Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52006AE0408

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over JEREMIE (Joint Resources for Micro-to-Medium Enterprises)

    PB C 110 van 9.5.2006, p. 39–46 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    9.5.2006   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 110/39


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „JEREMIE” (Joint Resources for Micro-to-Medium Enterprises)

    (2006/C 110/08)

    Op 20 december 2005 heeft mevrouw WALLSTRÖM, lid van de Europese Commissie, het Europees Economisch en Sociaal Comité namens de Commissie verzocht een advies op te stellen over JEREMIE (Joint Resources for Micro-to-Medium Enterprises).

    De gespecialiseerde afdeling Economische en Monetaire Unie, economische en sociale samenhang, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 24 februari 2006 goedgekeurd; rapporteur was de heer PEZZINI.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 15 en 16 maart 2006 gehouden 425e zitting (vergadering van 15 maart) onderstaand advies uitgebracht, dat met 142 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 2 onthoudingen, werd goedgekeurd.

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft met belangstelling kennisgenomen van het Commissiedocument waarin het JEREMIE-programma (1) (Joint Resources for Micro-to-Medium Enterprises — Gemeenschappelijke middelen voor het midden- en kleinbedrijf) wordt gepresenteerd. Het juicht dit initiatief toe.

    1.1.1

    Het dankt mevrouw HÜBNER, Europees commissaris voor regionaal beleid, en de diensten van DG REGIO en het EIF voor de ijver waarmee zij zich inzetten voor de ontwikkeling van dit moeilijke programma, en voor hun steun aan de werkzaamheden van het EESC.

    1.1.2

    Het EESC heeft de plannen van de Commissie om de toegang van micro-, kleine en middelgrote ondernemingen tot financiering te verbeteren altijd gesteund, in de overtuiging — die overigens wordt gedeeld door het Europees Parlement — dat de toegang tot krediet altijd al een zwak punt van kleine ondernemingen is geweest.

    1.1.3

    De versterking van de positie van kleine ondernemingen is een fundamenteel onderdeel van de Lissabonstrategie: zij bevordert namelijk de innovatie, genereert stabiele arbeidsplaatsen en draagt bij tot de voortdurende bij- en nascholing van arbeidskrachten.

    1.1.4

    Vanaf 1982 (2) heeft het EESC in veel van zijn adviezen aandacht besteed aan de inspanningen van de Commissie en met name van DG XXIII (3) om ondernemingen te helpen hun contacten met kredietinstellingen en banken te verbeteren.

    1.1.5

    Ook heeft het EESC altijd benadrukt dat de sociale partners moeten worden betrokken bij alle problemen waar ondernemingen tegenaanlopen, met name kredietproblemen, die immers verstrekkende gevolgen hebben voor de welvaart en de sociale ontwikkeling.

    1.2

    Gedurende de hele jaren '90 heeft DG XXIII (4), in nauwe samenwerking met de ambachts- en MKB-organisaties, getracht iets te doen aan de problemen die er zijn met de kredietverstrekking. De Europese conferenties van de ambachten en het MKB (5), evenals de vele voorbereidende ontmoetingen (gemiddeld tien voorafgaand aan iedere conferentie, waaraan werd deelgenomen door honderden kleine ondernemers), hebben de volgende resultaten opgeleverd:

    zij hebben de Europese Investeringsbank (EIB) ertoe gebracht investeringen te doen ten behoeve van het MKB;

    zij hebben de voorwaarden gecreëerd voor de totstandkoming van het Europees Investeringsfonds (EIF) (6), waarvan de activiteiten vooral nu zeer nuttig zijn voor de ambachten en het MKB;

    zij hebben ervoor gezorgd dat er wetgeving inzake betalingstermijnen is vastgesteld;

    zij hebben geleid tot de buitengewone Europese Raad van Luxemburg over de werkgelegenheidssituatie in Europa, waarbij specifieke kredietfaciliteiten voor kleine ondernemingen werden aangekondigd (7);

    zij hebben de Commissie in staat gesteld om, samen met de EIB en het EIF, het „Groei- en werkgelegenheidsinitiatief (1998-2000)” te lanceren, dat was gebaseerd op de „acties” waartoe in Luxemburg was besloten;

    zij waren de aanleiding voor de opstelling van de meerjarenprogramma's voor ondernemingen en ondernemerschap, met name voor het midden- en kleinbedrijf (MKB), waarin bijzondere aandacht uitging naar kredietmogelijkheden. Het vierde meerjarenprogramma (2001-2005), dat werd verlengd tot 2006, is op 20 december 2000 goedgekeurd;

    zij hebben de voorwaarden geschapen voor het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (KCI) (8), dat duidelijk omschreven doelstellingen voor het MKB bevat;

    zij hebben het MKB overtuigd van de noodzaak om een netwerk op te zetten, met het oog op: schaalvoordelen, een betere markttoegang en de nodige kritische massa, zowel voor de innovatieprocessen als om sterker voor de dag te komen in de contacten met de financiële instellingen. Om zo'n netwerk tot stand te kunnen brengen moet nog het nodige worden gedaan.

    1.2.1

    Op grond van het bovenstaande is het EESC van mening dat, mede met het oog op de nieuwe programmering voor de periode 2007-2013 en de doelstellingen van Lissabon, moet worden gezorgd voor een bredere voorlichting over de nieuwe programma's, vooral die welke zijn gericht op micro- en kleine ondernemingen, door ontmoetingen in de lidstaten te organiseren met vertegenwoordigers van de sociale partners en het maatschappelijk middenveld.

