Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52006AE0044

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (COM (2005) 399 final — 2005/0166 (COD))

PB C 69 van 21.3.2006, p. 22–23 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

21.3.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 69/22


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving”

(COM (2005) 399 final — 2005/0166 (COD))

(2006/C 69/05)

De Raad heeft op 18 januari 2006 besloten om, overeenkomstig art. 262 van het EG-Verdrag, het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het bovengenoemde voorstel.

De gespecialiseerde afdeling „Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap”, die was belast met de desbetreffende voorbereidende werkzaamheden, heeft haar advies goedgekeurd op 14 november 2005. Rapporteur was de heer Olsson.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 423e zitting van 18 en 19 januari 2006 (vergadering van 18 januari) het volgende advies uitgebracht, dat werd goedgekeurd met 33 stemmen vóór en geen stemmen tegen, bij 1 onthouding:

1.   Inleiding

1.1

Eind 2003 diende de Commissie een voorstel in tot herschikking van Verordening (EEG) nr. 302/93 van de Raad inzake de oprichting van een Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EWDD).

Als rechtsgrond werd artikel 308 van het Verdrag gekozen.

1.2

Na discussies in de Raad werd besloten de rechtsgrond van het voorstel te wijzigen in artikel 152, dat medebeslissing door het Europese Parlement impliceert. Tegelijkertijd werden naar aanleiding van de discussies in de Raad enkele kleinere wijzigingen in het voorstel voor een verordening aangebracht, die eind augustus 2005 werden gepresenteerd.

2.   Algemene opmerkingen

2.1

Het EESC heeft zich in oktober 2004 over het oorspronkelijke voorstel uitgesproken (1). De standpunten die daarbij naar voren werden gebracht, vormen nu ook de basis van onderhavig advies, wat in de eerste plaats geldt voor de aanbeveling om de maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met de drugsproblematiek, te betrekken bij de werkzaamheden van het EWDD.

2.2

Het EESC kan zich vinden in het voorstel om de rechtsgrondslag van de ontwerpverordening te wijzigen. Het is niet meer dan vanzelfsprekend dat het Europees Parlement daadwerkelijk medebeslissingsrecht krijgt, alleen al omdat op deze wijze de transparantie van het officiële besluitvormingsproces naar het publiek toe wordt gewaarborgd. Op grond van het nieuwe voorstel (2) krijgt het EP een grotere rol. Het mag o.a. twee onafhankelijke deskundigen met een bijzondere kennis op het gebied van drugs benoemen in de raad van bestuur. Het Comité dringt er met klem op aan dat deze twee deskundigen verbonden zijn.

2.3

Het EESC wijst eveneens op het ontwerp van een interinstitutioneel akkoord betreffende een kader voor Europese regelgevende agentschappen, waarin staat dat de interne organisatie van de agentschappen ook de participatie van de belanghebbende partijen en een hoge mate van transparantie dient te garanderen (3). Zo zouden vertegenwoordigers van de belanghebbende partijen moeten worden benoemd als lid van de raad van bestuur. In dit verband wordt o.a. verwezen naar het Witboek „Europese governance”.

3.   Specifieke opmerkingen over afzonderlijke artikelen in de verordening

3.1   Artikel 5 — Europees Netwerk voor informatie

Het Europese netwerk bestaat uit nationale knooppunten, die de schakel tussen de deelnemende lidstaten en het Waarnemingscentrum vormen. Deze knooppunten moeten de gegevens op nationaal niveau verzamelen en analyseren aan de hand van richtsnoeren die in samenwerking met het Waarnemingscentrum zijn vastgesteld. Voor hun werkzaamheden krijgen de knooppunten jaarlijks ook een subsidie van de EU in het kader van een „grant agreement for action”.

Het EESC dringt erop aan dat het Waarnemingscentrum in zijn richtsnoeren en overeenkomsten met de lidstaten als bepaling opneemt dat de knooppunten moeten samenwerken met nationale organisaties, waaronder ngo's, die zich bezighouden met de drugsproblematiek.

Dit dient ook duidelijk te worden aangegeven in artikel 5, lid 2 (a). De derde zin hierin dient als volgt te worden gewijzigd: „Zij verzamelen en analyseren in samenwerking met deskundigen en organisaties die op dit gebied werkzaam zijn, op nationaal niveau alle relevante gegevens over drugs en drugsverslaving, alsmede over het beleid dat wordt ontwikkeld in antwoord op deze problematiek.”

3.2   Artikel 20 — Samenwerking met andere nationale en internationale organisaties en instanties

Het Waarnemingscentrum dient actief te streven naar samenwerking met internationale organisaties en andere, met name Europese, gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties die bevoegd zijn op het gebied van drugs. Deze samenwerking moet gebaseerd zijn op formele werkafspraken met voornoemde instanties en organisaties. Over deze afspraken brengt de Commissie advies uit. Ook internationale organisaties kunnen door de raad van bestuur als waarnemer worden uitgenodigd.

Om de participatie van genoemde organisaties een meer systematische en regelmatige structuur te geven stelt het EESC voor een samenwerkingsorgaan op te richten en deze ook te noemen in de verordening. Dit kan door de volgende zin toe te voegen aan artikel 20: „Om overleg te plegen over de opzet van de samenwerking zal het Waarnemingscentrum een contactgroep oprichten met vertegenwoordigers van organisaties die zich bezighouden met drugsproblematiek”.

Brussel, 18 januari 2006.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Anne-Marie SIGMUND


(1)  Advies over het „Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende het Europees waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving”; algemeen rapporteur: de heer Olsson (PB C 120 van 20.05.2005).

(2)  COM(2005) 399 final.

(3)  COM(2005) 59 final en COM(2005) 718 final.


Top