Wählen Sie die experimentellen Funktionen, die Sie testen möchten.

Dieses Dokument ist ein Auszug aus dem EUR-Lex-Portal.

Dokument 52005AR0142

    Advies van het Comité van de Regio's over de Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement Tien jaar Euro-mediterraan partnerschap: een werkprogramma voor het aanpakken van de uitdagingen van de komende vijf jaar

    PB C 81 van 4.4.2006, S. 46–50 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    4.4.2006   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 81/46


    Advies van het Comité van de Regio's over de Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement „Tien jaar Euro-mediterraan partnerschap: een werkprogramma voor het aanpakken van de uitdagingen van de komende vijf jaar”

    (2006/C 81/12)

    HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

    Gelet op de Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement Tien jaar Euro-mediterraan partnerschap: een werkprogramma voor het aanpakken van de uitdagingen van de komende vijf jaar (COM(2005) 139 def.);

    Gelet op het besluit van de Commissie d.d. 3 juni 2005 om het Comité van de Regio's overeenkomstig artikel 265, lid 1, van het EG-Verdrag om advies te vragen;

    Gelet op het besluit van zijn bureau d.d. 12 april 2005 om zijn commissie „Externe betrekkingen” een advies over deze Mededeling te laten opstellen;

    Gelet op zijn verkennend advies van 21 april 2004Het Euro-mediterrane partnerschap en de lokale en regionale overheden: behoefte aan coördinatie en aan een specifiek instrument ten behoeve van de gedecentraliseerde samenwerking (CdR 327/2003) (1);

    Gelet op de conclusies van de door het CvdR op 31 oktober 2003 in Livorno georganiseerde conferentie voor vertegenwoordigers van lokale en regionale overheden met als thema Naar een nieuwe Euro-mediterrane ruimte;

    Gelet op de conclusies van de in maart 2005 in Caïro gehouden eerste bijeenkomst van de Euro-Mediterrane Parlementaire Vergadering;

    Gelet op de conclusies van de op 30 en 31 mei 2005 in Luxemburg gehouden Zevende Euro-Mediterrane Ministerconferentie;

    Gelet op het door FEMISE opgestelde verslag Euro-Mediterranean Partnership, Ten Years after Barcelona: Achievements and Perspectives;

    Gelet op het door EuroMeSCo opgestelde verslag Barcelona Plus. Towards a Euro-Mediterranean Community of Democratic States;

    Gelet op de door de commissie „Euromed” van Eurocities op 27 september 2003 in Byblos goedgekeurde verklaring van Euro-mediterrane burgemeesters;

    Gelet op zijn resolutie over de Zesde Euro-Mediterrane Ministerconferentie (CdR 357/2003) (2);

    Gelet op het op 30 juni 2005 goedgekeurde ontwerpadvies van zijn commissie „Externe betrekkingen” (CdR 142/2005 rev 1; rapporteur: mevrouw Terrón i Cusí, algemeen secretaris van het „Patronat Catalá pro Europa” en vertegenwoordiger van het regionale bestuur van Catalonië in Brussel (ES, PSE));

    heeft tijdens zijn 61e zitting van 12 en 13 oktober 2005 (vergadering van 13 oktober) het volgende advies uitgebracht, dat met algemene stemmen werd goedgekeurd.

    1.   Standpunt van het Comité van de Regio's

    1.1   Algemene opmerkingen

    Het Comité van de Regio's

    1.1.1

    heeft met voldoening kennis genomen van de Mededeling van de Commissie en kan het alleen maar toejuichen dat de Commissie nog steeds pal achter het Euro-mediterrane partnerschapsproject staat;

    1.1.2

    is het met de Commissie eens dat het proces van Barcelona heeft geleid tot een sterk partnerschap op basis van dialoog, samenwerking en gedeelde verantwoordelijkheid;

