EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52006AE1570

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1698/2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (COM(2006) 237 final — 2006/0082 (CNS))

PB C 325 van 30.12.2006, p. 35–37 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 325/35


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1698/2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)”

(COM(2006) 237 final — 2006/0082 (CNS))

(2006/C 325/08)

De Raad heeft op 13 juli 2006 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig de artikelen 37 en 299, lid 2, van het EG-Verdrag te raadplegen over het bovengenoemde voorstel.

De afdeling Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu, die met de voorbereidende werkzaamheden ter zake was belast, heeft haar advies op 8 november 2006 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Kienle.

Het Comité heeft tijdens zijn op 13 en 14 december 2006 gehouden 431e zitting (vergadering van 13 december) onderstaand advies met 127 stemmen vóór en 3 stemmen tegen, bij 4 onthoudingen, goedgekeurd.

1.   Samenvatting van de conclusies en aanbevelingen

1.1

Het voorstel tot wijziging van twee artikelen uit de ELFPO-verordening is voor het EESC een logisch gevolg van het besluit van de Raad over de meerjarenbegroting voor 2007-2013. Het EESC vindt het zinvol om bij de toewijzing van cohesiemiddelen de economische kracht van een lidstaat gedifferentieerd in aanmerking te nemen. Verder acht het de gedeeltelijke vrijstelling van de medefinancieringsverplichting voor Portugal onder de huidige omstandigheden acceptabel.

1.2

Het EESC grijpt bovenstaand Commissievoorstel ook aan om kritisch te kijken naar het besluit van de Europese Raad om minder middelen voor het ELFPO uit te trekken en om voor een aantal lidstaten uitzonderingsregelingen vast te stellen t.a.v. zowel omvang als vorm van de voor plattelandsontwikkeling bestemde middelen.

2.   Inleiding

2.1   Financiële vooruitzichten van de EU voor 2007-2013

2.1.1

De Europese staatshoofden en regeringsleiders bereikten op 19 december 2005 na maandenlange onderhandelingen overeenstemming over een financieel kader voor de EU voor de periode 2007-2013. Dit kader was een compromis, dat op 14 juni 2006 zijn beslag kreeg in een interinstitutioneel akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Europese Commissie. Dit akkoord behelst naast de verdeling van de financiële middelen over de verschillende begrotingsrubrieken ook een reeks uiteenlopende regelingen.

2.2   Huidige rechtsgrondslag van de ELFPO-verordening

2.2.1

Een aantal van de gemaakte afspraken betreft de plattelandsontwikkeling. Dat beleidsterrein heeft als rechtsgrondslag Verordening (EG) nr. 1698/2005 van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO).

2.2.2

De in december 2005 gemaakte afspraken moeten nu, nadat de Commissie met een voorstel ter zake is gekomen, in Verordening (EG) nr. 1698/2005 (de ELFPO-verordening) worden verwerkt. Het Commissievoorstel dat in dit advies wordt besproken, betreft dan ook de wijziging van de ELFPO-verordening. Daarmee wordt beoogd om de passages uit deze Verordening die in strijd zijn met het in december 2005 gesloten compromis, aan te passen.

3.   Inhoud van het Commissievoorstel

3.1   Doel van het Commissievoorstel

3.1.1

De bedoeling van de Commissie is om met dit voorstel de ELFPO-verordening in overeenstemming te brengen met het besluit van de Raad van 19 december 2005 over de meerjarenbegroting voor 2007-2013. Daartoe moeten twee artikelen uit de ELFPO-verordening worden gewijzigd, namelijk de artikelen 69 (lid 6) en 70.

3.2   Maximale toewijzing uit fondsen ter bevordering van de cohesie

3.2.1

Op grond van de huidige ELFPO-verordening kan een lidstaat jaarlijks maximaal een bedrag ter waarde van 4 % van zijn BBP uit fondsen ter bevordering van de cohesie worden toegewezen (incl. ELFPO-middelen; art. 69, lid 6, ELFPO-verordening). Op grond van het besluit van de Raad over de meerjarenbegroting voor 2007-2013 (par. 40) geldt voor de totale jaarlijkse toewijzing uit fondsen ter bevordering van de cohesie voortaan echter een maximum dat ligt tussen de 3,2398 % en 3,7893 % van het BBP, afhankelijk van het gemiddelde BNI (bruto nationaal inkomen) per inwoner van de desbetreffende lidstaat.

