Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52005DC0195

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - Mededeling over de wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen en de versterking van het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten {SEC(2005) 641}

/* COM/2005/0195 def. */

52005DC0195

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - Mededeling over de wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen en de versterking van het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten {SEC(2005) 641} /* COM/2005/0195 def. */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 19.5.2005

COM(2005) 195 definitief

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT

Mededeling over de wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen en de versterking van het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten{SEC(2005) 641}

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT

Mededeling over de wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen en de versterking van het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten

Inleiding

1. Het wezenlijke karakter van het beginsel van wederzijdse erkenning, dat volgens de Europese Raad van Tampere (1999) de “hoeksteen” van de Europese justitiële ruimte zou moeten worden en dat is verankerd in de tekst van de grondwet, wordt nogmaals bevestigd in het Haags programma, waarin de ontwikkeling van dit beginsel wordt gekoppeld aan de versterking van het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten.

2. Bijna 5 jaar nadat de Raad en de Commissie het programma inzake wederzijdse erkenning hebben vastgesteld om uitvoering te geven aan de conclusies van de Europese Raad van Tampere, wordt in deze mededeling het standpunt van de Commissie uiteengezet over de verdere tenuitvoerlegging van het beginsel van wederzijdse erkenning (in het licht van de reeds opgedane eerste ervaringen) en over de punten van een actieprogramma ter versterking van het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten.

3. Deze mededeling is onderdeel van de algemene aanpak van de Commissie, die een actieplan voor de uitvoering van het Haags programma wil opstellen. Hoewel in deze mededeling algemene vooruitzichten voor de komende 5 jaar zijn opgenomen (zie SEC(2005)641), ligt de nadruk toch op de eerste fase van tenuitvoerlegging (2005-2007), daar een tussentijdse herziening nodig zal zijn na de inwerkingtreding van de grondwet. Aangezien in het Haags programma bovendien het belang wordt benadrukt van de evaluatie van de uitvoering van de beleidsmaatregelen, zal ook rekening moeten worden gehouden met evaluatieresultaten, die tot een wijziging van de vastgestelde prioriteiten kunnen leiden.

VERDERE TENUITVOERLEGGING VAN HET BEGINSEL VAN WEDERZIJDSE ERKENNING

4. Op strafrechtelijk gebied is de tenuitvoerlegging van het beginsel van wederzijdse erkenning al sinds enkele jaren een van de belangrijkste en ongetwijfeld meestbelovende werkterreinen van de Europese Unie. Na meer dan 4 jaar toepassing van het in december 2000 vastgestelde programma, is ongeveer de helft van de geplande maatregelen neergelegd in reeds aangenomen of nog aan te nemen rechtsinstrumenten. Van deze rechtsinstrumenten is het kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering[1] evenwel het enige waarvoor de termijn voor omzetting in nationaal recht reeds is verstreken.

5. Deze mededeling is gericht op de nog niet ten uitvoer gelegde punten van het programma inzake wederzijdse erkenning teneinde aan de hand van het Haags programma en de analyse van de eerste resultaten de prioriteiten voor de komende jaren te kunnen vaststellen.

De wederzijdse erkenning in de aan het strafproces voorafgaande fase

Het beginsel van wederzijdse erkenning en de bewijsgaring[2]

