EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52005SA0006

Speciaal verslag nr. 6/2005 over het trans-Europees vervoersnet (TEN-T), vergezeld van de antwoorden van de Commissie

PB C 94 van 21.4.2006, p. 1–36 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

21.4.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/1


SPECIAAL VERSLAG Nr. 6/2005

over het trans-Europees vervoersnet (TEN-T), vergezeld van de antwoorden van de Commissie

(uitgebracht krachtens artikel 248, lid 4, tweede alinea, EG)

(2006/C 94/01)

INHOUD

LIJST VAN AFKORTINGEN

I-IV

SAMENVATTING

1-6

INLEIDING

7-10

REIKWIJDTE, DOELSTELLINGEN EN AANPAK VAN DE CONTROLE

11-79

OPMERKINGEN

11-24

Toewijzing van de financiële bijstand voor TEN-T

25-51

Juridisch kader en administratieve procedures

25-29

Voorschriften in de wet- en regelgeving

30-43

Evaluatie en selectie

44-51

Projecttoezicht

52-64

Organisatiestructuur en toewijzing van personeel

65-79

Coördinatie van de EU-financiering voor vervoersinfrastructuur

80-91

CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

BIJLAGE 1 — Beschrijving van het beheersysteem voor TEN-T

TEN-T: regelgeving en beleidskader

Aanvraag, evaluatie en selectie voor TEN-T

Organisatiestructuur van TEN-T

Begrotingskader voor TEN-T

BIJLAGE 2 — Landkaart met de prioritaire verbindingen en projecten van TEN-T

Antwoorden van de Commissie

LIJST VAN AFKORTINGEN

CF

Cohesiefonds

DG REGIO

Directoraat-generaal Regionaal beleid

DG TREN

Directoraat-generaal Energie en vervoer

EFRO

Europees fonds voor regionale ontwikkeling

EGNOS

European Geostationary Navigation Overlay Service

EIB

Europese Investeringsbank

EIF

Europees Investeringsfonds

FAC

Comité voor financiële bijstand

FTE

Voltijdsequivalent

IDC

Interdienstenoverleg

ITS

Intelligente vervoersystemen

MEANS

Maatregelen ter evaluatie van acties van structurele aard

MIP

Meerjarig indicatief programma

OTO

Activiteiten voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie

PMS

Systeem voor programmabeheer

PP

Prioritair project

PPP

Publiek-private samenwerking

PSR

Projectstatusverslag

SF

Structuurfonds

SNE

Gedetacheerde nationale expert

TEN

Trans-Europees netwerk

TEN-T

Trans-Europees vervoersnet

SAMENVATTING

I.

De Gemeenschap draagt bij aan de totstandbrenging van trans-Europese netwerken op het gebied van vervoer (TEN-T) met het doel, de samenhang en interoperabiliteit van de nationale netwerken alsmede de toegang tot deze netwerken in de hele Europese Unie te bevorderen. Om dat te bereiken, financiert de Gemeenschap infrastructuurprojecten en studies voor wegen, spoorwegen, binnenwateren, luchthavens, havens en systemen voor navigatie en verkeersbeheer via satelliet. De begroting voor de periode 2000-2006 wordt beheerd door het directoraat-generaal Energie en Vervoer (DG TREN) en beloopt 4 425 miljoen EUR.

II.

Bij haar controle beoordeelde de Rekenkamer in hoeverre het beheersysteem van de Commissie — inclusief de opstelling en invoering van de regelgeving, administratieve procedures en een systeem voor interne controle — bevorderlijk was voor een zuinige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van TEN-T.

III.

De Rekenkamer constateerde het volgende:

de uitvoering van de 14 prioritaire projecten van TEN-T heeft inmiddels vertraging opgelopen en slechts bij acht ervan bestaat een reële kans dat zij binnen de oorspronkelijke termijn (2010) worden afgerond (1). Vooral grensoverschrijdende delen zijn bijzonder moeilijk omdat ze op nationaal niveau minder voorrang krijgen en meer coördinatie vergen,

de toewijzing van de financiële bijstand uit TEN-T is te sterk versnipperd en niet genoeg gericht op grensoverschrijdende projecten of projectonderdelen. Op deze wijze kan TEN-T zijn toegevoegde waarde voor Europa niet ten volle realiseren,

de aan de begunstigden ter kennis gebrachte financieringsbesluiten van de Commissie vertonen nog steeds enkele grote tekortkomingen en het verschil in reikwijdte van de twee grootste bijstandsvormen (studies en werken) is niet duidelijk genoeg,

de Commissie creëerde ingewikkelde procedures voor de jaarlijkse evaluatie en selectie van TEN-T-projecten, hoewel de MIP-projecten meerjarig zijn; hierdoor werd de evaluatie een vrij zware procedure. Bovendien was bij de evaluatie en selectie niet altijd alle projectinformatie beschikbaar. Niet alle in het financieel reglement van TEN vastgestelde evaluatiecriteria werden door de Commissie bekeken en de evaluatie werd niet in alle gevallen behoorlijk gedocumenteerd,

de instrumenten van de Commissie voor toezicht op de projecten zijn ontoereikend. De diverse door de begunstigden uitgebrachte verslagen over de stand en de vorderingen van projecten bieden niet altijd voldoende relevante informatie aan de projectambtenaren, die bovendien niet systematisch overgaan tot projectinspecties ter plaatse en effectbeoordelingen achteraf,

de Commissie wordt bij het nakomen van haar verplichtingen tot projectevaluatie en toezicht gehinderd door de te hoge werkdruk van het personeel dat binnen DG TREN wordt ingezet voor TEN-T-acties,

de coördinatie van de communautaire financiering van vervoersinfrastructuurprojecten stelt de Commissie niet in staat om alle gevallen van te hoge of dubbele financiering te ontdekken.

IV.

De Rekenkamer beveelt de Commissie aan:

samen met de lidstaten voorrang te geven aan financiering van die — met name grensoverschrijdende — projectonderdelen die voltooid moeten zijn om TEN-T zijn volle toegevoegde waarde voor Europa te geven;

haar model-financieringsbesluit op belangrijke punten te wijzigen en aan te vullen door duidelijker aan te geven welke acties kunnen worden gecofinancierd als studies dan wel als werken;

een consistente en coherente methodologie te ontwikkelen voor de evaluatie van TEN-T en deze op te nemen in een algemeen verkrijgbare handleiding. Zij moet ook het aantal verschillende aanvraag- en evaluatieformulieren verminderen en de inhoud daarvan herzien zodat alle door de wetgever voorgeschreven relevante evaluatie- en selectiecriteria erin voorkomen. Waar nodig moeten voor zulke evaluaties externe experts worden ingezet;

het toezicht op de projecten te versterken door minimumvereisten vast te stellen voor de rapportage over de stand van de projecten en door vaker inspecties ter plaatse en effectbeoordelingen achteraf te verrichten zodat duidelijk wordt hoe TEN-T efficiënter kan worden uitgevoerd en hoe de doeltreffendheid van de communautaire financiering op dit gebied kan worden geoptimaliseerd;

te overwegen terug te keren naar een gecentraliseerde vorm van projectbeheer van TEN-T binnen DG TREN, en het voor TEN-T ingezette personeel qua aantal en deskundigheid aan te passen;

eventueel in samenwerking met de lidstaten de passende rechtsgrondslagen, procedures en instrumenten vast te stellen om de coördinatie van de financiering voor vervoersinfrastructuur te verbeteren en om mogelijke gevallen van te hoge of dubbele financiering te ontdekken.

INLEIDING

1.

Bij de inwerkingtreding van het Verdrag van Maastricht in 1993 kreeg de Gemeenschap de verantwoordelijkheid, bij te dragen aan de totstandbrenging en ontwikkeling van trans-Europese netwerken op het gebied van vervoer (TEN-T) (2). Teneinde steun te verlenen aan projecten van gemeenschappelijk belang die worden uitgevoerd door lidstaten en internationale organisaties trof de Commissie in het begin van de jaren '90 specifieke maatregelen voor TEN-T. De begrotingsuitgaven voor TEN-T stegen van 182 miljoen EUR in 1993 tot 661 miljoen EUR in 2005.

2.

TEN-T heeft tot doel de onderlinge koppeling en interoperabiliteit van de nationale vervoersnetwerken alsmede de toegang tot deze netwerken te bevorderen, waarbij met name rekening wordt gehouden met de noodzaak de insulaire, niet aan zee grenzende en perifere regio's met de centrale regio's van de Gemeenschap te verbinden (3).

3.

De communautaire uitgaven voor TEN-T worden rechtstreeks beheerd door het directoraat-generaal Energie en vervoer (DG TREN) (4). Bijlage 1 geeft een uitgebreid overzicht van verschillende aspecten van het beheersysteem voor TEN-T. Voor TEN-T geldt de volgende wet- en regelgeving:

de „TEN-T-richtsnoeren”, die de doelstellingen, prioriteiten en hoofdlijnen van de maatregelen vastleggen. Ze bepalen aan welke basisvoorwaarden een project moet voldoen om als project van gemeenschappelijk belang te worden aangemerkt en dus in aanmerking te komen voor financiering uit TEN-T (5);

het „financieel reglement TEN”, dat de algemene regels vaststelt voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap voor alle trans-Europese netwerken, inclusief TEN-T (6);

het meerjarig indicatief programma (MIP) voor de periode 2001-2006 (7), dat het begrotingskader bepaalt voor de prioritaire projecten (PP's) die werden vastgesteld door de Europese Raad van Essen in 1994 (de zogenoemde „Essen-projecten”, zie bijlage 2) (8), de communautaire bijdrage voor het project Galileo en nog vier andere „coherente groepen van projecten” (9), en

het financieringsbesluit van de Commissie, dat dient als rechtsgrondslag voor elke gefinancierde TEN-T-actie en de lidstaten en begunstigden ter kennis moet worden gebracht. In uitzonderlijke gevallen worden financieringsbesluiten aangevuld met schenkingsovereenkomsten (10).

4.

De financiële bijstand van de Gemeenschap kan een of meer van de volgende vormen aannemen: cofinanciering van studies, rechtstreekse subsidies voor investeringen of werken, rentesubsidies op door de Europese Investeringsbank (EIB) of andere financiële instellingen verstrekte leningen, bijdragen in de premies voor garanties voor leningen van het Europees Investeringsfonds (EIF) of andere financiële instellingen, deelneming in risicodragend kapitaal voor investeringsfondsen of vergelijkbare financiële ondernemingen.

5.

Volgens het financieel reglement van TEN beloopt de totale begroting voor de periode 2000-2006 4 875 miljoen EUR voor alle TEN-sectoren samen (vervoer, telecommunicatie en energie-infrastructuur), waarvan maximaal 75 % kan worden toegewezen in het kader van MIP's voor deze sectoren (11). De overige 25 % of meer is beschikbaar voor andere dan MIP-projecten.

6.

Van het totaalbedrag van 4 875 miljoen EUR heeft de Commissie 4 425 miljoen EUR toegewezen aan TEN-T en daarvan is tot nu toe 70 % bestemd voor het MIP in de volgende verdeling (12):

1 551 miljoen EUR (50 %) voor de PP's;

680 miljoen EUR (22 %) voor het programma Galileo;

815 miljoen EUR voor de zogenoemde „coherente groepen van projecten”, waarvan

425 miljoen euro (14 %) voor het opheffen van knelpunten in het spoorwegnet;

141 miljoen euro (5 %) voor grensoverschrijdende projecten binnen de Gemeenschap en met derde landen,

249 miljoen euro (8 %) voor projecten betreffende intelligente vervoersystemen (ITS) over land of door de lucht, en

30 miljoen euro in reserve (1 %).

Het resterende budget voor TEN-T (ten minste 25 %) is bestemd voor niet-MIP-projecten.

REIKWIJDTE, DOELSTELLINGEN EN AANPAK VAN DE CONTROLE

7.

Bij haar controle beoordeelde de Rekenkamer in hoeverre het beheersysteem van de Commissie — inclusief de opstelling en invoering van de regelgeving, administratieve procedures en een systeem voor interne controle — bevorderlijk was voor een zuinige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van TEN-T (13).

8.

De controle was specifiek bedoeld om na te gaan in hoeverre:

a)

de toewijzing van de financiële bijstand van de Gemeenschap, de vormen van bijstand en de regels voor de financiële deelneming van de Gemeenschap een doeltreffende uitvoering van TEN-T mogelijk maken;

b)

het financieringsbesluit van de Commissie evenals de administratieve procedures en hun toepassing de mogelijkheid bieden, de projecten op transparante wijze te evalueren, te selecteren en te volgen zonder dat dit leidt tot inefficiëntie;

c)

de administratieve structuur en de personele middelen bevorderlijk zijn voor een efficiënt beheer van de TEN-T-acties;

d)

de mechanismen van de Commissie voor het coördineren van de door de Gemeenschap gefinancierde vervoersinfrastructuurprojecten geschikt zijn om gevallen van over- of dubbele financiering te ontdekken.

De Rekenkamer onderzocht ook of en in welke mate de Commissie corrigerende maatregelen heeft genomen naar aanleiding van haar eerdere opmerkingen betreffende TEN-T (14).

9.

De Rekenkamer controleerde alle procedures, van de indiening van voorstellen tot — in voorkomend geval — de financiële controle achteraf. In het kader van haar systeemgerichte controle maakte de Rekenkamer een complete beschrijving van het beheersysteem van de Commissie en identificeerde zij de voornaamste interne controles. In totaal werden 72 TEN-T-acties geselecteerd om te worden getest op naleving van de regels bij de interne controle van de Commissie (15). Teneinde algemene conclusies te kunnen trekken, betrok de Rekenkamer in haar steekproef alle vervoersystemen (16) van alle 15 lidstaten voor een bedrag van meer dan 577 miljoen EUR aan uitgaven. Van die 72 acties werden er 35 ter plaatse gecontroleerd.

10.

De controle omvatte ook een onderzoek van de rechtsgrondslagen voor TEN-T en de modellen van financieringsbesluiten die de Commissie heeft vastgesteld. Daarnaast zond de Rekenkamer vragenlijsten naar de bevoegde nationale ministeries en ondervroeg zij het personeel in verband met de programmering, projectevaluatie vooraf, selectie, toezicht en controle. Ten slotte heeft de Rekenkamer in samenwerking met de Commissie een projectdatabank opgezet met statistische gegevens over de gefinancierde TEN-T-acties.

OPMERKINGEN

Toewijzing van de financiële bijstand voor TEN-T

Trage uitvoering van prioritaire TEN-T-projecten

11.

De door de Raad en het Europees Parlement vastgestelde TEN-T-richtsnoeren bepaalden aanvankelijk dat het TEN-T-netwerk in 2010 voltooid moest zijn (17). Van de 14 in 1994 en 1996 goedgekeurde PP's zijn er tot op heden slechts drie voltooid; vijf andere worden naar verwachting binnen de termijn afgerond. Van de overige zes PP's wordt verwacht dat tegen 2010 alleen de belangrijkste onderdelen zullen zijn voltooid. Met name de grensoverschrijdende onderdelen van TEN-T-projecten ondervinden vertraging omdat ze nationaal minder prioriteit krijgen en van de betrokken lidstaten meer coördinatie vergen (zie paragraaf 15). In 2003 erkende de Commissie deze grote vertraging, die hoofdzakelijk te wijten is aan onvoldoende financiering van de Unie en de lidstaten, en aan te weinig coördinatie tussen de verschillende bronnen van openbare middelen van de EU, de lidstaat of de regio (18).

12.

Na de uitbreiding hebben het Europees Parlement en de Raad bij de herziening van de richtsnoeren voor TEN-T in 2004 besloten, nog eens 16 PP's toe te voegen met termijnen voor voltooiing tussen 2008 en 2019 (zie bijlage 2) (19), terwijl het voltooien van de bestaande PP's al problemen oplevert.

De begrotingstoewijzing is onvoldoende gericht op de grensoverschrijdende onderdelen

13.

De algemene doelstelling van TEN-T is te zorgen voor de cohesie, onderlinge koppeling en interoperabiliteit van de nationale netwerken, en voor toegang tot die netwerken in de hele Europese Unie (zie paragraaf 2).

14.

Analyse van de verdeling van de middelen voor TEN-T over de lidstaten van de EU-15 tussen 2001 en 2003 toont aan dat op weinige uitzonderingen na elke lidstaat al dan niet in het kader van het MIP een deel van de jaarlijkse TEN-T-begroting heeft ontvangen (zie tabel 1). Het aan elke lidstaat toegewezen deel van de totale begroting is ook vrijwel gelijk gebleven (jaarlijkse afwijking niet meer dan 1 % voor 9 van de 15 lidstaten) en projecten uit het selectievoorstel die uiteindelijk niet werden gekozen, werden vervangen door een of meer andere projecten van dezelfde lidstaat. Dit bevestigt de opmerkingen die bij het onderzoek door de Rekenkamer werden gemaakt door de vertegenwoordigers van twee lidstaten (20) in het programmacomité TEN-T (FAC) — en in het geval van één lidstaat ook met bewijsstukken (21) — dat bij de toewijzing van de TEN-T-begroting sterk rekening wordt gehouden met het principe van een „billijk aandeel”.

Tabel 1

Verdeling van de TEN-T-begroting over de 15 EU-lidstaten in de periode 2001-2003

(miljoen EUR)

Lidstaat

Aan de projecten toegewezen bedrag 2001

% van het totaal

Aan de projecten toegewezen bedrag 2002

% van het totaal

Aan de projecten toegewezen bedrag 2003

% van het totaal

Aan de projecten toegewezen bedrag 2001-03

% van het totaal

AT

12,1

2,2

14,4

2,6

18,1

3,0

44,6

3,2

BE

18,7

3,4

15,0

2,7

15,7

2,6

49,4

2,9

DE

76,0

13,9

76,2

13,5

73,1

12,0

225,3

14,2

DK

5,9

1,1

0,1

0,0

1,5

0,3

7,6

0,5

ES

23,6

4,3

23,7

4,2

31,5

5,2

78,8

4,5

EU (22)

173,4

31,8

272,7

48,4

201,2

33,1

647,2

35,3

FIN

13,0

2,4

11,4

2,0

13,1

2,2

37,5

2,4

FR

61,4

11,3

32,4

5,7

98,7

16,0

192,4

10,2

GR

17,7

3,2

10,7

1,9

1,0

0,2

29,4

1,4

IRL

8,0

1,5

3,0

0,5

0,0

0,0

11,0

0,9

IT

41,6

7,6

52,0

9,2

71,3

11,7

164,9

8,8

LU

1,1

0,2

0,0

0,0

0,0

0,0

1,1

0,2

NL

44,0

8,1

23,0

4,1

29,8

4,9

96,8

6,0

PT

10,5

1,9

0,0

0,0

7,0

1,2

17,5

1,2

SE

13,5

2,5

8,9

1,6

14,8

2,4

37,2

2,6

UK

24,8

4,5

20,0

3,5

33,3

5,5

78,1

5,5

Totaal

545,4

100,0

563,4

100,0

610,1

100,0

1 718,9

100,0

15.

De meeste gefinancierde projectonderdelen van TEN-T bevinden zich binnen de grenzen van de lidstaten. Van de 118 onderdelen van MIP-infrastructuurprojecten  (23) waren er slechts negen die meer dan één lidstaat bestreken. Bij deze grensoverschrijdende onderdelen kost het verkrijgen van nationale financiering de meeste moeite en kent het beheer administratieve en juridische problemen. Ook geeft de Commissie projecten van deze aard niet voldoende prioriteit bij de financiering. Op grond van het MIP-besluit is immers slechts 5 % van de betrokken begroting bestemd voor grensoverschrijdende projecten, en slechts 2 % daarvan voor intracommunautaire grensoverschrijdende projecten (24) (zie paragraaf 6). Bovendien moet 70 % van de MIP-begroting 2000-2006 voor de negen grensoverschrijdende spoortrajecten in 2005 en 2006 nog worden vastgelegd, voornamelijk op de spoorverbindingen Spanje — Frankrijk en Oostenrijk — Italië.

16.

In het financieel reglement van TEN werd de financieringsdrempel voor projectonderdelen die nationale of natuurlijke grenzen overschrijden, op tijd verhoogd van 10 % tot 20 % om te worden toegepast vanaf de financieringsbesluiten 2004; dit had echter niet tot gevolg dat grensoverschrijdende delen vanaf juni 2005 werden gefinancierd tegen hogere percentages (25). Als de problemen bij de voltooiing van grensoverschrijdende spoortrajecten voortduren, kan de trans-Europese toegevoegde waarde van TEN-T niet ten volle worden benut.

Te sterk versnipperde begrotingstoewijzing

17.

De financiële steun voor TEN-T mag niet hoger zijn dan 50 % van de kosten voor studies en 10 % van de kosten voor infrastructuurwerken (26), met een algemene beperking tot 10 % van de totale investeringskosten, behalve bij projecten inzake satellietnavigatie- en plaatsbepalingssystemen en bij projecten die nationale of natuurlijke grenzen overschrijden, waar de subsidie maximaal 20 % van de totale investeringskosten kan dekken.

18.

