EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52005AE0846

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie „De sociale agenda”(COM(2005) 33 def.)

PB C 294 van 25.11.2005, p. 14–20 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

25.11.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/14


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie „De sociale agenda”

(COM(2005) 33 def.)

(2005/C 294/04)

De Commissie heeft op 9 februari 2005 besloten om overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over voornoemde mededeling.

De afdeling „Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap”, die met de voorbereiding van de werkzaamheden belast was, heeft haar advies goedgekeurd op 21 juni 2005. Rapporteur was mevrouw ENGELEN-KEFER.

Het Comité heeft tijdens zijn 419e zitting op 13 en 14 juli 2005 (vergadering van 13 juli) het volgende advies uitgebracht, dat met 60 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 3 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Inleiding

1.1

Met de nieuwe sociale agenda voor de periode 2006-2010 worden bijzondere verwachtingen gewekt. Op het moment dat een tussentijdse balans wordt opgemaakt van de Lissabonstrategie, is het zaak duidelijker de klemtoon te leggen op het belang van het sociale beleid voor de verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon. De ambitie van de Lissabonstrategie om het concurrentievermogen te verbeteren en de economische groei te bevorderen door meer en betere banen te creëren en de sociale samenhang te versterken, moet worden waargemaakt. Daarvoor moet een Europees beleid worden gevoerd waarbij aan alle doelstellingen evenveel belang wordt gehecht en het evenwicht van de Lissabonstrategie aldus wordt gevrijwaard. Economisch, werkgelegenheids-, sociaal en milieubeleid moeten in balans zijn, zodat het Europese sociale model een duurzame toekomst kan worden verzekerd.

1.2

Tijdens de Top van 22 en 23 maart 2005 heeft de Europese Raad zich gebogen over de vraag hoe de Lissabonstrategie nieuw leven kan worden ingeblazen en heeft hij vastgesteld dat prioriteit moet worden gegeven aan de bevordering van groei en werkgelegenheid; hij heeft daarbij gewezen op het cruciale belang van de macropolitiek in dit verband (1). Gelet op de aanhoudende laagconjunctuur en hoge werkloosheid was het dringend noodzakelijk geworden prioriteiten vast te stellen. De Raad gaat daarbij uit van een zich wederzijds versterkende wisselwerking tussen economisch, werkgelegenheids- en sociaal beleid, en stelt: „Om die doelstellingen te bereiken, moet de Unie meer dan voorheen alle passende nationale en communautaire middelen (…) aanwenden in de drie dimensies (de economische, de sociale en de ecologische) van de strategie om de synergieën daartussen beter te benutten in een algemene context van duurzame ontwikkeling” (2). Prioritaire aandacht voor groei en werkgelegenheid leidt naar de mening van het EESC evenwel niet automatisch naar een betere sociale situatie; er moet immers ook meer groei zijn om de werkloosheid weg te werken en de sociale situatie te verbeteren. Het sociale beleid moet meer worden beschouwd als een productieve factor, die van zijn kant ook positief op groei en werkgelegenheid inwerkt. De sociale agenda „draagt bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Lissabon-strategie dankzij versterking van het Europees sociaal model, dat gegrond is op het streven naar volledige werkgelegenheid en meer sociale samenhang” (3).

1.3

„Het Europese sociale model is gebaseerd op goede economische prestaties en een hoog niveau van sociale bescherming, onderwijs en sociale dialoog.” (4) Het stoelt op de voor alle lidstaten gemeenschappelijke basiswaarden van democratie, vrijheid en sociale rechtvaardigheid. Dit streven naar een sociale markteconomie en naar inachtneming van deze grondbeginselen is voor het eerst voor de gehele Unie verankerd in de nog te ratificeren EU-grondwet en met name in het EU-handvest van de grondrechten. Alle lidstaten van de Unie vertonen gemeenschappelijke kenmerken — met enkele verschillen weliswaar in de details — die samen het Europese sociale model vormen. Tot deze gemeenschappelijke kenmerken behoren:

op het solidariteitsbeginsel gebaseerde duurzame socialezekerheidsstelsels ter verzekering van grote levensrisico's;

wettelijk of via collectieve overeenkomst geregelde arbeidsomstandigheden ter bescherming van werknemers en ter bevordering van de werkgelegenheid;

het recht op participatie en inspraak van werknemers en hun belangenvertegenwoordigers;

systemen voor arbeidsrelaties en met name de autonome sociale dialoog tussen de sociale partners;

op algemeen welzijn georiënteerde diensten van algemeen belang.

Het Europese sociale beleid heeft tot taak dit Europese sociale model via doeltreffende instrumenten op Europees niveau veilig te stellen en verder te ontwikkelen. Het kan een bijzondere bijdrage leveren tot de Europese werkgelegenheidsstrategie en de maatregelen ter coördinering van sociale integratie en hervorming van de sociale-zekerheidssystemen, alsmede tot de onderlinge aanpassing van arbeidsvoorwaarden en levensomstandigheden met het oog op vooruitgang middels vaststelling van sociale minimumnormen.