6. In het Haags programma wordt de Raad verzocht vóór eind 2005 het voorstel betreffende het Europees bewijsverkrijgingsbevel aan te nemen. Na de aanneming van het kaderbesluit inzake de bevriezing van vermogensbestanddelen[3], is deze tekst een eerste belangrijke stap in de richting van de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning in de aan het strafproces voorafgaande fase van bewijsgaring. Het bewijsverkrijgingsbevel is echter geen alomvattend instrument. Ook onderzoeksdaden zoals het verhoren van verdachten, getuigen, deskundigen of het toezicht op bankrekeningen of het aftappen van telefoons moeten in instrumenten inzake wederzijdse erkenning worden opgenomen. Het uiteindelijke doel is te komen tot één enkel rechtsinstrument om de verkrijging van alle mogelijk strafrechtelijk bewijsmateriaal op het grondgebied van de Unie te vergemakkelijken. Volgens de Commissie moet de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning ertoe leiden dat de beslissingsstaat de leiding van het onderzoek heeft, omdat tegen beslissingen tot verkrijging van een bewijsstuk geen rechtsmiddelen kunnen worden ingesteld in de tenuitvoerleggingsstaat. Dit is met name de reden waarom de Commissie ervoor pleit het beginsel van de dubbele strafbaarstelling te verlaten voor alle kwesties in verband met bewijsgaring. Wat de voorwaarden voor bewijsverkrijging betreft, moeten de nationale voorschriften worden nageleefd die in elke lidstaat gelden voor het betrokken onderzoek, onverminderd de toepassing door de tenuitvoerleggingsstaat van de uitdrukkelijk door de beslissingsstaat aangegeven formaliteiten en procedures (zie reeds artikel 4, lid 1, van de overeenkomst van 29 mei 2000). Tot slot moet een minimale harmonisatie inzake bewijsgaring (zie hieronder 3.1.1.2.) ertoe bijdragen dat legaal op het grondgebied van een lidstaat verkregen bewijsmateriaal kan worden gebruikt in rechtszaken in andere lidstaten.

7. De uitbreiding van het beginsel van wederzijdse erkenning tot alle kwesties in verband met bewijsgaring zal vragen doen rijzen over de toekomst van de overeenkomst van 29 mei 2000 betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie[4] en het protocol van 2001[5]. Deze instrumenten zijn trouwens nog niet in werking getreden omdat onvoldoende lidstaten ze hebben bekrachtigd. In aanvulling op de invoering van een algemeen instrument betreffende wederzijdse erkenning op het gebied van de bewijsgaring, kan worden overwogen de resterende bepalingen van deze beide instrumenten na de inwerkingtreding van de grondwet op te nemen in een Europese wet of kaderwet.

8. Een van de geconstateerde problemen heeft betrekking op de verschillen tussen de respectieve bevoegdheden van de justitiële en politiële autoriteiten van de lidstaten. Dit kan leiden tot een vervaging van de grenzen tussen elk van deze soorten samenwerking, waarvoor - ondanks hun complementariteit - onderscheiden regelingen gelden. In het kader van de tenuitvoerlegging van het beginsel van de beschikbaarheid van wetshandhavingsinformatie zal de Commissie over deze kwestie voorstellen doen.

De wederzijdse erkenning van niet tot vrijheidsbeneming strekkende controlemaatregel en in afwachting van het proces

9. In augustus 2004 heeft de Commissie een groenboek gepresenteerd over de wederzijdse erkenning van niet tot vrijheidsbeneming strekkende controlemaatregelen in afwachting van het proces[6]. Volgens het groenboek is de overmatige toepassing van voorlopige hechtenis een van de oorzaken van de overbevolking van de gevangenissen en kunnen de diverse in het nationale recht voorhanden zijnde alternatieven vaak niet worden toegepast wanneer de betrokkene in een andere lidstaat verblijft. In het groenboek wordt een aantal oplossingen voorgesteld. Na de beëindiging van het raadplegingsproces zal de Commissie in 2005 over deze kwestie wetgevingsvoorstellen doen.

De wederzijdse erkenning van onherroepelijke beslissingen

10. De toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning impliceert dat een onherroepelijke beslissing in een lidstaat een aantal gevolgen heeft in de andere lidstaten. Naast het Europees aanhoudingsbevel zijn reeds twee specifieke aspecten van deze kwestie geregeld in twee voorstellen voor een kaderbesluit betreffende de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties[7] en op beslissingen tot confiscatie[8]. Wel moet nog een aantal fundamentele aspecten worden onderzocht.

Wederzijdse informatie over veroordelingen

11. De wederzijdse erkenning van veroordelingen veronderstelt dat gegevens over veroordelingen tussen de lidstaten doeltreffend worden uitgewisseld. In de lijn van een van de conclusies van de Europese Raad van 25 en 26 maart 2004, wordt de Commissie in het Haags programma verzocht “haar voorstellen inzake verbetering van de uitwisseling van informatie uit de nationale registers van veroordelingen en ontzettingen, met name van seksuele delinquenten, vóór december 2004 in te dienen, zodat zij uiterlijk eind 2005 door de Raad kunnen worden aangenomen”. In januari 2005 heeft de Commissie een witboek gepresenteerd waarin de belangrijkste problemen met de betrekking tot de uitwisseling van gegevens over strafrechtelijke veroordelingen worden geanalyseerd en voorstellen worden gedaan voor de invoering van een geautomatiseerd systeem voor gegevensuitwisseling. Na de eerste besprekingen in de Raad over deze kwestie, zullen in 2005 voorstellen worden ingediend.