Analyse van de in paragraaf 4 genoemde bijstandsvormen, toegepast bij tussen 1995 en 2004 ondernomen projecten, toont het volgende aan (zie grafiek 1):

bijna alle acties (99 %) betroffen studies of werken;

de mogelijkheid van rentesubsidies voor leningen en risicodragend kapitaal werd zeer weinig benut (27), en

bijdragen in de premies voor garanties voor leningen van het EIF of andere financiële instellingen werden in het geheel niet benut.

Image

19.

Bij 40 % van de tussen 1995 en 2004 ondernomen TEN-T-acties ging het om werken. Hoewel het financieel reglement van TEN voorschrijft dat dit slechts mag gebeuren in naar behoren gemotiveerde gevallen, bleek uit de controle dat bij toepassing van deze bijstandsvorm bijna nooit een specifieke motivering werd gegeven.

20.

Het meest benutte bijstandsmechanisme is cofinanciering van studies (59 % van de acties). In tegenstelling tot werken zijn studies aantrekkelijk, zelfs voor landen en regio's die hun voordeel doen met andere programma's van de EU voor infrastructuurfinanciering, zoals de structuurfondsen en het Cohesiefonds (28). Dit komt vooral door de hoge cofinancieringspercentages voor studies in TEN-T.

21.

In de periode 1995-2004 werd van de geschatte totale subsidiabele kosten gemiddeld 3,5 % gefinancierd bij werken (in plaats van 10 %) en 25,4 % bij studies (in plaats van 50 %) (29). Die gemiddelde financiering ligt dus aanzienlijk onder het toegestane maximum voor beide bijstandsvormen. Bovendien bestrijkt de TEN-T-begroting een zeer groot aantal acties, waarvan er vele geen TEN-T-financiering behoefden en/of niet volledig voldeden aan de evaluatie- en selectiecriteria (zie paragraaf 39).

22.

Vorenstaande opmerking en de vertraagde uitvoering van de PP's (zie paragraaf 11) geven aan dat bij het selecteren van TEN-T-acties voor financiering te weinig prioriteiten worden gesteld, hetgeen ten koste van het gewenste katalysatoreffect van de communautaire financiering gaat (zie paragraaf 42). Tevens doet het lage percentage feitelijke financiering van werken de vraag rijzen of het Commissievoorstel voor een nieuw financieel reglement van TEN waarin de maximale financieringslimieten voor werken worden opgetrokken, het beoogde resultaat — het aantrekken van meer openbare en particuliere financiering — zal bewerken (30).

Voor ruim de helft van de huidige MIP-begroting voor grensoverschrijdende projecten zijn nog geen vastleggingen gedaan

23.

In de periode 2001-2004 werd in totaal 1 926 miljoen EUR vastgelegd voor MIP-projecten, ofwel 63 % van het totale daarvoor beschikbare bedrag. Voor de periode 2005-2006 resteert nog een bedrag voor vastleggingen van 1 129 miljoen euro. Om die resterende 37 % in 2005 en 2006 te kunnen vastleggen, moeten de Commissie en de lidstaten streng toezicht houden op de uitvoering van de MIP-projecten. De maatregelen die zijn opgenomen in de gewijzigde richtsnoeren over de aanpak van grote vertragingen bij projecten zijn adequaat op langere termijn (31). Om echter op korte termijn vertragingen aan te pakken, moet de Commissie strenger toezien op projecten die niet vorderen volgens plan. In overleg met de lidstaten moet worden overwogen, binnen het MIP-programma zo nodig onmiddellijk begrotingsmiddelen over te schrijven naar projecten waarvan de uitvoering verloopt zoals gepland of sneller vordert dan gepland.

24.

Projecten binnen de „groep van coherente projecten”, waarvoor bijna 40 % van de begrotingsmiddelen nog niet zijn vastgelegd, moeten nauwlettend worden gevolgd. Dit geldt vooral voor de groep grensoverschrijdende projecten waar 56 % van de begroting nog in 2005 en 2006 moet worden vastgelegd. Dit wijst op de algemene problemen bij de voltooiing van grensoverschrijdende projectonderdelen die deel uitmaken van PP's of van groepen van coherente projecten.

Juridisch kader en administratieve procedures

Voorschriften in de wet- en regelgeving

Het financieringsbesluit vertoont nog steeds tekortkomingen

25.

Het financieringsbesluit van de Commissie is de voornaamste rechtsgrond voor de toekenning van financiële steun uit TEN-T aan afzonderlijke projecten en moet daarom duidelijk de omvang, planning, vorm, begroting van en financiële voorwaarden voor die steun aangeven (zie bijlage 1). Pas in 2002 begon de Commissie dergelijke besluiten systematisch mee te delen aan de begunstigden, hoewel dit is voorgeschreven in het financieel reglement van TEN (32). Sindsdien heeft de Commissie het model van financieringsbesluit jaarlijks herzien, zodat de rechtsgrond nu vollediger en duidelijker is (33).

26.

De Commissie heeft wel maatregelen getroffen om de beschrijving van door de financieringsbesluiten gedekte activiteiten te verbeteren, maar het voorstel van de Rekenkamer, een bindend model voor een technische bijlage in te voeren, is niet gevolgd (34). Een dergelijk model zou de begunstigden dwingen, een minimum aan informatie te verstrekken volgens een vooraf vastgestelde opzet waarin een verband wordt gelegd tussen activiteiten en begroting. Dit zou het toezicht op de voortgang van een project vergemakkelijken en helpen om de financiële en technische controles van de door de Commissie en de lidstaten gefinancierde activiteiten doeltreffender en doelmatiger te maken.

27.

Het financieringsbesluit vermeldt niet welke technische en financiële informatie over de stand van het project door de begunstigden moet worden verstrekt en in welke vorm dat moet gebeuren. Door dit ontbreken van gestandaardiseerde rapportage (of degelijke richtlijnen) was de technische en/of financiële informatie die bij elke betalingsaanvraag werd verstrekt niet altijd toereikend om de Commissie in staat te stellen:

een grondige evaluatie te verrichten van de TEN-T-projecten (zie paragraaf 37), en

de subsidiabiliteit van de door de begunstigden opgegeven activiteiten en/of kosten te verifiëren. In sommige gevallen werden saldobetalingen verricht hoewel de vereiste informatie over de resultaten van een gecofinancierde studie niet bij de betalingsaanvraag was gevoegd (35); hieruit blijkt dat de interne controle van de Commissie in deze gevallen gebreken vertoont.

Het bereik van de studies en werken is niet duidelijk genoeg

28.

Uit de controle van de Rekenkamer bleek dat de fouten op het niveau van de begunstigden meestal verband hielden met de volgende kenmerken van de financiële bijstand van TEN-T:

het bereik van de studies en werken is niet of onvoldoende duidelijk aangegeven in het financieel reglement van TEN en in het financieringsbesluit;

het financieringspercentage voor studies ligt aanzienlijk hoger, hetgeen de begunstigden ertoe bracht, bij hun vergoedingsaanvraag kosten voor werken voor te stellen als kosten voor studieprojecten.

29.

Dit leidde bij 30 % van de gecontroleerde studietransacties tot betalingen door de Commissie voor bouwwerken tegen het verhoogde tarief. De ondubbelzinnige definities van „studies” (36) en „werken” (37), die de Rekenkamer heeft voorgesteld om fouten te voorkomen, zijn nog steeds niet opgenomen in het model van de financieringsbesluiten.

Evaluatie en selectie

Ingewikkelde procedure voor aanvragen en evaluatie vooraf

30.

De aanvragen voor financiële bijstand van TEN-T worden jaarlijks ingediend, al dan niet volgens de MIP-procedure (zie bijlage 1). Hoewel het MIP meerdere jaren bestrijkt, worden jaarlijks evaluaties georganiseerd bij het toewijzen van middelen aan de MIP-projecten. Daarnaast loopt ook elk jaar een procedure buiten het MIP om, hetgeen de administratieve werkdruk voor de Commissie en de lidstaten aanzienlijk verhoogt en dus de algemene efficiency van het evaluatie- en selectieproces vermindert (38). Bovendien krijgt de financiering van MIP-projecten voorrang, zodat het beschikbare bedrag voor niet-MIP-projecten afhangt van de uitkomst van de MIP-procedure, hetgeen de selectie van niet-MIP-projecten onnodig vertraagt.

31.

De administratieve procedures voor de aanvragen en de evaluatie vooraf zijn ingewikkeld. Er zijn verschillende modellen van aanvraag- en evaluatieformulieren, die de Commissie heeft vastgesteld en die naast elkaar worden gebruikt (39). De Rekenkamer ontdekte verscheidene gevallen waarin die administratieve complexiteit het personeel van de Commissie wel meer werk bezorgde, maar geen wezenlijk effect had op de kwaliteit van de projectselectie of op de toewijzing van communautaire middelen.

32.

De Commissie heeft weliswaar de eerste stappen gezet op de weg naar vereenvoudiging van de administratieve procedures door de voorlopige aanvraag voor niet-MIP-voorstellen in 2004 samen te voegen met de gedetailleerde aanvraag, maar verdere vereenvoudiging van het aanvraag- en selectieproces is nog mogelijk, met name binnen het MIP.

De termijn voor het indienen van voorstellen wordt niet altijd in acht genomen

33.

De Commissie stelt een termijn vast voor de indiening van aanvragen om financiële steun. Bij inachtneming van deze termijn kan een gelijke behandeling van de projectaanvragers worden gewaarborgd en kan het personeel van de Commissie voldoende tijd worden gelaten om voorstellen te evalueren (of de vorderingen van een project te beoordelen wanneer het gaat om financiering van een tweede jaar).

34.

Uit de controle bleek dat een aanzienlijk aantal aanvragen om financiële steun niet binnen de termijn werd ingediend, hoewel de Commissie de regels voor tijdige indiening heeft verduidelijkt en bevestigd (40).

Tot 2004 was er in de fase van voorlopige evaluatie en selectie geen volledige informatie over de projecten beschikbaar

35.

Een behoorlijke en doorzichtige evaluatie vereist dat vanaf het begin van de procedure alle relevante informatie over het project beschikbaar is. Bij de formulieren voor de voorlopige aanvraag die tot 2004 werden gebruikt als basis voor de eerste evaluatie, waren de aanvragers echter niet verplicht alle essentiële gegevens te verstrekken, ook al was dat voorgeschreven in het financieel reglement van TEN (41).

36.

Dit had tot gevolg dat de eerste evaluatie en selectie van MIP-projecten werd verricht op basis van aanvraagformulieren die onvolledige projectinformatie bevatten (zie paragraaf 40). De voorstellen voldeden dan ook niet aan alle criteria voor indiening voorafgaand aan de fase van de hoofdevaluatie. Bij het MIP is een grondige evaluatie met name belangrijk, want het MIP-besluit stelt budgettaire prioriteiten vast voor de latere toewijzing van de financiële steun van TEN-T aan de projecten. Bij de PP's waaraan in de MIP-begroting voor de periode 2001-2003 voorlopig 13 miljoen EUR was toegewezen, was er bijvoorbeeld één dat pas in 2004 kredieten ontving (42). Aangezien de formulieren voor de voorlopige en de gedetailleerde aanvraag voor het MIP pas in 2004 werden samengevoegd, bleef dit euvel tot in dat jaar bestaan.

37.

Vanaf het tweede financieringsjaar worden evaluaties vooral uitgevoerd op basis van projectstatusverslagen (PSR's), die daarvoor onvoldoende informatie bevatten blijkens de controle. Een analyse van de PSR's die voor de gecontroleerde projecten werden ingediend toont aan dat de door de lidstaten verstrekte informatie niet specifiek genoeg was, vooral over de stand van het werk in voorgaande perioden. Dat houdt verband met de opzet van het modelverslag, waarin de lidstaten geen gedetailleerde informatie hoeven te verstrekken. De kwaliteit van de projectselectie is dan ook vooral afhankelijk van de deskundigheid, ervaring en nauwgezetheid van de individuele projectambtenaren die de voorstellen evalueren alsook van de beschikbare tijd om een degelijk voortgangsonderzoek te verrichten en van de medewerking van de lidstaten door het verstrekken van aanvullende informatie indien en wanneer dat nodig is.

De selectie van projecten wordt onvoldoende gerechtvaardigd

38.

Het financieel reglement van TEN vermeldt de basisvoorwaarden voor de toekenning van communautaire steun (43) alsook de projectselectiecriteria (44). In de door de Commissie gebruikte projectaanvraag- en -beoordelingsformulieren worden die voorwaarden en criteria niet vermeld of wordt de aandacht onvoldoende gevestigd op verificatie van de inachtneming ervan. Wanneer de formulieren voor de projectbeoordeling relevante vragen bevatten, blijft het antwoord van de beoordelaars vaak beperkt tot ja of neen zonder dat dit wordt onderbouwd met de vereiste motivering.

39.

Met name bleek uit de controle het volgende:

aan de voorwaarde van additionaliteit dat „er in beginsel alleen bijstand door de Gemeenschap [wordt] verleend indien de uitvoering van een project op financiële belemmeringen stuit” is bij nagenoeg 20 % van de gecontroleerde acties niet voldaan, want de begunstigden vermelden in het formulier voor de gedetailleerde aanvraag dat de actie zou worden voortgezet volgens plan, zelfs indien geen financiële bijstand van TEN-T werd verleend (45),

in het formulier voor projectbeoordeling wordt geen aandacht besteed aan de voorwaarde dat de gevraagde financiële steun voor een projectonderdeel niet meer mag bedragen dan 10 % van de totale investeringskosten voor het hele project. Weliswaar blijkt uit de controle dat de feitelijke financieringspercentages beneden het voorgeschreven maximum bleven (zie paragraaf 21), maar de jaarlijkse controle van de naleving van deze voorwaarde blijft met name relevant ingeval studies niet worden gevolgd door infrastructuurwerken. Uit de controle bleek dat de gecofinancierde studies voor het project EGNOS in de gecontroleerde steekproef volgens de beschikbare ramingen niet aan deze voorwaarde voldeden (46),

er wordt niet altijd voldoende bekeken in welke mate een project bijdraagt aan de doelstellingen en prioriteiten van de TEN-T-richtsnoeren. De projectbeoordelaars zijn verplicht deze bijdrage weer te geven in een puntenschaal zonder hun beoordeling te motiveren. In verscheidene gevallen bleek uit de controle ook dat niet alle doelstellingen werden geëvalueerd (47),

de inachtneming van andere evaluatiecriteria wordt beoordeeld met „ja/nee” of met „hoog/gemiddeld/laag”. De beoordelaars wordt wel gevraagd opmerkingen te maken of hun keuze te rechtvaardigen, maar doorgaans doen zij dat niet. Bij de sociaal-economische en de kosten-batenanalyse van een project wordt bijvoorbeeld niet onderzocht of de gekozen aanpak of methodologie geschikt is. Bovendien verifieert de Commissie alleen of is voldaan aan de eis die informatie te verstrekken, zonder aan te geven welke invloed dit heeft op haar besluit om communautaire financiering te verschaffen en hoeveel,

in de evaluatieformulieren gestelde vragen werden vaak niet (48) of onjuist (49) beantwoord door het Commissiepersoneel dat de aanvragen moest evalueren.

40.

Wat betreft de eerste evaluatie van MIP-projecten bleek uit de controle dat voor de meeste ervan geen beoordelingsformulier was ingevuld. Bij analyse van de formulieren waarin de Commissie haar evaluatie had gedocumenteerd bleken deze dezelfde gebreken en tekortkomingen te vertonen als die voor niet-MIP-projecten (bv. niet alle vragen beantwoord, enz.).

41.

Omdat de beoordelaars geen motivering geven en richtlijnen of indicatoren voor evaluatie ontbreken, is het niet duidelijk hoe de inachtneming van de vastgestelde criteria wordt beoordeeld en hoe het Commissiepersoneel dat de evaluaties verricht, komt tot de eindconclusie over de inachtneming van de voorwaarden of vormvereisten op basis waarvan voorstellen worden geselecteerd voor financiering.

42.

In het MIP wordt de TEN-T-financiering voor meerdere jaren toegewezen. Volgens het financieel reglement van TEN moet bij de jaarlijkse projectevaluaties en -selecties echter prioriteit worden verleend aan financiering binnen het MIP (32). In dit verband is een grondige en doorzichtige evaluatie van essentieel belang om te kunnen beoordelen in hoeverre een specifiek project voldoet aan de beleidsdoelstellingen en selectiecriteria, en aldus te komen tot een toewijzing van de financiering zoals die in de TEN-T-richtsnoeren werd beoogd. Gezien de gesignaleerde tekortkomingen en gebreken in de evaluatie maar ook in het toezicht op lopende projecten vanaf het tweede financieringsjaar (zie de paragrafen 44-50) werd de meerjarige MIP-begroting toegewezen aan categorieën van projecten (projecten van gemeenschappelijk belang, groepen van coherente projecten en Galileo), afzonderlijke projecten, projectonderdelen en acties, zonder dat de inachtneming van de wettelijk voorgeschreven criteria behoorlijk werden geëvalueerd. De Rekenkamer is van oordeel dat de genoemde tekortkomingen een negatieve invloed hebben op de vaststelling van de prioriteit van projecten binnen het MIP.

Bij de evaluatie wordt geen algemeen gebruik gemaakt van externe experts

43.

De aanbeveling van de Rekenkamer om de gebruikmaking van externe experts bij de evaluatie uit te breiden tot alle vormen van vervoer is door de Commissie niet gevolgd want dit „ligt nogal gevoelig wegens de vertrouwelijkheid van de materie” (50). Er wordt opgemerkt dat externe experts in vele andere communautaire programma's zoals het Cohesiefonds en de OTO-kaderprogramma's als beoordelaars optreden, waarbij de vertrouwelijkheid wordt gegarandeerd met een door de beoordelaars te ondertekenen verklaring (51). Zoals de evaluatie van de ITS-projecten aantoont, zou gebruikmaking van externe experts hebben geleid tot een beter gedocumenteerde en gemotiveerde evaluatie en selectie (zie de paragrafen 38 en 39). Bovendien zouden experts die de projectambtenaren bijstaan tijdens de evaluatie bijdragen tot meer tijd- en kosteneffectiviteit hiervan, en zouden zij voor meer objectiviteit en deskundigheid in het proces zorgen (zie de paragrafen 56-58). Die mogelijkheid wordt ook uitdrukkelijk geboden in het financieel reglement van TEN met de bepaling dat de Commissie alle benodigde adviezen van specialisten kan inwinnen, inclusief dat van de EIB (52).

Projecttoezicht

Ontoereikende instrumenten voor TEN-T-projecttoezicht

44.

Om te waarborgen dat de bijstand van de Gemeenschap doeltreffend wordt gebruikt, dragen de Commissie en de lidstaten samen de verantwoordelijkheid voor systematisch toezicht op de voortgang van de projecten, eventueel met de medewerking van de EIB of andere organen. Het gaat erom de wijze waarop de projecten en het programma zijn uitgevoerd en het effect van hun uitvoering te evalueren (53). Daarnaast is het toezicht op de projecten een essentieel element in de jaarlijkse evaluatie en selectie van MIP-projectvoorstellen waarvoor vanaf het tweede jaar financiële steun wordt aangevraagd (zie paragraaf 42).

45.

Het TEN-T-projecttoezicht door de Commissie berust vooral op de volgende twee elementen:

de verslaglegging door de begunstigden (meer bepaald de jaarlijkse PSR's (54) en de financiële en technische voortgangsverslagen);

de inspecties die door (of namens) de Commissie ter plaatse worden uitgevoerd.

46.

Zoals in verband met de projectevaluaties reeds werd vermeld in paragraaf 37, bleek uit de ingediende PSR's voor de gecontroleerde verrichtingen dat de verstrekte informatie vaak te weinig gedetailleerd is of er zelfs informatie ontbreekt, hetgeen een deugdelijke projectevaluatie en -selectie bemoeilijkt en ook een negatief effect heeft op het projecttoezicht. Dit werd bevestigd in het door de Rekenkamer verrichte onderzoek onder het projectpersoneel bij DG TREN.

47.

Naast het PSR ontvangen de projectambtenaren technische en financiële voortgangsverslagen wanneer de lidstaten of de projectontwikkelaars kostendeclaraties indienen. Zoals reeds in paragraaf 27 werd opgemerkt, is er geen model voor de technische en financiële rapportage dat de lidstaten verplicht de projectambtenaren een minimum aan informatie te verschaffen.

48.

Bij de procedure van toezicht op projecten ter financiering van infrastructuurwerken is er een tweede toezichtselement, namelijk inspecties op de plaats van uitvoering van het project, die in de meeste gevallen pas vlak voor de saldobetaling plaatsvinden. Voor de meeste acties verricht de projectambtenaar samen met een financieel ambtenaar een technisch en financieel onderzoek van de betrokken actie na de indiening van de saldobetalingsaanvraag bij de Commissie maar vóór de saldobetaling (55).

49.

De Commissie verricht echter niet regelmatig toezichtactiviteiten of effectbeoordelingen om na te gaan:

of de beleidsdoelstellingen zijn bereikt en de prioriteiten in acht werden genomen (56),

of aan de oorspronkelijke voorwaarden voor financiële bijstand werd voldaan en de projectdoelstellingen zijn gerealiseerd,

welke de reële toegevoegde waarde is van de financiële bijstand van TEN-T voor het project en van het project voor de vorming van een trans-Europees vervoersnetwerk, vergeleken bij hetgeen werd verklaard in de aanvraagfase van het project.