1.4

Om de Lissabondoelstellingen te verwezenlijken moet het sociale beleid als specifiek actiegebied op Europees niveau ondersteund worden, met name door een actief beleid

teneinde werkloosheid tegen te gaan en bijzonder kansarme groepen te herintegreren;

teneinde armoede en sociale uitsluiting te bestrijden met bijzondere aandacht voor nieuwe armoederisico's (bv. „working poor” of werkende armen);

teneinde alle vormen van discriminatie te verhinderen en gelijke kansen voor vrouwen te garanderen;

teneinde uitwisseling van ervaringen met strategieën ter hervorming van de sociale zekerheid te bevorderen, zodat de sociale zekerheid haar sociale functie kan behouden en haar financieringsgrondslag tegelijk ook op lange termijn veilig wordt gesteld;

teneinde een sociale minimumnorm in te voeren ter bescherming van de werknemers en ter waarborging van het recht op participatie en inspraak van zowel de werknemers als van de vertegenwoordigers van de belangengroepen in de onderneming.

Het EESC stemt uitdrukkelijk in met de nieuwe door de Europese Commissie gelanceerde procedure, waarbij moet worden nagegaan welke impact een wetsvoorstel op het gebied van groei en werkgelegenheid heeft, en ook moet worden onderzocht of het wel in overeenstemming is met het Europese handvest van de grondrechten.

1.5

De groep op hoog niveau die zich over de toekomst van het sociale beleid in de uitgebreide Europese Unie heeft gebogen, heeft met het rapport dat zij in mei 2004 heeft voorgelegd, een belangrijke bijdrage tot de voorbereiding van de nieuwe sociale agenda geleverd. Naar de mening van het EESC moet in de nieuwe agenda voor het sociale beleid meer rekening worden gehouden met de conclusies en voorstellen van deze groep (5).

2.   Het voorstel van de Commissie

2.1

De Commissie onderstreept eerst en vooral in haar mededeling dat zij veel belang hecht aan de modernisering en de ontwikkeling van het Europese sociale model en de bevordering van de sociale samenhang als integrerend deel van de Lissabonstrategie. In de sociale agenda worden de prioriteiten opgesomd die als richtsnoer moeten dienen voor het beleid van de Europese Unie op dit gebied. De tenuitvoerlegging moet daarbij op de volgende grondbeginselen zijn gebaseerd:

positieve wisselwerking tussen het economische, sociale en werkgelegenheidsbeleid;

bevordering van de kwaliteit van de werkgelegenheid, het sociale beleid en de arbeidsverhoudingen zodat het „menselijke en sociale kapitaal” kan worden verbeterd;

modernisering van de sociale-beschermingsstelsels door aanpassing aan de eisen van onze samenlevingen op basis van solidariteit en door hun rol van productieve factor te versterken;

afweging van de kostprijs van een gebrek aan sociaal beleid (6).

2.2

Uitgaand van deze basisbeginselen wordt een strategische aanpak voorgesteld, die op de volgende twee elementen is gebaseerd:

versterken van het vertrouwen van de burgers in de maatschappelijke verandering door een intergenerationele aanpak, partnerschappen voor verandering en gebruik van de mogelijkheden van de mondialisering;

vaststellen van prioriteiten op basis van de strategische doelstellingen van de Commissie voor 2005-2009 op de volgende beleidsterreinen: bevordering van werkgelegenheid en beheer van de structurele veranderingen, solidaire samenleving en gelijke kansen.

3.   Het vertrouwen vergroten — voorwaarden voor succes

3.1

Met het oog op het versterken van het vertrouwen in de maatschappelijke verandering worden drie concrete maatregelen aangekondigd:

een groenboek over de demografische veranderingen en een bijdrage tot het Europese initiatief voor de jeugd;

partnerschap ter ondersteuning van veranderingen door de organisatie van een jaarlijkse bijeenkomst om de uitvoering van de sociale agenda te evalueren;

integreren van het Europese sociale model in de internationale arbeidsrelaties en bevordering van het concept van een menswaardige werkomgeving als een wereldwijde doelstelling.

3.2

Ook het EESC acht het nodig dat er bij de burgers meer vertrouwen in de Europese eenmaking en de maatschappelijke ontwikkeling in het algemeen wordt gecreëerd. Dit is echter alleen mogelijk als het Europese beleid tot een echte verbetering van de maatschappelijke situatie van de mensen leidt. Tevens pleit het voor een goed onderbouwde analyse van de maatschappelijke gevolgen van de demografische verandering en verheugt het zich over de publicatie van het aangekondigde groenboek (7), dat een brede Europese discussie op gang zal kunnen brengen. In het kader van een intergenerationele aanpak moet daarbij bijzondere aandacht gaan naar de gevolgen voor de jonge generaties. In het voorstel van de Commissie blijft het evenwel onduidelijk wat de bijdrage aan het Europees initiatief voor de jeugd inhoudt en welke rol de Commissie daarbij zal spelen. De regeringen van Duitsland, Spanje, Frankrijk en Zweden hebben de Raad onlangs een gemeenschappelijk document over een Europees Pact voor de jeugd voorgelegd. Daarin zijn voorstellen opgenomen voor maatregelen op het gebied van werkgelegenheid en sociale integratie, algemene en beroepsopleiding, mobiliteit en uitwisseling van jongeren. Het Pact werd op de voorjaarstop goedgekeurd (8).