    1.1.3

    wijst op de sterke historische en strategische banden tussen de Unie en haar mediterrane partners en op hun onderlinge afhankelijkheid als gevolg van handel, kapitaalverkeer, toerisme en migratie;

    1.1.4

    is het ermee eens dat het tienjarige bestaan van het Euro-mediterrane partnerschap een goede gelegenheid biedt om de samenwerking tussen de landen ten noorden en die ten zuiden van de Middellandse Zee verder uit te bouwen en het proces van Barcelona een nieuwe impuls te geven;

    1.1.5

    merkt op dat de balans van tien jaar Euro-mediterraan partnerschap over het geheel genomen positief kan worden genoemd en dat de samenwerking belangrijke resultaten heeft opgeleverd, ook al werd op sommige belangrijke terreinen maar tergend langzaam vooruitgang geboekt;

    1.1.6

    erkent dat het door de Commissie voorgestelde werkprogramma ambitieus en goed voorbereid is;

    1.1.7

    beklemtoont dat het veel belang hecht aan het Euro-mediterrane partnerschapsproject en dat het van het begin af aan de samenwerking tussen het noordelijke en het zuidelijke deel van het Middellandse-Zeegebied heeft ondersteund;

    1.1.8

    wijst erop dat een grotere inspanning moet worden geleverd om ook subnationale actoren bij het proces van Barcelona te betrekken, want deze kunnen een cruciale bijdrage leveren aan het verdiepen en versterken van het partnerschap;

    1.1.9

    merkt op dat het er altijd op heeft aangedrongen de lokale en regionale overheden nauwer bij het proces van Barcelona te betrekken;

    1.1.10

    heeft met voldoening kennisgenomen van de conclusies van de Zevende Euro-mediterrane ministerconferentie ten aanzien van de rol van de lokale en regionale overheden, die nauwer bij het Euro-mediterrane partnerschap moeten worden betrokken en de mogelijkheid moeten krijgen om gemeenschappelijke problemen te bespreken en ervaringen uit te wisselen;

    1.1.11

    is bereid tot nauwere samenwerking met instellingen en instituties die bij dit proces betrokken zijn.

    1.2   Evaluatie van het proces van Barcelona

    Het Comité van de Regio's

    1.2.1

    is het ermee eens dat de samenwerking op politiek en veiligheidsgebied is verbeterd, met als voornaamste resultaten de oprichting van de Euro-Mediterrane Parlementaire Vergadering in 2004 en de succesvolle invoering van een aantal vertrouwenwekkende maatregelen, maar stelt vast dat toch minder vooruitgang wordt geboekt dan gehoopt;

    1.2.2

    is van oordeel dat het proces van Barcelona het democratiseringsproces in het Middellandse-Zeegebied nauwelijks vooruit heeft geholpen en evenmin directe gevolgen heeft gehad voor de grote onopgeloste conflicten in de regio, en met name de Palestijns-Israëlische kwestie;

    1.2.3

    is het met de Commissie eens dat de vooruitgang voornamelijk beperkt is gebleven tot het terrein van de economische en commerciële samenwerking, die uiterlijk in 2010 moet resulteren in de oprichting van een Euro-mediterrane vrijhandelszone; merkt in dit verband op dat het netwerk van bilaterale associatieovereenkomsten met mediterrane derde landen nagenoeg is voltooid en dat de handelsbelemmeringen in de sector industrieproducten inmiddels volledig zijn verdwenen of geleidelijk aan worden opgeheven;

    1.2.4

    merkt op dat onvoldoende vooruitgang is geboekt met de wederzijdse liberalisering van de handel in landbouwproducten, dat er maar weinig schot zit in de binnen- en buitenlandse particuliere investeringen en dat de welvaartskloof nog niet kleiner is geworden;

    1.2.5

    is van oordeel dat ook op het vlak van de zuid-zuidintegratie maar weinig vorderingen zijn gemaakt, hetgeen onder meer te wijten is aan het feit dat het institutionele bestel van de mediterrane derde landen nog in de kinderschoenen staat;