50.

Bovendien wordt, evenals bij de evaluaties (zie paragraaf 43), voor het toezicht geen gebruik gemaakt van externe experts of van deskundigheid die beschikbaar is bij andere Commissiediensten, bij andere instellingen zoals de EIB of binnen de lidstaten.

Volledige en betrouwbare gegevens over de TEN-T-projecten zijn niet voorhanden

51.

Overeenkomstig de aanbevelingen van de Rekenkamer in haar jaarverslagen over 2001 en 2002 heeft de Commissie eind 2003 de verschillende TEN-T-databanken geïntegreerd in een centraal IT-systeem (57). Hoewel de Commissie zich heeft ingespannen om een gebruikershandleiding op te stellen, de gebruikers op te leiden en functies toe te voegen, wordt dit IT-systeem door de projectambtenaren niet algemeen gebruikt en dus bevat het ook geen bijgewerkte en betrouwbare informatie. Uit het onderzoek van de Rekenkamer onder de personeelsleden van DG TREN blijkt dat zij het systeem niet gebruiken omdat het niet gebruiksvriendelijk is en teveel gericht is op de behoeften van de OTO-kaderprogramma's. Dat brengt mee dat de Commissie bij haar verslaglegging geen betrouwbare en volledige informatie kan geven zonder een uitgebreide en tijdrovende aansluiting met de boekhoudkundige gegevens in haar centrale boekhouding.

Organisatiestructuur en toewijzing van personeel

De evaluatie van en het toezicht op TEN-T worden gehinderd door de te hoge werkdruk per projectambtenaar

52.

Tabel 2 toont de toewijzing van budgettaire en personele middelen voor alle in 2004 binnen DG TREN uitgevoerde acties.

Tabel 2

Toewijzing van budgettaire en personele middelen voor acties van DG TREN per eind 2004

Acties van DG TREN — Begrotingsmiddelen van 2004 en voltijds personeel

Actie

Begrotingsmiddelen

(miljoen EUR)

% van totaal

voltijds personeel

% van totaal

Binnenlands, lucht- en zeevervoer

76

6

167

17

Trans-Europese vervoersnetwerken

672

54

55

5

Trans-Europese energienetwerken

18

1

6

1

Traditionele en hernieuwbare energiebronnen

64

5

108

11

Kernenergie

154

12

281

28

Onderzoek i.v.m. energie en vervoer

235

19

103

10

Administratieve ondersteuning voor DG TREN

23

2

201

20

Beleidsstrategie en coördinatie voor DG TREN

0

0

89

9

Totaal

1 243

100

1 009

100

Bron: Europese Commissie, Jaarlijks activiteitenverslag 2004 DG TREN en Annual Management Plan (jaarlijks beleidsplan) 2005.

53.

Voor een doelmatig en doeltreffend programmabeheer is een toereikende personeelsbezetting vereist. In 2004 werden de 459 lopende TEN-T-acties beheerd door 18 voltijdse projectambtenaren, ofwel gemiddeld 26 acties per projectambtenaar. Maar het feitelijke aantal acties per ambtenaar varieerde sterk (van 2 tot 71 acties per ambtenaar), hetgeen wijst op een onevenwichtige verdeling van acties en personeel tussen (en binnen) de directoraten die TEN-T beheren. Bovendien wordt een groot aantal acties (24 %) beheerd door gedetacheerde nationale experts, die slechts tijdelijk bij de Commissie zijn gedetacheerd, en dit wekt bezorgdheid over de continuïteit van het projectbeheer.

54.

Uit het onderzoek onder het personeel, waarbij de projectambtenaren werd gevraagd hoeveel werktijd aan de diverse activiteiten werd besteed, bleek dat de meeste personele middelen worden ingezet voor het toezicht op technische projecten (35 %) en voor de evaluatie en selectie van projectvoorstellen (16 %) (zie grafiek 2). Toch blijkt gemiddeld ook veel tijd te worden besteed aan de ondersteuning van beleidsdocumenten en/of wetsvoorstellen (11 %), hoewel elk van de vier operationele directoraten beschikt over een beleidsafdeling.

Image

55.

De hoge werkdruk op de projectambtenaren die betrokken zijn bij een groot aantal activiteiten brengt mee dat er niet genoeg aandacht kan worden besteed aan belangrijke activiteiten zoals projectevaluatie en -toezicht, met inbegrip van regelmatige inspecties ter plaatse. Aangezien zulke inspecties een essentieel onderdeel van het projecttoezicht vormen, vindt de Rekenkamer dit niet bevredigend.

Bekwaamheid van de TEN-T-projectambtenaren: beperkte deskundigheid op het gebied van vervoer

56.

De TEN-T-projectambtenaren spelen een belangrijke rol bij de projectevaluatie, -selectie en -toezicht. Vooral in het kader van het MIP berust de beslissing om de projectfinanciering voort te zetten, op te schorten of stop te zetten met name op de beoordeling die de projectambtenaren — meestal zonder hulp en advies van externe experts — opstellen. In die omstandigheden is het uiterst belangrijk dat projectambtenaren beschikken over de nodige technische kennis op het gebied van vervoer.

57.

Een analyse van de technische deskundigheid van de projectambtenaren (58) wees echter uit dat minder dan de helft van hen een diploma bezat op het gebied van vervoer (59). Bovendien hadden een aanzienlijk aantal vaste personeelsleden geen beroepservaring met vervoer voordat ze werden geworven als projectambtenaar voor TEN-T. Daarentegen beschikken acht van de elf SNE's wel over die beroepservaring. Hoewel het ontberen van eerdere beroepservaring op een bepaald terrein niet noodzakelijk betekent dat iemand onvoldoende competent is, blijft een toereikende technische kennis op transportgebied onmisbaar om zulke complexe technische projecten naar behoren te kunnen evalueren, selecteren en er toezicht op te kunnen houden.

58.

Die tekortkomingen worden ook niet behoorlijk ondervangen met maatregelen op het gebied van opleiding. Een analyse van de door 30 projectambtenaren (waaronder zes SNE's) tussen 2001 en 2004 gevolgde opleidingen toont aan dat 24 onder hen (waarvan vier SNE's) ten minste één opleiding op het gebied van financiën of procedures volgden. Slechts 16 van de 30 (waaronder drie SNE's) volgden echter een cursus over vervoersthema's (60). Bovendien duurden die cursussen gemiddeld minder dan één dag.

Gebruik van SNE's beperkt door voorschriften van de Commissie

59.

De beperkte technische deskundigheid van de meeste vaste personeelsleden die zich met TEN-T bezighouden, wordt in zekere mate gecompenseerd door de beroepservaring die de SNE's inbrengen. Hun bijdrage aan het proces van evaluatie, selectie en toezicht wordt echter beperkt door het tijdelijke karakter van hun taak en door de interne voorschriften van de Commissie die voor de SNE’s gelden (61).

60.

Hoewel deze regels sinds mei 2002 van kracht zijn, had DG TREN bijna twee jaar nodig om de praktische implicaties ervan voor de SNE's te verduidelijken (62). Bovendien bleek uit de controle dat sommige SNE's in strijd met de regels projecten uit hun eigen lidstaat beheren, en het initiatief nemen tot en ordonnateur zijn van financiële verrichtingen.

61.

De regels van de Commissie zijn bedoeld om alle mogelijke belangenconflicten te voorkomen, maar dat brengt onvermijdelijk mee dat de SNE's slechts beperkt kunnen deelnemen aan werkzaamheden in verband met projectbeheer. En dat betekent dan weer extra werk voor het vaste personeel van de Commissie en een minder efficiënt gebruik van middelen. De SNE's vinden overigens dat hun deskundigheid niet ten volle wordt benut en dat de resultaten van hun werk binnen de Commissie niet zichtbaar zijn.

Toewijzing en kwalificaties van het TEN-T-personeel zijn niet berekend op nieuwe uitdagingen

62.

Wil DG TREN in staat zijn om vanaf 2007 de TEN-T-activiteiten met een aanzienlijk groter aantal projecten en een groter aandeel in de begrotingsmiddelen te beheren, dan zal het zijn organisatiestructuur alsook de toewijzing en kwalificaties van zijn personeel zo snel mogelijk moeten aanpassen om die nieuwe uitdagingen aan te kunnen.

63.

Binnen de Commissie wordt momenteel de vorming overwogen van een Uitvoeringsagentschap TEN-T. Volgens een kosten-batenanalyse waartoe DG TREN opdracht heeft gegeven, zou de oprichting van een dergelijk agentschap de efficiency kunnen verbeteren, hoofdzakelijk doordat (63):

het personeel zich ten volle kan richten op het beheer van TEN-T en zich niet bezig hoeft te houden met beleidskwesties, en

er meer flexibiliteit ontstaat bij de personeelswerving.

64.

De conclusies van de kosten-batenanalyse houden echter bij nader onderzoek geen stand, met name wegens de al te optimistische parameters en onjuiste basisgegevens die werden gebruikt bij het berekenen van de financiële gevolgen. Bovendien zou het grootste deel van de voorspelde efficiency-winst ook kunnen worden gerealiseerd als TEN-T door DG TREN intern wordt beheerd.

Coördinatie van de EU-financiering voor vervoersinfrastructuur

De drie grootste EU-programma's ter financiering van vervoersinfrastructuur

65.

De belangrijkste bronnen van communautaire financiering voor projecten inzake de trans-Europese vervoersinfrastructuur zijn TEN-T, de structuurfondsen (SF) — meer bepaald het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) — en het Cohesiefonds (CF) (64). Het cofinancieringspercentage voor afzonderlijke projecten uit het EFRO ligt tussen 75 en 85 % (65) van de totale subsidiabele kosten terwijl het CF tot 85 % van de subsidiabele uitgaven betaalt. De communautaire bijdrage uit het begrotingsonderdeel voor TEN-T is daarentegen beperkt tot 10 % van de totale algemene investeringskosten voor een project, ongeacht de gekozen bijstandsvorm, behalve voor sommige projecten waarbij de bijdrage kan oplopen tot 20 % (zie paragraaf 17).

Onvolledige wettelijke voorschriften met betrekking tot meervoudige financiering

66.

De rechtsgrondslagen voor het EFRO (66) bevatten geen uitdrukkelijke regels voor de gevallen waarin de financiering zowel uit een SF als uit andere EU-financieringsprogramma's komt. Met betrekking tot het CF wordt op de kwestie van dubbele financiering en overlapping ingegaan in artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1164/94 van de Raad tot oprichting van een CF (67), dat het volgende bepaalt: „Wanneer voor een project waarvoor uit het Fonds bijstand wordt toegekend ook nog andere communautaire bijstand wordt toegekend, mag de totale bijstand niet meer dan 90 % van de totale uitgaven voor dat project belopen”. Daar het maximum van de CF-bijstand alleen al 80 tot 85 % van de openbare of equivalente uitgaven beloopt, blijft er nog een marge van 5 tot 10 % over voor andere communautaire bijstand zoals TEN-T.

67.

Artikel 5, lid 4, van het financieel reglement van TEN bepaalt: „De in deze verordening vermelde financiële middelen zijn in beginsel niet bestemd voor projecten of fasen daarvan die andere bijstand ten laste van de communautaire begroting ontvangen”. Door het gebruik van de zinsnede „in beginsel” sluit de verordening niet uit dat een TEN-T-project uit twee of meer communautaire bronnen wordt gefinancierd. Geen enkele andere bepaling in het financieel reglement van TEN biedt duidelijkheid over de benutting van meerdere financieringsbronnen.

68.

Bij financiering van een vervoersproject uit verschillende communautaire bronnen bestaat het gevaar dat eenzelfde project of projectonderdeel uit die bronnen te veel of dubbele financiering ontvangt. Dat gevaar bestaat ook wanneer door het combineren van financiering uit het TEN-T-programma en:

het CF de 90 %-limiet voor het CF wordt overschreden;

het EFRO (of het CF) meer dan 100 % van de subsidiabele kosten wordt gefinancierd, hetgeen zou meebrengen dat de lidstaat of de projectontwikkelaar voordeel haalt uit de communautaire begroting. Dat gevaar is echter beperkt in het geval van studies, waar maximaal 50 % van de totale kosten kan worden gedekt uit het TEN-T-programma.

De terminologie in de formulieren voor projectaanvragen en -beoordelingen is niet duidelijk en coherent genoeg

69.

Om het risico van over- of dubbele financiering te beperken, is het belangrijk dat de Commissie over juiste en relevante informatie beschikt over de eerdere, lopende en toekomstige financiering van een voorgedragen project door de EU. De lidstaten moeten andere communautaire financiering vermelden in de aanvragen voor het TEN-T-programma alsook in de aanvragen om financiering van projecten uit het CF en — in principe — in de financieringsplannen die worden gevoegd bij de programmeringsdocumenten van de SF. In dit laatste geval is de bij de Commissie beschikbare informatie echter beperkt omdat het beheer van de SF gedecentraliseerd is.

70.

Uit analyse van de ingevulde aanvraagformulieren door de Rekenkamer bleek dat het vraagstuk van financiering uit diverse EU-bronnen door de lidstaten verschillend wordt opgevat, hetgeen in sommige gevallen leidde tot onjuiste of onvolledige informatie over andere communautaire financieringsbronnen voor een project van TEN-T.

71.

In de gedetailleerde aanvraagformulieren die worden gebruikt voor projectvoorstellen voor TEN-T wordt gevraagd of bijstand is of zal worden aangevraagd uit een andere communautaire bron. De vraag is in aanvragen voor werken anders geformuleerd en heeft een ander bereik dan in aanvragen voor studies, maar er zijn ook verschillen tussen de jaarlijkse modellen en soms zelfs tussen de taalversies. De term „project” in de aanvraag voor werken werd bijvoorbeeld door het personeel van de Commissie vaak begrepen als het specifieke projectonderdeel waarvoor communautaire financiering werd gevraagd en dus niet het project als geheel.

72.

Daarnaast bevat het formulier voor de TEN-T-projectbeoordeling de vraag of het project geen andere financiële steun van de EU krijgt; de Commissie vindt dat dit alleen betrekking heeft op het onderdeel waarvoor financiering wordt aangevraagd en niet op het hele project. In de aanvraagformulieren wordt datzelfde woord echter anders geïnterpreteerd.

Beperkte benutting van de deskundigheid van andere diensten van de Commissie of de EIB bij de evaluatie

73.

Ter ondersteuning van de evaluaties van voorstellen in het kader van het EFRO en het CF sloot de Commissie een samenwerkingsovereenkomst en een kadercontract met de EIB. Wanneer beide instellingen gezamenlijk projecten financieren, geeft de EIB zowel bij de beoordeling als tijdens het toezicht de vrije beschikking over al haar technische en economische analyses en besluiten. Voor projecten waarvoor geen EIB-financiering is aangevraagd, kan een beroep worden gedaan op de deskundigheid van de EIB voor een evaluatie vooraf van de technische of financiële aspecten van een ter financiering voorgedragen project. Bovendien maakt DG REGIO gebruik van andere externe experts voor de beoordeling van projecten. Daarvoor is een meerjarig kadercontract gesloten met een consortium van consultants op vervoersgebied.

74.

Zoals vermeld in het gedeelte over evaluatie en selectie (paragraaf 43), worden TEN-T-voorstellen vooral door Commissiepersoneel van DG TREN geëvalueerd. Er wordt geen gebruik gemaakt van de specifieke deskundigheid van DG REGIO of van de EIB. Hun inbreng zou bijzonder nuttig kunnen zijn bij voorafgaande inspecties van projecten in regio's of lidstaten die in aanmerking komen voor financiering door het EFRO of het CF.

75.

Verder worden evaluatiepraktijken of programma's op het gebied van structuurbeleid, zoals MEANS (68), die erop gericht zijn de methoden voor het evalueren van infrastructuurprojecten te verbeteren, niet gebruikt voor de evaluatie van TEN-T-projecten.

Onvoldoende informatie voor coördinatie door interdienstenoverleg

76.

Interdienstenoverleg (IDC) is de manier waarop de Commissie coördinatie formeel heeft geregeld: alle andere Commissiediensten, inclusief de juridische dienst, brengen binnen een termijn van 10 werkdagen advies uit (69) over een lijst van projecten die zijn voorgedragen ter financiering door de EU. Aan de hand van deze procedure verifiëren de verschillende Commissiediensten onder meer of er bij de EU-financiering een kans op overlapping bestaat (70).

77.

De doeltreffendheid van interdienstenoverleg staat of valt hoofdzakelijk met de kwaliteit en toegankelijkheid van de bij elke Commissiedienst beschikbare informatie. Wegens de korte antwoordtermijn moeten relevante gegevens juist en direct opvraagbaar zijn. Noch binnen de Commissie, noch in een van de betrokken diensten bestaat er echter een databank waarin alle informatie over EU-financiering voor vervoersprojecten is samengevoegd. Dat geldt met name voor het door DG REGIO beheerde EFRO, waar de lidstaten alleen maatregelen kunnen aanduiden maar geen gedetailleerde informatie hoeven te verstrekken over de projecten binnen hun operationele programma's of programmacomplementen, omdat in deze fase nog geen projecten worden goedgekeurd.

78.

Dit ontbreken van informatie beperkt de waarde van het gevoerde interdepartementaal overleg. Dat blijkt wel uit het antwoord in verscheidene gevallen waarin bij dergelijk overleg een positief advies over TEN-T-projecten werd voorzien van het voorbehoud dat overlapping met andere bronnen van EU-financiering niet kon worden uitgesloten.

Van bijkomende coördinatiemaatregelen wordt niet ten volle gebruik gemaakt

79.

Naast het interdepartementaal overleg zijn er andere mogelijkheden om de coördinatie van de EU-financiering voor vervoer te verbeteren (71). Die alternatieven worden echter door de Commissie niet volledig en systematisch benut (72).

CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

TEN-T-financiering moet worden toegespitst op de projectonderdelen met de grootste toegevoegde waarde voor Europa

80.

De Rekenkamer stelde vast dat de financiële bijstand van TEN-T niet altijd op de meest doeltreffende wijze werd toegewezen. De trage uitvoering van de PP's (vooral de grensoverschrijdende onderdelen), het grote aantal gefinancierde acties en het lage gemiddelde percentage van benutte financiering hadden een negatieve invloed op het bepalen van de prioriteiten bij de TEN-T-financiering (zie de paragrafen 11-24).

81.

De Commissie en de lidstaten, die samen verantwoordelijk zijn voor doelmatigheid en doeltreffendheid bij de toewijzing van begrotingsmiddelen en de uitvoering van de projecten, dienen de volgende maatregelen te treffen:

de lidstaten moeten de prioriteit van hun projectvoorstellen nauwkeuriger bepalen op basis van duidelijke subsidiabiliteits-, selectie- en toekenningscriteria die de Commissie vaststelt. De Commissie moet voor de selectie van voorstellen alleen letten op die criteria, niet op het streven van de lidstaten een „billijk aandeel” te krijgen,

de Commissie en de lidstaten moeten de hoogste prioriteit geven aan de uitvoering van de bestaande PP's, vooral van grensoverschrijdende onderdelen, en wetgeving en beleidsmaatregelen steunen die de coördinatie van TEN-T-projecten bevorderen; in dit verband is de benoeming van „Europese coördinatoren” zoals voorzien in de beleidslijnen 2004 voor TEN-T (73) een positieve ontwikkeling,

de Commissie moet in de TEN-verordening financieringsminima instellen en ervoor zorgen dat de communautaire bijdrage aan elk afzonderlijk project toereikend is om het gewenste katalysatoreffect te bereiken, en

de Commissie dient het voorstel tot verhoging van het aandeel van de communautaire financiering aan te vullen met een bilaterale overeenkomst met de lidstaten waarin zij afspreken dat de nodige financiële en technische maatregelen zullen worden getroffen om de geselecteerde projecten, en met name de grensoverschrijdende onderdelen, binnen de overeengekomen termijn uit te voeren (74).

Aanvulling en consequente toepassing van het juridisch kader is noodzakelijk

82.

Voor de begunstigden is het model van financieringsbesluit de voornaamste rechtsgrond die bepaalt welke voorwaarden moeten worden vervuld om financiële bijstand van TEN-T te verkrijgen. Ondanks herhaalde wijzigingen moet dit model nog worden verbeterd om te zorgen voor efficiënt toezicht en doeltreffende controle (zie de paragrafen 25-29).

83.

Om te komen tot een consistent, compleet juridisch kader, dient de Commissie:

bijstandsvormen in te voeren waarmee de beleidsdoelstellingen van TEN-T het best worden gerealiseerd en bijstandsvormen stop te zetten waarvan geen gebruik wordt gemaakt,

het model van haar financieringsbesluit te vervolledigen door duidelijke definities vast te stellen van „studies” en „werken”, de structuur voor de beschrijving van werken te harmoniseren en de technische en financiële rapportage te standaardiseren,

te zorgen voor een consistente toepassing van het financieringsbesluit ten aanzien van de lidstaten en de begunstigden zodra een geschikt model van financieringsbesluit is goedgekeurd.

De evaluatieprocedure doeltreffender en doorzichtiger maken en strikt toepassen

84.

