EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52004XC0914(02)

Richtsnoeren voor het onderzoek van staatssteun in de visserij- en aquacultuursector

PB C 229 van 14.9.2004, p. 5–12 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

14.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 229/5


Richtsnoeren voor het onderzoek van staatssteun in de visserij- en aquacultuursector

(2004/C 229/03)

1.   RECHTSGRONDSLAG EN WERKINGSSFEER

1.1.

De regels inzake staatssteun van de artikelen 87 tot en met 89 van het Verdrag moeten worden toegepast op de productie van en handel in visserijproducten op grond van artikel 19, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2792/1999 van de Raad van 17 december 1999 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen en voorwaarden voor de structurele acties van de Gemeenschap in de visserijsector (1) en artikel 32 van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur (2).

Volgens artikel 87, lid 1, van het Verdrag is staatssteun in beginsel onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt maar in artikel 87, leden 2 en 3, zijn uitzonderingen hierop vastgelegd. Door middel van deze richtsnoeren wil de Commissie die uitzonderingen toepassen op de visserijsector.

1.2.

De navolgende richtsnoeren gelden voor de visserijsector als geheel, dat wil zeggen de exploitatie van alle levende aquatische rijkdommen en van de producten van de aquacultuur, alsmede de productiemiddelen en de middelen voor verwerking en afzet van de producten, met uitzondering echter van de recreatie- en sportvisserij waarvan de vangst niet wordt verkocht.

Deze richtsnoeren gelden voor alle maatregelen die moeten worden beschouwd als steunmaatregelen in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag, met inbegrip van maatregelen waarbij direct of indirect uit de begrotingsmiddelen van overheidsinstanties (nationale, regionale, provinciale, departementale of plaatselijke) of uit andere overheidsmiddelen financiële voordelen worden verleend in welke vorm dan ook. Als steunmaatregelen kunnen bijvoorbeeld worden beschouwd: kapitaaloverdrachten, goedkope leningen, rentesubsidies, bepaalde vormen van overheidsdeelneming in het kapitaal van ondernemingen, steun die wordt gefinancierd uit bestemmingsheffingen of parafiscale heffingen, steun in de vorm van staatsgaranties voor leningen bij banken of in de vorm van verlaging of vrijstelling van heffingen of belastingen, met inbegrip van versnelde afschrijvingen en verlaging van sociale lasten.

2.   AANMELDINGSVERPLICHTING EN VRIJSTELLING DAARVAN

De Commissie herinnert de lidstaten eraan dat zij op grond van artikel 88, lid 3, van het Verdrag en artikel 2 van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het Verdrag (3) verplicht zijn ieder voornemen om nieuwe steun te verlenen, aan te melden.

Onder de voorwaarden van de punten 2.1 en 2.2 zijn bepaalde maatregelen echter van de aanmeldingsverplichting vrijgesteld.

2.1.

Overeenkomstig artikel 19, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2792/1999 zijn de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag niet van toepassing op de verplichte financiële bijdragen van de lidstaten aan door de Gemeenschap gecofinancierde maatregelen in het kader van ontwikkelingsplannen als bedoeld in artikel 3, lid 3, van laatstgenoemde verordening en als gedefinieerd in artikel 9, onder b), van Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen (4) of in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2370/2002 van de Raad van 20 december 2002 tot vaststelling van een communautaire noodmaatregel voor de sloop van vissersvaartuigen (5). Bijgevolg behoeven dergelijke bijdragen niet aan de Commissie te worden gemeld. Dergelijke bijdragen vallen dan ook niet onder deze richtsnoeren.

Overeenkomstig artikel 19, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2792/1999 dienen maatregelen als bedoeld in lid 2 van dat artikel, waarvoor een overheidsfinanciering wordt toegekend die verder gaat dan de bepalingen inzake verplichte financiële bijdragen als vastgesteld bij die verordening of bij Verordening (EG) nr. 2370/2002 echter als staatssteun aan de Commissie te worden gemeld. Op dergelijke maatregelen zijn deze richtsnoeren van toepassing.