    1.2.6

    stelt vast dat de directe buitenlandse investeringen nauwelijks zijn toegenomen, dat de zuid-zuidintegratie niet is verbeterd en dat de in 2004 ondertekende overeenkomst tussen Marokko, Tunesië, Jordanië en Egypte, bekend als de Agadir-overeenkomst, nog niet is geratificeerd;

    1.2.7

    is net als de Commissie van oordeel dat, wat de menselijke, culturele en sociale dimensie van het partnerschap betreft, onderwijs een centrale plaats inneemt, de samenwerking met het maatschappelijk middenveld is toegenomen en de oprichting van de Stichting voor de Interculturele Dialoog Anna Lindh in 2004 tot verdere vooruitgang op deze terreinen zal leiden;

    1.2.8

    stelt met voldoening vast dat aanzienlijke vorderingen zijn gemaakt op financieel gebied, dankzij de instelling van de Faciliteit voor Euro-Mediterrane Investeringen en Partnerschap (FEMIP), en dat de uitvoering van de projecten en programma's in het kader van het MEDA II-programma in een stroomversnelling is gekomen;

    1.2.9

    vestigt er nogmaals de aandacht op dat bij de samenwerkingsprojecten in het kader van Interreg III nauwelijks lokale en regionale overheden uit de landen ten zuiden van de Middellandse Zee betrokken waren door het feit dat deze door het gebrek aan coördinatie tussen MEDA II en Interreg III geen Europese cofinanciering konden krijgen; het wijst in dit verband nogmaals op het belang van grensoverschrijdende samenwerking en stelt voor het nieuwe nabuurschapsinstrument te gebruiken om deze samenwerking te stimuleren;

    1.2.10

    wijst er nogmaals op dat de Unie de kans heeft gemist om, voortbouwend op de reeds bestaande contacten tussen lokale en regionale overheden aan beide zijden van de Middellandse Zee, de lokale en regionale overheden in de zuidelijke mediterrane landen de Europese „cultuur” van het uitwisselen van ervaringen en best practices bij te brengen, wat het proces van Barcelona beslist ten goede zou komen.

    1.3   Voorgestelde initiatieven en werkprogramma

    Het Comité van de Regio's

    1.3.1

    is het ermee eens dat verdere inspanningen moeten worden geleverd op het vlak van mensenrechten en democratie, met name waar het gaat om zaken als gelijke behandeling van mannen en vrouwen, naleving van fundamentele en sociale rechten, onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en pluralisme, en dat moet worden gestreefd naar een gemeenschappelijke visie op democratisering;

    1.3.2

    beklemtoont dat op dit terrein alleen vooruitgang kan worden geboekt als ook subnationale actoren (lokale en regionale overheden), de sociale partners en de overige geledingen van het maatschappelijk middenveld een actieve rol kunnen spelen;

    1.3.3

    is van oordeel dat gedecentraliseerde samenwerking de lokale en regionale overheden in de zuidelijke mediterrane landen kan helpen de bestuurskwaliteit te verbeteren door de maatschappelijke participatie, het particuliere initiatief en het publieke leiderschap bij het stimuleren van de lokale economische ontwikkeling te bevorderen en zo de institutionele rol van de lokale en regionale overheden tegenover de centrale overheid en haar decentrale organen te versterken;

    1.3.4

    merkt op dat het stimuleren van de regionale integratie een van de voornaamste middelen is om het doel van het Euro-mediterrane partnerschap — het bevorderen van de economische en sociale ontwikkeling — te realiseren;

    1.3.5

    benadrukt dat de totstandbrenging van een regionale markt de economische en sociale ontwikkeling ten goede kan komen en in ieder geval een noodzakelijke, maar niet voldoende voorwaarde is om het gestelde doel te kunnen bereiken;