    1.2.2

    Alle inspanningen en steunmaatregelen van de afgelopen twintig jaar ten spijt, ontbreekt in veel regio's van de EU-25 — met name de meest achtergebleven regio's — een project waarmee de vele bestaande kredietinstrumenten kunnen worden gecoördineerd en beter kunnen worden afgestemd op de behoeften van het MKB.

    1.2.2.1

    Ongeveer vier miljoen ondernemingen — d.w.z. 20 % van het totaal — zijn van mening dat de toegang tot financiering een ernstige belemmering vormt voor hun groei (9).

    1.2.2.2

    Slechts enkele tienduizenden ondernemingen hebben gebruik kunnen maken van de communautaire financiële instrumenten (10). Er gaapt dus een grote kloof tussen theorie en praktijk. Er moet dan ook worden nagedacht over concrete mogelijkheden om iets te doen, zoals de financiële instellingen een grotere rol te laten spelen om zo meer resultaten te boeken.

    1.2.2.3

    Het EESC is zich ervan bewust dat meer inspanningen moeten worden geleverd om de informatie over de door de Commissie, de EIB, het EIF, de EBWO en de nationale en regionale overheden aangeboden kredietmogelijkheden te verbeteren. Micro- en kleine bedrijven blijven immers maar al te vaak verstoken van deze informatie — wat overigens mede aan henzelf te wijten is.

    1.3

    In dat opzicht zou JEREMIE van nut kunnen zijn als „intelligent” instrument om de bestaande mogelijkheden te coördineren en stroomlijnen.

    1.3.1

    Het JEREMIE-initiatief sluit aan op de communautaire strategische richtsnoeren voor een cohesiebeleid ter ondersteuning van groei en werkgelegenheid. Het standpunt van het Comité hierover kan als volgt worden samengevat:

    er moet steun komen voor andere instrumenten dan subsidies, zoals leningen, financieringsgaranties voor achtergestelde leningen, convertibele instrumenten (mezzanine debt) en risicokapitaal (bijvoorbeeld zaai- of startkapitaal);

    de subsidies moeten worden gebruikt voor het creëren en onderhouden van de infrastructuur die nodig is om de toegang tot financiering te vergemakkelijken (zoals centra voor technologieoverdracht, starterscentra, netwerken van „business angels”, programma's ter vergroting van de investeringsbereidheid, enz.);

    er moet ook steun worden verleend voor garanties en wederzijdse garantiemechanismen, met name om microkredieten voor het MKB toegankelijker te maken. De EIB en het EIF (11) zouden in dit verband een waardevolle bijdrage kunnen leveren;

    er is tevens nood aan programma's voor specifieke groepen, zoals jonge of vrouwelijke ondernemers of ondernemers uit kansarme groepen, waaronder etnische minderheden;

    vanwege de deskundigheid die het EIF in de loop der tijd heeft opgebouwd, is het vooral belangrijk nauw met dat EIF samen te werken, zodat de nodige steun kan worden verleend aan het MKB en tegelijkertijd de Europese markt voor risicokapitaal wordt ontwikkeld;

    het is zaak de effectisering van de schuld (12) te bevorderen, om de kredietcapaciteit van de kredietconsortia te vergroten.

    1.3.2

    Het EESC onderstreept dat het van belang is dat de Commissie het JEREMIE-initiatief ondersteunt, niet alleen naar buiten toe, maar ook via een interne coördinatie binnen de diensten die zijn belast met het beheer van de steunmaatregelen t.b.v. micro-, kleine en middelgrote ondernemingen. Er zou een „Focal point JEREMIE” kunnen worden opgericht, als orgaan dat de verschillende acties coördineert en hierover informatie verstrekt, om de best mogelijke resultaten te behalen.

    1.3.3

    Het zou wenselijk zijn dat de Commissie om de twee jaar een verslag presenteert aan het Europees Parlement, de Raad, het Comité van de Regio's en het Europees Economisch en Sociaal Comité, waarin zij het verloop van het programma en de geboekte resultaten beschrijft, zodat deze belangrijke ervaringen tot andere sectoren kunnen worden uitgebreid.

    1.3.4

    Ten slotte beveelt het EESC aan erop toe te zien dat de beginselen van kosteneffectiviteit, doeltreffendheid en doorzichtigheid volledig worden nageleefd, zowel bij de aanbestedings- en selectieprocedures, als bij het beheer van de regionale holding funds en bij de accreditatie van financiële intermediairs die met het projectbeheer worden belast. Er moet met name op worden toegezien dat de communautaire wetgeving volledig wordt nageleefd, zelfs indien een van de spelers exclusieve rechten kan doen gelden. Ook moet het mogelijk zijn sancties te treffen, ondoeltreffende holding funds te ontmantelen en de lijsten met geaccrediteerde financiële intermediairs te herzien.

    2.   Toelichting

    2.1

    Het EESC heeft al dikwijls gehamerd op de belangrijke rol — vanuit economisch én sociaal oogpunt — die in de lidstaten wordt gespeeld door kleinere ondernemingen. Dit standpunt is terug te vinden in verschillende adviezen, uit 1992 (13), 1997 (14), 2001 (15) en 2003 (16), en in het advies over het Europees handvest voor het kleinbedrijf (17).