Om de mogelijke administratieve belasting van de toepassing van artikel 19, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2792/1999 te verlichten en de betalingen van de middelen van de Structuurfondsen van de Gemeenschap te vergemakkelijken, is het in het belang van de lidstaten een duidelijk onderscheid te maken tussen de verplichte financiële bijdragen die zij voornemens zijn te betalen aan door de Gemeenschap gecofinancierde maatregelen in het kader van het Financieringsinstrument voor de oriëntatie van de visserij als bedoeld in artikel 19, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2792/1999 en die niet behoeven te worden aangemeld, en staatssteun, waarvoor de aanmeldingsverplichting wel geldt.

2.2.

Steun in de visserijsector die voldoet aan de voorwaarden van de op grond van artikel 1 van Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen (6) vastgestelde groepsvrijstellingsverordeningen, behoeft niet door de lidstaten te worden aangemeld. Tot dergelijke steun behoort:

steun die voldoet aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 1595/2004 van de Commissie van 8 september 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die visserijproducten produceren, verwerken en afzetten (7);

steun voor opleiding die voldoet aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 68/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op opleidingssteun (8);

steun voor onderzoek die voldoet aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (9);

steun voor werkgelegenheid die voldoet aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 2204/2002 van de Commissie van 12 december 2002 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op werkgelegenheidssteun (10);

steun voor de visserijsector die voldoet aan de voorwaarden van toekomstige op grond van artikel 1 van Verordening (EG) nr. 994/98 door de Commissie vastgestelde groepsvrijstellingsverordeningen.

2.3.

Verordening (EG) nr. 69/2001van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de minimis-steun (11) is niet van toepassing op de visserijsector.

3.   UITGANGSPUNTEN

3.1.

In de visserijsector is, evenals in andere economische sectoren in de Gemeenschap, het beleid van de Gemeenschap inzake staatssteun erop gericht vervalsing van de mededinging in de interne markt te voorkomen.

Staatssteun in de visserijsector is alleen gerechtvaardigd indien de steun in overeenstemming is met de doelstellingen van het mededingingsbeleid en van het gemeenschappelijk visserijbeleid zoals vastgelegd in deze richtsnoeren en in het bijzonder in Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (12), en in de Verordeningen (EG) nr. 2792/1999 en (EG) nr. 104/2000.

3.2.

Het is van wezenlijk belang de consistentie en samenhang te waarborgen tussen het beleid van de Gemeenschap ten aanzien van de controle op staatssteun en ten aanzien van het gebruik van de structurele middelen in het kader van het gemeenschappelijke visserijbeleid.

Derhalve mag voor maatregelen die in aanmerking komen voor communautaire middelen, alleen staatssteun worden toegekend indien zij voldoen aan de criteria van Verordening (EG) nr. 2792/1999. In geen geval mag de financiële bijdrage in de vorm van staatssteun, uitgedrukt als percentage van de in aanmerking komende kosten en omgerekend in subsidie-equivalent, hoger zijn dan het in bijlage IV bij laatstgenoemde verordening vastgestelde totaal aan nationale en communautaire subsidies.

De Commissie zal steun voor maatregelen die niet onder deze richtsnoeren vallen noch onder Verordening (EG) nr. 1595/2004, van geval tot geval onderzoeken, rekening houdend met de beginselen van de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag en het gemeenschappelijk visserijbeleid van de Gemeenschap.

3.3.

Het is van wezenlijk belang dat geen steun wordt verleend in omstandigheden die niet met het Gemeenschapsrecht, en met name de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid, in overeenstemming zijn. Staatssteun mag derhalve alleen als verenigbaar worden beschouwd indien de betrokken lidstaten zich, alvorens de steun toe te kennen, ervan hebben vergewist dat de gefinancierde maatregelen en de gevolgen ervan met het Gemeenschapsrecht in overeenstemming zijn. Tijdens de steunverleningsperiode dienen lidstaten zich ervan te vergewissen dat de begunstigden van de steun de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid naleven. Indien tijdens de steunverleningsperiode blijkt dat een begunstigde de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid niet naleeft, moet de steun worden teruggevorderd, naargelang van de ernst van de inbreuk.

3.4.

Om te waarborgen dat de steun noodzakelijk is en de ontwikkeling van bepaalde activiteiten stimuleert, mag steun voor activiteiten die de begunstigde onderneming reeds onder marktvoorwaarden zou kunnen ontplooien, niet als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd. Geen steun worden toegekend voor activiteiten die de begunstigde reeds heeft uitgevoerd.

