan naar steun aan ouders met een laag inkomen en ouders die niet deelnemen aan de arbeidsmarkt. Armoede heeft zware gevolgen voor kinderen op tal van gebieden (bv. gezondheid en onderwijs) en vermindert zelfs hun kansen om ooit in hun leven uit deze situatie van armoede weg te raken. De lidstaten dienen onmiddellijk maatregelen te treffen die het hele spectrum van deze problematiek bestrijken.

    3.21

    Een andere belangrijke uitdaging is de opvang van kinderen die niet door hun familie worden verzorgd of die deze zorg dreigen te verliezen. Hoewel de oorzaken van land tot land verschillen, spelen factoren zoals gezinsbreuk, armoede, HIV/AIDS, gedragsstoornissen, verslaving of opvoedingsproblemen een rol. De ontwikkeling van duidelijke preventiestrategieën en gezinsondersteunende programma's zou tot de doelstellingen van de strategie moeten behoren.

    3.22

    Nog andere uitdagingen waarmee de lidstaten worden geconfronteerd, betreffen rechtspraak over jongeren en familierecht; gezondheidsbevordering en bestrijding van obesitas bij kinderen door de promotie van gezonde voeding, en de bevordering van een gezinsvriendelijk werkgelegenheidsbeleid.

    3.23

    Ook de rechten van kinderen in tehuizen dienen te worden beschermd en bevorderd. In de strategie zou een aanzet moeten worden gegeven tot het opstellen van Europese richtlijnen en kwaliteitsnormen voor kinderen in zorginstellingen, (12) waarbij de door internationale organisaties als UNICEF, WHO en de Raad van Europa voorgestelde normen, aanbevelingen en protocollen in aanmerking moeten worden genomen

    3.24

    Het EESC is ingenomen met het onlangs verschenen rapport dat de onafhankelijke deskundige Paulo Sérgio Pinheiro in opdracht van de Verenigde Naties heeft opgesteld over geweld tegen kinderen (13). In dit rapport worden alle landen opgeroepen om alle vormen van geweld tegen kinderen onder alle omstandigheden te verbieden, met inbegrip van lijfstraffen, schadelijke traditionele praktijken zoals vroege en gedwongen huwelijken, genitale verminking bij vrouwen en de zogenoemde „eerwraak”, evenals seksueel geweld en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandelingen of straffen. (14) De Commissie zou met het oog op de bevordering en ondersteuning van de aanbevelingen uit dit rapport de aanstelling van een speciale vertegenwoordiger inzake geweld tegen kinderen moeten overwegen.

    4.   Kinderrechten op EU-niveau

    4.1

    Het is een goede zaak dat in de mededeling wordt erkend dat de lidstaten zich dienen te houden aan internationale verdragen, met name het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), dat door alle lidstaten is geratificeerd. De VS en Somalië zijn de enige landen ter wereld die het IVRK niet hebben geratificeerd. Bijzonder belangrijk in dit verband zijn ook de basisverdragen van de internationale Arbeidsorganisatie (IAO), waarbij kinderarbeid verboden wordt.

    4.2

    Het EESC betreurt dat er in de mededeling niet meer op wordt gehamerd dat lidstaten dringend de bestaande Europese en internationale verbintenissen inzake kinderrechten (m.n. het IVRK) moeten nakomen. Op nationaal niveau is er in de EU nog veel werk te verrichten vooraleer op legislatief en op praktisch niveau voldaan wordt aan de verplichtingen die onder meer voortvloeien uit het IVRK, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de instrumenten van de Raad van Europa. Die inspanningen moeten worden meegenomen als, zoals voorgesteld, de impact van de bestaande communautaire acties op het gebied van kinderrechten wordt geëvalueerd. Daartoe zou gebruik kunnen worden gemaakt van de adviezen over de situatie van het kind die de ngo's en de regeringen om de vijf jaar opstellen, waarbij wordt gekeken naar de toepassing van het IVRK, en die door alle lidstaten openbaar worden gemaakt; er zou ook nog een tweede analyse kunnen worden gemaakt.