Het ne bis in idem-beginsel

12. In artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie wordt bepaald, dat “niemand (…) opnieuw (wordt) berecht of gestraft in een strafrechtelijke procedure voor een strafbaar feit waarvoor hij in de Unie reeds onherroepelijk is vrijgesproken of veroordeeld overeenkomstig de wet”. Het feit dat de territoriale werkingssfeer van het ne bis in idem-beginsel in het Handvest wordt uitgebreid tot het gehele grondgebied van de Unie is een vooruitgang ten opzichte van het Protocol nr. 7 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), dat alleen van toepassing is op het grondgebied van de staten die partij zijn bij het protocol.

13. De draagwijdte van dit beginsel is verduidelijkt in twee belangrijke arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen[9], die betrekking hadden op de artikelen 54 tot en met 58 van de overeenkomst ter uitvoering van het Schengen-akkoord, waarin dit beginsel reeds is neergelegd en de toepassing ervan is geregeld. De eerste werkzaamheden met betrekking tot de toepassing van het ne bis in idem-beginsel zijn gebaseerd op een initiatief van Griekenland[10]. Deze werkzaamheden zijn opgeschort omdat zij nauw samenhangen met het probleem van jurisdictiegeschillen (zie hieronder). Over deze beide kwesties zal de Commissie in 2005 een groenboek presenteren en vervolgens in 2006 een wetgevingsvoorstel.

Wijze waarop bij strafrechtelijke procedures rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten

14. In de meeste lidstaten heeft het bestaan van eerdere strafrechtelijke veroordelingen gevolgen bij een nieuwe strafrechtelijke procedure: recidive kan bijvoorbeeld gevolgen hebben voor de geldende procedureregels, de kwalificatie van de strafbare feiten of, wat vaker voorkomt, de aard en de zwaarte van de straf. Onlangs heeft de Commissie een voorstel voor een kaderbesluit ingediend betreffende de wijze waarop rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie, waarin de algemene regel wordt ingevoerd dat elke lidstaat aan in een andere lidstaat uitgesproken veroordelingen dezelfde gevolgen toekent als aan een in eigen land uitgesproken vorige veroordeling en bepaalde voorwaarden worden vastgesteld voor de toepassing van deze regel. Een dergelijk beginsel van erkenning van recidive is reeds neergelegd in het kaderbesluit van 6 december 2001 betreffende de bescherming van de euro[11]. Deze nieuwe tekst is een belangrijke stap in de richting van de wederzijdse erkenning van onherroepelijke beslissingen.

Tenuitvoerlegging van veroordelingen

15. Een in een lidstaat uitgesproken veroordeling moet op het gehele grondgebied van de Unie kunnen worden uitgevoerd. In april 2004 heeft de Commissie op basis van een groenboek[12] een raadpleging op gang gebracht over de onderlinge aanpassing, de wederzijdse erkenning en de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke sancties. Oostenrijk, Zweden en Finland hebben een initiatief gepresenteerd dat het mogelijk moet maken een in een andere lidstaat opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer te leggen in de lidstaat waarvan de veroordeelde de nationaliteit heeft of ingezetene is. Deze tekst moet ook de toepassing vereenvoudigen van een aantal bepalingen inzake het Europees aanhoudingsbevel op grond waarvan overlevering mag worden geweigerd wanneer de straf ten uitvoer wordt gelegd in de uitvoerende staat.

16. In deze tekst wordt evenwel niet ingegaan op de tenuitvoerlegging van niet tot vrijheidsbeneming strekkende controlemaatregelen, de opschorting van straffen en de eventuele voorwaarden voor de intrekking van de opschorting wanneer in een andere lidstaat een straf wordt uitgesproken. De Commissie zal in 2007 over deze kwesties wetgevingsvoorstellen doen.