3.5.

Staatssteun mag geen protectionistische werking hebben: de steun moet bijdragen aan de rationalisering en efficiëntie in de productie en afzet van visserijproducten. De steun moet steeds leiden tot duurzame verbeteringen die de visserijsector in staat stellen zijn verdere ontwikkeling uitsluitend uit marktopbrengsten te bekostigen.

3.6.

Steun voor de uitvoer en het intracommunautaire handelsverkeer van visserijproducten is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

3.7.

Staatssteun die wordt verleend zonder dat de begunstigden enige verplichting in verband met de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt opgelegd, en die bestemd is voor verbetering van de situatie en de kaspositie van het bedrijf, of waarvan het bedrag afhankelijk is van de geproduceerde of verkochte hoeveelheid, de prijzen van de producten, de geproduceerde eenheden of de productiemiddelen, en waarvan het resultaat bestaat in een verlaging van de productiekosten of een verbetering van de inkomenspositie van de begunstigde, is, omdat het gaat om steun voor de bedrijfsvoering, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt. De Commissie is voornemens deze regel streng toe te passen ten aanzien van alle steun voor de bedrijfsvoering, met inbegrip van steun in de vorm van belastingverlagingen of verlagingen van de socialezekerheids- of werkloosheidsbijdragen.

3.8.

Ter wille van de doorzichtigheid kan de Commissie staatssteun evenmin met de gemeenschappelijke markt verenigbaar verklaren indien de betrokken lidstaat geen mededeling heeft gedaan van het totale bedrag aan steun per maatregel en de steunintensiteit.

Overeenkomstig de vaste praktijk van de Commissie moeten de maxima normaal worden uitgedrukt in steunintensiteit ten opzichte van een reeks in aanmerking komende kosten en niet zozeer in maximale steunbedragen. Wel zal rekening worden gehouden met alle elementen aan de hand waarvan het reële voordeel voor de begunstigde kan worden bepaald.

Bij de beoordeling van staatssteunregelingen zal rekening worden gehouden met het gecumuleerde effect voor de begunstigde van alle maatregelen met een subsidie-element die door de overheid op grond van communautaire, nationale, regionale of lokale wetgeving worden toegepast, en met name van de maatregelen ter bevordering van de regionale ontwikkeling.

3.9.

De richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen van de lidstaten (13) zijn niet van toepassing op deze sector. Onderdelen van regionale steunregelingen die betrekking hebben op de visserijsector zullen worden getoetst aan deze richtsnoeren.

3.10

Staatssteun voor maatregelen die vallen onder Verordening (EG) nr. 1595/2004, maar die ten gunste komt van andere dan kleine en middelgrote ondernemingen of die het in artikel 1, lid 3, van die verordening bedoelde maximum overschrijdt, zal worden beoordeeld in het licht van deze richtsnoeren en van de criteria van de artikelen 4 tot en met 13 van die verordening.

4.   STEUN DIE VERENIGBAAR KAN WORDEN VERKLAARD

4.1.   Steun die tot de werkingssfeer van bepaalde horizontale richtsnoeren behoort

4.1.1.

Staatssteun voor milieubescherming zal worden beoordeeld overeenkomstig de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (14). Naast de voorschriften van deze richtsnoeren, zal staatssteun ten behoeve van het milieu niet als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden verklaard indien de steun dient ter verruiming van de capaciteit van een vaartuig of ter verbetering van de doeltreffendheid van het vistuig.

4.1.2.

Staatssteun voor de redding en herstructurering van ondernemingen in moeilijkheden zal worden beoordeeld overeenkomstig de communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (15). Naast de voorwaarden van deze richtsnoeren, mag staatssteun voor de herstructurering van ondernemingen die zich onder andere richten op de zeevisserij alleen is toegestaan alleen worden verleend indien bij de Commissie een plan voor de vermindering van de capaciteit van de vloot is ingediend dat verder gaat dan wat op grond van de Gemeenschapswetgeving verplicht is.