    2.1.1

    Micro- en kleine bedrijven spelen een cruciale rol binnen de Europese economie. Er zijn er ongeveer 25 miljoen, en zij vertegenwoordigen 99 % van alle ondernemingen; zij verschaffen werk aan circa 95 miljoen personen, waarmee zij 55 % van het totale aantal arbeidsplaatsen in de particuliere sector voor hun rekening nemen (18).

    2.1.2

    Uit deze cijfers blijkt wel hoezeer het MKB van belang is voor de Lissabonstrategie. Het is dan ook zaak een sterk partnerschap te sluiten met de vertegenwoordigers van de sociale partners, teneinde nieuwe samenwerkingsvormen (19) te creëren, bedoeld om de sociaaleconomische waarden die Europa tot een sociale markteconomie maken, in de praktijk te brengen (20).

    2.1.3

    De grootste problemen waar micro- en kleine bedrijven bij de oprichting en ontwikkeling tegenaanlopen zijn, in volgorde van belang:

    financiële en kredietaangelegenheden;

    trage en dure bureaucratie;

    aspecten i.v.m. de arbeidsmarkt (definitie van de beroepsprofielen en versterking van de beroepsopleiding, die nodig is om het aanpassingsvermogen van de arbeidskrachten te verbeteren en om het activiteitenpalet en de werkgelegenheidskansen van bedrijven uit te breiden.)

    2.1.4

    De toegang tot krediet is dus een eerste voorwaarde voor de oprichting van een onderneming, en een fundamenteel vereiste voor de groei en ontwikkeling van micro- en kleine bedrijven, die meer te lijden hebben onder de beperkingen van het kredietsysteem dan grote ondernemingen.

    2.1.5

    Alleen rechtstreeks contact met de onderneming en kennis van specifieke problemen en kredietmogelijkheden in de regio waarbinnen de onderneming opereert, kunnen de positieve effecten van de financiële steun maximaliseren. Zo wordt voorkomen dat de structuur van de financieringsbronnen te rigide is, en dat het risico toeneemt, mede tegen de achtergrond van Bazel-akkoorden. De onderneming zal dan ook de juiste balans moeten vinden tussen de in te zetten financiële instrumenten.

    2.1.6

    Zelffinanciering speelt hierbij een fundamentele rol, hoewel kleine ondernemingen slechts zelden in staat zijn hun investeringsplan m.b.v. dit instrument te verwezenlijken. In 90 % van de gevallen is er behoefte aan:

    voorlichting en advies over de keuze van het soort kapitaal (risicokapitaal, schuldkapitaal en „mezzanine” financiering);

    hulp bij de selectie van de juiste financiële instrumenten en kanalen.

    2.1.7

    Risicokapitaal is een instrument waar kleine ondernemingen vaak nogal wantrouwend tegenover staan. Slechts 5 à 6 % van de micro- (21) en kleine (22) ondernemingen (die voor 90 % bestaan uit eenmansbedrijven of personenvennootschappen) doet een beroep op risicokapitaal. Er moeten dus nieuwe vormen van risicokapitaal worden uitgewerkt, die ook kunnen worden gebruikt door personenvennootschappen, omdat dit anders een onderbenut instrument blijft.

    2.1.8

    De prioriteiten die zijn aangewezen om de bestaande kloof tussen het kredietwezen en het micro- en kleinbedrijf te dichten, kunnen als volgt worden samengevat:

    een hoger kwaliteitsniveau van de diensten van kredietinstellingen waarborgen;

    kredietinstellingen d.m.v. consultancy meer betrekken bij het reilen en zeilen van de onderneming, om boekhoudkundig voor meer doorzichtigheid en openheid te zorgen. Vooral kleine bedrijven hebben behoefte aan deze steun, zowel voor hun omvorming tot kapitaalvennootschappen, dus ter voorbereiding op het gebruik van risicokapitaal, als, voor sommigen van hen, ter voorbereiding op hun beursgang (23);

    verlagen van de vermogenseisen bij het verstrekken van leningen. Dit betekent dat het gebruik van de verschillende financial engineering-instrumenten meer moet worden aangemoedigd. Als „beste praktijkvoorbeeld” kan het in veel Europese staten gebruikte „kredietconsortium” worden genoemd. Hoewel nog altijd afhankelijk van het verkrijgen van een bankkrediet, moet dit soort constructies worden aangemoedigd en ontwikkeld, waarvoor de bijdrage van JEREMIE van zeer groot belang kan zijn;

    de rente meer op één lijn brengen met de tarieven die op de grote Europese ondernemingen worden toegepast (24).

    2.1.9

    Tijdens de voorbereidende fase van JEREMIE zullen alle regio's van de Unie een evaluatie van de behoeften en mogelijkheden moeten maken. Hierbij is het zaak dat de belanghebbende sociaaleconomische partners hieraan kunnen deelnemen, in het kader van een doeltreffend en verantwoord partnerschap.

    2.2   De regionale dimensie

    2.2.1

    Het hierboven beschreven probleem van de toegang tot financiering krijgt een verschillende betekenis al naar gelang van het ontwikkelingsniveau van economie en markt. De zgn. „convergentieregio's” (25), die het meest behoefte hebben aan kredietinstrumenten om de werkgelegenheid in ondernemingen te stimuleren, hebben echter de grootste moeilijkheden met de toegang tot financiering, en kennen hogere rentepercentages dan de meer ontwikkelde regio's (26).