3.3   Regels voor de berekening van de maximale toewijzing uit fondsen ter bevordering van de cohesie

3.3.1

Het Raadsbesluit over de begroting voor 2007-2013 omvat nadere technische regels voor de berekening van de maximale toewijzing aan een lidstaat uit fondsen ter bevordering van de cohesie. Zo moet het maximumniveau voor de overdrachten 0,09 procentpunt van het BBP lager zijn voor elke 5 procentpunten dat het BNI per inwoner gemiddeld over de periode 2001-2003, uitgedrukt als percentage van het gemiddelde voor de EU-25, hoger was.

3.3.2

Tevens is bepaald dat in 2010 een verificatie zal plaatsvinden. Mocht daaruit blijken dat het voor de jaren 2007-2009 gecumuleerde BBP van een lidstaat meer dan 5 % naar boven of naar beneden verschilt van het geschatte gecumuleerde BBP, ook als dat het gevolg is van wisselkoersschommelingen, dan worden de voor die periode aan die lidstaat toegewezen bedragen dienovereenkomstig aangepast. Hiervoor geldt wel een maximum, zowel positief als negatief, van in totaal 3 miljard euro.

3.3.3

Verder worden regels vastgesteld voor een correcte weerspiegeling van de waarde van de Poolse zloty.

3.4   Gedeeltelijke vrijstelling van de medefinancieringsverplichting voor Portugal

3.4.1

In artikel 70 van de ELFPO-verordening is bepaald dat ELFPO-middelen alleen aanvullend kunnen worden toegekend en nationale medefinanciering daarom vereist is (de percentages van die medefinanciering kunnen verschillen). In de financiële afspraken van december 2005 wordt Portugal echter een bedrag van 320 miljoen euro voor plattelandsontwikkeling toegewezen waarvoor nationale medefinanciering niet verplicht is (par. 63). Deze afspraak moet zoals de Commissie voorstelt in artikel 70 van de ELFPO-verordening worden verwerkt. Op grond van lid 4 van dat artikel geldt momenteel een uitzonderingsregeling voor de ultraperifere gebieden en voor de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee, krachtens welke de procentuele bijdrage uit het ELFPO voor deze gebieden kan worden verhoogd tot 85 %. In hetzelfde lid moet nu tevens worden bepaald dat voor Portugal een vrijstelling van de medefinancieringsverplichting geldt van 320 miljoen euro.

4.   Algemene opmerkingen

4.1   Rechtsgrondslagen moeten conform zijn

4.1.1

Het EESC benadrukt dat coherentie tussen de verschillende rechtsgrondslagen absoluut noodzakelijk is. Het voorstel van de Commissie tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1698/2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) is een logisch gevolg van het besluit van de Raad over de meerjarenbegroting voor 2007-2013. De door de Commissie voorgestelde wijzigingen stemmen overeen met genoemd Raadsbesluit van december 2005 en sluiten naadloos aan bij de structuur van de ELFPO-verordening.

4.2   Inhoudelijke beoordeling van het besluit van de Raad over de financiële vooruitzichten mogelijk

4.2.1

Het voorliggende verordeningsvoorstel biedt het Europees Parlement, de Europese Commissie, het Comité van de Regio's en het EESC de mogelijkheid om zich ook over de inhoud van de besluiten van de Raad inzake de meerjarenbegroting uit te spreken, voor zover deze nog geen deel uitmaken van het interinstitutioneel akkoord.

4.3   Versterking van het cohesiebeleid van de EU

4.3.1

Het EESC heeft zich altijd voorstander getoond van meer cohesie in de EU, teneinde de sociaal-economische samenhang te versterken en de regionale ontwikkelingsverschillen te verkleinen. Het belangrijkste onderdeel van het cohesiebeleid is de convergentiedoelstelling. Die houdt in dat via ondersteuning van groeibevorderende randvoorwaarden en factoren wordt getracht de economische ontwikkeling van de meest achtergebleven lidstaten en regio's dichter bij het EU-gemiddelde te brengen.