4.2.   Steun voor het definitief onttrekken aan de vloot van vissersvaartuigen door overbrenging naar een derde land

Steun voor het definitief onttrekken aan de vloot van vissersvaartuigen door overbrenging naar een derde land dat niet gepaard gaat met de aankoop of de bouw van een nieuw vaartuig, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt indien wordt voldaan aan alle voorwaarden van Verordening (EG) nr. 2792/99 om voor communautaire bijstand in aanmerking te komen, en met name die van artikel 7, lid 3, onder b), en artikel 7, lid 5, onder b) en c), van artikel 8 en van bijlage III, punten 1.1 en 1.2, van die verordening.

Overeenkomstig artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 mag geen vaartuig met staatssteun aan de vloot worden onttrokken, tenzij de visvergunning zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 3690/93 van de Raad van 20 december 1993 tot invoering van een communautair stelsel van regels voor de minimuminformatie die visvergunningen moeten bevatten (16) en, in voorkomend geval, de machtigingen tot vissen zoals gedefinieerd in de desbetreffende verordeningen, van tevoren zijn ingetrokken.

4.3.   Steun voor de tijdelijke beëindiging van visserijactiviteiten

4.3.1.

Steun voor de tijdelijke beëindiging van visserijactiviteiten kan als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd als hij voldoet aan de voorwaarden van artikel 16 van Verordening (EG) nr. 2792/1999.

Staatssteun voor de tijdelijke beëindiging van visserijactiviteiten in het kader van een herstel- of beheersplan is alleen met de gemeenschappelijke markt verenigbaar indien het plan is vastgesteld overeenkomstig artikel 5 of artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2371/2002.

Indien de visserijactiviteiten worden beëindigd in het kader van een noodmaatregel is staatssteun alleen met de gemeenschappelijke markt verenigbaar indien de maatregel is vastgesteld door de Commissie op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 of van artikel 45, lid 1, van Verordening (EG) nr. 850/1998 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen (17), of door een of meer lidstaten overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 of artikel 45, lid 2, van Verordening (EG) nr. 850/1998.

4.3.2.

Overeenkomstig artikel 12, lid 6, van Verordening (EG) nr. 2792/1999 kunnen begeleidende sociale maatregelen voor bemanningsleden van getroffen vissersvaartuigen om de tijdelijke beëindiging van visserijactiviteiten in het kader van plannen ter bescherming van aquatische hulpbronnen te bevorderen, als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd.

De lidstaat moet besluiten tot beëindiging van de visserijactiviteiten op grond van artikel 8, 9 of 10 van Verordening (EG) nr. 2371/2002, op grond van artikel 46 van Verordening (EG) nr. 850/1999, op grond van artikel 13 van Verordening (EG) nr. 88/98 van de Raad van 18 december 1997 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de Øresund (18), of op grond van artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1626/94 van de Raad van 27 juni 1994 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden in de Middellandse Zee (19).

De plannen voor de bescherming van de aquatische rijkdommen dienen naast de tijdelijke beëindiging van de visserijactiviteiten te voorzien in doeltreffende maatregelen ter vermindering van de visserijsterfte, bijvoorbeeld door de permanente vermindering van de vangstcapaciteit of de vaststelling van technische maatregelen. De plannen dienen bij de Commissie te worden aangemeld met vermelding van nauwkeurige en meetbare doelstellingen en een tijdschema.

De Commissie legt het plan onverwijld voor advies voor aan het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij, ingesteld bij artikel 33, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2371/2002. Gegevens moeten worden verstrekt om de sociale gevolgen van de plannen aan te tonen en om speciale maatregelen die verder gaan dan de normale socialezekerheidsregelingen, te rechtvaardigen. Onder bemanningsleden worden alleen personen verstaan die in het kader van een hoofdactiviteit werkzaam zijn aan boord van operationele zeegaande vissersvaartuigen. Steun aan eigenaren van vaartuigen komt niet in aanmerking, behalve steun aan eigenaren wier hoofdactiviteit bestaat uit werkzaamheden aan boord van hun eigen vaartuig.

De aanmelding van de maatregel bij de Commissie moet vergezeld gaan van wetenschappelijke en, in voorkomend geval, economische gegevens ter rechtvaardiging van dergelijke steun. De steun mag niet hoger zijn dan het bedrag dat strikt noodzakelijk is om de doelstelling van de steun te verwezenlijken en moet van tijdelijke aard zijn. Overcompensatie moet worden voorkomen.