    2.2.2

    De EIB-leningen (27), die bij toerbeurt worden toegekend aan de trust banks (gevolmachtigde banken) die deze vervolgens tegen variabele maar lage rentepercentages (28) kunnen verdelen onder het MKB, worden vooral gebruikt door banken in ontwikkelde regio's, waar de concurrentie tussen banken groter is en de toekenning van een EIB-lening de klantenbinding dient.

    2.2.3

    Omdat er in de minst begunstigde regio's een tekort is aan banken — met name coöperatieve of volkskredietbanken — is daar nauwelijks sprake van concurrentie tussen banken, en wordt daar ook nauwelijks „aan de kleintjes gedacht”. Er wordt in deze regio's dan ook zelden van de toch interessante EIB-instrumenten gebruikmaakt.

    2.2.4

    Als er niets wordt gedaan om het tij te keren, bijvoorbeeld m.b.v. de financieringsinstrumenten die JEREMIE kan aanbieden naast de traditionele leningen van de EIB en het EIF (29), dan zijn de armste regio's gedoemd om nog lange tijd in armoede te verkeren.

    2.2.5

    Om de kredietverlening in met name de convergentieregio's te vergemakkelijken, zou JEREMIE een contactpunt kunnen openen bij het EIF, dat met behulp van de bankgarantie-instrumenten waarover het beschikt, waarborgen zou kunnen verlenen voor het risicokapitaal dat door banken, consortia en andere financiële instellingen wordt verstrekt aan ondernemingen in de meest achtergebleven regio's.

    2.3   De sociale dimensie van krediet en financial engineering

    2.3.1

    De problemen rond de toegang van micro-, kleine en middelgrote bedrijven tot krediet brengen enkele duidelijke tekortkomingen van de markt aan het licht:

    de financiële instellingen moeten voor hun beheer verantwoording afleggen aan hun raad van bestuur: deze is er uiteraard vaak huiverig voor om leningen toe te kennen aan onbekende kleine ondernemingen zonder degelijke jaarbalans, waarbij dus het risico van insolventie bestaat;

    bankmedewerkers zijn vaak niet vertrouwd met het „ondernemingsrisico”, en zullen eerder geneigd zijn leningen te verschaffen wanneer er reële garanties (onroerende goederen of borgstellingen door familieleden of derden) aanwezig zijn. Borgstelling is een instrument dat zeer veel, zelfs te veel, wordt gebruikt, vooral in het geval van leningen aan vrouwelijke of jonge ondernemers;

    de verdeling van een kredietsom over een groot aantal kleine ondernemers kost de banken veel meer aan personeel en administratie dan het beheer van enkele kredieten van een aanzienlijk hoger bedrag aan een beperkt aantal grote en bekende ondernemers, die over een omvangrijke onroerendgoedportefeuille beschikken;

    de concurrentie tussen financiële instellingen, die helpt de beste aanbiedingen op de markt eruit te pikken, is sterk in de rijkere regio's maar zwak in de convergentieregio's, dus juist daar waar meer kredietmogelijkheden en lagere rentepercentages nuttig zouden zijn om tegemoet te komen aan de behoeften van lokale ondernemers, die vaak klein en machteloos zijn.

    2.3.2

    Het is dus zaak, de tekortkomingen van de markt te verhelpen, met maatregelen die:

    verenigbaar zijn met de regels voor staatssteun;

    kunnen worden gebruikt in combinatie met financial engineering, via de leningen van de door het EIF beheerde meerjarenprogramma's (30);

    reeds zijn opgenomen in het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (KCI);

    zijn gepland in de structuurfondsenregeling;

    worden gecoördineerd door JEREMIE.

    2.3.3

    De Europese Raad van maart 2005 heeft de strategie van Lissabon nieuw leven ingeblazen; de regeringen en sociaaleconomische partners werden verzocht drie prioritaire actielijnen te volgen:

    kennis en innovatie tot motoren van duurzame groei maken;

    de EU omvormen tot een aantrekkelijke plaats om te investeren en te werken;

    bevorderen van de werkgelegenheid en de ondernemingsgeest, ten behoeve van de samenhang.

    2.3.4

    De lidstaten geven soms veel geld uit om de werkgelegenheid te steunen en nieuwe arbeidsplaatsen te creëren, maar deze uitgaven worden altijd gerechtvaardigd door de sociale resultaten (31). Stel dat de helft van alle MKB's in de EU-25, oftewel circa 12 miljoen ondernemingen, een lening van 20 000 euro wordt toegekend, dan zou het verwachte verlies als het gevolg van insolventies (32) niet meer dan 6,5 miljard euro bedragen, oftewel 0,07 % van het BBP van de EU-25. Zo'n algemene lening zou de meeste ondernemingen in staat stellen hun positie te consolideren en hun processen en producten te innoveren.

    2.3.5

    Indien de lening wordt verstrekt met tussenkomst van een consortium, dat 50 % van de insolventies weet op te vangen, kan het verlies op fifty-fiftybasis worden gedragen door het consortium en de bank.