Wederzijdse erkenning van ontzettingsbeslissingen

17. Strafrechtelijk veroordeelden worden vaak ontzet uit een aantal rechten (recht om met kinderen te werken, recht deel te nemen aan overheidsopdrachten, een rijverbod, enz.). Afhankelijk van de lidstaat kunnen ontzettingen voortvloeien uit de wet of uit rechterlijke beslissingen dan wel van administratieve aard zijn. Dit is een bijzonder delicate kwestie zowel omdat ontzettingen zeer verschillend van aard zijn als omdat de uitwisseling van gegevens over ontzettingen stroef verloopt. Op dit gebied zal belangrijke vooruitgang worden geboekt door de invoering van een geautomatiseerd systeem voor gegevensuitwisseling, dat zal zorgen voor de doeltreffende uitwisseling van gegevens over strafrechtelijke veroordelingen. Algemeen is de Commissie voorstander van een sectorale aanpak (afhankelijk van het soort misdrijf). In 2005 zal zij over deze kwestie een mededeling presenteren. Reeds in november 2004 heeft België een initiatief gepresenteerd betreffende de wederzijdse erkenning van de ontzetting van het recht om met kinderen te werken in geval van veroordeling wegens kinderpornografie. De sectorale aanpak zal in 2006 worden voortgezet met de indiening van een voorstel betreffende de wederzijdse erkenning van de ontzegging van de rijbevoegdheid

versterking van het wederzijdse vertrouwen

18. De versterking van het wederzijdse vertrouwen is de sleutel voor de soepele werking van het beginsel van wederzijdse erkenning. Dit is een van de kernboodschappen van het Haags programma en impliceert dat wetgevende maatregelen worden genomen ter waarborging van een hoog niveau van bescherming van de rechten van de burgers in de EU en voorts dat een reeks praktische maatregelen wordt vastgesteld om bij rechtspractici het gevoel te versterken dat zij deel uitmaken van een “gemeenschappelijke justitiële cultuur”.

Versterking van het wederzijdse vertrouwen door wetgevende maatregelen

19. Bij de eerste gevallen van toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning, met name in het kader van het Europees aanhoudingsbevel, is een aantal problemen gerezen, die gedeeltelijk zouden kunnen worden opgelost door op het niveau van de Unie wetgevende harmonisatiemaatregelen vast te stellen. Deze kunnen worden gegroepeerd rond twee hoofdthema’s: ervoor zorgen dat wederzijds erkende rechterlijke beslissingen aan hoge normen inzake de waarborging van de rechten van de burgers voldoen en ervoor zorgen dat de rechterlijke instanties die deze beslissingen geven inderdaad het best geplaatst zijn om dat te doen. Een uitbreiding van wederzijdse erkenning kan tevens inhouden dat verder wordt nagedacht over een aantal maatregelen om het materiële strafrecht van de lidstaten onderling aan te passen.

Harmonisatie van strafprocesrecht

Betere waarborgen in strafprocedures

20. In april 2004 heeft de Commissie een voorstel voor een kaderbesluit over bepaalde procedurele rechten in strafprocedures binnen de gehele Europese Unie[13] ingediend. Dit voorstel heeft ten doel te waarborgen dat voor verdachten in strafprocedures in alle lidstaten van de Unie bepaalde minimumrechten gelden met betrekking tot de toegang tot een advocaat en tot tolken/vertalers, consulaire bijstand, de inkennisstelling van hun rechten en de bescherming van kwetsbare personen. De Europese Raad heeft erop aangedrongen om dit kaderbesluit vóór eind 2005 aan te nemen.

21. Dit is echter slechts een eerste stap. De werkzaamheden op dat gebied moeten in de komende jaren worden voortgezet en hand in hand gaan met de ontwikkeling van de wederzijdse erkenning. De werkzaamheden moeten met name worden toegespitst op de volgende drie thema’s: het vermoeden van onschuld, de bewijsgaring in strafzaken en beslissingen bij verstek[14]. Voor elk van deze thema’s moet vooraf een uitgebreide analyse en raadpleging plaatsvinden met de 25 lidstaten en met strafrechtdeskundigen teneinde de moeilijkheden in kaart te brengen en in het licht van de rechtstradities van de lidstaten mogelijke oplossingen uit te werken.