Hoewel MIP-projecten over meerdere jaren lopen, heeft de Commissie een ingewikkelde administratieve structuur opgezet om jaarlijks MIP- en andere projecten te evalueren en te selecteren. Deze zware administratieve procedures hebben niet altijd geleid tot volledige beschikbaarheid van de relevante informatie voor de evaluatie en tot een behoorlijk gedocumenteerde evaluatie. De Commissie heeft ook geen coherente en consistente methodologie vastgesteld om de basisvoorwaarden voor financiering te beoordelen en de inachtneming van de indienings- en evaluatiecriteria te controleren. Dit had tot gevolg dat de Commissie de evaluatie en selectie van voorstellen ad hoc verrichtte zonder gedocumenteerde en algemeen beschikbare richtsnoeren (zie de paragrafen 30-43).

85.

Om te zorgen voor een tijd- en kosteneffectievere, doorzichtigere en meer nauwgezette evaluatie moet de Commissie:

de bestaande procedure voor de jaarlijkse evaluatie en selectie van MIP- en andere projecten loskoppelen en een reservelijst van voorstellen voor andere dan MIP-projecten opstellen om onbestede MIP-middelen te absorberen,

papierwerk beperken door één modelformulier voor aanvraag en evaluatie vast te stellen dat alle essentiële projectinformatie bevat,

een tweefasig evaluatieproces invoeren waarbij eerst de voornaamste criteria worden bekeken, zoals de basisvoorwaarden voor financiële steun, de economische haalbaarheid, rijpheid en verenigbaarheid met de milieuwetgeving, en vervolgens de voorgeselecteerde voorstellen worden getoetst aan de overige evaluatiecriteria,

een algemeen beschikbare evaluatiehandleiding opstellen zoals voorgeschreven in de internecontrolenormen van de Commissie en vóór elke oproep tot het indienen van voorstellen specifieke richtlijnen geven zodat de lidstaten bij hun voorevaluatie volledig op de hoogte zijn van de methodologie van de Commissie,

het modelformulier voor de projectbeoordeling herzien zodat de beoordelaars van de Commissie verplicht zijn, voor alle in de rechtsgrondslag genoemde criteria de resultaten van de evaluatie explicieter en vollediger te verklaren en te documenteren,

steeds de hulp van externe experts inroepen en vaker gebruik maken van de deskundigheid en informatie die beschikbaar zijn bij andere DG's, met name DG REGIO, en bij de EIB, zodat het personeel efficiënter wordt ingezet en objectieve en specifieke technische deskundigheid wordt geboden waar ze nodig is,

het aantal evaluaties in een nieuw zesjarig MIP-programma verminderen door systematisch te werken met meerjarige juridische verbintenissen (75). Aldus moet het mogelijk zijn personeel over te hevelen naar evaluatie en toezicht.

Strenger toezicht op projecten

86.

Bij de lopende projecten is de informatie die de begunstigden verstrekken aan de Commissie vaak te beperkt voor een doeltreffend en doelmatig toezicht door de projectambtenaren. Met name wordt bij het toezicht door de Commissie niet regelmatig nagegaan of essentiële voorwaarden, zoals de tenuitvoerlegging van de beleidsdoelstellingen of de globale financieringsmaxima, gedurende de hele looptijd van het project worden vervuld (zie de paragrafen 44-51).

87.

Voor een strikter en doorzichtiger toezicht op de projecten moet de Commissie:

het bestaande model van PSR herzien zodat de begunstigden verplicht zijn alle relevante informatie over de stand en de planning van het project te verstrekken,

minimumvereisten ten aanzien van te verstrekken technische en financiële gegevens vaststellen, zodat de lidstaten de voortgang van de projecten onderling kunnen toetsen,

in een vroege fase van het project inspecties ter plaatse verrichten, zodat tijdig corrigerende maatregelen kunnen worden getroffen die indien nodig worden aangevuld met regelmatige effectbeoordelingen achteraf. Dergelijke evaluaties achteraf moeten worden verricht zodra de diverse onderdelen van een project zijn voltooid, want voor afzonderlijke acties kan dit niet kosteneffectief zijn,

bij het toezicht vaker gebruik maken van externe experts en van de informatie en deskundigheid die voorhanden is bij andere DG's, andere instellingen zoals de EIB, en in de lidstaten,

zich blijven inspannen voor de invoering van een enkelvoudig IT-systeem of een databank die betrouwbare en volledige informatie biedt over TEN-T-projecten.

Noodzakelijke aanpassing van de organisatiestructuur en middelen

88.

De evaluatie van en het toezicht op de projecten worden gehinderd door de te hoge werkdruk van het personeel dat bij de Commissie TEN-T beheert. Veel projectambtenaren van TEN-T hebben te weinig opleiding genoten en/of een beperkte beroepservaring op het gebied van vervoer en hieraan wordt onvoldoende tegemoetgekomen met opleidingsmaatregelen. Het inzetten van gedetacheerde nationale experts (SNE's) compenseert ten dele de ontbrekende deskundigheid. Het tijdelijke karakter van hun taak en de interne voorschriften van de Commissie die voor de SNE's gelden, beperken echter hun bijdrage aan het proces van evaluatie, selectie en toezicht (zie de paragrafen 52-64).

89.

Daar een aanzienlijke verhoging van de begrotingsmiddelen voor TEN-T wordt verwacht, is het van essentieel belang dat de Commissie haar personele middelen efficiënt gebruikt. Daarom beveelt de Rekenkamer haar aan:

te analyseren of het TEN-T-personeel met zijn kwalificaties beantwoordt aan de huidige behoeften,

de projectambtenaren te stimuleren tot deelname aan opleidingsacties betreffende specifieke vervoersthema's,

de rol van de SNE's in taken op het gebied van projectbeheer te herzien en dezen voor zover mogelijk met name beleidsverantwoordelijkheden te geven,

een terugkeer te overwegen naar een meer gecentraliseerd projectbeheer door een specifieke dienst die de grensoverschrijdende projecten behandelt en waarin alle deskundigheid inzake projecten is samengebracht, zodat er minder coördinatie nodig is, het middelenbeheer doelmatiger en soepeler wordt en de nationale autoriteiten voor alle vervoersvormen één aanspreekpunt vinden,

omgekeerd het programmabeheer te delegeren aan een uitvoerend agentschap of een vergelijkbaar orgaan, maar alleen indien dit volgens een degelijke kosten-batenanalyse gerechtvaardigd is.

Verdere versterking van de coördinatie van de communautaire vervoersinfrastructuur

90.

De coördinatie van de communautaire financiering van de vervoersinfrastructuur binnen de Europese Unie stelt de Commissie niet in staat om alle gevallen van over- of zelfs dubbele financiering op te sporen. Dit komt vooral doordat de regelgeving over de verschillende EU-programma's niet duidelijk is over de vraag of — en zo ja in welke omstandigheden en in welke mate — meervoudige financiering van projecten toelaatbaar is (zie de paragrafen 65-79).

91.

Om de coördinatie van de communautaire vervoersinfrastructuur te versterken, worden de Commissie de volgende bijkomende maatregelen aanbevolen:

de aanvraag- en evaluatieformulieren en toezichtverslagen bijwerken met de uitdrukkelijke vraag of een TEN-T-project — en niet alleen een onderdeel ervan — andere financiering krijgt of kreeg,

tijdig relevante informatie uitwisselen tussen haar diensten (vooral DG TREN en DG REGIO) maar ook met nationale instanties en met de Europese Investeringsbank; dat vergt onder meer de invoering van passende procedures en instrumenten zoals een gemeenschappelijke databank met gegevens over alle door de EU gefinancierde vervoersprojecten,

projecten met meervoudige EU-financiering alleen financiële steun in het kader van TEN-T verlenen nadat tussen de Commissie en de betrokken lidstaat een „modus operandi” is overeengekomen over de scheiding tussen de diverse financieringsmechanismen. Die aanpak zou ook het toezicht op de projecten en de controle van de door de begunstigden ingediende kosten vergemakkelijken.

Dit verslag werd door de Rekenkamer te Luxemburg vastgesteld op haar vergadering van 15 december 2005.

Voor de Rekenkamer

Hubert WEBER

President


(1)  Verslag van de Hoge Groep voor het trans-Europese vervoersnetwerk van 27 juni 2003, paragraaf 7.

(2)  Artikelen 154-156 van het EG-Verdrag.

(3)  Artikel 154, lid 2, van het EG-Verdrag.

(4)  Naast indirect, gedeeld of gedecentraliseerd beheer (zoals bij de structuurfondsen).

(5)  Beschikking nr. 1692/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende communautaire richtsnoeren voor de ontwikkeling van een trans-Europees vervoersnet (PB L 228 van 9.9.1996, blz. 1) als gewijzigd bij Beschikking nr. 1346/2001/EG van 22 mei 2001 (PB L 185 van 6.7.2001, blz. 1) en Beschikking nr. 884/2004/EG van 29 april 2004 (PB L 167 van 30.4.2004, blz. 1).

(6)  Verordening (EG) nr. 2236/95 van de Raad van 18 september 1995 tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van trans-Europese netwerken (PB L 228 van 23.9.1995, blz. 1) als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1655/1999 van 19 juli 1999 (PB L 197 van 29.7.1999, blz. 1), Verordening (EG) nr. 788/2004 van 21 april 2004 (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 17) en Verordening (EG) nr. 807/2004 van 21 april 2004 (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 46).

(7)  Beschikking C(2001) 2654 def. van de Commissie van 19 september 2001 als gewijzigd bij Beschikking C(2004) 3242 van 26 augustus 2004 en Beschikking C(2005) 213 van 3 februari 2005.

(8)  De volgende projecten worden prioritair genoemd in bijlage 1 van Beschikking C(2001) 2654 def. van de Commissie van 19 september 2001:

1.

Hogesnelheidstrein/gecombineerd vervoer Noord-Zuid

2.

Hogesnelheidstrein Parijs-Brussel-Keulen-Amsterdam-Londen

3.

Hogesnelheidstrein Zuid: Madrid-Barcelona-Perpignan-Montpellier-Madrid-Vitoria-Dax

4.

Hogesnelheidstrein Oost: Parijs-Metz-Straatsburg-Appenweier-(Karlsruhe) met zijtakken Metz-Saarbrücken-Mannheim en Metz-Luxemburg

5.

Conventioneel spoor/gecombineerd vervoer: Betuwelijn Rotterdam-Nederlands/Duitse grens (Rijn/Roergebied)

6.

Hogesnelheidstrein/gecombineerd vervoer: Frankrijk-Italië — Lyon-Turijn — Turijn-Milaan — Venetië-Triëst

7.

Autowegen Griekenland: Pathe, Rio/Antirio, Patras-Athene-Thessaloniki-Promahon (grens Griekenland-Bulgarije) en Via Egnatia: Igoumenitsa-Thessaloniki-Alexandroupolis-Ormenio (grens Griekenland-Bulgarije)-Kipi (grens Griekenland-Turkije)

8.

Multimodale verbinding Portugal/Spanje met de rest van Europa door ontwikkeling van, naar gelang van het geval, rail-, weg-, zee- en luchtverbindingen in de drie Iberische hoofdcorridors: Galicië (La Coruña)/Portugal (Lissabon) — Irún/Portugal (Valladolid-Lissabon) — zuid-westcorridor (Lissabon/Sevilla)

9.

Noordse driehoek (spoor/wegen)

10.

Wegverbinding Ierland/Verenigd Koninkrijk/Benelux

11.

Hoofdverbinding westkust (trein)

Drie prioritaire projecten zijn niet opgenomen in bijlage 1 omdat ze al voltooid zijn:

Vaste verbinding Öresund (voltooid in 2000)

Spoorverbinding Cork-Dublin-Belfast-Stranraer (voltooid in 2001)

Vliegveld Malpensa (voltooid in 2001).

(9)  Er zijn vier coherente groepen van projecten (zie bijlage 1 van Beschikking C(2001) 2654 def. van de Commissie van 19 september 2001):

Groep 1-2: verwijdering van knelpunten in het spoorwegnet tot verbetering van het reizigers- en goederenverkeer;

Groep 3: grensoverschrijdende projecten binnen de Gemeenschap en grensoverschrijdende projecten met derde landen;

Groep 4: intelligente vervoersystemen voor de weg;

Groep 5: intelligente vervoersystemen voor de luchtvaart.

(10)  Wanneer de begunstigde een internationale organisatie of een Europees economisch samenwerkingsverband is, worden de financieringsbesluiten van de Commissie aangevuld met subsidieovereenkomsten tussen de Commissie en de begunstigde. In aanvulling op de informatie in het financieringsbesluit van de Commissie geven die overeenkomsten een nadere beschrijving van de projectactiviteiten.

(11)  Artikel 5 a van Verordening (EG) nr. 2236/95 als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1655/1999.

(12)  Bijlage I bij Beschikking C(2001) 2654 van de Commissie van 19 september 2001 als gewijzigd bij Beschikking C(2005) 213 def. van de Commissie van 3 februari 2005.

(13)  Bij deze controle wordt niet nagegaan of de lidstaten hun verplichtingen nakomen inzake evaluatie, toezicht en financiële controle, zoals die zijn vastgelegd in het financieel reglement van TEN (meer bepaald de artikelen 12 en 15 van Verordening (EG) nr. 2236/95 als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1655/1999, Verordening (EG) nr. 788/2004 en Verordening (EG) nr. 807/2004).

(14)  Rekenkamer, Jaarverslag 2001 (PB C 295 van 28.11.2002), paragrafen 4.11-4.36 en 4.74, Jaarverslag 2002 (PB C 286 van 28.11.2003), paragrafen 6.22-6.42 en 6.57, Jaarverslag 2003 (PB C 293 van 30.11.2004), paragraaf 6.24.

(15)  Daarbij werd rekening gehouden met de 24 internecontrolenormen van de Commissie die werden vastgesteld in december 2001 en door alle diensten van de Commissie moeten worden toegepast bij het beheer van hun middelen (zie „Normen voor de interne controle binnen de diensten van de Europese Commissie” (SEC(2001) 2037 van 31 december 2001 en SEC(2003) 1287 def. van 26 november 2003).

(16)  Spoorwegen, wegen, binnenwateren, havens, luchthavens, satellietnavigatie, intelligente systemen voor weg- en spoorvervoer.

(17)  Artikel 2, lid 1, van Beschikking nr. 1692/96/EG.

(18)  Mededeling van de Commissie over de „Ontwikkeling van het trans-Europese vervoersnetwerk: vernieuwende financieringsvormen interoperabele elektronische tolheffing” (COM(2003) 132 def. van 23 april 2003).

(19)  De 16 bijkomende prioritaire projecten zijn (zie bijlage III bij Beschikking nr. 884/2004/EG):

1.

Galileo

2.

Goederenspoorlijn Sines/Algecirias-Madrid-Parijs

3.

Spoorverbinding Parijs-Straatsburg-Stuttgart-Wenen-Bratislava

4.

Binnenwaterverbinding Rijn/Maas-Main-Donau

5.

Interoperabiliteit van hogesnelheidstreinen op het Iberisch schiereiland

6.

Spoorverbinding Fehrman Belt

7.

Snelwegen over zee (Baltische zee, zee bij West-Europa, zee bij Zuidoost-Europa, zee bij Zuidwest-Europa)

8.

Spoorverbinding Athene-Sofia-Boedapest-Wenen-Praag-Nürnberg/Dresden

9.

Spoorverbinding Gdansk-Warschau-Brno/Bratislava-Wenen

10.

Spoorverbinding Lyon/Genua-Basel-Duisburg-Rotterdam/Antwerpen

11.

Spoorverbinding Gdansk-Brno/Bratislava-Wenen

12.

Spoor- en wegverbinding Ierland/Verenigd Koninkrijk/Europees vasteland

13.

„Rail Baltica” verbinding Warschau-Kaunas-Riga-Tallinn-Helsinki

14.

„Eurocaprail” op de spoorverbinding Brussel-Luxemburg-Straatsburg

15.

Spoorverbinding van de intermodale corridor Ionische/Adriatische zee

16.

Binnenwaterverbinding Seine-Schelde

(20)  Nederland en Zweden.

(21)  Finland.

(22)  Projecten beheerd door internationale organisaties zoals ESA, Eurocontrol.

(23)  Exclusief coherente groepen van projecten 4 en 5 met projecten voor intelligente vervoersystemen.

(24)  De resterende 3 % is bestemd voor grensoverschrijdende projecten met derde landen en de tien nieuwe EU-lidstaten.

(25)  Een nieuw voorstel tot wijziging van het financieel reglement van TEN met een verdere verhoging tot 50 % wordt momenteel besproken door de begrotingsautoriteit.

(26)  Hoewel het financieel reglement van TEN geen beperkingen oplegt, past de Commissie voor infrastructuurwerken een maximum van 10 % toe.

(27)  Tussen 1995 en 2004 werden op een totaal van 1 143 gesteunde acties slechts 13 rentesubsidies voor leningen toegestaan.

(28)  Tussen 1995 en 2004 werd 84 % van het aan CF-landen toegewezen bedrag gebruikt voor studies.

(29)  Voor acties die betrekking hebben op werken wordt gemiddeld 5,0 miljoen EUR toegekend, voor die welke studies betreffen gemiddeld 3,4 miljoen EUR.

(30)  Van 10 naar 15 % en in sommige gevallen 30 of zelfs 50 % (zie artikel 7 van het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad, COM(2004) 475 def. van 14 juli 2004).

(31)  Artikel 19 a, leden 4 en 5, van Beschikking nr. 1692/96/EG als gewijzigd bij Beschikking nr. 884/2004/EG.

(32)  Artikel 10 van Verordening (EG) nr. 2236/95.

(33)  Na die herzieningen specificeert de in 2004 gebruikte versie duidelijker de verantwoordelijkheden van alle betrokkenen bij de uitvoering van acties voor TEN-T. Het formulier geeft vaste begin- en einddata, vraagt van de begunstigden een gedetailleerde opgave van de middelen per activiteit, bepaalt termijnen voor de verslaglegging, definieert duidelijker de subsidiabele kosten en verduidelijkt de verplichting tot bekendmaking.

(34)  Jaarverslag over het begrotingsjaar 2002, paragraaf 6.37.

(35)  In zes van de tien betrokken gevallen werd om saldobetaling verzocht zonder dat de gevraagde informatie over de resultaten van de studie beschikbaar was.

(36)  Een studie is elke voorbereidende analyse en elk onderzoek, plan of ontwerp voorafgaand aan de uitvoering en bedoeld om vast te stellen welke kenmerken een project heeft, welke maatregelen nodig zijn voor het inzetten en uitvoeren van de diverse fasen van een project, welke de voorwaarden zijn voor de bouwvergunning en de definitieve beslissing van de bevoegde autoriteiten om met de uitvoering te beginnen. Studies kunnen ook materiële aspecten hebben (proefopstellingen, geologische onderzoeken, onderzoek van de bouwplaats en boren van proeftunnels) mits deze (1) vereist zijn voor de bouwvergunning of de definitieve beslissing te beginnen met de uitvoering en (2) geen voor algemeen gebruik bestemd product opleveren. Een studie leidt tot een beschrijvend of analytisch document dat technische, economische, financiële, wettelijke en milieu-aspecten behandelt.

(37)  Werken omvatten elke dienst of aankoop na het begin van de uitvoering (met inbegrip van voorbereidende maatregelen waarna met de uitvoering kan worden begonnen) met betrekking tot de eigenlijke uitvoering, de constructie of indienststelling van een structuur of project voor algemeen gebruik (nader te omschrijven in het besluit van de Commissie of het contract voor een specifiek project). Alle leidinggevende en/of toezichthoudende werkzaamheden, noodzakelijke gedetailleerde ontwerpen en ontwerpen van alternatieve oplossingen moeten worden geacht integraal deel uit te maken van de werken, ongeacht of de begunstigde dan wel derden ze uitvoeren. Werken omvatten ook de uitvoering en/of constructie van fysieke milieubeschermingsmaatregelen, beschreven in de desbetreffende milieueffectbeoordeling.

(38)  Zie de paragrafen 52 en 64 over het TEN-T-personeel.

(39)  Welk formulier moet worden gebruikt, hangt af van de vraag of het al dan niet om een MIP-project gaat, of het voor het eerst of opeenvolgende jaren wordt gefinancierd en of het studies dan wel werken betreft.

(40)  Hoewel de regels worden verduidelijkt in de procedurehandleiding van DG TREN en in het TEN-T-handboek, bleek uit de controle van de Rekenkamer dat de voorstellen voor 28 van de 72 projecten tot wel 56 dagen na de termijn werden ingediend.

(41)  Bijvoorbeeld een kosten-batenanalyse, een verklaring over het zoeken naar alternatieve openbare of particuliere financieringsbronnen, een beschrijving van de door de lidstaat te verrichten controlemaatregelen, directe of indirecte sociaaleconomische gevolgen, met name voor de werkgelegenheid en het voorlopige tijdschema, dat beperkt is tot aanduiding van de data van de start en afronding van het project.

(42)  PP14 — modernisering van de hoofdverbinding aan de westkust.