    2.3.6

    In een klimaat waarin erkend wordt dat krediet ook een sociale functie heeft, kunnen de nodige instrumenten van financial engineering worden ontwikkeld met de participatie van openbare, Europese en solidariteitsfondsen die door de ondernemers zelf worden ingebracht bij de consortia, zij het bij de registratie van het consortium dan wel in de vorm van een percentage van de bankrente (33).

    2.4   De functie van de consortia, financial engineering en JEREMIE

    2.4.1

    De toekenning van een groot aantal kleine leningen aan startende ondernemingen en Europese micro- en kleine bedrijven is afhankelijk van:

    de beschikbaarheid van middelen, tegen een redelijke prijs, op de kapitaalmarkt;

    de interne organisatie van de kredietinstelling, die op het hele grondgebied aanwezig moet kunnen zijn, met kantoren dicht bij de ondernemingen;

    een cultuur onder bankmedewerkers waarbinnen „aan de kleintjes wordt gedacht”;

    de mogelijkheid om de risico's te delen met andere partners (financial engineering);

    het vermogen om de beheerkosten beperkt te houden, teneinde lagere rentepercentages te kunnen toepassen op verstrekte leningen.

    2.4.2

    Voor sommige van deze problemen zijn de oplossingen al voorhanden in de bestaande instrumenten, die dan ook vaker en doeltreffender moeten worden ingezet:

    EIB-leningen zijn in het verleden een zeer nuttig instrument gebleken om de toegang van micro-, kleine en middelgrote ondernemingen tot financiering te verbeteren. Banken die als EIB-gevolmachtigde willen optreden krijgen, bij toerbeurt, leningen tegen gunstige rentepercentages (34). De kleinere marge die de banken krijgen (van 115 business points) heeft ertoe geleid dat deze vorm van financiering — die nuttig is voor ondernemingen, maar niet erg winstgevend voor de banken — alleen wordt gebruikt door banken in rijke regio's, waar veel concurrentie is. Dit geldt niet voor de convergentieregio's, waarmee wordt bevestigd dat de arme regio's minder ontwikkelingsmogelijkheden hebben dan de rijke;

    het systeem van coöperatieve kredietbanken is nadrukkelijker aanwezig in sterk ontwikkelde regio's. Ook dit vormt een ernstige belemmering voor de toegang tot financiering in regio's met een ontwikkelingsachterstand. JEREMIE zou het ontstaan, de ondersteuning en de verspreiding van kredietvormen die gebruik maken van financial engineering-instrumenten kunnen bevorderen door samen te werken met de brancheorganisaties in regio's waar de ontwikkeling is gebaseerd op opleidingsprocessen en het kredietsysteem;

    om een cultuur te ontwikkelen waarbinnen „aan de kleintjes wordt gedacht” is het van groot belang steun te verlenen aan de inspanningen van de brancheorganisaties, vooral die welke verwikkeld zijn in de sociale dialoog, omdat deze helpen de ervaringen van rijkere regio's te herhalen in de minst begunstigde regio's. Ook hierbij kan JEREMIE een actieve rol spelen;

    in de landen waar zij bestaan vormen de consortia een fundamentele factor, zowel voor de uitvoering van de financial engineering als voor de bevordering van de sociale functie van de kredietverlening, die ertoe bijdraagt dat heel Europa een sociale markteconomie wordt, gebaseerd op werkgelegenheid (35). Als JEREMIE de activiteiten van de EU via het EIB en het EIF verder kan stroomlijnen en bevorderen, kunnen veel van de ondernemingen die ieder jaar worden gedwongen hun activiteiten stop te zetten (20 %), van de ondergang worden gered;

    de risicobeoordeling door de consortia en de dekking van 50 % van de insolventies bij toegekende leningen, verlichten de lasten voor de banken, verlagen het risico en houden daardoor de debetrente binnen de perken (36).

    2.5   De functie van de multiplicator in het kredietbeheer en de functie van JEREMIE

    2.5.1

    De multiplicator is, zeker de afgelopen jaren, een instrument geworden dat zowel door consortia als door banken wordt gebruikt om de kredietmogelijkheden uit te breiden (37). Dankzij een stelselmatige analyse van de insolventies, vooral in de convergentieregio's, kan de multiplicator aan de lokale situatie worden aangepast. Het percentage insolventies onder micro- en kleine bedrijven loopt in de minst begunstigde regio's zelfs op tot 10 %, terwijl het in de rijkere regio's rond de 2,5 % blijft liggen.

    2.5.2

    Vooral in de convergentieregio's kan JEREMIE zijn potentieel ontwikkelen, door de consortia waarborgen te bieden en de effectisering van de schuld te bevorderen, om meer kredietmogelijkheden te scheppen en de tekortkomingen van de multiplicator te ondervangen.

    2.6   JEREMIE en het KCI

    2.6.1

    Het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie 2007-2013 (KCI) (38) omvat verschillende communautaire programma's en maatregelen, zoals:

    de maatregelen ter vergroting van het concurrentievermogen van de Europese industrie (39) en het meerjarenprogramma voor ondernemingen en ondernemerschap, met name voor het midden- en kleinbedrijf (40);

    het financieringsinstrument voor het milieu LIFE (Financial Instrument for the Environment) (41);

    het meerjarenprogramma voor de monitoring van het eEuropa-actieplan 2005 (42);

    het meerjarenprogramma ter stimulering van de ontwikkeling en het gebruik van Europese digitale inhoud op de mondiale netwerken (43);

    de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van trans-Europese netwerken (44);

    de richtsnoeren voor trans-Europese telecommunicatienetwerken (45);

    het meerjarenprogramma voor acties op energiegebied: „Intelligente energie — Europa” (46);

    2.6.2

    Daarnaast zou moeten worden gekeken naar de financiële instrumenten die zijn opgenomen in het Vierde meerjarenprogramma (MJP) 2000-2005, dat tot 31-12-2006 is verlengd en over een budget van 531,5 miljoen euro beschikt (47); dit MJP zou in het KCI en de JEREMIE-strategie moeten worden geïntegreerd.