Versterking van het vermoeden van onschuld

22. Het vermoeden van onschuld is een van de essentiële grondslagen van het strafrecht. Het is opgenomen in artikel 6 van het EVRM en overgenomen in artikel 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie; het bestaat in alle lidstaten maar heeft niet overal dezelfde draagwijdte. In 2005 zal de Commissie een groenboek over deze kwestie presenteren om dit begrip inhoudelijk af te bakenen, de versterking ervan te onderzoeken en de eventuele grenzen ervan vast te stellen.

Minimumnormen inzake bewijsgaring

23. Grensoverschrijdend justitieel optreden houdt in dat in een lidstaat verkregen bewijsmateriaal ook in een andere lidstaat kan worden gebruikt. Ter eerbiediging van de rechten van verdediging is wel vereist dat in de gehele Unie een aantal minimumnormen inzake bewijsgaring in acht wordt genomen. Op basis van een studie[15] zal de Commissie in 2006 een groenboek presenteren met voorstellen voor een minimale harmonisatie van normen inzake het verzamelen van en de inzage in bewijsmateriaal, toelaatbaarheidscriteria en eventuele uitzonderingen.

24. Na afloop van een uitgebreide raadpleging in het kader van deze beide groenboeken, zal de Commissie een voorstel voor een kaderbesluit betreffende het vermoeden van onschuld en de minimumnormen inzake bewijsgaring indienen.

Regelingen voor beslissingen bij verstek

25. De kwestie van bij verstek gegeven beslissingen is vaak besproken in de EU en wordt regelmatig behandeld in de diverse reeds aangenomen rechtsinstrumenten. In de praktijk geeft deze kwestie ook aanleiding tot discussie en uit de ervaring en de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens blijkt dat zij tot moeilijkheden leidt. In 2006 zal de Commissie een groenboek presenteren en later eventueel wetgevingsvoorstellen om de geconstateerde moeilijkheden aan te pakken en de rechtszekerheid te versterken.

Transparantie bij de keuze van de bevoegde rechterlijke instantie

26. Wanneer op strafrechtelijk gebied meerdere lidstaten voor eenzelfde zaak bevoegd zijn, kan dit leiden tot gelijktijdige onderzoeken en vervolgingen door elk van deze lidstaten. Een dergelijke meervoudige strafvervolging kan ernstig afbreuk doen aan de rechten van de burgers en aan de doeltreffendheid van de strafvervolging. De invoering van een procedure om de meest geschikte plaats vast te stellen voor het instellen van de strafvervolging wordt dus steeds noodzakelijker en zal van cruciaal belang zijn om de tenuitvoerlegging van het beginsel van wederzijdse erkenning te vergemakkelijken. Een dergelijke procedure moet de bewijsgaring in de aan het strafproces voorafgaande fase vergemakkelijken (waarbij de lidstaten reeds vooraf overeenstemming hebben bereikt over de plaats van het proces, die ook doorslaggevend is om te bepalen welk recht van toepassing is), alsmede de tenuitvoerlegging van de definitieve beslissing (waarbij de lidstaten vooraf hebben erkend dat de zaak op de meest geschikte plaats wordt behandeld). Aldus zouden ook situaties kunnen worden voorkomen waarin het ne bis in idem-beginsel moet worden toegepast.

27. In 2005 zal de Commissie een groenboek presenteren over jurisdictiegeschillen en ‘ne bis in idem’, dat – zonder afbreuk te doen aan de nationale mechanismen inzake de bepaling van de rechterlijke bevoegdheid - voorstellen zal bevatten om jurisdictiegeschillen in de Europese Unie op te lossen, waarbij met name rekening zal worden gehouden met de rol van Eurojust overeenkomstig artikel III-273 van de grondwet en met de in het Haags programma ter zake geformuleerde verzoeken.

Verdere onderlinge aanpassing van het materiële strafrecht

28. Op dit gebied is in de afgelopen jaren reeds veel harmonisatiewerk verricht. Dit werk moet worden voortgezet en er moet worden nagedacht over het belang van meer gediversifieerde straffen in de Unie, waarbij de nadruk niet alleen op gevangenisstraffen ligt. Ook moet het accent worden gelegd op de evaluatie van de tenuitvoerlegging van de reeds aangenomen instrumenten, waarvan de eerste resultaten teleurstellend zijn, en op de werking van het mechanisme van de positieve lijst van strafbare feiten waarvoor de toetsing van de dubbele strafbaarstelling overeenkomstig de instrumenten inzake wederzijdse erkenning is afgeschaft, om, voorzover mogelijk, eventuele problemen aan te pakken.