In dit voorstel wordt ook uitdrukkelijk verwezen naar het aangekondigde groenboek over demografische veranderingen. Het EESC betreurt dat de Europese Commissie in haar mededeling niet dieper op dit voorstel van de regeringen ingaat (9).

3.3

Het EESC vindt het in principe een goede zaak dat er jaarlijks een bijeenkomst ter evaluatie van de tenuitvoerlegging van de sociale agenda wordt georganiseerd. Naar de mening van het Comité moet bij een dergelijke bijeenkomst worden gekeken naar de vooruitzichten voor het Europese sociale model, moeten alle relevante maatschappelijke groeperingen kunnen participeren en moet zo te werk worden gegaan dat de deelnemers met elkaar in discussie kunnen treden.

3.4

Het EESC blijft zijn steun verlenen aan het voornemen van de Commissie om de voordelen van het Europese sociale model in te brengen in de dialoog over de internationale arbeidsrelaties en wereldwijd overeenkomstig de IAO-normen naar menswaardige arbeidsvoorwaarden te streven. Om haar geloofwaardigheid te bewaren moet de Europese Unie het Europese sociale model ook bij veranderde economische omstandigheden behouden en verder ontwikkelen, en zich resoluut ervoor inzetten om economische en sociale vooruitgang hand in hand te laten gaan. Zij moet daarbij ook expliciet rekening houden met het herziene Europese sociale handvest en het Europese handvest van de grondrechten.

4.   Werkgelegenheid en kwaliteit van arbeid — beheer van de structurele veranderingen

4.1   Europese werkgelegenheidsstrategie

4.1.1

De Commissie kondigt voor 2005 een herziening van de Europese werkgelegenheidsstrategie aan, waarbij de prioriteiten van het verslag van de groep-Kok van 2003 als leidraad zullen dienen: bevordering van de inzetbaarheid, betere integratie in de arbeidsmarkt, meer investeringen in menselijk kapitaal en doeltreffendere tenuitvoerlegging. Dit moet in overeenstemming met de basisbeginselen van het economisch beleid gebeuren. Het EESC wijst erop dat de groep op hoog niveau die zich over de toekomst van het Europese sociale beleid heeft gebogen, concrete voorstellen heeft geformuleerd om voor de nieuwe werkgelegenheidsrichtsnoeren prioriteiten vast te stellen. Dienovereenkomstig moeten deze richtsnoeren worden toegespitst op vroegtijdigere en betere integratie van jongeren in de arbeidsmarkt, op de totstandbrenging van een soepele overgang van opleiding naar beroep en op de integratie van vrouwen en oudere werknemers. Een andere prioriteit betreft volgens de deskundigengroep de bevordering van de kwaliteit van arbeid door maatregelen op het gebied van arbeidsorganisatie en de betere bescherming van veiligheid en gezondheid, wat tevens de integratie van ouderen vergemakkelijkt. Op het gebied van levenslang leren stelt de deskundigengroep ook verschillende maatregelen voor, die in de werkgelegenheidsrichtsnoeren zouden moeten worden geïntegreerd. Ook moet in de Europese werkgelegenheidsrichtsnoeren meer aandacht gaan naar de ondersteuning en de beheersing van de sociale gevolgen van structurele veranderingen, met name in de nieuwe lidstaten. In de inmiddels reeds gepubliceerde geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid wordt slechts deels met deze voorstellen rekening gehouden (10).

Volgens het EESC is het noodzakelijk dat bij de herziening van de werkgelegenheidsrichtsnoeren meer nadruk wordt gelegd op de kwaliteit van arbeid en dat armoede van werkenden daarbij wordt vermeden.

4.1.2

De rol van het Europees Sociaal Fonds (ESF) bij de ondersteuning van de Europese werkgelegenheidsstrategie wordt louter in verband met de verbetering van de tenuitvoerleggingsmechanismen vermeld, en er wordt een communicatiestrategie aangekondigd. Het EESC is er niet over te spreken dat de Europese Commissie de rol van het ESF als belangrijk instrument voor de bevordering van menselijk kapitaal en van op de arbeidsmarkt gerichte bij- en nascholingsmaatregelen niet eens noemt. Naar zijn mening wordt de belangrijke rol van het ESF bij de bevordering van levenslang leren te weinig in het licht gesteld. Niettemin vormen bekwaamheid en kwalificaties een essentieel concurrentievoordeel voor de Unie (11).