    2.6.2.1

    De activiteiten van het MJP zijn verdeeld over drie pijlers:

     

    1e pijler: ontwikkelingsmaatregelen voor bedrijven;

     

    2e pijler: het netwerk van Euro Info Centres (EIC's);

     

    3e pijler: financiële instrumenten.

    2.6.2.2

    Een analyse van de werking van de financiële instrumenten van het MJP laat zien welke de beste resultaten hebben gegeven en dus in de JEREMIE-strategie zouden kunnen worden overgenomen. Deze instrumenten vormen veruit de belangrijkste uitgavenpost van het vierde MJP: in 2003 waren zij goed voor 67 % van het totale programmabudget (48). De verdeling van de middelen tussen deze financiële instrumenten is als volgt:

    MKB-garantie (49): 90 % van de middelen (50);

    ETF-startersregeling (51): 10 % van de middelen.

    2.6.2.3

    Deze instrumenten zijn al eerder gebruikt, namelijk in het Groei- en werkgelegenheidsinitiatief (1998-2000), en in:

    de SCA (Seed Capital Action = startkapitaalactie), die was opgenomen in het CREA-proefproject (CREA = Capital-Risque pour les Entreprises en phase d'Amorçage) van het MJP 1997-2000;

    de JEV (Joint European Venture), die in 1997 van start ging en tot 29-12-2004 heeft bestaan (52).

    2.6.2.4

    De SCA heeft tot op heden weinig opgeleverd, net als de JEV.

    2.6.2.5

    Eind 2003 hadden circa 178 000 middelgrote en kleine bedrijven (MKB's) van de MKB-garantiefaciliteit gebruikgemaakt (53) (waarvan 136 000 via het Groei- en werkgelegenheidsinitiatief, 32 000 via het programma voor kredietgaranties en 10 000 via het programma voor microkredieten).

    2.6.2.6

    In dezelfde periode hebben circa 240 000 MKB's geprofiteerd van de ETF-startersregeling (54).

    2.6.3

    JEREMIE zou de ervaringen met deze twee instrumenten dan ook kunnen voortzetten en ervoor zorgen dat — zeker in de convergentieregio's — meer MKB's hiervan gebruik gaan maken.

    2.6.4

    Het is een feit dat slechts 0,81 % van de Europese MKB's de afgelopen jaren heeft kunnen profiteren van de gemeenschappelijke maatregelen van DG Ondernemingen, DG Economische en financiële zaken en het EIF.

    2.6.5

    Het is echter van belang dat JEREMIE nieuwe wegen inslaat, die voor een deel reeds zijn opgenomen in de nieuwe programma's, zoals met name:

    de MKB-garantiefaciliteit, een wederzijds garantiemechanisme waarover al is gesproken in het kader van de consortia;

    mezzanine-kredieten (55), die via de MKB-garantiefaciliteit kunnen worden verkregen: deze zijn zeer belangrijk voor ondernemers, omdat zij niet worden verplicht een deel van hun kapitaal af te staan, en kunnen bovendien zeer nuttig zijn wanneer een onderneming in andere handen overgaat;

    de effectisering van het risicokapitaal (56) van banken en consortia;

    de invoering van SBIC's (Small Business Investment Companies Programs), naar het voorbeeld van de programma's die in 1958 in de VS in het leven zijn geroepen om holdings en langetermijnkredieten aan te bieden. Deze zijn op commerciële leest geschoeid, en opereren op basis van een licentie van de Small Business Administration.

    2.6.6

    Het EESC is er hoe dan ook van overtuigd dat de informatie en opleiding m.b.t. deze maatregelen sterk voor verbetering vastbaar zijn: hierbij moeten zowel de financiële instellingen worden betrokken als de werkgevers- en werknemersorganisaties, terwijl de maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven en de sociale functie van de kredietverlening moeten worden gerespecteerd.

    2.7   JEREMIE en de procedures voor aanbesteding en accreditatie

    2.7.1

    Volgens het EESC kan het JEREMIE-initiatief pas echt een succes worden als de communautaire wetgeving op het gebied van overheidsopdrachten voor diensten volledig in acht wordt genomen.

    2.7.2

    De JEREMIE-diensten van de Commissie en/of het EIF zouden erop moeten toezien dat de beginselen van kosteneffectiviteit, doeltreffendheid, onpartijdigheid, gelijke behandeling en doorzichtigheid volledig worden nageleefd bij de aanbestedingsprocedures. De aanbestedingsdossiers, die van tevoren worden vastgesteld door de Commissie, zouden met name de volgende criteria voor de toelating van een bank of consortium moeten bevatten:

    zij moeten gedurende een periode van ten minste vijf jaar de bedoelde activiteiten met succes hebben uitgeoefend;

    zij moeten voldoen aan de technische normen van het Europees normalisatiecomité (CEN) wat betreft de kwaliteit van de dienstverlening;

    zij moeten over technisch-operationele en economisch-financiële capaciteiten beschikken, hetgeen moet worden aangetoond aan de hand van objectieve en non-discriminatoire criteria.