29. Het groenboek over sancties bevat de eerste beschouwingen over de noodzaak om op het niveau van de Unie bepaalde concepten in te voeren, zoals de aansprakelijkheid van rechtspersonen of de onderlinge aanpassing van boeten. In aansluiting op het groenboek zal de Commissie in 2007 over deze kwesties een voorstel voor een kaderbesluit indienen.

Versterking van het wederzijdse vertrouwen door praktische begeleidingsmaatregelen

Versterking van de evaluatiemechanismen

30. De Europese Raad heeft benadrukt dat "evaluatie van zowel de uitvoering als de gevolgen van de maatregelen (…) essentieel (is) voor de doeltreffendheid van het optreden van de Unie”. Verdere ontwikkelingen van het beginsel van wederzijdse erkenning in strafzaken moeten in de toekomst nauw verbonden zijn met de invoering van evaluatiemechanismen. Deze evaluatiemechanismen moeten het mogelijk maken de volgende twee methodologische doelstellingen te verwezenlijken, die losstaan van de verificatie van de correcte en tijdige omzetting van EU-besluiten:

31. evaluatie van de concrete behoeften van het gerechtelijke apparaat, vooraleer nieuwe instrumenten worden aangenomen, en met name vaststelling van mogelijke belemmeringen; en

32. evaluatie van de specifieke, praktische voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van EU-instrumenten en met name van de “beproefde methoden” en van de mate waarin deze werkwijzen aan de in de vorige fase geconstateerde behoeften beantwoorden.

Deze beide doelstellingen moeten gelden voor de evaluatie van alle instrumenten. Met het oog daarop moeten de instrumenten van de Commissie voor het analyseren van juridische praktijken worden versterkt.

33. Een derde doelstelling - namelijk een meer algemene evaluatie van de voorwaarden voor het opstellen van gerechtelijke beslissingen om ervoor te zorgen dat deze beslissingen aan hoge kwaliteitsnormen voldoen, waardoor het voor de wederzijdse erkenning onontbeerlijke wederzijdse vertrouwen tussen rechtsstelsels kan worden versterkt – vereist een globalere aanpak op langere termijn. In het Haags programma wordt het beginsel bevestigd dat “het wederzijdse vertrouwen gebaseerd (moet) zijn op de zekerheid dat alle Europese burgers toegang hebben tot een justitieel stelsel dat voldoet aan hoge kwaliteitsnormen” en wordt erop aangedrongen “een stelsel (in te voeren) dat voorziet in een objectieve en onpartijdige evaluatie van de uitvoering van het EU-beleid op het justitiële terrein, en dat daarnaast de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht ten volle respecteert”. Wat de kwestie betreft van de versterking van het wederzijdse vertrouwen door de zekerheid dat rechtsstelsels - waarin beslissingen worden gegeven die in de gehele Unie uitvoerbaar zijn – aan hoge kwaliteitsnormen voldoen, moet een dergelijke evaluatie de beoordeling van de nationale rechtsstelsels in hun geheel behelzen. De geloofwaardigheid en de doeltreffendheid van een rechtsstelsel moeten globaal worden beoordeeld, waarbij zowel institutionele mechanismen als procedurele aspecten aan bod moeten komen. Dit is uiteraard een delicate aangelegenheid, waarbij het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht moeten worden gerespecteerd. In het kader van deze evaluatie moeten periodieke verslagen worden opgesteld die aan strenge criteria inzake onafhankelijkheid en transparantie voldoen en waarin bijzondere aandacht wordt besteed aan beproefde methoden.

34. In februari 2005 heeft het Europees Parlement een aanbeveling over dit onderwerp aangenomen[16] en in 2006 zal de Commissie in nauw overleg met justitiële organisaties en instellingen een mededeling over de evaluatie van de kwaliteit van de rechtspleging opstellen.