De vergoeding mag door een lidstaat worden toegekend voor ten hoogste een jaar en kan met een jaar worden verlengd.

4.3.3.

Staatssteun als bedoeld in de punten 4.3.1 en 4.3.2 mag alleen worden toegekend ter compensatie van het gedeelte van de inkomstenderving dat verband houdt met een tijdelijke beëindiging van een visserijactiviteit.

4.3.4.

Door een lidstaat ingevoerde steun ter beperking van de visserijactiviteiten die erop gericht is de visserij-inspanning te verminderen overeenkomstig artikel 16, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002, is niet toegestaan.

4.4.   Investeringssteun voor de vissersvloot

4.4.1.

Steun voor de vernieuwing van vissersvaartuigen kan, voor zover aan de in de artikelen 9 en 10 en in bijlage III, punt 1.3, van Verordening (EG) nr. 2792/1999 vastgestelde voorwaarden is voldaan, als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd indien de totale staatssteun, omgerekend in subsidie-equivalent, niet hoger is dan het in bijlage IV bij genoemde verordening vastgestelde totale niveau voor nationale en communautaire subsidies.

Er mag geen steun aan scheepswerven worden toegekend voor de bouw van communautaire vissersvaartuigen. Op steun aan scheepswerven voor de bouw, reparatie en verbouwing van communautaire vissersvaartuigen is de Kaderregeling inzake staatssteun aan de scheepsbouw (20) van toepassing.

4.4.2.

Steun voor de modernisering en uitrusting van vissersvaartuigen kan, voor zover aan de in de artikelen 9 en 10 en in bijlage III, punt 1.4, van Verordening (EG) nr. 2792/1999 vastgestelde voorwaarden is voldaan, als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd als de totale staatssteun, omgerekend in subsidie-equivalent, niet hoger is dan het in bijlage IV bij genoemde verordening vastgestelde totale niveau voor nationale en communautaire subsidies.

4.4.3.

Steun als bedoeld in de punten 4.4.1 en 4.4.2 mag alleen worden toegekend indien is voldaan aan artikel 13 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 en aan Verordening (EG) nr. 1438/2003 van de Commissie van 12 augustus 2003 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van het gemeenschappelijk vlootbeleid als omschreven in hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad (21), en, in voorkomend geval, aan Verordening (EG) nr. 639/2004 van de Raad van 30 maart 2004 betreffende het beheer van de in ultraperifere gebieden geregistreerde vissersvloten (22).

4.4.4.

Steun voor de aankoop van tweedehandsvaartuigen is alleen verenigbaar met de gemeenschappelijke markt indien aan artikel 12, lid 3, onder d), en artikel 12, lid 4, onder f), van Verordening (EG) nr. 2792/1999 is voldaan.

4.4.5.

Niet verenigbaar met de gemeenschappelijke markt is staatssteun voor investeringen in de vloot of door een lidstaat toegekende steun voor maatregelen waarvoor de financiële bijstand van de Gemeenschap is geschorst overeenkomstig artikel 16, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2371/2002.

4.5.   Sociaal-economische maatregelen

De inkomenssteun die aan werknemers in de visserij- en aquacultuursector en in de verwerkende industrie en de sector van de afzet van visserijproducten wordt verleend, kan als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd indien deze steun een onderdeel is van begeleidende sociaal-economische maatregelen om inkomensderving te compenseren die het gevolg is van maatregelen ter aanpassing van de capaciteit als bedoeld in artikel 11, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2371/2002. Dergelijke steun zal van geval tot geval worden onderzocht volgens de beginselen van punt 3. Bij een tijdelijke beëindiging van de visserijactiviteiten is punt 4.3 van toepassing.

4.6.   Steun tot herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone gebeurtenissen

Volgens artikel 87, lid 2, onder b), van het Verdrag, is steun tot herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone gebeurtenissen met de gemeenschappelijke markt verenigbaar.

Dergelijke steun wordt pas met de gemeenschappelijke markt verenigbaar geacht indien de door een natuurramp of buitengewone gebeurtenis veroorzaakte schade minimaal 20 % van de gemiddelde omzet van de onderneming gedurende de voorgaande drie jaren bedraagt in gebieden van doelstelling 1 zoals gedefinieerd in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1260/1999, met inbegrip van de gebieden bedoeld in artikel 6, lid 1, van die verordening, en minimaal 30 % in andere gebieden.