    2.7.2.1

    In het kader van de operationele programma's 2007-2015 moet worden voorzien in de mogelijkheid om sancties te treffen en om over te gaan tot de intrekking of ontmanteling van holding funds die ondoeltreffend zijn of indien onregelmatigheden of ernstige overtredingen zijn vastgesteld. Om de twee jaar zou het beheer aan een monitoring moeten worden onderworpen, met medewerking van de regionale sociaaleconomische partners, en met doorzichtige procedures voor de publicatie van de verslagen. Deze laatste moeten worden toegezonden aan de nationale centrale overheden, het Europees Parlement, het EESC en het Comité van de Regio's.

    2.7.3

    Financiële instellingen of consortia uit een andere lidstaat, of uit een land dat de overeenkomst inzake openbare aanbestedingen heeft getekend (zie de bijlage van de WTO-overeenkomst), moeten onder dezelfde voorwaarden kunnen meedingen als nationale deelnemers, mits de documentatie conform de wetgeving van de betreffende landen is en aantoont dat aan alle vereisten voor deelname wordt voldaan.

    2.7.4

    Deze bepalingen zouden ook van toepassing moeten zijn op de accreditatieprocedures voor financiële intermediairs, die systematisch op hun prestaties moeten worden beoordeeld. De beoordelingscriteria moeten in overleg met de sociaaleconomische partners worden vastgesteld. Ook moet de accreditatie periodiek worden herzien. Zo moet in ieder geval een deel van de geaccrediteerde intermediairs om de drie jaar worden vervangen.

    Brussel, 15 maart 2006.

    De voorzitter

    van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Anne-Marie SIGMUND


    (1)  „JEREMIE: a joint REGIO-EIB group initiative for supporting improved access to finance for SME and micro-enterprise development in the regions” (JEREMIE: een gemeenschappelijk initiatief van DG REGIO en de EIB voor een betere toegang tot financiering voor het MKB en micro-ondernemingen in de regio's) (doc. 2 van 21.11.2005), dat is gepresenteerd tijdens de op 24 november 2005 te Brussel gehouden conferentie over de financering van de groei en de cohesie in de uitgebreide Unie

    (2)  1982: Europees jaar van de ambachten en het kleinbedrijf

    (3)  Mede naar aanleiding van de gebeurtenissen in 1982, heeft de Commissie een task force onder leiding van commissaris Cresson opgericht, om het Europees beleid aan te passen aan de behoeften van het MKB. In de tweede helft van de jaren '80 werd deze task force omgevormd tot DG XXIII

    (4)  Nu: directoraat-generaal Ondernemingen en industrie

    (5)  In Avignon (1990), Berlijn (1994) en Milaan (1997)

    (6)  Zie voetnoot 28

    (7)  Op 20 en 21 november 1997 vond de buitengewone Europese Raad van Luxemburg plaats, met slechts één agendapunt: de werkgelegenheid. Tijdens deze Top werden onder meer drie concrete initiatieven gelanceerd om bedrijven te helpen hun concurrentievermogen op peil te houden, en werd de Commissie opgedragen voorstellen te doen om de economie te versterken en meer banen te scheppen. Dit waren: de ETF-startersregeling, de JEV (Joint European Venture) en de MKB-garantiefaciliteit

    (8)  Zie COM(2005) 121 final

    (9)  Zie het raadplegingsdocument over het communautair programma voor ondernemerschap en concurrentievermogen, 2006-2010, DG Ondernemingen, 2004, punt 46.

    (10)  http:// europa.eu.int/yourvoice/ consultations/index_en.htm#open

    (11)  Ibidem, punt 118

    (12)  Zie voetnoot 29

    (13)  Effectisering maakt het mogelijk een deel van het eigen risicokapitaal aan anderen te verkopen, om zo meer kredietmogelijkheden te creëren voor het MKB. Zie ook voetnoot 56

    (14)  „Ambacht en MKB in Europa”, in PB C 332 van 16-12-1992

    (15)  „Ambacht en MKB”, in PB C 156 van 26-5-1997

    (16)  PB C 221 van 7-8-2001

    (17)  „De rol van het MKB in de Europese economie en productiestructuur”, in PB C 220 van 16-9-2003

    (18)  PB C 48 van 21-2-2002

    (19)  Waarnemingspost voor het Europese MKB, 2003/7, EU-25

    (20)  Zie bijvoorbeeld de ervaringen met bilaterale instellingen in Italië en andere Europese landen

    (21)  Zie het EESC-advies „Partnerschap voor de uitvoering van de Structuurfondsen”, in PB C 10 van 14-1-2004, blz. 21

    (22)  waarvan de EU-25 er 23 miljoen telt (Waarnemingspost MKB 2005)

    (23)  1,8 miljoen (Waarnemingspost MKB 2005)

    (24)  In Italië wordt de index voor het MKB „STAR” genoemd

    (25)  Om cross selling te voorkómen

    (26)  De EU-25 telt 254 regio's op NUTS II-niveau. Circa 100 hiervan zijn convergentieregio's, met een inkomensniveau dat minder dan 75 % van het EU-gemiddelde bedraagt