4.1.3

Het EESC stemt in principe in met wat in de sociale agenda wordt gezegd over de begeleiding van de economische structuurveranderingen; de betreffende overwegingen zijn kennelijk geïnspireerd door de deskundigengroep die zich over de toekomst van het sociale beleid heeft gebogen. Opmerkelijk is evenwel dat de Europese Commissie niet dieper op de sociale gevolgen van de bedrijfsherstructureringen ingaat. Het gaat toch immers juist om maatregelen die de sociale gevolgen moeten helpen opvangen op een wijze waarbij evenveel rekening wordt gehouden met de economische belangen als met de belangen van de werknemers. De Europese Commissie doet in eerste instantie voorstellen betreffende procedures en instrumenten als bv. de organisatie van een forum op hoog niveau met alle actoren en betrokkenen ter begeleiding van bedrijfsherstructureringen. Ze gaat niet verder in op de samenstelling, de doelstellingen of de inhoud van een dergelijk forum. Zij wijst evenmin op het belang van de rechten van werknemers of op de Europese sociale wetgeving voor het beheersen van de sociale gevolgen van de structurele veranderingen. Het EESC is evenwel van mening dat de richtlijnen ter bescherming van de werknemers bij collectieve ontslagen en bij overgang van ondernemingen, alsmede de richtlijnen over voorlichting en raadpleging van werknemers en de richtlijn over de Europese ondernemingsraden belangrijke instrumenten zijn om de sociale gevolgen van structurele hervormingen met medewerking van de werknemers en hun belangengroepen te beheersen.

4.1.4

Het EESC verheugt zich erover dat de tweede fase van het overleg met de Europese sociale partners over de problematiek van de herstructureringen en de herziening van de richtlijn betreffende de Europese ondernemingsraden van start is gegaan. Het is evenwel van mening dat deze beide kwesties afzonderlijk moeten worden behandeld. Europese ondernemingsraden spelen weliswaar een belangrijke rol bij herstructureringen maar ook los daarvan, had de herziening van de desbetreffende richtlijn allang moeten plaatsvinden. Het EESC heeft zich reeds daarover gebogen en gesteld: „Dit nieuwe, echt transnationale instrument heeft er zeer sterk toe bijgedragen dat de sociale verhoudingen een Europese dimensie hebben gekregen” (12).

4.1.5

Het EESC is het er ook mee eens dat er een sterkere „synergie tussen beleidsmaatregelen en de financiële instrumenten ervan, met name het ESF”, moet worden bewerkstelligd. Het blijft evenwel onduidelijk wat de Commissie hiermee precies bedoelt. Het is evenmin duidelijk wat de Commissie verstaat onder „een nauwere band tussen de Europese werkgelegenheidsstrategie en de ontwikkeling van wettelijke kaders en de overeenkomsten met de sociale partners”.

4.2   Een nieuwe dynamiek voor de arbeidsverhoudingen

4.2.1

De Europese Commissie wil de ontwikkeling van de arbeidsrelaties een nieuwe impuls geven door verdere uitwerking van de sociale wetgeving, versterking van de sociale dialoog en bevordering van de sociale verantwoordelijkheid van ondernemingen. In dit verband is zij voornemens met een groenboek over de ontwikkeling van het arbeidsrecht te komen, waarin de actuele tendensen in de arbeidsverhoudingen zullen worden geanalyseerd en waarin de rol van het arbeidsrecht bij het waarborgen van een veilige omgeving en bij de aanpassing aan nieuwe ontwikkelingen zal worden nagegaan. De discussies over dit groenboek kunnen volgens de Commissie tot een modernisering en vereenvoudiging van de thans geldende wetgeving leiden. Het EESC vindt het groenboek een goede zaak. Het is evenwel van mening dat het nu nog te vroeg is om, zij het terloops, conclusies te trekken uit deze discussie. Het onderschrijft het principe dat bij de herziening van het arbeidsrecht — waarbij de sociale partners moeten worden betrokken — uitgegaan moet worden van de in het Verdrag geformuleerde stelling dat minimumvoorschriften met het oog op de onderlinge aanpassing van levensomstandigheden en arbeidsvoorwaarden een verdere stap op de weg van de vooruitgang mogelijk moeten maken (artikel 136 VEG).

4.2.2

Voorts kondigt de Europese Commissie aan in 2005 werk te willen maken van een initiatief ter bescherming van persoonsgegevens van werknemers, van de herziening van de richtlijnen over collectieve ontslagen en overgang van ondernemingen, alsmede van de codificatie van een deel van de wetgeving over voorlichting en raadpleging van werknemers. Het EESC attendeert erop dat het tijd is om de daad bij het woord te voegen. De herziening van de richtlijnen moet, in de zin van het Verdrag, gericht zijn op „de verbetering van de levensomstandigheden en van de arbeidsvoorwaarden, zodat de onderlinge aanpassing daarvan op de weg van de vooruitgang wordt mogelijk gemaakt”(art. 136 VEG).

Wat de codificatie van de wetgeving betreffende voorlichting en raadpleging van werknemers betreft, moet het in de richtlijn over de Europese vennootschap voorgeschreven niveau van participatierechten volgens het EESC als maatstaf fungeren.