    4.3

    Het voorstel van de Commissie om de omvang en de oorzaken te analyseren van de factoren die verhinderen dat kinderen hun rechten ten volle kunnen uitoefenen, is een goede zaak. Het is belangrijk niet alleen „de bestaande maatregelen (...) [te] beoordelen op doeltreffendheid”, maar ook de vooruitgang te beoordelen die de lidstaten boeken bij de uitvoering van het IVRK, en wel aan de hand van een analyse van vergelijkbare gegevens, overeenkomstig de beschrijving hiervan in de impactanalyse.

    4.4

    Het is van prioritair belang dat een set vergelijkbare indicatoren wordt ontwikkeld en dat in de lidstaten consistente gegevens worden verzameld. Met behulp van de open coördinatiemethode wordt momenteel gewerkt aan een indicator (of een set indicatoren) inzake kinderwelzijn en aan statistische gegevens over inkomstengerelateerde armoede, materiële ontbering en huisvesting. (15) Ook op nationaal niveau bestaan er verschillende reeksengegevens (16). Aangezien de indicatoren de ervaringen en belangen van kinderen moeten weerspiegelen, zou het goed zijn als zij in overleg met kinderen worden ontwikkeld.

    4.5

    Het EESC schaart zich achter het voorstel van de Commissie om kinderrechten te laten meespelen bij het uitwerken van wetgevende en niet-wetgevende maatregelen die gevolgen kunnen hebben voor kinderen. Het komt erop aan de belangrijkste gebieden in kaart te brengen die kinderen wezenlijk aanbelangen — ook domeinen zoals openbaar vervoer, die gewoonlijk niet met kinderen in verband worden gebracht, maar die in werkelijkheid een belangrijke stempel drukken op hun leven.

    4.6

    De open coördinatiemethode leent er zich het best toe om lidstaten te doen samenwerken en om lessen te trekken uit de best practices bij de tenuitvoerlegging van het IVRK.

    4.7

    Het EESC steunt het voorstel van de Commissie om een Europees forum voor de rechten van het kind op te richten en een discussie- en werkplatform op internet op te zetten. Het zal zich inspannen om actief deel te nemen aan dit belangrijke forum.

    4.8

    In de mededeling worden maatregelen voorgesteld waarmee op korte termijn een aantal spoedeisende uitdagingen kunnen worden opgepakt. Daarnaast moet er ook dringend een maatregel worden genomen met het oog op transnationale samenwerking van de politiediensten om het strafrechtelijk verleden van werknemers en vrijwilligers die met kinderen werken te controleren. In het kader van de strategie zou moeten worden overwogen om een Europees register van veroordeelde plegers van zedendelicten tegen kinderen aan te leggen, dat door de politie kan worden geraadpleegd.

    4.9

    Het is een goed idee van de Commissie om een communicatiestrategie over kinderrechten te ontwikkelen en op een kindvriendelijke manier informatie over kinderrechten te verstrekken. Het EESC pleit ervoor dat het materiaal hiervoor op het IVRK gebaseerd wordt en dat alle informatiecampagnes worden afgestemd op de leeftijd van de doelgroep, in verschillende talen beschikbaar zijn en ook toegankelijk wordt gemaakt voor kinderen met een handicap.

    4.10

    Het EESC verheugt zich over het voornemen van de Commissie om een interdepartementale werkgroep op te zetten en zal zelf graag deelnemen aan deze werkgroep. Ook het voorstel om in de Commissie een eenheid Kinderrechten op te richten en een coördinator voor kinderrechten aan te stellen is een goede zaak. De coördinator voor kinderrechten zal cruciaal zijn voor het welslagen van de strategie.

    4.11

    Deze nieuwe fora en structuren moeten voldoende geld en personeel krijgen; de coördinator heeft voldoende aanzien en politieke invloed nodig om de doelstellingen van zijn functie te kunnen verwezenlijken; de politieke wil dient te worden gemobiliseerd om de uitvoering van de mededeling te bevorderen en het Groenboek en de strategie uit te werken. Het Europees Parlement zou een speciale regeling moeten overwegen om de strategie en de daarin voorgestelde maatregelen te financieren.

    4.12

    Een jaarlijks voortgangsverslag zou inderdaad interessant zijn. Het EESC wenst geraadpleegd te worden over de ontwikkeling van dit verslag en wil dat het openbaar wordt gemaakt.