Wanneer eenmaal is bewezen dat een natuurramp of een buitengewone gebeurtenis heeft plaatsgevonden, is steun ten bedrage van 100 % van de geleden schade toegestaan. De hoogte van de compensatie moet voor iedere begunstigde afzonderlijk worden berekend en overcompensatie moet worden voorkomen. Bedragen die in het kader van een verzekeringsregeling worden uitgekeerd of normale kosten die niet ten laste van de begunstigde komen, moeten in mindering worden gebracht. Schade die kan worden gedekt door een reguliere commerciële verzekering of die als normaal bedrijfsrisico kan worden aangemerkt, komt niet voor steun in aanmerking.

De compensatie moet steeds binnen drie jaar na de datum van de betrokken gebeurtenis worden toegekend.

4.7.   Ultraperifere gebieden

In gevallen waarin Gemeenschapsrechtelijke bepalingen specifiek op de ultraperifere gebieden zijn gericht, zoals de bepalingen van bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 2792/1999 inzake de steunintensiteit van investeringen in de visserijsector, verklaart de Commissie steun ten behoeve van de visserijsector in die gebieden uitsluitend met de gemeenschappelijke markt verenigbaar indien de steun aan die bepalingen voldoet. Bij maatregelen die geen specifieke bepalingen ten aanzien van de ultraperifere gebieden bevatten, zal steun ten behoeve van deze gebieden van geval tot geval worden beoordeeld, gelet op de voor deze gebieden kenmerkende factoren als vermeld in artikel 299, lid 2, van het EG-Verdrag enerzijds en de verenigbaarheid van de maatregelen met de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid alsmede het mogelijke effect van de maatregelen op de mededinging in deze gebieden en in andere delen van de Gemeenschap anderzijds.

4.8.   Steun gefinancierd uit parafiscale heffingen

Steunregelingen die worden gefinancierd door middel van speciale heffingen, bijvoorbeeld parafiscale heffingen, op bepaalde visserij- en aquacultuurproducten, ongeacht hun oorsprong, kunnen als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd voor zover dergelijke regelingen zowel binnenlandse als ingevoerde producten ten goede komen en voor zover de steun aan de voorwaarden van deze richtsnoeren voldoet.

5.   PROCEDURELE AANGELEGENHEDEN

De Commissie herinnert eraan dat Verordening (EG) nr. 659/1999 en de uitvoeringsbepalingen daarvan van toepassing zijn.

Met name indien de Commissie een negatieve beschikking geeft ten aanzien van steun die zonder aanmelding bij en goedkeuring door de Commissie is toegekend, is de betrokken lidstaat onder de in artikel 14 van Verordening (EG) nr. 659/1999 bepaalde voorwaarden verplicht de steun met rente van de begunstigde terug te vorderen.

Met het oog op een snelle afwikkeling van het onderzoek van de steunmaatregelen wordt de lidstaten aangeraden de formulieren in te vullen die zijn opgenomen in deel I en deel III.14 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (23).

5.1.   Nieuwe aanmelding en jaarverslag

Om de Commissie in staat te stellen zich te kwijten van haar taak om alle in de lidstaten bestaande vormen van steun voortdurend te controleren, dienen de lidstaten steunregelingen van onbepaalde duur uiterlijk twee maanden voor de tiende verjaardag van de inwerkingtreding ervan, opnieuw bij de Commissie aan te melden.

In artikel 21 van Verordening (EG) nr. 659/1999 is bepaald dat de lidstaten bij de Commissie jaarlijks een verslag indienen over alle bestaande steunregelingen ten aanzien waarvan bij een voorwaardelijke beschikking. geen specifieke rapportageverplichting is opgelegd. Individuele steun die niet krachtens een goedgekeurde steunregeling is verleend, valt ook onder deze rapportageverplichting Het jaarverslag moet alle relevante informatie bevatten die is aangegeven in het formulier in bijlage III C bij Verordening (EG) nr. 794/2004.