4.2.3

Het Comité onderschrijft de voorstellen van de Commissie op het gebied van gezondheid en veiligheid op de werkplek en is er met name voor te vinden dat bij de aangekondigde initiatieven bijzondere aandacht aan preventie zal worden geschonken. In de mededeling over een nieuwe strategie ter bescherming van veiligheid en gezondheid op de werkplek voor de periode 2007-2012, moeten vooral de nieuwe gezondheidsrisico's worden geanalyseerd, moet ook worden gekeken naar de bescherming van tot dusver niet in aanmerking genomen werknemersgroepen en moet de vraag worden gesteld hoe de tenuitvoerlegging van de bestaande bepalingen inzake bescherming van veiligheid en gezondheid met name in de nieuwe lidstaten kan worden verbeterd en ondersteund.

4.2.4

Het EESC verheugt zich voorts over het voornemen van de Commissie om de sociale dialoog op zowel intersectoraal als sectoraal niveau verder te bevorderen en geeft met name zijn steun aan het voorstel om de Europese sociale partners meer logistieke en technische ondersteuning te geven. Volgens het Comité is dit vooral in de nieuwe lidstaten noodzakelijk daar de structuren van de sociale dialoog daar vaak nog weinig ontwikkeld en in opbouw zijn. De bilaterale sociale dialoog tussen de Europese sociale partners is een cruciaal onderdeel van het Europese sociale model. De bijzondere rol van de sociale dialoog tussen de sociale partners hangt samen met haar legitimiteit en representativiteit en met het feit dat aldus bindende overeenkomsten op Europees niveau kunnen worden gesloten, zoals de sociale partners in hun gemeenschappelijke verklaring in het kader van de Top van Laken hebben vastgesteld (13). Even belangrijk is de dialoog met het maatschappelijk middenveld, die vooral in de raadpleging van het EESC als forum van de maatschappelijke organisaties tot uiting komt (14). Met name in de nieuwe lidstaten moet de Europese Commissie de sociale dialoog en de ontwikkeling van stabiele arbeidsverhoudingen tussen de sociale partners ondersteunen.

4.2.5

De Commissie is van plan nog met andere initiatieven m.b.t. de sociale verantwoordelijkheid van ondernemingen te komen, teneinde de ontwikkeling van de basisprincipes van maatschappelijk verantwoord ondernemen te bevorderen. De tijdens het Europese „stakeholder forum” gepresenteerde vele goede voorbeelden van gedragscodes en andere vrijwillige maatregelen waarbij ondernemingen hun sociale verantwoordelijkheid opnemen, kunnen hiervoor volgens het EESC een goede basis vormen. Er moet ook worden gedacht aan initiatieven m.b.t. levenslang leren. Het Comité steunt dan ook de inspanningen van de Europese Commissie met het oog op initiatieven die de ontwikkeling en transparantie van basisbeginselen van sociaal verantwoord ondernemen op Europees niveau bevorderen.

4.3   Europese arbeidsmarkt

4.3.1

De Europese Commissie is van plan een aantal initiatieven te nemen om bestaande hinderpalen voor grensoverschrijdende mobiliteit weg te nemen en de ontwikkeling van een echte Europese arbeidsmarkt te bevorderen. Een dergelijk initiatief is het voorstel voor een richtlijn betreffende de overdraagbaarheid van rechten uit bedrijfspensioenstelsels. Het EESC dringt erop aan dat dit voorstel er spoedig komt; wegens meningsverschillen over de reikwijdte van de betreffende regeling zijn de sociale partners immers geen onderhandelingen begonnen.

4.3.2

Een ander voorstel van de Europese Commissie betreft de totstandbrenging van een niet bindend kader voor transnationale collectieve onderhandelingen op ondernemings- of sectoraal niveau. Volgens de Commissie zou een dergelijk kader van nut kunnen zijn om kwesties i.v.m. arbeidsorganisatie, werkgelegenheid, arbeidsvoorwaarden en bijscholing in de context van een partnerschap voor verandering grensoverschrijdend aan te pakken. Dit kader zou niet bindend zijn, wat betekent dat het de sociale partners zou vrij staan al dan niet van een dergelijk rechtskader gebruik te maken.

Uit de praktijk blijkt dat Europese ondernemingsraden vaak niet alleen van hun recht op voorlichting en raadpleging gebruik hebben gemaakt, maar bovendien ook op vrijwillige basis overeenkomsten hebben gesloten m.b.t. verschillende van de vermelde kwesties. Ook voor de sociale dialoog op sectoraal niveau bestaan er dergelijke voorbeelden van overeenkomsten.

Het EESC onderschrijft het streven, dat in dit initiatief tot uiting komt, om de sociale dialoog op ondernemings- en sectoraal niveau te bevorderen en daarbij meer dan ooit rekening te houden met het feit dat ondernemingen grensoverschrijdend functioneren en dat vrijwillige overeenkomsten daarom ook van grensoverschrijdende betekenis zijn. Het EESC beveelt de Europese Commissie aan haar voorstel voor een dergelijke kaderovereenkomst in een zo vroeg mogelijk stadium met de sociale partners te bespreken, van hun standpunt terzake kennis te nemen en er rekening mee te houden.