    5.   Kinderrechten op internationaal niveau

    5.1

    Het EESC vindt het een goede zaak dat zowel aandacht wordt besteed aan kinderen binnen als buiten de Europese Unie, maar stelt met spijt vast dat door de in de tekst aangegeven volgorde kennelijk de situatie wereldwijd voorrang krijgt boven de situatie in de Unie, en de internationale dialoog boven de dialoog tussen landen onderling. In de strategie zou een evenwicht moeten worden gevonden tussen de aandacht voor de situatie wereldwijd en de acties en dialogen in de EU en tussen EU-lidstaten.

    5.2

    Bij bilaterale overeenkomsten en betrekkingen met derde landen dienen de EU en haar lidstaten systematisch rekening te houden met de aanbevelingen (slotopmerkingen) van het VN-Comité inzake de rechten van het kind.

    5.3

    Het feit dat bijna alle landen ter wereld het IVRK hebben geratificeerd, vormt volgens de Commissie een bijzonder stevige basis voor verbintenissen tussen de Europese Commissie en niet-EU-landen. Het EESC is het daarmee eens, maar betreurt dat het gegeven dat àlle EU-lidstaten het IVRK hebben geratificeerd, in de mededeling niet is uitgebuit om de lidstaten op dit gebied tot samenwerking aan te zetten en succesvolle praktijkervaringen te laten uitwisselen.

    5.4

    Het EESC pleit ervoor dat een bepaald percentage van de EU-steun in het kader van het Europees ontwikkelingsbeleid moet gaan naar initiatieven die kinderen ten goede komen.

    6.   Dankwoord

    6.1

    Het EESC heeft bij het opstellen van dit advies overleg gepleegd met verschillende netwerken en organisaties die de belangen van kinderen behartigen. Het dankt hen hartelijk voor hun bijdrage. (17)

    7.   Specifiek commentaar bij het woordgebruik  (18)

    7.1

    De term „seksueel misbruik” moet vervangen worden door „seksuele uitbuiting”

    7.2

    In de Engelse versie moet het werkwoord „handicaps” vervangen worden door het werkwoord „impedes”.

    7.3

    In de Engelse versie moet „break of adolescence” vervangen worden door „beginning of adolescence”.

    7.4

    De betekenis van „verontreiniging van het binnenmilieu” dient te worden toegelicht.

    Brussel, 13 december 2006

    De voorzitter

    van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    D. DIMITRIADIS


    (1)  VN-protocol inzake de preventie, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel; VN-Protocol inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie bij het Verdrag inzake de rechten van het kind; Protocol inzake de betrokkenheid van kinderen bij gewapende conflicten bij het Verdrag inzake de rechten van het kind.

    (2)  Algemene Vergadering van de VN, Millenniumverklaring, 55e zitting, 18 september 2000.

    (3)  De volledige tekst is te vinden op:

    http://www.echr.Council of Europe.int/ECHR/EN/Header/Basic+Texts.

    (4)  Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, PB C 364 van 18.12.2000, te vinden op:

    http://europa.eu.int/eur-lex/pri/nl/oj/dat/2000/c_364/c_36420001218nl00010022.pdf

    (5)  Strategische doelstellingen 2005-2009. Europa 2010: een partnerschap voor Europese vernieuwing, welvaart, solidariteit en veiligheid; COM(2005) 12 final van 26.1.2005.

    (6)  EESC-advies van 28.2.1996 betreffende het „Europees cultuurbeleid voor kinderen”. Rapporteur: dhr Sklavounos (PB C 153 van 28.5.1996)

    EESC-advies van 2.7.1998 betreffende de „Bestrijding van kindermisbruik en seksueel toerisme”. Rapporteur: dhr Sklavounos (PB C 284 van 14.9.1998)

    EESC-advies van 29.11.2000 betreffende het „Witboek inzake jongerenbeleid”. Rapporteur: mevr. Hassett-van Turnhout (PB C 116 van 20.4.2001)

    EESC-advies van 24.4.2002 betreffende het „Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van het Europees Jaar van opvoeding door sport 2004”. Rapporteur: dhr Koryfidis (PB C 149 van 21.6.2002)