5.2.   Voorstellen voor dienstige maatregelen

Deze richtsnoeren vervangen de richtsnoeren voor het onderzoek van de steunmaatregelen van de staten in de visserij- en aquacultuursector (24), wegens de ontwikkelingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid, met name door de vaststelling van Verordening (EG) nr. 2369/2002 die Verordening (EG) nr. 2792/1999 heeft gewijzigd, en van de Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 1595/2004.

De Commissie zal deze richtsnoeren eventueel wijzigen in het licht van de ervaring bij het periodieke onderzoek van de inventaris van steunmaatregelen van de staten en van de ontwikkeling van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

Overeenkomstig artikel 88, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 18 van Verordening (EG) nr. 659/1999 stelt de Commissie de lidstaten voor, hun bestaande regelingen voor steun in de visserijsector uiterlijk op 1 januari 2005 aan deze richtsnoeren aan te passen.

De lidstaten wordt verzocht uiterlijk op 15 november 2004 schriftelijk te bevestigen dat zij die voorstellen voor dienstige maatregelen aanvaarden.

Wanneer een lidstaat zijn aanvaarding niet vóór die datum schriftelijk bevestigt, zal de Commissie aannemen dat deze lidstaat het voorstel heeft aanvaard, tenzij deze lidstaat schriftelijk uitdrukkelijk te kennen geeft niet met het voorstel in te stemmen.

Wanneer een lidstaat de voorgestelde maatregelen geheel of ten dele verwerpt, zal de Commissie de procedure van artikel 19, lid 2, van Verordening (EG) nr. 659/1999 volgen.

5.3.   Toepassingsdatum

De Commissie past deze richtsnoeren met ingang van 1 november 2004 toe bij het onderzoek van alle steunmaatregelen van de lidstaten die op of na die datum worden aangemeld.

Onrechtmatige steun in de zin van artikel 1, onder f), van Verordening (EG) nr. 659/1999 zal worden beoordeeld overeenkomstig de richtsnoeren die van toepassing zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het besluit tot vaststelling van de steun.

Verwijzingen in deze richtsnoeren naar het Gemeenschapsrecht of richtsnoeren van de Commissie gelden tevens als verwijzingen naar eventuele wijzigingen van dat recht of die richtsnoeren na 1 november 2004.


(1)  PB L 337 van 30.12.1999, blz. 10. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2369/2002 (PB L 358 van 31.12.2002, blz. 49).

(2)  PB L 17 van 21.1.2000, blz. 22. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van 2003.

(3)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van 2003.

(4)  PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van 2003.

(5)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 57.

(6)  PB L 142 van 14.5.1998, blz. 1.

(7)  PB L 291 van 14.9.2004.

(8)  PB L 10 van 13.1.2001, blz. 20. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 363/2004 (PB L 63 van 28.2.2004, blz. 20).

(9)  PB L 10 van 13.1.2001, blz. 33. Verordening gewijzigd bij Verordneing (EG) nr. 364/2004 (PB L 63 van 28.2.2004, blz. 22).

(10)  PB L 337 van 13.12.2002, blz. 3.

(11)  PB L 10 van 13.1.2001, blz. 30.

(12)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(13)  PB C 74 van 10.3.1998, blz. 9. Richtsnoeren gewijzigd bij Wijziging van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen (PB C 258 van 9.9.2000, blz. 5).

(14)  PB C 37 van 3.2.2001, blz. 3.

(15)  PB C 288 van 9.10.1999, blz. 2.

(16)  PB L 341 van 31.12.1993, blz. 93.

(17)  PB L 125 van 27.4.1998, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 602/2004 (PB L 97 van 1.4.2004, blz. 30).

(18)  PB L 9 van 15.1.1998, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 812/2004 (PB L 150 van 30.4.2004, blz. 12).

(19)  PB L 171 van 6.7.1994, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 813/2004 (PB L 150 van 30.4.2004, blz. 32).

(20)  PB C 317 van 30.12.2003, blz. 11.

(21)  . Verordening gewijzigd bij VerordeniPB L 204 van 13.8.2003, blz. 21ng (EG) nr. 916/2004 (PB L 163 van 30.4.2004, blz. 81).

(22)  PB L 102 van 7.4.2004, blz. 9.

(23)  PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1.

(24)  PB C 19 van 20.1.2001, blz. 7.


Top