Bevordering van netwerken tussen rechtspractici en ontwikkeling van de justitiële opleiding

35. In het Haags programma wordt benadrukt dat het belangrijk is het wederzijdse begrip tussen justitiële autoriteiten en verschillende rechtsstelsels te verbeteren. In dit verband wordt in het programma in de eerste plaats gepleit voor het opzetten van netwerken van justitiële organisaties en instellingen, zoals het netwerk van de Raden voor de rechtspraak en het Europees netwerk van Hoge Raden, waarmee de Commissie nauw wenst samen te werken. Door rechtspractici meer met elkaar in contact te brengen en het debat aan te zwengelen over de tenuitvoerlegging van de instrumenten van de Unie en over thema’s van gemeenschappelijk belang, zoals de kwaliteit van de rechtspleging, moeten dergelijke netwerken, waartoe ook advocaten moeten behoren, een sleutelrol spelen bij de geleidelijke totstandbrenging van een “gemeenschappelijke justitiële cultuur”.

36. In het Haags programma wordt voorts het belang benadrukt van opleiding om de ontwikkeling van het wederzijdse vertrouwen te bevorderen. Op verzoek van het Europees Parlement heeft de Commissie sinds 2004 in het kader van een proefproject en als aanvulling op het AGIS-programma een uitwisselingsprogramma voor magistraten opgezet. Dit programma wordt voortgezet in 2005 en na een evaluatie ervan in 2006 zullen op dat gebied voorstellen worden gedaan.

37. Door de ontwikkeling van het beginsel van wederzijdse erkenning hebben rechterlijke beslissingen gevolgen tot ver over de nationale grenzen. De Europese dimensie van de rechtsprekende taak moet derhalve integrerend deel uitmaken van de opleidingsprogramma’s in alle fasen van de loopbaan van magistraten en openbare aanklagers. De organisatie van opleiding ten behoeve van justitiële autoriteiten en de vaststelling van de inhoud van de opleiding berusten bij de bevoegde nationale instanties, die verenigd zijn in een netwerk, dat thans in de vorm van een vereniging functioneert. In het Haags programma wordt benadrukt dat het belangrijk is dit netwerk te versterken en het uit te bouwen tot een doeltreffende structuur voor ontmoetingen en samenwerking tussen de justitiële autoriteiten. Eind 2005 zal de Commissie, na overleg, een mededeling over de justitiële opleiding in de Europese Unie presenteren.

De ontwikkeling van een kwaliteitsjustitie ondersteunen

38. In het kader van de volgende financiële vooruitzichten (2007-2012) zal de Commissie drie voorstellen voor actieprogramma’s indienen, waaronder een specifiek programma inzake strafrecht. Dit programma moet leiden tot meer steun van de Unie voor de justitiële samenwerking, de ontwikkeling van de wederzijdse erkenning en de versterking van het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten. Het programma heeft met name ten doel de contacten en uitwisselingen tussen rechtspractici te bevorderen, de justitiële opleiding te versterken en de toegang van de burgers tot de rechter te verbeteren.

[1] PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1.

[2] Zie ook het groenboek van 11.12.2001 inzake de strafrechtelijke bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap en de instelling van een Europese officier van justitie (COM(2001) 715 def.).

[3] PB L 196 van 2.3.2003, blz. 45; omzettingstermijn: 2.8.2005.

[4] PB C 197 van 12.7.2000.

[5] PB C 326 van 21.11.2001.

[6] COM(2004) 562 def.

[7] PB L 76 van 22.3.2005, blz. 16.

[8] PB C 184 van 2.8.2002.

[9] Arrest van 11 februari 2003 in de gevoegde zaken C-187/01 en C-385/01, Gozütok en Brugge; en arrest van 10 maart 2005 in zaak C-469/03, Miraglia.

[10] PB C 100 van 26.4.2003, blz. 24.

[11] PB L 329 van 14.12.2001, blz. 3.

[12] COM(2004) 334 def.

[13] COM(2004) 328 def.

[14] Zie ook het groenboek van 11.12.2001 inzake de strafrechtelijke bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap en de instelling van een Europese officier van justitie (COM(2001) 715 def.).

[15] Study of the laws of evidence in criminal proceedings throughout the EU, oktober 2004.

[16] Aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad over de kwaliteit van de strafrechtspleging en de harmonisatie van het strafrecht in de lidstaten (A6-0036/2005).

Top