    EESC-advies van 25.4.2002 betreffende het „Witboek van de Europese Commissie — Een nieuw elan voor Europa's jeugd”. Rapporteur: mevr. Hassett-van Turnhout (PB C 149 van 21.6.2002)

    EESC-advies van 24.9.2003 betreffende het „Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een communautair actieprogramma ter bevordering van organisaties die op Europees niveau actief zijn op het terrein van jeugdzaken”. Rapporteur: mevr. Hassett-van Turnhout (PB C 10 van 14.1.2004)

    EESC-advies van 16.12.2004 betreffende „Relaties tussen generaties” . Rapporteur: dhr Bloch-Lainé (PB C 157 van 28.6.2005)

    EESC-advies van 10.3.2005 betreffende het „Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma „Jeugd in actie” voor de periode 2007-2013”. Rapporteur: dhr. Rodríguez García-Caro (PB C 234 van 22.9.2005)

    EESC-advies van 11.5.2005 betreffende het „Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1768/92, Richtlijn 2001/83/EG en Verordening (EG) nr. 726/2004”. Rapporteur: dhr. Braghin (PB C 267 van 27.10.2005)

    EESC-advies van 14.12.2006 over het onderwerp „Kinderen als indirecte slachtoffers van huiselijk geweld” (initiatiefadvies). Rapporteur: mevrouw Heinisch

    (7)  Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, 1989; VN-Verklaring m.b.t. het Internationaal Jaar van de Jeugd 1985 „Vrede, participatie, ontwikkeling”; Europees handvest over participatie van jongeren in het gemeentelijk en regionaal leven van het Congres voor lokale en regionale overheden in Europa, 1992; Aanbeveling R (97) 3 van 4 februari 1997 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa over jongeren en participatie en de toekomst van het maatschappelijk middenveld; de Resolutie van de Raad en de ministers voor jeugdzaken, in het kader van de Raad van 8 februari 1999 bijeen (PB C42/1999, p. 1)

    (8)  COM(2003) 650 final, Brussel 30.10.2003.

    (9)  De Economische en Sociale Raad van de VN, Commissie inzake de positie van de vrouw 2007: focus op discriminatie van en geweld tegen meisjes

    (10)  Doel van de Mededeling is „een algemene EU-strategie te ontwikkelen om de rechten van het kind in het interne en externe beleid van de Europese Unie te bevorderen en te waarborgen”; in art. 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie staat het volgende: „Bij alle handelingen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden verricht door overheidsinstanties of particuliere instellingen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging.”

    (11)  Aanbeveling betreffende kinderopvang (92/241/EEG, goedgekeurd op 31 maart 1992), goedgekeurd door de Raad in maart 1992; en het rapport „Quality Targets in services for young Children” van het EG-netwerk Kinderopvang, gepubliceerd door de Europese Commissie in 1996.

    (12)  Op dit gebied zou kunnen worden samengewerkt met de Raad van Europa. De Parlementaire Vergadering en het Comité van Ministers van deze instelling hebben in 2005 namelijk aanbevelingen betreffende kinderen in zorginstellingen goedgekeurd. Zie Aanbeveling R (2005) 5 van het Comité van Ministers aan de lidstaten over de rechten van kinderen in zorginstellingen.

    (13)  www.violencestudy.org

    (14)  Eenenzestigste VN-zitting, „Promotion and protection of the rights of children”, A/61/299

    (15)  Set overkoepelende indicatoren en verzamel-sets i.v.m. sociale participatie, uitkeringen en gezondheid, juni 2006.

    (16)  Een brede waaier van indicatoren inzake kinderen en jeugd is o.a. te vinden in het rapport „Opportunity for All: Seventh annual Report 2005” van het Britse ministerie van Arbeid en pensioenen.

    (17)  Eurochild, SOS Kinderdorf, World Association of Girl Scouts and Girl Guides (WAGGGS), Europees Informatiebureau, Jaap Doek, voorzitter van het VN-Comité voor de Rechten van het Kind, en Thomas Coram Research Unit.

    (18)  Alle voorbeelden komen uit paragraaf I.4.1, COM(2006) 367 final.


    Top