    1.3.6

    is van oordeel dat het voor de totstandbrenging van een regionale markt noodzakelijk is de onderlinge integratie van de mediterrane partners te stimuleren, het hervormingsproces op alle fronten te verdiepen, de subnationale actoren en het maatschappelijk middenveld bij een en ander te betrekken en voldoende politieke wil aan de dag te leggen;

    1.3.7

    meent dat associatieovereenkomsten vanwege hun bilaterale aard niet de aangewezen instrumenten zijn om de regionale integratie binnen de Euro-mediterrane regio — een noodzakelijke tussenstap op weg naar een regionale markt — te stimuleren;

    1.3.8

    is van mening dat het Europese nabuurschapbeleid via zijn actieplannen de betrekkingen tussen de Euro-mediterrane partners kan helpen verbeteren, maar dat dit niet ten koste van de multilaterale dimensie van het Euro-mediterrane partnerschap mag gaan; merkt in dit verband op dat het proces van Barcelona het voornaamste instrument voor het bevorderen van de dialoog en de samenwerking binnen de Euro-mediterrane regio moet blijven;

    1.3.9

    beklemtoont dat de instelling van het Europese nabuurschapinstrument, ter vervanging van bestaande programma's als MEDA, nieuwe initiatieven ter bevordering van de samenwerking met de mediterrane partners noodzakelijk maakt, initiatieven die enerzijds de voorgestelde actieplannen moeten aanvullen en anderzijds ervoor moeten zorgen dat de „regionale component” van het MEDA-programma niet verwatert en dat de financiële steunverlening van de Unie aan haar mediterrane partners niet afneemt (noch in absolute noch in relatieve zin);

    1.3.10

    benadrukt dat de invoering van de FEMIP-faciliteit en haar voorzieningen voor cofinanciering het dringend noodzakelijk maakt om grondig na te gaan of het mogelijk is een Euro-Mediterrane Ontwikkelingsbank in het leven te roepen;

    1.3.11

    vindt het dan ook positief dat de Commissie hierover in 2007 overleg wil gaan voeren met de Europese Investeringsbank;

    1.3.12

    staat positief tegenover het idee dat de Unie en de mediterrane landen onderhandelingen zouden moeten starten over de liberalisatie en onderlinge integratie van de dienstenhandel en de vestigingsvoorschriften; betreurt in dit verband dat de impactstudie over de geplande vrijhandelszone nog steeds op zich laat wachten, hoewel deze al in 1997 tijdens de Conferentie van Malta (Barcelona II) is aangekondigd en zowel het Europees Parlement als het Comité er meermaals bij de Europese Commissie op hebben aangedrongen daar eindelijk werk van te maken; wijst erop dat in een dergelijke studie vijf belangrijke thema's moeten worden behandeld, nl. de demografische ontwikkeling in de mediterrane derde landen, de arbeidsmigratie binnen de regio, het globaliseringsproces, de afnemende financiële middelen en de milieuproblematiek;

    1.3.13

    vestigt er de aandacht op dat de landbouwproblematiek voor de mediterrane derde landen van vitaal belang is;

    1.3.14

    acht het dan ook dringend noodzakelijk het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid aan te passen om de EU-markt open te stellen voor mediterrane producten en door middel van een soort EOGFL ten behoeve van de mediterrane landen deze landen te helpen bij het doorvoeren van de onvermijdelijke hervormingen;

    1.3.15

    staat achter het pleidooi van de Commissie voor een regionaal samenwerkingsprogramma inzake plattelandsontwikkeling;

    1.3.16

    sluit zich aan bij het voorstel om met de lidstaten en de partnerlanden te bekijken op welke manier de bilaterale samenwerking op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding kan worden opgevoerd om uiterlijk in 2015 drie belangrijke doelstellingen te kunnen realiseren, nl. het uitroeien van het analfabetisme in de regio, lager onderwijs voor álle kinderen zonder onderscheid naar geslacht en het wegwerken van de gender-ongelijkheid op alle onderwijsniveaus;