(43)  Het financieel reglement van TEN vermeldt vier basisvoorwaarden (zie artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2236/95):

er wordt in beginsel alleen bijstand door de Gemeenschap verleend indien de uitvoering van een project op financiële belemmeringen stuit,

de financiële bijstand van de Gemeenschap mag niet hoger zijn dan het minimumbedrag dat voor de start van het project noodzakelijk wordt geacht (artikel 5, lid 2),

ongeacht de gekozen vorm van bijstand mag het totaalbedrag van de bijstand van de Gemeenschap uit hoofde van deze verordening niet meer dan 10 % van de totale investeringskosten belopen (in bepaalde gevallen 20 %) (artikel 5, lid 3),

de in deze verordening vermelde financiële middelen zijn in beginsel niet bestemd voor projecten of fasen daarvan die andere bijstand ten laste van de communautaire begroting ontvangen.

Naleving van de voorwaarden die werden toegevoegd na de herziening van de richtsnoeren en het financieel reglement van TEN in 2004 werd niet geanalyseerd omdat het nog te vroeg is om de toepassing ervan te beoordelen.

(44)  De in het financieel reglement van TEN genoemde criteria kunnen als volgt worden samengevat (zie artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2236/95):

bijdrage tot de doelstellingen en prioriteiten van de TEN-T-beleidsrichtsnoeren,

het project is potentieel economisch levensvatbaar,

de financiële rentabiliteit van het project is onvoldoende ten tijde van de aanvraag,

er moet rekening worden gehouden met de rijpheid van het project, de impulswerking op investeringen uit de overheidssector en uit de particuliere sector, de degelijkheid van de financiële constructie, de directe of indirecte sociaaleconomische gevolgen, met name voor de werkgelegenheid, en de gevolgen voor het milieu,

in het geval van grensoverschrijdende projecten dient met de planning van de diverse onderdelen rekening te worden gehouden.

(45)  In 12 van de 72 onderzochte gevallen waarop dit van toepassing was.

(46)  EGNOS AOC Pre-operational implementation critical design studies. Sinds 1995 cofinancierde de Commissie elf studies, waarbij het totale financieringsbedrag dat tot 2004 werd betaald (130,4 miljoen EUR) het plafond overschrijdt met een bedrag van 29,7 miljoen EUR.

(47)  In 15 van de 31 onderzochte acties waarvoor dit gold, waren niet alle doelstellingen beoordeeld door de Commissie.

(48)  Dit was het geval bij de evaluatie van studies waarbij de vragen omtrent de economische en financiële beoordeling niet waren beantwoord, hoewel dit in het aanvraagformulier wordt voorgeschreven.

(49)  Voor 15 acties waarvan het voorstel was ingediend na de uiterste termijn, werd de vraag betreffende de inachtneming van de termijn voor het indienen van voorstellen positief beantwoord.

(50)  Jaarverslag over het begrotingsjaar 2001, paragraaf 4.35 en antwoord van de Commissie.

(51)  Opgemerkt wordt dat Titel III van het Financieel Reglement (artikel 160, lid 3) voorziet in specifieke voorschriften voor het aanwerven van deskundigen voor de OTO-kaderprogramma's.

(52)  Artikel 9, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2236/95.

(53)  Artikel 15 van Verordening (EG) nr. 2236/95.

(54)  De afzonderlijke besluiten tot projectfinanciering waarin de verplichtingen met betrekking tot toezicht nader worden gedefinieerd, bepalen dat de lidstaten de PSR's elk jaar uiterlijk op 31 januari bij de Commissie moeten indienen (vanaf 2004 uiterlijk op 31 maart). In het door de Commissie vastgestelde model van PSR hebben de lidstaten ongeveer één bladzijde om de afgeronde acties en de redenen voor vertraagde uitvoering te beschrijven, om aan te geven of de doelstellingen ongewijzigd blijven, of het project andere communautaire financiering ontvangt en welke betalingen werden verricht, om relevante informatie te verstrekken die bewijst dat de EU-regelgeving is nageleefd en om een kostenoverzicht te geven. Voor MIP-projecten moeten bij de PSR's twee tabellen worden gevoegd die een overzicht geven van de vastgelegde en de gedane uitgaven.

(55)  80 % van de in 2004 genomen besluiten werd voorafgegaan door bezoeken ter plaatse.

(56)  Bijvoorbeeld of de ten tijde van de projectevaluatie gemaakte kosten-batenanalyse nog steeds geldig is en welk effect de communautaire actie feitelijk heeft gehad op de openbare of particuliere financiering, de werkgelegenheid of het milieu.

(57)  Systeem voor programmabeheer (PMS).

(58)  Er werd gekeken naar de cv's van 13 vaste personeelsleden en 11 SNE's die van 2001 tot op heden aan TEN-T-projecten hebben gewerkt.

(59)  Bijvoorbeeld een DESS in transport, een mastersgraad in vervoer en verkeersplanning, een ingenieursdiploma in vervoersinfrastructuur.

(60)  De analyse van de opleidingsactiviteiten was gebaseerd op de informatie in de opleidingsfiches en -paspoorten van elk afzonderlijk personeelslid.

(61)  Artikel 6 van Besluit C(2002) 1559 van de Commissie van 30 april 2002 als gewijzigd bij Besluit C(2003) 406 van de Commissie van 31 januari 2003 en Besluit C(2004) 577 van de Commissie van 27 februari 2004 bepaalt dat SNE's onder geen enkele voorwaarde zelfstandig de Commissie mogen vertegenwoordigen om financiële of andere verbintenissen aan te gaan of namens de Commissie mogen onderhandelen; verder wordt bepaald dat alles in het werk moet worden gesteld om belangenconflicten of de schijn daarvan te vermijden wat betreft de taken van de SNE's terwijl ze gedetacheerd zijn naar de Commissie. Artikel 52 van het Financieel Reglement, Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van 25 juni 2002, bepaalt: „Er is sprake van een belangenconflict wanneer de onpartijdige en objectieve uitoefening van de functies van een met de uitvoering van de begroting belaste persoon of van een interne controleur in het gedrang komt om gezinsredenen of om affectieve redenen, of ook om redenen in verband met politieke gezindheid of nationaliteit, economische belangen of elke andere eventuele belangengemeenschap met de begunstigde.”

(62)  De praktische consequenties van deze regels zijn dat een SNE:

wanneer deze alleen op dienstreis gaat of een externe vergadering bijwoont, dit uitsluitend als waarnemer of ter informatie kan doen, behalve in bijzondere omstandigheden en met goedkeuring van de directeur-generaal,

niet kan worden betrokken in enige fase van de procedure ter goedkeuring van financiële verrichtingen, hetgeen betekent dat de SNE geen financiële verrichtingen kan initiëren of verifiëren,

geen lid kan zijn van een evaluatiecomité, en

niet kan optreden als projectambtenaar voor projecten afkomstig van de eigen lidstaat van de SNE en van de detacherende organisatie.

(63)  „Cost Benefit Assessment of the Externalisation of the Management of Community Financial Support to the TEN-T Networks”, eindverslag van juni 2004.

(64)  Het CF en het EFRO verlenen het grootste deel van de financiering voor vervoersprojecten in de daarvoor in aanmerking komende lidstaten of regio's, zowel naar totale beschikbare middelen als naar aandeel van de cofinanciering in afzonderlijke projecten. De communautaire bijdragen uit beide fondsen in de periode 2000-2003 kan worden geschat op ongeveer 3,3 à 3,5 miljard EUR per jaar bij een gemiddelde jaarbegroting voor TEN-T van 580 miljoen EUR. Naast de subsidies uit deze drie communautaire instrumenten zijn er leningen van de Europese Investeringsbank voor de financiering van vervoersinfrastructuur.

(65)  Artikel 29, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1260/1999 stelt de maximumbijdrage uit de structuurfondsen (PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1) op 75 % van de totale subsidiabele kosten in regio's van doelstelling 1, op 80 % voor regio's in een lidstaat onder het Cohesiefonds en op 85 % voor perifere gebieden en afgelegen Griekse eilanden. Voor investeringen in infrastructuur met een aanzienlijke netto-opbrengst mag de bijdrage in regio's van doelstelling 1 niet meer uitmaken dan 40 %.

(66)  Verordening (EG) nr. 1783/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 1999 over het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (PB L 213 van 13.8.1999, blz. 1) en Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de structuurfondsen.

(67)  Verordening (EG) nr. 1164/94 van de Raad van 16 mei 1994 tot oprichting van een Cohesiefonds (PB L 130 van 25.5.1994, blz. 1).

(68)  „Means for Evaluating Actions of a Structural Nature” (methoden voor de evaluatie van structuurmaatregelen).

(69)  Het advies kan positief zijn (met op zonder opmerkingen), opgeschort worden (bv. totdat nadere informatie is verstrekt) of negatief zijn. Geen advies binnen de termijn van 10 werkdagen is een stilzwijgend positief advies. Die termijn wordt 15 werkdagen wanneer het corpus van de tekst (zonder bijlagen) meer dan 20 bladzijden bestrijkt.

(70)  Hetzelfde wordt gedaan voor projecten van het CF en maatregelen van het EFRO, met dit verschil dat het overleg in twee fasen plaatsvindt: bij ontvangst van de projectaanvraag of het ontwerp van operationeel programma en bij de opstelling van het ontwerp van financieringsbesluit. Er wordt nog meer overleg gepleegd wanneer een lidstaat verzoekt om financiering van een zogenaamd groot project (financiële bijstand van meer dan 50 miljoen EUR) binnen het operationeel programma.

(71)  Bijvoorbeeld deelname aan vergaderingen van comités of panels (bv. de toezichtcomités voor acties van het CF en het EFRO), vergaderingen van het Comité voor financiële bijstand van TEN-T en het TEN-T-evaluatiepanel, gemeenschappelijke inspecties of effectbeoordelingen achteraf, uitwisseling van relevante documentatie zoals voortgangsverslagen of informele contacten tussen personeel van verschillende diensten van de Commissie.

(72)  Er worden wel uitnodigingen voor comité- en evaluatievergaderingen verzonden, maar de vergaderingen worden niet systematisch bijgewoond; inspecties ter plaatse worden meestal door elk DG apart verricht en verslagen in verband met projecten worden niet systematisch gedeeld met andere Commissiediensten (en indien ze al worden gedeeld, dan worden ze meestal niet geanalyseerd); voor de meeste structuurmaatregelen worden meestal effectbeoordelingen achteraf gemaakt door externe experts, maar hun bevindingen worden niet meegedeeld aan DG TREN.

(73)  Zie artikel 17 a van Beschikking nr. 1692/96/EG als gewijzigd bij Beschikking nr. 884/2004/EG.

(74)  Zie het ontwerp van advies van het EP-Comité voor vervoer en toerisme aan het Begrotingscomité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van algemene regels voor de toekenning van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van trans-Europese vervoersnetten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2236/95 van de Raad.

(75)  Zoals reeds in het financieel reglement van TEN is voorgeschreven voor bepaalde soorten projecten (zie artikel 5, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2236/95 als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2004).


BIJLAGE 1

BESCHRIJVING VAN HET BEHEERSYSTEEM VOOR TEN-T

TEN-T: regelgeving en beleidskader

TEN-T-richtsnoeren

1.

Beschikking nr. 1692/96/EG betreffende communautaire richtsnoeren voor de ontwikkeling van een trans-Europees vervoersnet geeft de basisvoorwaarden waaraan een project moet voldoen om te worden geacht van gemeenschappelijk belang te zijn en dus in aanmerking te komen voor financiering in het kader van TEN-T (1). Ter illustratie noemen de richtsnoeren de 14 projecten van gemeenschappelijk belang of prioritaire projecten die werden vastgesteld door de Europese Raad van Essen in 1994 en van Dublin in 1996.

2.

TEN-T-projecten moeten gericht zijn op de doelstellingen en in overeenstemming zijn met een of meer in de beschikking genoemde prioriteiten. Deze betreffen onder meer duurzame mobiliteit, interoperabiliteit, wegwerken van knelpunten, afmaken van verbindingen, studies ter verbetering van de opzet en een betere uitvoering van het netwerk. De projecten moeten liggen binnen of aansluiten op het geografisch gebied van het net zoals aangegeven op de bij de beschikking gevoegde plannen, sporen met de specifieke eigenschappen van elk transportmiddel en blijkens een kosten-batenanalyse economisch levensvatbaar zijn.

3.

De beschikking werd gewijzigd bij Beschikking nr. 1346/2001/EG (2), waarbij het netwerk werd uitgebreid tot binnenhavens, zeehavens en intermodale terminals, en vooral bij Beschikking nr. 884/2004/EG (3). Hierbij werden in de richtsnoeren de volgende belangrijke wijzigingen aangebracht:

het aantal PP's werd verhoogd van 14 tot 30, de netten van de tien nieuwe lidstaten werden erin opgenomen en er werd een nieuw begrip toegevoegd: „Snelwegen over zee” (4),

de PP's werden van Europees belang verklaard, hetgeen hoofdzakelijk het volgende inhoudt:

de lidstaten moeten deze projecten prioriteit geven bij de programmering van de aanvragen van communautaire bijstand uit TEN-T, het Cohesiefonds en de structuurfondsen,

er gelden specifieke voorschriften inzake toezicht en verslaglegging,

de lidstaten moeten specifieke coördinatiemaatregelen treffen voor grensoverschrijdende projecten of delen daarvan;

de termijn voor de voltooiing van het net werd verschoven van 2010 tot 2020 en er werd een datum bepaald waarop elk onderdeel van de prioritaire projecten voltooid moest zijn,

er kunnen Europese coördinatoren worden aangesteld om de gecoördineerde uitvoering van met name grensoverschrijdende projecten te vergemakkelijken.

Het financieel reglement van TEN

4.

Verordening (EG) nr. 2236/95 van 18 september 1995 (5) vormt het financiële kader en bepaalt de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van trans-Europese netwerken voor vervoer, energie en telecommunicatie. Ze werd gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1655/1999 (6), waarbij het meerjarig indicatief programma (MIP) werd ingevoerd voor de periode 2001-2006 en bij de Verordeningen (EG) nr. 788/2004 (7) en (EG) nr. 807/2004 (8) van 21 april 2004.

5.

Voor de uitvoering van de verordening waren voor de periode 2000-2006 begrotingsmiddelen ten belope van 4 600 miljoen EUR uitgetrokken.

6.

In de verordening worden de voornaamste voorwaarden als volgt omschreven:

de bijstand mag niet meer bedragen dan 50 % van de kosten van studies en 10 % van de kosten van infrastructuurwerken met een maximum van 10 % van de totale investeringskosten, behalve voor projecten inzake satellietnavigatie- en plaatsbepalingssystemen, en sinds april 2004 ook voor projecten waarbij nationale of natuurlijke grenzen worden overschreden; dan kan de subsidie oplopen tot 20 % van de totale investeringskosten,

er wordt in beginsel alleen bijstand door de Gemeenschap verleend indien de uitvoering van een project op financiële belemmeringen stuit,

de projecten moeten economisch en financieel levensvatbaar zijn en voldoende zijn gevorderd. Voor elk project moet een milieueffectbeoordeling worden gemaakt,

de aanvragen om financiële bijstand moeten worden ingediend door of met instemming van de betrokken lidstaat en alle informatie bevatten die nodig is om het project te kunnen onderzoeken,

de Commissie neemt jaarlijks besluiten tot het verlenen van bijstand, eventueel na raadpleging van het programmacomité. Na de wijziging van 2004 is het ook mogelijk bepaalde projecten over meerdere jaren te financieren,

de bijstand van de Gemeenschap is uitsluitend bestemd voor uitgaven die verband houden met de projecten en die zijn gedaan door de begunstigden of door derden die met de uitvoering van een project zijn belast,

de uitvoering van de projecten wordt onderworpen aan doeltreffend toezicht en evaluatie,

de lidstaten en de Commissie moeten de nodige maatregelen treffen voor de financiële controle.

Het meerjarig indicatief programma (MIP)

7.

Beschikking C(2001) 2654 def. van de Commissie van 19 september 2001 stelde een MIP vast voor de vervoersector in de periode 2001-2006. Hierop kwamen begrotingsaanpassingen in 2004 en 2005 (9). De MIP-beschikking geeft in bijlage I een lijst en een indicatief begrotingsoverzicht voor de 14 PP's die werden gesteund door de Europese Raad van Essen in 1994 en die van Dublin in 1996, alsook vier „coherente groepen van projecten”. Daarnaast wordt er een begrotingsoverzicht gegeven voor het project „Galileo”. Bijlage II bevat een bijkomende lijst van projectonderdelen en -fasen met een indicatief begrotingsoverzicht per jaar.

8.

Naast de verbetering van de doeltreffendheid in de uitvoering van het TEN-T-programma is de hoofddoelstelling van het MIP, tegemoet te komen aan de wens van publieke en particuliere investeerders om wettelijke zekerheid te krijgen dat de financiële bijstand van de Gemeenschap zal voortduren gedurende een of meerdere jaren indien de uitvoering volgens plan verloopt (10). Die zekerheid moet projectontwikkelaars meer waarborgen bieden en de publiek-private samenwerking (PPP) bevorderen (11). Tegelijkertijd moet het MIP de nodige flexibiliteit bieden om rekening te houden met onverwachte ontwikkelingen op technisch, financieel, juridisch of milieugebied door de jaarlijkse financiële bijstand die in de MIP-beschikking is vermeld te verhogen, te verlagen of in te houden.

9.

De MIP-beschikking bracht ook vereenvoudiging in het beheer van het TEN-T-programma. Tijdens de uitvoering van het MIP moet het Comité voor financiële bijstand alleen nog worden ingelicht over de voortgang van het programma en de vastgestelde financieringsbesluiten. Het Comité dient dus niet langer advies uit te brengen. En om een tweede jaar communautaire bijstand te verkrijgen, hoeven de lidstaten slechts korte rapporten over de stand van projecten (PSP's) in te dienen in plaats van gedetailleerde aanvraagformulieren.

Het financieringsbesluit van de Commissie

10.

Voor de uitvoering van TEN-T-projectonderdelen (of acties) wordt uitgegaan van een model van financieringsbesluit dat ter kennis van de lidstaten en de begunstigden moet worden gebracht. Het gebruikelijke model van een financieringsbesluit bevat hoofdzakelijk de volgende elementen:

vermelding van de lidstaat, de begunstigde en de entiteit die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de actie;

een beschrijving van het project (benaming, duur, plaats, acties, vorm en bedrag van de bijstand);

een begrotingsoverzicht per actie en de financiële en administratieve voorwaarden.

11.

De structuur en inhoud van het besluit werden sinds 2002 elk jaar gewijzigd.

Aanvraag, evaluatie en selectie voor TEN-T

12.

Welke procedures gelden voor de evaluatie en selectie van een project en welke administratieve formulieren daarbij moeten worden gebruikt, hangt af van de aard van het project. Tabel 3 geeft een overzicht van de modelformulieren die DG TREN heeft ontworpen om de aanvraag- en evaluatieprocedure voor TEN-T te formaliseren.

Tabel 3

Overzicht van bij de aanvraag- en evaluatieprocedure gebruikte modelformulieren

Beschrijving modelformulier

MIP-model

Niet-MIP-model

Voorlopige aanvraagformulieren voor studies

x (12)

x (13)

Voorlopige aanvraagformulieren voor werken

x (12)

x (13)

Gedetailleerde aanvraagformulieren voor studies

x (12)

x (13)

Gedetailleerde aanvraagformulieren voor werken

x (12)

x (13)

Projectbeoordelingsformulier

 

x

Projectbeoordelingsformulier voor nieuwe acties

x

 

Projectbeoordelingsformulier voor doorlopende acties

x

 

Projectbeoordelingsformulier voor ITS-projecten

x

 

Projectvoortgangsverslag

x

x

13.

Voor MIP-projecten die begonnen in de periode 2001-2003 werd een eerste evaluatie gemaakt in oktober/november 2000 op basis van voorlopige aanvraagformulieren. Wanneer een project werd voorgedragen voor het eerste jaar financiering, moest een gedetailleerd aanvraagformulier worden ingediend. Sinds 2000 gebruikt de Commissie projectbeoordelingsformulieren om de resultaten van de projectevaluaties vast te leggen. De resultaten van de evaluatie van de gedetailleerde aanvraagformulieren worden vastgelegd met een projectbeoordelingsformulier „Nieuwe projecten”. Met deze evaluatie wordt vooral beoogd na te gaan of de informatie in het gedetailleerde aanvraagformulier overeenkomt met die in het voorlopige aanvraagformulier dat in 2000 was ingediend. Voor de daaropvolgende jaren van financiering wordt de voortgang van het project beoordeeld op basis van een PSR. Voor deze evaluatie wordt een apart projectbeoordelingsformulier gebruikt met de titel „Vervolg”.

14.

Inzake niet-MIP-projecten doet DG TREN aan het begin of het eind van elk jaar aan lidstaten, organisaties of projectontwikkelaars een oproep tot het indienen van voorstellen middels een voorlopig aanvraagformulier en binnen een door de Commissie gestelde termijn. Tot 2004 vond de evaluatie van een dergelijk voorstel eveneens plaats in twee fasen. De voorlopige aanvraagformulieren werden door de Commissie geëvalueerd aan de hand van het model van projectbeoordelingsformulier voor niet-MIP-projecten. Werd een projectvoorstel door de Commissie geselecteerd voor financiering, dan werd de betrokken lidstaat gevraagd een gedetailleerd aanvraagformulier in te dienen vóór een door de Commissie gestelde datum, die voorafging aan de vergadering van het FAC waarin de voorstellen van de Commissie worden besproken met de vertegenwoordigers van de lidstaten. Eind 2004 werden beide aanvraagformulieren samengevoegd. De voortgang van deze projecten wordt gecontroleerd op basis van door de lidstaten ingediende PSR's volgens een model dat specifiek voor voortgangsverslagen over niet-MIP-projecten is opgesteld.