4.3.3

De Europese Commissie wijst erop dat vrij verkeer een van de basisvrijheden in Europa is. De bestaande instrumenten als het EURES-netwerk en de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels voor arbeidsmigranten moeten daarom, ook volgens het EESC, voortdurend worden verbeterd. Het EESC is dan ook zeer te vinden voor het voorstel om in 2005 een groep van deskundigen in te stellen die zich over de gevolgen van de EU-uitbreiding voor de mobiliteit en het functioneren van de overgangstermijnen moet buigen en tegen 2006 hierover een verslag moet voorleggen. Het wijst erop dat de sociale partners en de ngo's over ruime ervaring op dit gebied beschikken. Het roept de Commissie dan ook op vertegenwoordigers van de sociale partners en de ngo's bij de deskundigengroep te betrekken.

5.   Een hechtere samenleving: gelijke kansen voor iedereen

5.1

Als tweede prioritair thema bespreekt de Europese Commissie de intensivering van de uitwisseling van ervaringen m.b.t. de hervorming van de socialezekerheidsstelsels, de maatregelen ter bestrijding van armoede, sociale uitsluiting en discriminatie en de rol van sociale dienstverlening.

5.2

Zij hernieuwt haar voorstel om de coördinatie op het gebied van sociale integratie, pensioenen en gezondheid te stroomlijnen en te vereenvoudigen. Het EESC heeft zich reeds in een eerder advies hierover uitgesproken (15). Het wijst erop dat er bij de toepassing van de open coördinatiemethode rekening moet worden gehouden met de specifieke situatie van elke sector. Naar zijn mening moet vooral de reeds ver gevorderde toepassing van deze methode op het gebied van sociale integratie via nationale actieplannen en tweejaarlijkse verslagen worden voortgezet. Dit is volgens het EESC met name ook noodzakelijk omdat de omvang van de armoede ondanks de gemeenschappelijke inspanningen niet noemenswaard kon worden teruggedrongen. Ca. 15 % van de bevolking van de Unie leeft in armoede; in sommige lidstaten klimt dit percentage zelfs op tot meer dan 20 %. De belangrijkste oorzaak hiervan is de hoge werkloosheid, waardoor vooral kroostrijke en éénoudergezinnen getroffen worden (16). Maar ook werkgelegenheid biedt geen garantie tegen armoede, zoals uit het toenemende aantal „working poor” blijkt (17). De inspanningen ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting moeten dan ook worden versterkt.

5.3

De Commissie wil in dit verband de discussie over de nationale minimuminkomensregelingen voortzetten en in 2005 daarover een raadpleging houden. Het EESC vraagt zich af waar deze discussie plaatsgevonden heeft en wie daaraan heeft deelgenomen. Volgens het Comité is het de taak van de lidstaten om behoeftige burgers sociale ondersteuning te bieden in de vorm van een minimumloon, dat een menswaardig leven mogelijk moet maken. Uit de tekst van de Commissie kan niet worden opgemaakt wat wordt beoogd met deze discussie over nationale minimumlonen op Europees niveau. Ook moet volgens het EESC worden nagegaan of het, gelet op de dringende aard van de problemen, niet verstandiger zou zijn om niet tot 2010 te wachten om een Europees Jaar ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting uit te roepen.

5.4

Het Comité staat achter de maatregelen van de Europese Commissie voor gelijke behandeling van mannen en vrouwen en tegen discriminatie in het algemeen. De Commissie kondigt voor 2005 een nieuwe mededeling aan, waarin zij haar beleidsopzet wil toelichten en initiatieven ter aanvulling van het bestaande rechtskader wil onderzoeken.

Het EESC attendeert erop dat vele lidstaten pas recent de richtlijnen ter bestrijding van discriminatie in nationale wetgeving hebben omgezet of daar nu nog mee bezig zijn. Het zou volgens hem dan ook een goede zaak zijn als over de stand van de omzetting van deze richtlijnen een verslag zou worden opgesteld en op basis daarvan verdere beleidsmaatregelen zouden worden voorgesteld.

De aangekondigde maatregelen op het gebied van gelijke kansen voor vrouwen en mannen, met name de oprichting van een Europees genderinstituut, en de herziening van het actieplan betreffende gelijke kansen voor gehandicapten, worden door het EESC onderschreven.