    (27)  In de meest achtergebleven regio's is de rente gemiddeld drie punten hoger dan in ontwikkelde regio's (Bron: Artigiancassa, Italië)

    (28)  Het gaat meestal om een bedrag van 30 of 50 miljoen euro, hernieuwbaar

    (29)  Gewoonlijk een punt boven de 6-maands Euribor

    (30)  Het Europees Investeringsfonds (EIF) is opgericht in 1994 en heeft twee doelstellingen: 1) Ondersteunen van de Europese netwerken; 2) De toegang van het MKB tot krediet te vergemakkelijken. De aandeelhouders van het EIF zijn de EIB, de Europese Commissie en tal van Europese banken. Vooral de laatste jaren heeft het EIF vooral steun verleend aan micro- en kleine bedrijven (zie bijvoorbeeld de MKB-garantiefaciliteit, die samen met de JEV (Joint European Venture) en ETF-startersregeling in het leven is geroepen door de Europese Raad van Luxemburg in 1997)

    (31)  Momenteel beheert het EIF drie projecten: 1) Steun voor ondernemingen in de startfase; 2) De ETF-startersregeling (Europese Technologiefaciliteit voor technologisch geavanceerde ondernemingen), bijdragen tot de vennootschapsmiddelen, „mezzanine” investeringen; 3) MKB-garanties (kredietgaranties, microkrediet, eigen middelen, effectisering)

    (32)  Sviluppo Italia, de instantie die zich namens de Italiaanse staat inzet voor de werkgelegenheid in Zuid-Italië, heeft berekend dat iedere nieuwe arbeidsplaats gemiddeld 40 000euro kost

    (33)  De gemiddelde insolventie op het niveau van micro- en kleine ondernemingen bedraagt niet meer dan 3 % van de verstrekte leningen

    (34)  meestal 0,50 %

    (35)  Gemiddeld 15 business points lager dan de 6-maands Euribor, met de verplichting de lening aan ondernemingen te verstrekken tegen een percentage dat gemiddeld niet meer dan 100 business points (een punt) boven de 6-maands Euribor ligt

    (36)  Studies van de Waarnemingspost voor ondernemingen tonen aan dat het faillissementscijfer van ondernemingen op circa 20 % per jaar ligt, en dat deze faillissementen het vaakst zijn toe te schrijven aan problemen op het gebied van krediet (beheer, uitbreiding, noodzaak van innovatie)

    (37)  ca. 2 %

    (38)  De multiplicator maakt het mogelijk meer leningen toe te kennen, evenredig aan het insolventiepercentage van een bepaald grondgebied en het percentage van toegekende kredietgaranties. Als de historische analyse van de kredietinsolventies in een bepaald grondgebied aantoont dat de insolventies minder dan 5 % bedragen, is het mogelijk om, met een fonds van 1 miljoen euro, meerdere mensen leningen te verstrekken tot een hoogte van 20 miljoen euro, omdat de beschikbare 1 miljoen euro kan worden gebruikt om de insolventies te dekken: 5 % van 20 miljoen is 1 miljoen. In dit geval is de multiplicator 20. Als de waarborg van het consortium 50 % bedraagt, en de andere 50 % door de bank wordt gedekt, wordt de multiplicator 40. M.a.w.: met 1 miljoen euro is het mogelijk om 40 miljoen euro aan leningen te verstrekken, mits goed gespreid

    (39)  COM(2005) 121 van 6-4-2005

    (40)  PB L 167 van 6-7-1996

    (41)  PB C 333 van 29-12-2000, gewijzigd bij PB L 268 van 16-8-2004

    (42)  PB C 192 van 28-7-2000, gewijzigd bij PB L 308 van 5-10-2004

    (43)  Besluit 2256/2003/EG

    (44)  Besluit 2001/48/EG

    (45)  Verordening 2236/95

    (46)  PB C 183 van 11-7-1997, gewijzigd bij PB L 200 van 30-7-2002

    (47)  PB L 176 van 15-7-2003

    (48)  Zie INT/261, rapporteur Pezzini

    (49)  Zie Conclusies en aanbevelingen, par. 6, voetnoot 15

    (50)  SMEG, SME-Guarantee = MKB-Garantie

    (51)  Bron: Jaarverslag van het Europees Investeringsfonds (EIF)

    (52)  ETF-startersregeling (Europese Technologiefaciliteit)

    (53)  Besluit 593/2004/EG van 21-7-2004

    (54)  Ibidem, toegang tot „mezzanine-financiering”

    (55)  „Mezzanine-financiering” baseert zich meer op de verwachte cash flow van ondernemingen dan op de werkelijke garanties. Deze kan twee vormen aannemen: 1) achtergestelde leningen (leningen tegen een vaste of geïndexeerde rentevoet); 2) equity kickers (de schuldeiser/investeerder heeft recht op een percentage van de waardestijging van het eigen vermogen dat bij de lening is ingebracht). Mezzanine-leningen hebben een looptijd van 4 tot 8 jaar

    (56)  „Effectisering” vindt plaats wanneer de schuldenportefeuille van een consortium (of bank) geheel of gedeeltelijk wordt overgedragen aan gespecialiseerde financiële instelingen, zodat de consortia meer kredietgaranties kunnen bieden aan ondernemingen


    Top