15.

De voortgang van de evaluatieprocedure buiten het MIP hangt af van het resultaat van MIP-evaluatie, omdat voorrang wordt gegeven aan het toewijzen van de MIP-begrotingsmiddelen. In de praktijk betekent dit dat het evaluatiepanel voor de niet-MIP-projecten pas bijeen kan komen wanneer is beslist welk deel van de totale begroting voor TEN-T wordt toegewezen aan MIP-projecten. De resterende begrotingsmiddelen voor TEN-T gaan dan naar de geselecteerde voorstellen voor niet-MIP-projecten.

16.

Tot 2004 werd elk projectvoorstel beoordeeld door één projectambtenaar: de ambtenaar van de Commissie zich bezighield met een of meer specifieke lidstaten of met een specifieke vorm van vervoer. In 2004 werd beslist, de voorstellen te laten evalueren door twee projectambtenaren om een objectiever oordeel te garanderen (14). De resultaten van de afzonderlijke evaluaties worden besproken op een panelvergadering waar de voorstellen van de diverse directoraten worden gepresenteerd en voorlopig gerangschikt. Ten slotte stelt het evaluatiecomité voor TEN-T onder het voorzitterschap van directoraat B een ontwerpvoorstel vast inzake de toewijzing van de begrotingsmiddelen voor TEN-T en legt het dit ter goedkeuring voor aan de directeur-generaal.

Organisatiestructuur van TEN-T

17.

Het TEN-T-programma wordt centraal beheerd door DG Energie en vervoer (DG TREN). DG TREN is operationeel sinds januari 2000, na de samenvoeging van het directoraat-generaal Energie en het directoraat-generaal Vervoer.

18.

Het totale aantal ambten bij DG TREN (vast personeel en anderen, inclusief vacante posten) is aanzienlijk gestegen: van 654 in 2001 tot 1 046 begin 2005.

19.

Naast TEN-T voert DG TREN nog een aantal belangrijke acties uit: de trans-Europese netwerken voor energie, binnenlands, lucht- en zeevervoer, traditionele en hernieuwbare energiebronnen, kernenergie, veiligheid, de OTO-kaderprogramma's betreffende energie en vervoer en de beleidsstrategie en coördinatie voor DG TREN.

20.

Vier van de tien directoraten binnen DG TREN zijn betrokken bij het TEN-T-programma: directoraat B „Trans-Europese netwerken — energie en vervoer”, directoraat E „Vervoer over land”, directoraat F „Luchtvervoer” en directoraat G „Zeevervoer en intermodaliteit”.

21.

Het projectbeheer voor TEN-T wordt momenteel verricht door zeven eenheden: B3 „TEN projectbeheer”, B4 „EN projectevaluatie en financieel beheer” (opgericht in 2004), B5 „Satellietnavigatiesysteem (Galileo), intelligente vervoersystemen” (in 2005 opgenomen in directoraat B), E2 „Spoorvervoer en interoperabiliteit”, F2 „Luchtverkeersleiding en luchthavens”, G2 „Kleine vaart, binnenvaart en binnenhavens” En G3 „Snelwegen over zee en intermodaliteit”. Bovendien heeft elk directoraat een financiële cel die de financiële aspecten van het TEN-T-projectbeheer behandelt.

22.

Eenheid B3 speelt een leidende rol in de evaluatie, selectie en vastlegging voor het TEN-T-programma. Deze eenheid verzorgt onder meer het secretariaat voor de vergaderingen van het Comité voor financiële bijstand van TEN-T, de coördinatie van de begrotingsuitvoering binnen en buiten het MIP en horizontale aspecten zoals PPP en coördinatie met andere programma's.

Begrotingskader voor TEN-T

23.

Het financieel reglement van TEN en het model van financieringsbesluit bevatten de volgende begrotingsregels en financieringslimieten:

de begrotingstoewijzing per vervoersvorm:

ten minste 55 % van de totale TEN-T-financiering wordt toegewezen aan spoorwegverkeer (inclusief gecombineerd vervoer),

maximaal 25 % van de totale TEN-T-financiering wordt toegewezen aan wegvervoer,

de interventiemechanismen:

de cofinanciering van studies, die niet meer dan 50 % van de totale kosten van een studie mag dekken, behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen (15),

directe steun voor investeringen of werken (zoals omschreven in het financieringsbesluit van de Commissie): maximale financiering 10 % van de kosten (16),

deelneming in risicodragend kapitaal mag niet meer bedragen dan 1 % van de totale TEN-T-middelen; deze kon vanaf 2003 worden verhoogd tot 2 % na onderzoek van de benutting van het instrument (17).

Het totaalbedrag van de communautaire bijstand, ongeacht de gekozen vorm van bijstand, mag niet meer dan 10 % van de totale investeringskosten bedragen; vanaf 1 januari 2003, na een herziening, kon dit bij uitzondering 20 % worden voor projecten met betrekking tot plaatsbepalings- en satellietnavigatiesystemen. Onder bepaalde voorwaarden wordt bovendien een uitzondering gemaakt voor projecten van Europees belang die beginnen vóór 2010 en erop gericht zijn knelpunten weg te werken en/of ontbrekende verbindingen aan te leggen, voor zover die gedeelten nationale of natuurlijke grenzen overschrijden (18).


(1)  Beschikking nr. 1692/96/EG.

(2)  Beschikking nr. 1346/2001/EG.

(3)  Beschikking nr. 884/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 (PB L 167 van 30.4.2004, blz. 1).

(4)  De 30 prioritaire projecten omvatten de drie reeds voltooide prioritaire projecten, namelijk de in 2000 voltooide vaste verbinding Öresund, het in 2001 voltooide vliegveld Malpensa en de gewone spoorverbinding Cork-Dublin-Belfast-Larne-Stranraer, voltooid in 2001.

(5)  Verordening (EG) nr. 2236/95 van de Raad van 18 september 1995 (PB L 228 van 23.9.1995, blz. 1).

(6)  Verordening (EG) nr. 1655/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 1999 (PB L 197 van 29.7.1999, blz. 1).

(7)  Verordening (EG) nr. 788/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 17).

(8)  Verordening (EG) nr. 807/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 46).

(9)  Beschikking C(2001) 2654 def. van de Commissie van 19 september 2001 als gewijzigd bij Beschikking C(2004) 3242 van 26 augustus 2004 en Beschikking C(2005) 213 van 3 februari 2005.

(10)  Zie de considerans van de beschikking van de Commissie van 19 september 2001.

(11)  Sommige projecten zoals de hogesnelheidstrein in Nederland en de Frans-Spaanse spoorlijn Perpignan-Figueras hebben een PPP-component, maar dit wordt niet gecofinancierd door de EU.

(12)  Er bestaat een apart model voor het oorspronkelijke en voor het herziene MIP.

(13)  De voorlopige en gedetailleerde aanvraagformulieren voor niet-MIP-projecten werden in 2004 samengevoegd tot één formulier.

(14)  Bij tegenstrijdige evaluatieresultaten komt er een derde beoordelaar.

(15)  Artikel 4, lid 1, onder a), van het financieel reglement van TEN.

(16)  Bijlage II bij het financieringsbesluit van de Commissie, paragraaf 1.1. „Definities”.

(17)  Artikel 4, lid 1, onder e), van het financieel reglement van TEN.

(18)  Artikel 5, lid 3, van het financieel reglement van TEN.


BIJLAGE 2

LANDKAART MET DE PRIORITAIRE VERBINDINGEN EN PROJECTEN VAN TEN-T

Image


ANTWOORDEN VAN DE COMMISSIE

SAMENVATTING

III.

 

Het beheer van de projecten en de stand van uitvoering ervan vallen vooral onder de bevoegdheid van de lidstaten. Momenteel zijn reeds drie projecten afgerond. Verwacht wordt dat vijf andere tegen 2010 zullen zijn afgerond, en grote delen van drie andere projecten zullen dan zijn voltooid. Bij de herziening van de beleidsrichtsnoeren voor het TEN-T in 2004 is de uiterste termijn voor de geleidelijke totstandbrenging van het TEN uitgesteld tot 2020 (artikel 2, lid 1, van Beschikking nr. 1692/96/EG, zoals gewijzigd in 2004).

De lidstaten dienen voorstellen voor projecten in overeenkomstig de TEN-T-richtsnoeren, waarmee wordt beoogd de maximale toegevoegde waarde van het TEN-T-programma voor Europa te waarborgen. De lidstaten delen de verantwoordelijkheid voor het bereiken van een meer doeltreffende en doelmatige toewijzing van de middelen. Bij de door het Europees Parlement en de Raad goedgekeurde herziening van de TEN-T-richtsnoeren in 2004 werd het beginsel ingevoerd van de concentratie van de financiële steun van de Gemeenschap op 30 prioritaire projecten. De Commissie ondersteunt grensoverschrijdende projecten als een van de acht prioriteiten die in de TEN-T-richtsnoeren worden beschreven.

De modelfinancieringsbesluiten van 2004 en 2005 werden geleidelijk ontwikkeld en verhelpen nu de door de Rekenkamer vermelde tekortkomingen. In het ontwerp voor een nieuwe TEN-verordening (COM(2004) 475) wordt een duidelijke operationele definitie voor studies en werkzaamheden voorgesteld. Over deze definitie moet evenwel nog meer overleg plaatsvinden.

Het meerjarenkarakter van de MIP's (meerjarige indicatieve programma's) ontheft de Commissie niet van de verplichting om een jaarlijkse controle over de vorderingen van deze projecten uit te voeren en de indicatieve toewijzing van steun te heroverwegen. In 2005 zijn de aanvraag- en beoordelingsformulieren herzien naar aanleiding van de opmerkingen van de Rekenkamer. Bovendien zullen specifieke richtsnoeren voor de evaluatie van TEN-T-projecten worden opgesteld.

Andere elementen, zoals regelmatige bijeenkomsten met vertegenwoordigers van de lidstaten, veelal naar aanleiding van projectinspecties ter plaatse, waarborgen een gepast toezicht en een degelijke informatiebasis voor de werkzaamheden van de Commissie. In de nieuwe model-financieringsovereenkomst van 2005 is voorzien in meer gedetailleerde vereisten met betrekking tot de technische en financiële verslaglegging. Ook de verslagleggingsprocedures zullen worden herzien. Gelet op het kostenefficiëntieaspect van haar optreden, is de Commissie evenwel niet van oordeel dat het aantal bezoeken ter plaatse niet volstaat. Aangezien slechts erg weinig projecten zijn afgerond, heeft de Commissie nog geen effectbeoordelingen achteraf uitgevoerd, maar deze zijn gepland in 2007 voor het MIP 2000-2006.

De Commissie wijst reeds — binnen de grenzen van het beschikbare budget — meer personeel toe aan het beheer van de projecten. Zij neemt zich tevens voor een uitvoerend agentschap voor het beheer van TEN-T-projecten op te richten.

Hoewel totnogtoe geen gevallen van over- of dubbele financiering zijn ontdekt, heeft de Commissie maatregelen genomen om de coördinatie nog verder te verbeteren, onder meer het in juni 2005 ondertekende memorandum van overeenstemming met de Europese Investeringsbank en de organisatie van gemeenschappelijke controlebezoeken met DG Regio.

IV.

 

Om het TNT-programma toegevoegde waarde voor Europa te geven, moet de Commissie grensoverschrijdende projecten ondersteunen als een van de acht prioriteiten die zijn vermeld in de TEN-T-richtsnoeren van het Europees Parlement en de Raad. De Commissie en de lidstaten zijn voor meer ondersteuning voor grensoverschrijdende projecten. Sinds 2004 kunnen grensoverschrijdende projecten een hogere financiering (tot 20 %) ontvangen voor werkzaamheden, en in het ontwerp voor een nieuwe TEN-verordening is voorzien in een steunintensiteit van maximaal 50 %.

De belangrijkste punten van het modelfinancieringsbesluit zijn in 2004 en vooral in 2005 gewijzigd; in het ontwerp voor een nieuwe TEN-verordening wordt een duidelijke operationele definitie van studies en werkzaamheden voorgesteld.

Het ontwikkelen van één methode voor zo een diverse waaier van projecten in verscheidene vervoerssectoren (spoorwegen, autowegen, lucht, …) bleek uiterst moeilijk. De Commissie zal een specifieke TEN-T-handleiding ontwikkelen ter aanvulling van de bestaande algemene handleiding voor de evaluatie van projecten. Sinds 2004 beperkt de Commissie het aantal formulieren, waarbij rekening wordt gehouden met de diverse soorten communautaire steun. In 2005 is een nieuw evaluatieformulier opgesteld waarin alle relevante evaluatie- en selectiecriteria voorkomen. Er worden reeds externe experts, onder meer van DG Regio, gebruikt wanneer dit nuttig wordt geacht, met name wanneer interne technische vakkennis lijkt te ontbreken.

Gedurende verscheidene jaren heeft de Commissie de begunstigden jaarlijks een model van projectstatusverslag toegezonden, dat nog zal worden verbeterd. Gelet op het kostenefficiëntieaspect van haar optreden, is de Commissie van oordeel dat het aantal inspecties ter plaatse volstaat. Vele projecten, vooral binnen het MIP, zijn sinds enkele jaren goed bekend. De frequentie van de inspecties was evenredig met de behoeften van de Commissie aan informatie. De Commissie ontwikkelt een systematischer toezichtsysteem om het systeem van de inspecties ter plaatse te verbeteren. Zij ontwerpt tevens een methode voor de evaluatie achteraf van projecten. In 2007 zal een evaluatie achteraf van het hele MIP 2001-2006 worden uitgevoerd in overeenstemming met de desbetreffende normen en goede praktijken.

Dankzij de decentralisatie kon de Commissie voordeel halen van de in andere diensten beschikbare deskundigheid en van synergieën met andere programma's (Marco Polo, OTO, Galileo, …). De oprichting van een TEN-T-agentschap zal zorgen voor een centralisatie, maar zal ook leiden tot vereenvoudiging en tot verhoging van de kwaliteit en de efficiëntie van het projectbeheer, en zal tevens de coördinatie verbeteren tussen alle partijen die belang hebben of betrokken zijn bij de uitvoering van een project.

De Commissie is van oordeel dat haar personeel over voldoende gepaste deskundigheid beschikt om aan haar behoeften te voldoen. Via het agentschap zal de Commissie vaker een beroep kunnen doen op specialisten met de vereiste technische vaardigheden.

Hoewel totnogtoe geen gevallen van over- of dubbele financiering zijn vastgesteld, heeft de Commissie reeds maatregelen genomen en zij neemt zich voor de coördinatie van de financiering voor vervoersinfrastructuur verder te verbeteren. Zij zal onder meer de begunstigden van TEN-T-financiering herinneren aan de verplichting om elke meervoudige financiering van TEN-T-projecten mede te delen.

OPMERKINGEN

11.

Het beheer van de projecten en de stand van uitvoering ervan valt vooral onder de bevoegdheid van de lidstaten, die de belangrijkste financiers zijn van de meeste TEN-T-projecten.

Momenteel zijn drie projecten reeds afgerond en verwacht wordt dat vijf andere tegen 2010 zullen zijn afgerond; van drie andere projecten zullen dan grote delen zijn voltooid.

Er is inderdaad een coördinatieprobleem aangezien er een moeilijk evenwicht moet worden gevonden tussen verscheidene prioriteiten, die niet noodzakelijk samenvallen op regionaal, nationaal en communautair niveau.

14.

De TEN-T-begroting bestaat slechts ten dele uit MIP-elementen. De MIP-begroting, die het grootste deel van de TEN-T-begroting omvat, wordt toegewezen aan prioritaire projecten in alle lidstaten van de EU-15. Aangezien bij het begin van het programma een indicatief totaalbedrag wordt toegewezen voor elk project, is het logisch dat de variaties beperkt zijn. Voor de budgettaire toewijzingen die niet onder het MIP vallen, is een positief advies vereist van het comité voor financiële bijstand (FAC) aan trans-Europese netwerken in de vervoerssector, dat bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten.

15.

De Commissie moet projecten behandelen die zijn voorgesteld of overeengekomen met de lidstaten. Grensoverschrijdende projecten zijn slechts een van de acht prioriteiten in de TEN-T-richtsnoeren die zijn opgesteld door het Europees Parlement en de Raad. In het MIP-kaderbesluit zijn de grensoverschrijdende projecten opgenomen bij alle vier coherente groepen van projecten van algemeen belang, evenals bij de groep van prioritaire projecten en niet slechts bij de groep GR 3, waartoe de opmerkingen van de Rekenkamer beperkt blijven (bijvoorbeeld de Brennertunnel, het project Figueras-Perpignan of het onderdeel Lyon-Turijn). De Commissie wijst erop dat de meeste grensoverschrijdende projecten zich in de studiefase bevinden en dus lagere bedragen vereisen. Vele van deze projecten zullen zich bij het volgende MIP in de investeringsfase bevinden en er zal dus wellicht een groter deel van het programmabudget aan worden besteed.

Bovendien heeft de Commissie maatregelen genomen om een hogere prioriteit toe te kennen aan grensoverschrijdende onderdelen, zoals de aanstelling van Europese coördinatoren en het voorstel voor een ontwerp voor een nieuwe TEN-verordening, waarin de financiële steun van de Gemeenschap aan grensoverschrijdende projecten zou worden opgetrokken tot 50 %.

16.

Voor 2005 en 2006 zal de verhoging van de financieringsdrempel van 10 % naar 20 % voor projectonderdelen die nationale of natuurlijke grenzen overschrijden, worden toegepast. In de MIP-begroting is 30 miljoen EUR bestemd voor deze hogere drempel.

18.

 

Dit is een gevolg van het feit dat de lidstaten inderdaad in bijna alle gevallen subsidies vragen voor werkzaamheden en studies.

Rentesubsidies voor leningen werden niet vaak gebruikt omdat de lidstaten vanwege de deficitcriteria van het Stabiliteitspact infrastructuur over het algemeen niet financieren via leningen.

De deelname in de risicokapitaalfaciliteit is krachtens artikel 18 van de TEN-Verordening (EG) nr. 2236/95 tot einde 2006 beperkt tot 1 % van de budgettaire middelen (d.i. 4,875 miljard EUR). In het ontwerp voor een nieuwe TEN-verordening voor de periode 2007-2013 (COM(2004) 475) wordt deze beperking opgeheven.

Sinds 2000 verstrekt het EIF niet langer middelen voor TEN-infrastructuur. Daarom werd dit instrument niet gebruikt. Het was niet uitsluitend beperkt tot het waarborgen van EIF-leningen. Toen het voorstel tot wijziging van de verordening in 2001 werd opgesteld, had de Commissie het potentieel van het instrument niet onderzocht en daarom stelde zij niet voor het af te schaffen.

19.

Het Europees Parlement en de Raad hadden zich voorgenomen de voorwaarde dat werkzaamheden slechts in naar behoren gemotiveerde gevallen mogen worden gefinancierd, slechts toe te passen op projecten met betrekking tot energie-infrastructuur en niet op vervoersprojecten. In het ontwerp voor een nieuwe TEN-verordening is deze voorwaarde geschrapt.

21.

De Commissie moet een beperkt budget toewijzen voor een hoog aantal in aanmerking komende projecten. Om die reden kan de maximale financieringsdrempel niet bij ieder project worden bereikt. In de toekomst zal de Commissie de middelen evenwel concentreren op de 30 prioritaire projecten.

Wat de bemerkingen in de laatste zin van de Rekenkamer betreft, is de Commissie, zoals verklaard in punt 39, van mening dat de TEN-T-financieringen wel degelijk nodig waren en dat de projecten voldeden aan de evaluatie- en selectiecriteria.

22.

De vertragingen zijn vooral het gevolg van onvoldoende financiering op het niveau van de Gemeenschap en dat van de lidstaten, veeleer dan van tekortkomingen bij het stellen van prioriteiten voor de selectie van TEN-T-acties.

De hogere financieringspercentages, die in overeenstemming met de door het Europees Parlement en de Raad goedgekeurde TEN-T-richtsnoeren van 2004 worden voorgesteld in het ontwerp voor een nieuwe TEN-verordening, zullen de Commissie in staat stellen dit probleem van onvoldoende financiering aan te pakken, althans op Europees niveau, en duidelijke prioriteiten te stellen. Voor het ontvangen van een hogere financiering zullen hiertoe de volgende voorwaarden worden gesteld:

de projecten moeten vóór 2010 worden aangevat;

de betrokken lidstaten moeten de Commissie een plan voorleggen, waarin alle nodige garanties met betrekking tot de financiële ondersteuning alsmede het tijdschema voor de tenuitvoerlegging van het project zijn opgenomen.

23.