    1.3.17

    staat positief tegenover het voorstel om de bestaande mobiliteitsprogramma's uit te breiden met een studiebeursregeling voor universiteitsstudenten, te financieren door de Commissie én het gastland;

    1.3.18

    is verheugd over de erkenning van de stimulerende rol van de lokale overheden en het maatschappelijk middenveld waar het gaat om de samenwerking rond thema's als justitie, veiligheid en vrijheid (incl. thema's als migratie en maatschappelijke integratie);

    1.3.19

    vindt het belangrijk dat de sociale partners en de rest van het maatschappelijk middenveld actief bij het Euro-mediterrane partnerschap worden betrokken, en staat dan ook volledig achter de instelling van een Euro-mediterraan niet-gouvernementeel overlegorgaan;

    1.3.20

    merkt op dat het Middellandse-Zeegebied zich uitstekend leent voor een dialoog tussen culturen en beschavingen en pleit dan ook voor verdere ondersteuning van initiatieven ter bevordering van de totstandkoming van een gemeenschappelijke audiovisuele ruimte, ter verbetering van het wederzijds begrip en ter bestrijding van racisme en alle vormen van xenofobie, incl. islamofobie en anti-semitisme;

    1.3.21

    betreurt dat de Commissie in haar Mededeling van 12 april 2005 geen regeling voor nauwere samenwerking met de subnationale actoren of voor het opzetten van een dialoog met de bestaande Euro-mediterrane instellingen voorstelt, maar verwacht in dit verband veel heil van de belangrijke regionale programma's MEDACT en MEDPACT;

    1.3.22

    is het ermee eens dat de zichtbaarheid van het partnerschap, zowel in de Unie als in de partnerlanden, moet worden vergroot en dat daarvoor een gezamenlijke informatiecampagne ten behoeve van het grote publiek moet worden opgezet, met duidelijke en concrete informatie, die met behulp van de meest efficiënte communicatiemiddelen moet worden verspreid;

    1.3.23

    wijst erop dat lokale en regionale overheden, zowel ten noorden als ten zuiden van de Middellandse Zee, een functionele, politieke en territoriale tussenschakel tussen centrale overheid en maatschappelijk middenveld vormen;

    1.3.24

    wijst er tot slot nog op dat de expertise van de lokale en regionale overheden op alle in de Mededeling genoemde samenwerkingsterreinen goed van pas kan komen:

    democratisering

    institutionele hervormingen

    MKB-beleid

    investeringsbeleid

    landbouw, visserij en plattelandsontwikkeling

    werkgelegenheidsbeleid

    ruimtelijke ordening

    stedelijk management

    milieu, grondstoffenbeheer en natuurrampenpreventie

    „infraregionale” aspecten van de vervoers- en energieproblematiek

    cultuur en sport

    instandhouding en gebruik van het erfgoed

    buurtvoorzieningen van sociale aard

    onderwijs en opleiding

    gezondheidszorg

    opvang en integratie van migranten

    verbetering van de zichtbaarheid van het Euro-mediterrane partnerschap.

    2.   Aanbevelingen

    Het Comité van de Regio's

    2.1

    vestigt de aandacht op de stimulerende rol die de lokale en regionale overheden in het kader van het Euro-mediterrane partnerschap kunnen spelen;

    2.2

    beklemtoont dat de bijdrage van deze actoren van cruciaal belang is om voortuitgang te kunnen boeken op het vlak van mensenrechten en democratie, economische en sociale ontwikkeling, culturele dialoog en verbetering van het wederzijdse begrip — de hoofddoelstellingen van het proces van Barcelona en de voornaamste prioriteiten van het werkprogramma voor de komende vijf jaar;

    2.3

    dringt er nogmaals op aan dat de nodige stappen worden ondernomen om de lokale en regionale overheden nauwer bij het Euro-mediterrane partnerschap te betrekken, gelet op het feit dat zij een sleutelrol kunnen spelen bij de totstandbrenging van een Euro-mediterrane ruimte van vrede, stabiliteit en welvaart;