5.5

De Europese Commissie is voorts van plan in 2005 met een mededeling over het belang van sociale dienstverlening te komen. Het EESC is daar vooral mee ingenomen omdat het verwacht dat met deze mededeling kan worden gereageerd op de controversiële discussie over de richtlijn inzake diensten op de interne markt en meer helderheid kan worden geschapen. In haar witboek over diensten van algemeen belang heeft de Europese Commissie reeds gewezen op de specifieke kenmerken van sociale dienstverlening, met name de gerichtheid op het algemeen welzijn en de betrokkenheid op de persoon. Zowel door particuliere als door openbare instanties verstrekte sociale diensten onderscheiden zich in wezen van andere diensten op de interne markt door het feit dat zij op het solidariteitsbeginsel berusten, op de behoeften van individuen afgestemd zijn en tot de sociale samenhang van een samenleving bijdragen, daar zij aan het grondrecht op sociale bescherming tegemoet komen. Het EESC is dan ook van mening dat sociale diensten, en met name gezondheidszorg, principieel anders moeten worden benaderd dan louter marktgerichte diensten.

5.6

Het EESC betreurt dat de Europese Commissie niet dieper ingaat op het belang van sociale diensten van algemeen belang voor de werkgelegenheid en de sociale samenhang. Het heeft zich daarover reeds gebogen in zijn advies over de tussentijdse evaluatie van de agenda voor het sociaal beleid, waarin het stelt: „Deze bijdrage heeft tot opmerkelijke resultaten geleid op het gebied van de bevordering en bescherming van de rechten van kansarmen. Bovendien is daarmee tegemoet gekomen aan de behoeften aan opleiding, sociale bijstand en verzorging. Ook hebben bedoelde diensten hun steentje bijgedragen aan het beleid ter bevordering van integratie en bestrijding van sociale ongelijkheden. Non-profitorganisaties dragen ertoe bij dat opkomende sociale behoeften, met name van de kansarmen in de samenleving, erkend worden en expliciet worden geformuleerd. Zij zetten zich in voor het herstel van beschadigde sociale structuren waarbinnen de onderlinge contacten moeten worden hersteld. Zij ijveren voor solidariteit onder burgers en maatschappelijke participatie, die noodzakelijke voorwaarden zijn voor de bevordering van de democratie, zelfs in de meest achtergestelde gebieden” (18).

6.   Conclusies

6.1

Het EESC is ingenomen met de mededeling van de Europese Commissie betreffende de sociale agenda, waarmee geprobeerd wordt het belang van het sociale beleid voor de verwezenlijking van de Lissabondoelstellingen aan te tonen. Het is echter van mening dat de mededeling, ondanks haar strategische opzet, niet volledig tegemoet komt aan de verwachtingen die met name in het kader van de tussentijdse evaluatie van de Lissabonstrategie zijn gewekt. Terwijl de Europese Commissie er in de vorige sociale agenda nog van is uitgegaan dat het sociale beleid een rol speelt als productieve factor, is dit in dit nieuwe voorstel niet meer uitdrukkelijk het geval. Het EESC is daarentegen van mening dat het sociale beleid niet aan het economische beleid ondergeschikt mag worden gemaakt maar van evenveel betekenis is. De bevordering van de sociale samenhang en de ontwikkeling van een actieve welvaartstaat zijn even belangrijke doelstellingen van de Lissabonstrategie die tijdens de Europese top van maart 2000 werd goedgekeurd, als de verhoging van het concurrentievermogen en duurzame economische groei. Een hoog niveau van sociale bescherming is een van de cruciale elementen van het Europese sociale model en levert een doorslaggevende bijdrage aan de sociale samenhang.

6.2

Hoewel vaak wordt beweerd dat hoge sociale uitgaven haaks staan op de economische doelstellingen, bewijzen empirische gegevens in verschillende Europese landen het tegendeel. De deskundigengroep m.b.t. de toekomst van het sociaal beleid heeft daar in haar verslag op geattendeerd. Uit een studie van 2004 van het European Policy Centre blijkt dat Zweden, Denemarken, Oostenrijk, Luxemburg en Nederland het zowel economisch goed doen, als een hoog niveau van sociale bescherming kennen. De landen die in de internationale ranking van het Wereldforum voor economie op het gebied van concurrentievermogen het hoogst scoren, investeren tegelijkertijd ook veel in sociaal beleid en in sociale zekerheid en laten hoge werkgelegenheidspercentages en lage armoedecijfers, dankzij inkomensoverdrachten, zien (19).

6.3

Het EESC heeft kritiek op het feit dat de nieuwe sociale agenda minder concrete maatregelen dan haar vorige versie bevat. Dit bemoeilijkt de evaluatie, daar het niet steeds duidelijk is welke politieke richting de voorstellen uitgaan. Dit geldt met name voor de sociale wetgeving, waarbij de Europese Commissie zich tot een herziening van de bestaande richtlijnen beperkt en nauwelijks nieuwe voorstellen formuleert. Het EESC verwacht dan ook dat het strategische kader met concrete maatregelen zal worden ingevuld. Het zou graag zien dat de nieuwe sociale agenda aan een actieprogramma voor de komende vijf jaar wordt gekoppeld. De sociale grondrechten die in de nog te ratificeren EU-grondwet opgenomen zijn, kunnen daarbij als leidraad dienen. Op basis daarvan moet het actieprogramma voor het sociale beleid zowel voorstellen voor de herziening van bestaande richtlijnen als nieuwe voorstellen voor richtlijnen bevatten en tegelijkertijd ook ingaan op de geplande discussies en coördineringsmaatregelen voor de verdere ontwikkeling van het Europese sociale beleid. Naar de mening van het EESC is het in het kader van de tussentijdse evaluatie van de Lissabonstrategie juist zaak, het Europese sociale beleid en zijn productieve rol in de bevordering van groei en werkgelegenheid duidelijk in het licht te stellen.