De Commissie wijst erop dat grensoverschrijdende projecten zijn opgenomen bij alle vier coherente groepen van projecten van algemeen belang en niet slechts bij de groep GR 3, waartoe de opmerkingen van de Rekenkamer beperkt blijven.

Na 2/3 van de geplande MIP-periode heeft de Commissie ongeveer 2/3 van de geplande bedragen vastgelegd. De maatregelen die in een volgende MIP-herziening worden voorgesteld zullen ervoor zorgen dat de volledige MIP-begroting tijdig wordt besteed.

De jaarlijkse evaluatie van de vordering van de projecten leidt tot een herschikking van de toewijzingen indien bepaalde projecten langzamer of sneller vorderen dan verwacht.

24.

Zoals vermeld in punt 23, stemt de besteding van de begroting overeen met de verstreken tijd.

De Commissie zag zich bij de herziening van het MIP in 2004 verplicht om het budget voor bepaalde grote projecten in groep 3 (die in de memorie van toelichting van het MIP-besluit „grensoverschrijdende projecten” worden genoemd) te verlagen vanwege vertragingen bij de tenuitvoerlegging van de projecten. Om die reden is momenteel slechts de helft van de begroting voor deze groep vastgelegd.

26.

De Commissie is van oordeel dat de invoering van een bindende modelstructuur voor technische bijlagen niet gewenst is omdat er verscheidene types van projecten zijn. Voor het begrotingsjaar 2006 zal zij projectpromotoren evenwel advies verlenen met betrekking tot technische beschrijving en de opsplitsing van kosten.

De beschrijving van de door de financieringsbesluiten gedekte activiteiten is verbeterd, in het bijzonder in de tekst van 2005. Iedere activiteit moet worden beschreven en dient overeen te stemmen met een post in de opsplitsing van de kosten.

Er is reeds een technische structuur in het aanvraagformulier. De Commissie zal deze verbeteren en harmoniseren met de tekst van het besluit en het projectstatusverslag.

27.

Vanaf 2005 bevat de modeltekst van het financieringsbesluit nauwkeurigere regels over de technische en financiële informatie die door de begunstigden moet worden verstrekt, alsmede modellen voor hun financiële verslaglegging.

De Commissie is van mening dat in het formulier voor het projectstatusverslag en de bijlagen hierbij alle essentiële gegevens worden gevraagd voor het jaarlijkse evaluatieproces op basis waarvan de steun voor het volgende jaar wordt toegekend. Hoewel het financieringsbesluit in de voorbije jaren geen modellen voor financiële verslaglegging bevatte, werd er duidelijk in bepaald dat aanvragen voor de tweede en derde betaling technische en financiële voortgangsverslagen en een opsplitsing van de kosten voor iedere uitgavencategorie dienden te omvatten. Met deze elementen en de extra informatie die indien nodig werd verstrekt, was de Commissie in staat om na te gaan of de activiteiten en aangegeven kosten subsidiabel waren.

Over de in voetnoot 34 bedoelde gevallen had de Commissie voldoende technische achtergrondinformatie tot haar beschikking om de betalingen uit te voeren (controleverslagen, toelichting bij de dossiers, …). Zoals reeds vermeld in het antwoord van de Commissie op de jaarverslagen van de Rekenkamer over de begrotingsjaren 2002 en 2003, heeft de Commissie evenwel gekozen voor een meer formele benadering en zij zal dus geen saldobetalingen meer verrichten, indien geen samenvatting is ingediend.

28.

 

De Commissie is van mening dat in 2004 een duidelijke operationele definitie van studies en werkzaamheden is opgenomen in het ontwerp voor een nieuwe TEN-verordening en in de respectieve aanvraagformulieren (1).

Er is nog altijd een meningsverschil over de definitie van werkzaamheden en studies tussen de Rekenkamer en de Commissie, met name over de vraag of verkennende graafwerkzaamheden die noodzakelijk zijn voor de haalbaarheidsstudie, als „studie” kunnen worden beschouwd. Alle elementen die nodig zijn om de bouwvergunning te krijgen kunnen deel uitmaken van de studie. Dit omvat bijvoorbeeld proeftunnels indien de uitgraving hiervan noodzakelijk is voor het bekomen van de bouwvergunning.

29.

De opmerking van de Rekenkamer is gebaseerd op een verschillende interpretatie van het bereik van studies en werkzaamheden. Zoals vermeld in punt 28, is in het ontwerp voor een nieuwe TEN-verordening een duidelijke operationele definitie van studies en werkzaamheden opgenomen. Over deze definitie moet evenwel nog meer overleg plaatsvinden.

30.

De jaarlijkse evaluatie is een onderdeel van het projecttoezicht, dat essentieel wordt geacht (zie onder meer opmerkingen 42 en 44). Bovendien verschaft deze evaluatie informatie waarmee jaarlijks de gepaste beslissingen kunnen worden genomen, afhankelijk van de voor dat jaar beschikbare begrotingsmiddelen en de vorderingen van het project. De grondige beoordeling van ieder project wordt elk jaar uitgevoerd in partnerschap met de lidstaten. Ieder jaar en bij de herziening van het MIP worden corrigerende maatregelen uitgevoerd. Voor de twee resterende jaren besliste de Commissie de jaarlijkse besluiten indien mogelijk samen te voegen en in 2005 of in 2006 slechts één besluit te nemen om zo de werkdruk te verlichten. Deze aanpak is mogelijk voor bepaalde, maar niet voor alle projecten: voor het betrokken project moet een hoog percentage van de bij het bestaande besluit of de bestaande besluiten toegewezen begrotingsmiddelen zijn besteed. Bovendien moet rekening worden gehouden met de beperkingen van de jaarlijkse begroting.

Sinds 2004 werkt de Commissie met een reservelijst van niet-MIP-projecten om te waarborgen dat de begroting optimaal wordt gebruikt. Zij neemt zich voor om in het kader van de financiële vooruitzichten 2007-2013 meerjarige juridische verplichtingen voor TEN-T-projecten in te voeren.

31.

Sinds 2004 heeft de Commissie het aantal formulieren beperkt, waarbij rekening is gehouden met de diverse soorten communautaire steun.

32.

De Commissie zal een verdere vereenvoudiging overwegen in het kader van de nieuwe financiële vooruitzichten.

33.

Voor MIP-projecten worden projectstatusverslagen niet beschouwd als formele aanvragen, daar de projecten reeds bezig zijn. Daarom werd de uiterste termijn voor de indiening van projectstatusverslagen niet strikt geïnterpreteerd. In dit verband is de gelijke behandeling van de „projectaanvragers” niet in dezelfde mate van toepassing als in de procedure van een oproep tot het indienen van voorstellen.

34.

Om de hierboven vermelde redenen werd de uiterste termijn voor de indiening van projectstatusverslagen niet strikt geïnterpreteerd. Sinds 2005 vraagt de Commissie evenwel dat de uiterste termijn nauwgezet wordt nageleefd, zelfs bij MIP-projecten.

35.

De door de Rekenkamer bedoelde formulieren werden enkel gebruikt om het MIP-programma op indicatieve wijze te schetsen. Geen enkel project is geselecteerd voor een besluit betreffende financiële steun zonder dat de begunstigde een gedetailleerd aanvraagformulier had ingediend.

36.

Het MIP werd in 2004 volledig herzien met behulp van gedetailleerde aanvraagformulieren die de lidstaten ter evaluatie hadden voorgelegd. Naar aanleiding van de analyse van de in de gedetailleerde aanvraagformulieren vervatte gegevens werd de financiering van 14 projectonderdelen afgebroken en werden de geplande bedragen voor de meeste projecten herzien. Bij de invoering van een nieuw MIP in 2007 zullen nieuwe aanvraagformulieren worden opgesteld overeenkomstig het ontwerp voor een nieuwe TEN-verordening.

Uit het feit dat de hoofdverbinding aan de westkust pas in 2004 financiering ontving, blijkt dat de jaarlijkse evaluatieprocedure waarborgt dat projecten pas worden gefinancierd wanneer aan alle voorwaarden is voldaan.

37.

De Commissie is van mening dat in het formulier voor het projectstatusverslag en de bijlagen hierbij alle essentiële gegevens worden gevraagd voor het jaarlijkse evaluatieproces op basis waarvan de steun voor het volgende jaar wordt toegekend. Derhalve mag het formulier niet worden gewijzigd voor het laatste jaar van het MIP. De verslagleggingsprocedure zal evenwel vanaf 2007 worden gewijzigd omdat de lidstaten de projectstatusverslagen niet altijd correct invullen. De handleiding voor de evaluatie van projecten zal sancties voor het niet volledig invullen van formulieren voor projectstatusverslagen bevatten.

38.

Sinds 2005 zijn de projectaanvraag- en -beoordelingsformulieren gewijzigd en worden de opmerkingen van de Rekenkamer erin verwerkt.

39.

 

Wanneer de lidstaten antwoordden dat de actie „zou worden voortgezet volgens plan”, verwezen zij naar het feit dat zij infrastructuur moeten plannen over een zeer lange periode. De steun van de Gemeenschap zou derhalve moeten bijdragen tot het versnellen van de tenuitvoerlegging van de projecten in de beginfase. In het aanvraagformulier van 2005 wordt de aanvragers gevraagd uitvoeriger de noodzaak van communautaire financiering te verantwoorden indien zij stellen dat het project „zou worden voortgezet volgens plan”.

De Commissie nam deze voorwaarde niet op in het formulier voor projectbeoordeling omdat de totale investeringskosten van een project pas bekend zijn wanneer het project voltooid is. Om die reden kan pas bij het einde van het project worden beoordeeld of deze voorwaarde vervuld is. Om overfinanciering te voorkomen, past de Commissie in ieder financieringsbesluit een drempel van 10 % van de jaarlijkse subsidiabele kosten voor werkzaamheden toe.

De Commissie heeft een andere interpretatie van de in de TEN-verordening gestelde voorwaarde. Zij is van mening dat de voorwaarde dat de financiering niet meer mag bedragen dan 10 % van de totale investeringskosten, niet van toepassing is wanneer de studies niet worden gevolgd door infrastructuurwerkzaamheden. In het ontwerp voor een nieuwe TEN-verordening zijn er afzonderlijke maximale financieringspercentages voor studies en werkzaamheden. Wat het EGNOS-project betreft, is de Commissie van oordeel dat pas aan het einde van de constructiefase zal kunnen worden bevestigd of de maximale financieringsdrempel is nageleefd. Het project bevindt zich momenteel in de voorbereidende fase en omvat nu slechts studies die voor maximaal 50 % worden gefinancierd. De Commissie volgt het project evenwel op de voet en verstrekt reeds minder middelen dan de maximale financieringsdrempel om te waarborgen dat het maximale financieringspercentage op lange termijn wordt nageleefd.

Hoewel een puntenschaal een normale methode voor het beoordelen van projecten is, bevat het projectbeoordelingsformulier er sinds 2005 geen meer. De beoordelaars moeten nu een uitvoerige verklaring geven.

De beoordeling door de technische ambtenaar is slechts de eerste stap in een complex besluitvormingsproces. Nadien overweegt en controleert het evaluatiecomité alle beoordelingen. Vervolgens bekijkt de directeur-generaal de resultaten van het evaluatiecomité voordat hij deze voorlegt aan het comité voor financiële bijstand, waarin de lidstaten zijn vertegenwoordigd en waar ieder besluit wordt besproken en eventueel herzien.

Bovendien zijn de beoordelingsformulieren voor de projecten van het eerste jaar van het MIP en nieuwe niet-MIP-projecten gewijzigd in 2005. De vragen zijn veranderd: beoordelaars kunnen niet meer antwoorden met „ja” of „nee”, maar moeten een uitvoerige verantwoording geven.

De Commissie zal haar interne procedures voor kwaliteitscontrole op dit gebied verbeteren.

40.

De Commissie heeft maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat het probleem van niet correct ingevulde beoordelingsformulieren niet meer kan voorkomen bij het MIP.

41.

In de oproep tot het indienen van voorstellen, het aanvraagformulier en het beoordelingsformulier is informatie opgenomen over de evaluatiecriteria. Bovendien bevat de interne procedurehandleiding van DG TREN algemene richtsnoeren voor de evaluatie. Niettemin worden specifieke evaluatierichtsnoeren voor TEN voorbereid.

42.

De beoordelingsprocedure is complex en bestaat uit verscheidene fasen. Achtereenvolgens zijn de technische ambtenaar, het evaluatiecomité, de directeur-generaal en het comité voor financiële bijstand, waarin de lidstaten zijn vertegenwoordigd, erbij betrokken. Hierdoor wordt gewaarborgd dat op evenwichtige wijze binnen de beperkte beschikbare begroting prioriteit wordt verleend aan projecten van hoge kwaliteit, zoals bepaald in de TEN-T-richtsnoeren die het Europees Parlement en de Raad hebben goedgekeurd.

De Commissie zal strenger controleren of de evaluatie- en selectieprocedures correct zijn gevolgd.

43.

Voor alle vormen van vervoer wordt momenteel de evaluatie uitgevoerd door personeelsleden die bevoegd zijn voor de betrokken lidstaat en door personeelsleden van het directoraat dat bevoegd is voor de betrokken vorm van vervoer. Deze gecombineerde aanpak heeft de evaluatieprocedure objectiever gemaakt. Wanneer dit nodig wordt geacht, in het bijzonder omdat er een intern gebrek aan expertise is, wordt gebruik gemaakt van externe deskundigen. Zoals verklaard in punt 73 is er een nauwere samenwerking met de EIB tot stand gekomen dankzij het memorandum van overeenstemming dat op 23 juni 2005 is ondertekend. Bij de herziening van het formulier voor projectbeoordeling in 2005 werd ook gelet op het documenteren en motiveren van de evaluatie- en selectieprocedure.

45.

Ook de volgende elementen spelen een rol in het projecttoezicht:

De bevoegde ambtenaren die in het algemeen een langdurige ervaring hebben met het beheer van vervoersprojecten en de context zeer goed kennen.

Er worden toezichtbijeenkomsten met vertegenwoordigers van de lidstaten georganiseerd, vooral naar aanleiding van projectcontroles ter plaatse.

Bovendien hebben de EIB en DG TREN op 23 juni 2005 een memorandum van overeenstemming gesloten. In dit memorandum is bepaald dat de EIB en DG TREN elkaar regelmatig zullen informeren en raadplegen en dat zij gezamenlijke seminars plannen voor hun respectieve diensten. Er wordt voorzien in regelmatige bijeenkomsten over de geplande projecten. De EIB zal tevens DG TREN helpen bij studies, analyses en technische bijstand. Er zullen werkgroepen worden opgericht en er worden personeelsuitwisselingen gepland.

46.

De Commissie verwijst naar haar antwoorden op de punten 37 tot 39 en 45. Projectstatusverslagen zijn slechts één instrument in de evaluatieprocedure. De Commissie is van mening dat correcte informatie vereist is voor projectstatusverslagen, maar vanaf 2007 zal de verslagleggingsprocedure worden gewijzigd om de kwaliteit van de door de lidstaten verstrekte informatie te verbeteren. De handleiding voor de evaluatie van projecten zal sancties voor het niet volledig invullen van formulieren voor projectstatusverslagen bevatten.

47.

Zie het antwoord op punt 27: vanaf 2005 bevat de modeltekst van het financieringsbesluit regels waarin wordt verklaard welke technische en financiële informatie door de begunstigden moet worden verstrekt, alsmede modellen voor hun financiële verslaglegging.

Hoewel het financieringsbesluit in de voorbije jaren geen modellen voor financiële verslaglegging bevatte, werd er duidelijk in bepaald dat aanvragen voor de tweede en derde betaling technische en financiële voortgangsverslagen en een opsplitsing van de kosten voor iedere uitgavencategorie dienden te omvatten. Met deze elementen en de extra informatie die indien nodig werd verstrekt, was de Commissie in staat om na te gaan of de activiteiten en aangegeven kosten subsidiabel waren.

49.

De Commissie verricht regelmatig toezicht op de projecten door middel van het jaarlijkse projectstatusverslag, de technische en financiële verslagen voor betalingen, controles ter plaatse en regelmatige bijeenkomsten met de begunstigden.

Sinds 2005 moet de betrokken lidstaat elk financieringsbesluit evalueren.

Methoden voor het uitvoeren van evaluaties achteraf worden momenteel ontwikkeld. Deze zullen voorzien in gestandaardiseerde controlelijsten voor projectbezoeken en de Commissie de mogelijkheid geven externe waarnemers in te schakelen ter aanvulling van de bezoeken van functionarissen. Aangezien de meeste projecten nog niet zijn afgerond, is een evaluatie achteraf van het programma nog niet haalbaar.

50.

Voor alle vormen van vervoer wordt momenteel de evaluatie uitgevoerd door personeelsleden die bevoegd zijn voor de betrokken lidstaat en door personeelsleden van het directoraat dat bevoegd is voor de betrokken vorm van vervoer. Deze gecombineerde aanpak heeft de evaluatieprocedure objectiever gemaakt. Wanneer dit nodig wordt geacht, in het bijzonder omdat er een intern gebrek aan expertise is, wordt gebruik gemaakt van externe deskundigen. Bovendien is er een nauwere samenwerking met de EIB tot stand gekomen dankzij het memorandum van overeenstemming dat op 23 juni 2005 is ondertekend.

51.

Het centrale systeem van DG TREN voor het beheer van projecten en contracten (PMS) moet beantwoorden aan de verwachtingen van verscheidene doelgroepen (technische en financiële ambtenaren, controleurs, management, …). Het moet ook een grote diversiteit aan situaties kunnen verwerken (beurzen, subsidies, openbare aanbestedingen, klein- en grootschalige projecten, …). PMS is aangepast met het oog op het beheer van TEN-T-projecten, maar het systeem is niet specifiek en exclusief bestemd voor dat doel. Het is derhalve geen verrassing dat bepaalde gebruikers de voorkeur zouden geven aan een eenvoudiger instrument dat is afgestemd op hun specifieke behoeften. DG TREN bereidt momenteel de volgende generatie van PMS (e-PMS) voor, dat meer uit modules zal worden opgebouwd en gebruik zal maken van de technologische ontwikkeling.

52.

De Commissie is niet van oordeel dat de verhouding van de budgettaire omvang van de projecten tot het aantal personeelsleden relevant is, daar de aard van de projecten en werkzaamheden erg verschillend en niet vergelijkbaar is. Daarom moet tabel 2 voorzichtig worden geïnterpreteerd.

53.

De personeelsbezetting van DG TREN wordt vastgesteld in de jaarlijkse begrotingsprocedure van de Commissie. DG TREN moet naast TEN-T nog diverse andere beleidsterreinen behandelen. Het heeft onlangs 12 nieuwe posten toegewezen aan de eenheden die belast zijn met TEN-T.

Bij het aantal projecten dat aan een ambtenaar wordt toegewezen, moet de complexiteit van bepaalde TEN-T-projecten in acht worden genomen.

Om de uitdagingen voor de periode 2007-2013 met een aanzienlijk verhoogd budget te kunnen aangaan, heeft de Commissie voorgesteld een uitvoerend agentschap op te richten, dat een flexibeler aanwervingsbeleid zou kunnen voeren en een hoger aantal gespecialiseerde ambtenaren zou kunnen aanstellen. Bovendien zou het personeel van het agentschap zich uitsluitend richten op projectbeheer en geen beleidskwesties behandelen.

De Commissie moedigt mobiliteit aan en pakt het continuïteitsprobleem aan door het toepassen van stabiele en robuuste procedures via een reeks maatregelen en instrumenten ten behoeve van nieuwe ambtenaren en gedetacheerde nationale deskundigen.

Er is gepland om in 2006 de hierboven vermelde maatregelen te verbeteren en een handboek voor de betrokken ambtenaren op te stellen, waarin alle procedures worden beschreven.

54.

Hoewel beleidskwesties in theorie zouden kunnen worden gecentraliseerd in één beleidseenheid, zullen bijdragen van projectambtenaren (die meer vertrouwd zijn met de specifieke problemen van concrete projecten) altijd nodig zijn om een coherente en praktische beleidsvoering te waarborgen.

55.

Zoals verklaard in punt 53, past de Commissie de personeelsbezetting altijd aan de behoeften aan, binnen de beschikbare grenzen.

De Commissie is van oordeel dat door de toewijzing van extra personeel voldoende middelen kunnen worden ingezet voor de diverse taken, met inbegrip van evaluatie en toezicht.

56-57.

TEN-T-projectambtenaren moeten beschikken over een brede waaier van vaardigheden en bekwaamheden en niet slechts technisch deskundig zijn.

Hoewel standaardopleidingen altijd een belangrijke rol zullen spelen bij de ontwikkeling, integratie en motivatie van personeelsleden, vindt het leerproces in de Commissie hoofdzakelijk plaats op de werkplek. „On-the-job-training” is de meest efficiënte manier om vaardigheden over te dragen van het ene personeelslid op het andere.

De Commissie is van mening dat de meeste projectambtenaren de noodzakelijke beroepservaring hebben. De meesten van hen beschikken immers over een diploma op een gebied dat met vervoer te maken heeft en/of over verscheidene jaren ervaring op vervoersgebied en/of over ervaring die relevant is voor het TEN-T-projectbeheer. Daarom is de Commissie van oordeel dat haar personeel voldoende gekwalificeerd is voor deze taken.