    2.4

    benadrukt dat regionale samenwerking op politiek en beleidsniveau gewoon een kwestie van goed beleid is en dat netwerken op het niveau van het maatschappelijk middenveld goed functionerende partnerschappen zijn, maar dat daarnaast ook nog andere samenwerkingsmechanismen nodig zijn, zoals partnerschappen op subnationaal niveau;

    2.5

    pleit voor de oprichting, binnen het kader van het Euro-mediterrane institutionele bestel, van een nieuw Forum dat de territoriale en gedecentraliseerde samenwerking en het opzetten van ontwikkelings- en samenwerkingsprogramma's voor het hele Middellandse-Zeegebied moet stimuleren en de werking van de associatieovereenkomsten met de mediterrane partners onder de loep moet nemen; wijst erop dat aan de werkzaamheden van dit Forum ook vertegenwoordigers van gemeenten en regio's aan beide zijden van de Middellandse Zee zouden kunnen deelnemen;

    2.6

    maakt de Commissie attent op het feit dat de deelnemers aan de eerste bijeenkomst van de Euro-Mediterrane Parlementaire Vergadering de lokale overheden hebben opgeroepen meer werk te maken van het uitbouwen van een netwerk van contacten omdat dit de dialoog, het wederzijds begrip en de onderlinge uitwisseling van ervaringen en best practices ten goede zou komen;

    2.7

    merkt op dat het welslagen van het partnerschap en de realisatie van de doelstellingen hiervan staan of vallen met de deelname van de sociale partners en de andere geledingen van het maatschappelijk middenveld, en dat ook de lokale en regionale overheden en instituties een essentiële rol hebben te spelen;

    2.8

    is van oordeel dat het traditionele samenwerkingsmodel — samenwerking op het niveau van de centrale overheid — zijn beperkingen heeft en dat gedecentraliseerde samenwerking op het niveau van de lokale en regionale overheden de meest aangewezen vorm van samenwerking is;

    2.9

    wijst er in dit verband op dat lokale en regionale overheden initiatieven kunnen nemen die buiten het traditionele patroon van de interstatelijke samenwerking vallen;

    2.10

    is van oordeel dat het creëren van instrumenten ter bevordering van grensoverschrijdende en transnationale samenwerking de territoriale samenwerking in het Middellandse-Zeegebied ten goede kan komen;

    2.11

    vestigt er de aandacht op dat de afgelopen jaren duidelijk is gebleken dat de lokale overheden hun rol van „drijvende kracht” achter de Euro-mediterrane gedecentraliseerde samenwerking zeer serieus nemen, wat overigens ook in een nota van de Commissie van januari 2000 wordt erkend;

    2.12

    merkt op dat vele lidstaten deze cruciale rol van de lokale overheden erkennen, maar dat deze erkenning nog moet worden vertaald in een duidelijke en uniforme regeling op EU-niveau, waarbij overigens uitdrukkelijk moet worden bepaald dat het lokale bestuursniveau in de zuidelijke mediterrane landen niet, of althans niet uitsluitend, door functionarissen van de centrale overheid mag worden vertegenwoordigd, maar door vertegenwoordigers van door de lokale bevolking gekozen decentrale bestuursorganen;

    2.13

    beveelt de Commissie nogmaals aan om een vergelijkende studie over de subnationale bestuursstructuur in de landen ten zuiden van de Middellandse Zee, en over de bestuurlijke hervormingen die daar momenteel worden doorgevoerd, op te stellen.

    Brussel, 13 oktober 2005

    De voorzitter

    van het Comité van de Regio's

    Peter STRAUB


    (1)  PB C 121 van 30.4.2004, blz. 18

    (2)  PB C 73 van 23.3.2004, blz. 77


    nach oben