6.4

In dit verband zou het EESC ook willen ingaan op de vraag naar de financiering van het sociale beleid. Hoewel de Commissie reeds bij het voorleggen van de financiële vooruitzichten erop gewezen heeft dat de toekomstige EU-begroting qua structuur en middelen op de Lissabonstrategie afgestemd moet zijn en ze moet bevorderen, dreigt haar voorstel niet aan deze verwachtingen te voldoen.

6.5

In de financiële vooruitzichten stelt de deelrubriek „Concurrentiekracht ter bevordering van groei en werkgelegenheid” (20) weliswaar een verhoging van de middelen in het vooruitzicht. Deze verhoging geldt evenwel vooral voor maatregelen m.b.t. het concurrentievermogen en initiatieven op het vlak van het ondernemen. Uit een vergelijking met de huidige uitgaven op sociaal en werkgelegenheidsgebied blijkt dat voor het toekomstige sociale beleid geen reële budgetverhoging gepland is. De begroting die hier door de Commissie wordt voorgesteld, blijft in wezen ongewijzigd.

6.6

Het EESC heeft o.m. in het kader van zijn advies over het kaderprogramma PROGRESS (21) reeds duidelijk gemaakt dat het deze geplande budgetneutraliteit op het gebied van werkgelegenheid en sociaal beleid met name in het licht van de ontnuchterende tussentijdse balans van de Lissabonstrategie niet kan begrijpen. Het dringt er dan ook op aan de voor het sociale beleid begrote middelen passend te verhogen, zoals dit ook voor de overige op „groei en werkgelegenheid” gerichte maatregelen gebeurt.

Brussel, 13 juli 2005

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

A.-M. SIGMUND


(1)  „Een gezonde macro-economische situatie is van essentieel belang om de inspanningen ten gunste van groei en werkgelegenheid te schragen”. (Conclusies van het voorzitterschap, blz. 2).

(2)  Ibidem, blz. 2.

(3)  Conclusies van het voorzitterschap, blz. 9.

(4)  Europese Raad, Conclusies van het voorzitterschap – Barcelona, 15 en 16 maart 2002.

(5)  Report of the High Level Group on the future of social policy in an enlarged European Union, mei 2004.

(6)  COM(2005) 33 def. van 9 februari 2005, blz. 2.

(7)  COM(2005) 94 def. van 16 maart 2005.

(8)  Europese Raad, Conclusies van het voorzitterschap – Brussel, 22 en 23 maart 2005.

(9)  Advies van het EESC over het „Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma „JEUGD IN ACTIE” voor de periode 2007-2013” (CESE 253/2005 van 10 maart 2005 – rapporteur: de heer RODRÍGUEZ GARCÍA CARO)

(10)  COM(2005) 141 def. van 12 april 2005.

(11)  Advies van het EESC over het „Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds” (CESE 250/2005 van 9 maart 2005 – rapporteur: mevrouw ENGELEN-KEFER).

(12)  Advies van het EESC over „De concrete toepassing van de Richtlijn over Europese ondernemingsraden (94/45/EG) en de eventuele aanpassing van bepaalde aspecten ervan” (PB C 10 van 14 januari 2004 – rapporteur: de heer PIETTE).

(13)  Gemeenschappelijke verklaring van ETUC/UNICE/CEEP van 7 december 2001.

(14)  Advies van het EESC over „Europese governance – een Witboek” (PB C 125 van 27 mei 2002, blz. 61 – rapporteur: mevrouw ENGELEN-KEFER; corapporteur: mevrouw PARI).

(15)  Advies van het EESC over de „Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - De sociale dimensie van de strategie van Lissabon versterken: de open coördinatie stroomlijnen op het gebied van de sociale bescherming” (PB C 32 van 5 februari 2004 – rapporteur: de heer BEIRNAERT).

(16)  Gemeenschappelijk verslag over de sociale integratie 2004, mei 2004.

(17)  Report of the High Level Group on the future of social policy in an enlarged European Union, mei 2004.

(18)  Advies van het EESC over de „Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's betreffende de „Tussentijdse evaluatie van de agenda voor het sociaal beleid”” (PB C 80 van 30 maart 2004 (par. 3.3.6 en 3.3.7)– rapporteur: de heer JAHIER).

(19)  Report of the High Level Group on the future of social policy in an enlarged European Union, mei 2004, blz. 61.

(20)  EESC-advies over het „Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair programma voor werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit -Progress” (COM(2004) 488 def.– CESE 386/2005 van 13 april 2005).

(21)  COM(2004) 101 def./2 van 26 februari 2004.


Top