58.

Een belangrijk onderdeel van de opleiding vindt plaats „on-the-job”. Totnogtoe worden dergelijke opleidingsactiviteiten niet formeel gemeld in de IT-database voor opleidingen. De Commissie zal er in het bijzonder op toezien dat haar ambtenaren die betrokken zijn bij TEN-T, de beschikbare relevante opleiding in verband met vervoer volgen.

59.

Zoals vermeld in punt 57, is de Commissie van oordeel dat de technische deskundigheid van haar ambtenaren volstaat. De expertise van gedetacheerde nationale deskundigen is complementair en wordt sinds 2005 vooral gebruikt voor beleidskwesties.

60.

Sinds eind november 2003 zijn de regels van de Commissie betreffende het gebruik van gedetacheerde nationale deskundigen in hoge mate nageleefd. DG TREN zal zijn inspanningen voortzetten om de gedetacheerde nationale deskundigen te belasten met meer algemene, theoretische taken in verband met het ontwerpen en uitvoeren van beleid.

61.

De regels van de Commissie vormen een kader om de bevoegdheden van de gedetacheerde nationale deskundigen te beheren en beperken hun gebruik opzettelijk, ongeacht hun expertise. Het voorkomen van alle mogelijke belangenconflicten bij het gebruik van gedetacheerde nationale deskundigen is verantwoord en vormt een prioriteit. Sinds 2005 zijn zij vooral ingezet voor beleidsgerelateerde taken, waarbij hun expertise ten volle kan worden gebruikt.

62.

De Commissie is voornemens een uitvoerend agentschap op te richten, dat toegerust zal zijn voor de nieuwe uitdagingen (zie antwoord op opmerkingen 53 en 57).

64.

In de herziene kosten-batenanalyse worden de bemerkingen van de Rekenkamer in acht genomen, maar er wordt niettemin opnieuw in aangedrongen op de oprichting van een TEN-T-agentschap. Ondertussen heeft de Commissie op 20 juli 2005 haar goedkeuring gehecht aan de desbetreffende voorstellen.

In de kosten-batenanalyse worden als belangrijkste extra voordelen genoemd: de mogelijkheid om de uitdagingen van de nieuwe begrotingsperiode 2007-2013 aan te gaan, meer flexibiliteit bij de aanwerving van vervoersdeskundigen, vereenvoudiging van het projectbeheer, betere zichtbaarheid van TEN-T en een betere coördinatie van alle bij het projectbeheer betrokken partijen.

66.

Hoewel de EFRO-verordening geen uitdrukkelijke regels over meervoudige financiering uit andere communautaire bronnen dan andere structuurfondsen bevat, is dergelijke meervoudige financiering verboden krachtens het Financieel Reglement (artikel 111).

In haar ontwerp voor algemene regels betreffende het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds voor de volgende periode 2007-2013 (COM(2004) 492) heeft de Commissie nu een bepaling opgenomen ter voorkoming van meervoudige financiering uit verschillende communautaire bronnen.

67.

TEN-T-middelen en de structuurfondsen zouden hetzelfde „project” kunnen financieren, maar er wordt nauwgezet op toegezien dat niet dezelfde actie of fase of hetzelfde onderdeel van een project wordt gefinancierd.

In het ontwerp voor een nieuwe TEN-verordening (COM(2004) 475) is bepaald dat communautaire financiële steun is uitgesloten voor onderdelen van projecten die een andere communautaire financiering ontvangen.

68.

Totnogtoe zijn geen gevallen van over- of dubbele financiering vastgesteld. Er bestaan reeds verscheidene mechanismen om het risico hierop te beperken: verplichting voor de aanvragers om in hun aanvragen informatie te verstrekken over financiering uit andere communautaire bronnen, systematisch interdepartementaal overleg over financieringsvoorstellen en contacten tussen ambtenaren.

Ook de lidstaten zijn betrokken bij dit controleproces. Meervoudige financiering is een van de aspecten die de diensten die de structuurfondsen en het Cohesiefonds beheren, moeten controleren bij alle projecten. De auditdiensten van de lidstaten en van de Commissie gaan na of deze controles doeltreffend zijn.

69-72.

Hoewel totnogtoe geen gevallen van over- of dubbele financiering zijn vastgesteld, neemt de Commissie zich voor de bestaande coördinatie-instrumenten verder te verbeteren. Zij zal onder meer de begunstigden van TEN-T-financiering herinneren aan de verplichting om elke meervoudige financiering van TEN-T-projecten mee te delen.

Indien na een besluit tot het verlenen van een TEN-T-subsidie EFRO-financiering wordt toegekend voor kleinere projecten (onder de drempel van 50 miljoen EUR voor melding aan de Commissie), eist de Commissie dat de begunstigden haar op de hoogte stellen van deze financiering.

De formulering van de aanvraag- en beoordelingsformulieren van 2005 is duidelijker en er wordt nu meer gedetailleerde informatie van de lidstaten gevraagd over de kwestie van meervoudige financiering.

73.

Op grond van het contract kan de EIB om een eerste opinie of een grondige beoordeling worden gevraagd. Het gebruik van „andere externe experts” is beperkt tot strategische studies of studies achteraf. DG Regio gebruikt ook eigen specialisten inzake kosten-batenanalyse. Het meerjarig kadercontract heeft ook betrekking op projecten op milieugebied. Het wordt zowel voor het Cohesiefonds als voor ISPA gebruikt.

DG Regio wenst de samenwerking met de EIB in de volgende programmeringsperiode te verbeteren door een nieuw partnerschap voor technische bijstand onder de naam JASPERS („Joint Assistance in Supporting Projects in European Regions”: gezamenlijke bijstand bij het ondersteunen van projecten in Europese regio's), dat de lidstaten, in het bijzonder die welke op 1 mei 2004 tot de Unie zijn toegetreden, bijstand zal verlenen bij de voorbereiding van grote projecten.

74.

DG Regio en DG TREN zijn bereid om te verkennen hoe zij een nauwere samenwerking tussen hun personeelsleden tot stand kunnen brengen waar dit nuttig en haalbaar is. In juni 2005 sloot DG TREN een memorandum van overeenstemming met de EIB, waardoor een kader werd gecreëerd voor samenwerking inzake beleid en investering op vervoers- en energiegebeid, met name bij de ontwikkeling van trans-Europese netwerken.

75.

In het verleden heeft DG TREN andere bestaande methoden bekeken, maar deze werden niet de meest geschikte geacht voor de selectie van TEN-T-projecten. Daarom werd beslist de bestaande instrumenten geleidelijk aan te passen aan de specifieke behoeften.

77.

Bij interdepartementaal overleg krijgen de geraadpleegde DG's voldoende tijd voor een grondig onderzoek van de projecten die voor financiering worden voorgesteld, teneinde de coördinatie te verzekeren, overlappingen met andere financieringsbronnen te voorkomen en zo nodig de financiering op te schorten. De uiterste termijn kan indien nodig worden overschreden.

De Commissie zal onderzoeken of een database voor TEN-T-projecten kan worden opgericht.

78.

Hoewel totnogtoe geen gevallen van over- of dubbele financiering zijn vastgesteld, is de Commissie het ermee eens dat de betrokken directoraten-generaal zo nauw mogelijk moeten samenwerken om het risico van over- of dubbele financiering uit te sluiten. Zij is van oordeel dat het risico kan worden verminderd door bij aanvragen informatie over andere financieringsbronnen te vragen en door informatie te laten uitwisselen door de betrokken directoraten-generaal. Het mogelijke gebrek aan informatie over projecten van minder dan 50 miljoen EUR die financiering van het EFRO ontvangen, zal worden verminderd door de TEN-T-begunstigden te wijzen op hun meldingsplicht.

79.

De twee directoraten-generaal zullen nagaan of en in hoeverre zij hun bestaande samenwerking kunnen uitbreiden door het deelnemen aan gemeenschappelijke inspecties en aan vergaderingen van toezichtcomités.

CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

80.

De Commissie verwijst naar haar antwoorden op de punten 14, 15 en 21. Zij is van mening dat de procedures voor de selectie van projecten waarborgen dat de gepaste prioriteiten worden gesteld binnen een beperkt beschikbaar budget, aangezien de Commissie projecten selecteert onder de voorstellen van de lidstaten die aan de TEN-T-richtsnoeren beantwoorden. Deze richtsnoeren, waarin de grensoverschrijdende projecten slechts als een van de acht prioriteiten worden vermeld, zijn goedgekeurd door het Europees Parlement en de Raad en zijn bestemd om te waarborgen dat de grootste toegevoegde waarde voor Europa wordt bekomen. Bovendien is bij de herziening van de richtsnoeren voor het TEN-T-beleid in 2004 het beginsel ingevoerd van de concentratie van de communautaire financiële steun op 30 prioritaire projecten, waaronder zich ook grensoverschrijdende projecten bevinden.

81.

 

De locatie van de prioritaire projecten en het gebruikte type comitologieprocedure (waarbij de lidstaten actief worden betrokken) houden in dat de TEN-T-begroting jaarlijks wordt verdeeld onder de lidstaten. In het ontwerp voor een nieuwe TEN-verordening (COM(2004) 475) wordt voorgesteld de comitologieprocedure te wijzigen en te opteren voor een raadgevend comité in plaats van een regelgevend comité.

De Commissie zal de hoogste prioriteit blijven geven aan de uitvoering van de bestaande prioritaire projecten. In het ontwerp voor een nieuwe TEN-verordening wordt voorgesteld de financiële steun voor projecten die nationale en/of natuurlijke grenzen overschrijden, op te trekken tot 50 %.

De in 2005 gewijzigde procedurehandleiding van DG TREN trekt de minimale financieringsdrempel op van 1 miljoen tot 1,5 miljoen EUR. Hierdoor zou het financieringspercentage moeten stijgen.

In het ontwerp voor een nieuwe TEN-verordening worden bilaterale overeenkomsten tussen de lidstaten voorgesteld als voorwaarde om het financieringspercentage voor grensoverschrijdende projecten op te trekken tot 50 %. In de in augustus 2005 goedgekeurde model-financieringsovereenkomst wordt duidelijk bepaald welke financiële en technische maatregelen de begunstigde lidstaat moet treffen binnen welke overeengekomen termijn. Hierdoor worden aanvullende bilaterale overeenkomsten overbodig.

82.

In het sinds 2005 gebruikte nieuwe modelfinancieringsbesluit van de Commissie zijn de aanbevelingen van de Rekenkamer verwerkt; hierdoor is een doelmatiger projectbeheer en een doeltreffende uitvoering van de controles mogelijk (zie antwoord op opmerkingen 26 en 27).

83.

 

In het ontwerp voor een nieuwe TEN-verordening herzag en verscherpte de Commissie de voorwaarden voor het gebruik van de diverse bijstandsvormen die voorheen niet of niet regelmatig werden gebruikt. Momenteel wordt overleg gepleegd over een voorstel om een nieuwe bijstandsvorm in te voeren, waardoor projecten van publiek-private partnerschappen op basis van beschikbaarheidsplannen zouden worden bevorderd.

In het ontwerp voor een nieuwe TEN-verordening zijn duidelijke definities van werkzaamheden en studies opgenomen. Over deze definities moet evenwel nog meer overleg plaatsvinden. In het modelfinancieringsbesluit van 2005 is een model voor financiële verslaglegging opgenomen.

Het nieuwe modelfinancieringsbesluit zal worden gebruikt tot het einde van het huidige MIP in 2006.

84.

Het meerjarenkarakter van het MIP ontheft de Commissie niet van de verplichting om een jaarlijkse controle over de vorderingen van deze projecten uit te voeren en de indicatieve toewijzing van steun te heroverwegen. Bovendien is de Commissie van mening dat de jaarlijkse evaluatie een onderdeel van het projecttoezicht is, dat essentieel wordt geacht (zie onder meer opmerkingen 42 en 44). Deze evaluatie verschaft tevens informatie waarmee jaarlijks de gepaste beslissingen kunnen worden genomen, afhankelijk van de voor dat jaar beschikbare begrotingsmiddelen en de vorderingen van het project.

Wanneer dit wenselijk was, besliste de Commissie om de jaarlijkse financieringsbesluiten voor 2005 en 2006 samen te voegen (zie antwoord op opmerking 30).

Het ontwikkelen van één methodologie voor zo een diverse waaier van projecten in verscheidene sectoren (spoorwegen, autowegen, lucht, …) bleek uiterst moeilijk. De Commissie zal een specifieke TEN-T-handleiding ontwikkelen ter aanvulling van de bestaande algemene handleiding voor de evaluatie van projecten.

85.

 

Sinds 2004 wordt een reservelijst van voorstellen voor andere dan MIP-projecten opgesteld. De Commissie is van plan om in 2006 voor het eerst de procedure voor de andere dan MIP-projecten in te leiden vóór het begin van de MIP-procedure. De MIP en niet-MIP-procedures zullen derhalve worden ontkoppeld en beide in de eerste helft van het kalenderjaar lopen.

De Commissie heeft het aantal aanvraag- en evaluatieformulieren beperkt, waarbij rekening is gehouden met de diverse types van projecten.

De Commissie zal een tweefasig evaluatieproces onderzoeken, waarmee projecten die niet beantwoorden aan snel en gemakkelijk te controleren criteria, in een vroeg stadium zouden kunnen worden uitgesloten.

De Commissie zal een specifieke TEN-T-evaluatiehandleiding ontwikkelen ter aanvulling van de bestaande algemene evaluatiehandleiding.

Bij de opstelling van het modelformulier van 2005 is rekening gehouden met de opmerkingen van de Rekenkamer.

Wanneer dit nodig geacht wordt bij een intern gebrek aan expertise, wordt gebruik gemaakt van externe deskundigen. Het met de EIB gesloten memorandum van overeenstemming zal de samenwerking tussen DG TREN en de EIB bevorderen. DG TREN en DG Regio zullen nagaan of en in hoeverre zij hun bestaande samenwerking kunnen uitbreiden door het deelnemen aan gemeenschappelijke inspecties en aan vergaderingen van toezichtcomités.

De Commissie neemt zich voor om in het kader van de Financiële vooruitzichten 2007-2013 meerjarige juridische verplichtingen voor TEN-T-projecten in te voeren.

86.

Naast de door de begunstigden verstrekte informatie zijn er ook nog andere elementen die een rol spelen bij het projecttoezicht (zie antwoord op opmerking 45).

De aan de lidstaten opgelegde verplichting om de tenuitvoerlegging van de beleidsdoelstellingen en de algemene financieringsmaxima te controleren wordt uitdrukkelijk vermeld in het evaluatieformulier dat is ingesloten bij het financieringsbesluit van de Commissie van 2005.

87.

 

De Commissie zal de verslagleggingsprocedures verder ontwikkelen.

In het modelfinancieringsbesluit 2005 van de Commissie zijn minimumvereisten ten aanzien van de te verstrekken technische en financiële gegevens opgenomen. De Commissie zal een systeem ontwikkelen waarmee de gemaakte vorderingen op twee wijzen kunnen worden getoetst: een voor projecten en een voor lidstaten.

Met het oog op de evenredigheid van kosten en baten heeft de Commissie ook regelmatig contact met de lidstaten en de projectpromotoren, zodat tijdig corrigerende maatregelen kunnen worden getroffen. In 2002 heeft de Commissie een contract ingevoerd om specifieke instrumenten en methoden voor de evaluatie van en het toezicht op TEN-T-projecten vast te stellen. Met de derde fase hiervan, die in 2005 begon, wordt beoogd de Commissie een robuuste methode voor de evaluatie achteraf van TEN-T-projecten te bezorgen. Bovendien plant de Commissie voor 2007 een evaluatie achteraf van het hele MIP 2001-2006 door externe deskundigen.

In het kader van dit contract zal een pool van deskundigen beschikbaar zijn voor toezichttaken. De samenwerking met andere DG's (zoals DG Regio) zal worden uitgebreid (zie antwoord op opmerking 91) en het memorandum van overeenstemming dat in 2005 met de EIB is gesloten zal het mogelijk maken ervaring en deskundigheid van de EIB te gebruiken.

De Commissie is het hiermee eens en werkt eraan: het nieuwe programma e-PMS wordt mede ontwikkeld om een enkelvoudig IT-systeem of een databank te hebben die betrouwbare en volledige informatie biedt over TEN-T-projecten.

88.

Binnen de grenzen van de jaarlijkse begroting en gelet op andere beleidsterreinen met hoge prioriteit, heeft de Commissie extra statutair personeel toegewezen aan TEN-T. Bovendien is zij van plan een uitvoerend TEN-T-agentschap op te richten.

De Commissie is van mening dat de meeste projectambtenaren de noodzakelijke beroepservaring hebben (zie antwoord op opmerking 57). Het selectieproces waarborgt dat ambtenaren worden aangesteld met voldoende vaardigheden en bekwaamheden. Opleiding „on-the-job” en voortdurende bijscholing zijn belangrijke elementen in het opleidingsbeleid van de Commissie (zie punt 58).

Zoals vermeld in haar antwoord op de opmerkingen 53 en 60, pakt de Commissie het continuïteitsprobleem aan door het toepassen van stabiele en robuuste procedures. Sinds eind november 2003 zijn de regels van de Commissie betreffende het gebruik van gedetacheerde nationale deskundigen (waaronder die met betrekking tot belangenconflicten) in hoge mate nageleefd. DG TREN zal zijn inspanningen voortzetten om de gedetacheerde nationale deskundigen te belasten met meer algemene, theoretische taken in verband met het ontwerpen en uitvoeren van beleid.

89.

 

De analyse is uitgevoerd in het kader van de kosten-batenanalyse van het externaliseren van het TEN-T-beheer.

De Commissie heeft reeds een opleidingsbeleid van hoge kwaliteit, maar zal de ambtenaren aanmoedigen meer gebruik te maken van de aangeboden opleidingen.

De Commissie zal haar inspanningen voortzetten om de gedetacheerde nationale deskundigen te belasten met beleidstaken.

Dankzij de decentralisatie kon DG TREN voordeel halen van de in andere diensten beschikbare deskundigheid en van synergieën met andere programma's (Marco Polo, OTO, Galileo, …). De oprichting van een TEN-T-agentschap zal leiden tot centralisatie, maar ook tot vereenvoudiging en tot verhoging van de kwaliteit en de efficiëntie van projectbeheer, en zal tevens de coördinatie verbeteren tussen alle partijen die belang hebben of betrokken zijn bij de uitvoering van een project.

Op grond van de herziene kosten-batenanalyse heeft de Commissie voorgesteld het programmabeheer te delegeren aan een uitvoerend agentschap.

90.

Totnogtoe zijn geen gevallen van over- of dubbele financiering vastgesteld. Met de instrumenten die de Commissie reeds gebruikt (zie punten 65 tot 79) kan in het algemeen worden vastgesteld of het project waarvoor een aanvraag wordt ingediend, meervoudige financiering van de EG ontvangt. De Commissie wijst er tevens op dat de lidstaten volledige en correcte informatie dienen te verstrekken. De Commissie kan niet systematisch nagaan of de lidstaten de juiste gegevens hebben verstrekt, maar bij controlebezoeken en audits is dit een van de gecontroleerde aspecten.

Dankzij de regelmatige contacten en de bezoeken van ambtenaren aan de lidstaten is het risico op over- of dubbele financiering beperkt. Enkel projecten voor een bedrag onder 50 miljoen EUR, die via het EFRO kunnen worden medegefinancierd, kunnen een risico op dubbele financiering inhouden, aangezien de lidstaten niet verplicht zijn dergelijke gevallen van kleinschalige financiële steun aan de Commissie ter goedkeuring voor te leggen. Dit risico wordt evenwel verminderd door de beheers- en controlesystemen van de lidstaten en door auditwerkzaamheden. De Commissie zal de lidstaten er tevens op wijzen dat begunstigden van TEN-T-financiering die nadien EFRO-financiering ontvangen, dit moeten melden aan de Commissie.

91.

 

De formulieren van 2005 vermelden duidelijk de kwestie van meervoudige financiering.

Beide DG's zullen hun samenwerking uitbreiden, onder meer door interdepartementaal overleg, het deelnemen aan elkaars vergaderingen en het uitwisselen van documentatie wanneer dit nuttig en haalbaar is. De Commissie is van oordeel dat de reeds bestaande controlesystemen en een meer systematische verslagleggingsplicht van de begunstigden zullen volstaan om het risico op meervoudige financiering af te wenden. De Commissie zal onderzoeken of een database voor TEN-T-projecten kan worden opgericht.

De Commissie zal deze aanpak onderzoeken.


(1)  Definitie van studies: de voor de vaststelling van een project noodzakelijke studies, met inbegrip van voorbereidende studies, haalbaarheidsstudies en evaluaties, en andere technische ondersteuningsmaatregelen, met inbegrip van aan de werkzaamheden voorafgaande activiteiten die nodig zijn voor de volledige vaststelling van een project en de besluitvorming inzake de financiering ervan, zoals verkenningen ter plaatse en het opzetten van het financieringsplan.

Definitie van werkzaamheden: de aanschaf en de levering van componenten, systemen en diensten en de uitvoering van de bouw- en installatiewerkzaamheden in verband met het project, met inbegrip van de oplevering van de installaties en de inbedrijfstelling van het project.


Top