4.3.2

Het cohesiebeleid wordt uitgevoerd via fondsen (Europees fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), Europees sociaal fonds (ESF), Cohesiefonds) waarvan regio's afhankelijk van hun economische kracht en ontwikkeling kunnen profiteren. Regio's met een BBP van minder dan 75 % van het EU-gemiddelde komen uit hoofde van de convergentiedoelstelling in aanmerking voor steun, terwijl alle andere regio's uit hoofde van de doelstellingen „Regionaal concurrentievermogen” en „Werkgelegenheid” steun kunnen krijgen. In de EU-25 zijn 86 regio's (verdeeld over 18 lidstaten) zgn. convergentieregio's. Die regio's bevinden zich in alle nieuwe lidstaten (behalve Cyprus) en in Duitsland, Spanje, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Portugal, België, Oostenrijk, Griekenland en Italië.

4.3.3

Het EESC kan zich vinden in de regels voor het gedifferentieerd in aanmerking nemen van de economische kracht van een lidstaat voor de berekening van de hoeveelheid cohesiemiddelen die maximaal kunnen worden toegewezen. Deze gedifferentieerde aanpak stemt meer overeen met de convergentiedoelstelling dan een voor alle lidstaten geldend absoluut maximum van 4 % en zorgt voor een betere steunverdeling, aangezien op deze manier de minst ontwikkelde lidstaten relatief meer middelen ontvangen. In lijn hiermee is het ook zinvol dat er een bovengrens wordt vastgesteld, afhankelijk van de economische kracht van een land.

4.4   Steun voor plattelandsontwikkeling moet effectief in omvang en vorm zijn

4.4.1

Het EESC vindt de tweede pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, bevordering van plattelandsontwikkeling, een uiterst belangrijk beleidsterrein, waarvan het belang de afgelopen jaren terecht is toegenomen en de komende tijd nog meer moet toenemen. Soortgelijke bewoordingen zijn ook terug te vinden in verklaringen van de Commissie en de lidstaten, maar die hebben er desondanks niet toe geleid dat voor deze tweede pijler in de financieringsperiode 2007-2013 een gepaste hoeveelheid middelen wordt uitgetrokken. Het EESC staat hier zeer kritisch tegenover en zal te gelegener tijd nader op deze kwestie ingaan.

4.4.2

Tijdens de onderhandelingen over de begroting voor 2007-2013 is het een aantal landen gelukt om uitzonderingsregelingen in de wacht te slepen. Die regelingen betreffen zowel de omvang als vorm van de middelen voor plattelandsontwikkeling. Van de in totaal 69,75 miljard euro die voor plattelandsontwikkeling beschikbaar is, gaat 4,07 miljard in het kader van dit soort regelingen naar acht lidstaten: Oostenrijk krijgt 1,35 miljard euro, Zweden 820 miljoen, Ierland en Italië ieder 500 miljoen, Finland 460 miljoen, Portugal 320 miljoen, Frankrijk 100 miljoen en Luxemburg 20 miljoen. Het EESC neemt er nota van dat deze niet geplande toewijzing van middelen een politieke toegeving is. Daaruit blijkt echter ook de rol en het belang van plattelandsontwikkeling in deze acht lidstaten. Toch meent het EESC dat zo'n uitzonderlijke verdeling van middelen van deze omvang in het kader van onderhandelingen in beginsel altijd problematisch is. Het vreest dat het plattelandsontwikkelingsbeleid van de lidstaten door een dergelijke uiteenlopende toewijzing van middelen, en door verschillend nationaal engagement, teveel uiteen gaat lopen.

4.4.3

Het EESC kan zich vinden in de afspraak van de Raad om Portugal voor een bedrag van 320 miljoen euro vrij te stellen van de medefinancieringsverplichting. Dit gelet op het verslag van de Commissie over de Portugese landbouw (COM(2003) 359 final van 19.6.2003), waaruit blijkt dat die sector het in deze lidstaat moeilijk heeft. Als het gaat over de bevordering van plattelandsontwikkeling is medefinanciering een goed uitgangspunt, maar geen wet van Meden en Perzen. Het EESC zal in de toekomst per geval kritisch blijven kijken naar omvang en vorm van medefinanciering en de uitzonderingen daarop.

Brussel, 13 december 2006

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

D. DIMITRIADIS


Top