52004XC0218(02)

Steunmaatregelen van de Staten - Italië

Steunmaatregel C 57/03 (ex NN 58/03) - Verlenging van de wet "Tremonti-bis"

Uitnodiging overeenkomstig artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag opmerkingen te maken

(2004/C 42/03)

De Commissie heeft Italië bij schrijven van 17 september 2003, die na deze samenvatting in de authentieke taal is weergegeven, in kennis gesteld van haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ten aanzien van de bovengenoemde steunmaatregel.

Belanghebbenden kunnen hun opmerkingen over de betrokken steunmaatregel ten aanzien waarvan de Commissie de procedure inleidt, maken door deze binnen één maand vanaf de datum van deze bekendmaking te zenden aan: Europese Commissie Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie Overheidssteun en Directoraat Overheidssteun I - Eenheid G1

Rue Joseph II/Joseph II-straat 70 B - 1049 Brussel Telefax (32-2) 296 12 42.

Deze opmerkingen zullen ter kennis van Italië worden gebracht. Een belanghebbende die opmerkingen maakt, kan, met opgave van redenen, schriftelijk verzoeken om vertrouwelijke behandeling van zijn identiteit.

SAMENVATTING

I. PROCEDURE

Op 6 en 29 maart 2003 heeft de Commissie twee klachten ontvangen met betrekking tot de verlenging van wet nr. 383 van 18 oktober 2001 (de wet "Tremonti-bis") in bepaalde gemeenten van Italië die in het jaar 2002 door natuurrampen waren getroffen.

Op 20 maart 2003 heeft de Commissie de Italiaanse autoriteiten om inlichtingen over deze verlenging verzocht. Na op 2 en 21 mei 2003 tweemaal om een verlenging van de termijn te hebben verzocht waarbinnen een antwoord moest worden gegeven, hebben de Italiaanse autoriteiten de Commissie op 10 juni 2003 een mededeling doen toekomen. Op 4 juli 2003 heeft de Commissie een tweede mededeling van de Italiaanse autoriteiten ontvangen.

II. BESCHRIJVING VAN DE MAATREGEL TEN AANZIEN WAARVAN DE COMMISSIE DE PROCEDURE INLEIDT

Bij artikel 5 sexies van wetsdecreet nr. 282/2002, omgezet bij wet nr. 27 van 21 februari 2003, wordt de wet "Tremonti-bis" (wet nr. 383 van 18 oktober 2001) ten gunste van ondernemingen die investeren in de gemeenten die in 2002 door natuurrampen zijn getroffen, verlengd. De gemeenten die door deze natuurrampen zijn getroffen en ten aanzien waarvan een evacuatiebevel dan wel een rijverbod op de voornaamste toegangswegen tot het grondgebied van de gemeente was uitgevaardigd, zijn gelegen in regio's die bij decreten van de voorzitter van de Raad van Ministers zijn vastgesteld.

De maatregel heeft ten doel investeringen in bepaalde regio's die door natuurrampen zijn getroffen, aan te moedigen. Alle ondernemingen van alle sectoren die investeringen hebben gedaan in de door deze natuurrampen getroffen gemeenten, kunnen van de maatregel gebruikmaken.

Met de betrokken maatregel worden de bepalingen van de wet "Tremonti-bis" verlengd tot de tweede belastingperiode volgend op de op 25 oktober 2001 lopende periode; zij heeft slechts betrekking op investeringen die tot en met 31 juli 2003 zijn gedaan. Krachtens deze wet kan het gedeelte van de investeringen dat na 1 juli 2001 is verricht en dat overeenkomt met 50 % van de investeringen die het gemiddelde niveau van de in de voorgaande vijf jaar gerealiseerde investeringen overschrijden, fiscaal worden afgetrokken. De investeringen van het jaar waarin het hoogste investeringsniveau werd bereikt, worden van de berekening van het gemiddelde uitgesloten. Voor vastgoedinvesteringen heeft de verlenging betrekking op de investeringen die vóór 31 juli 2004 worden gerealiseerd.

De regeling is bedoeld voor de constructie van nieuwe gebouwen, de uitbreiding, het herstel en de modernisering van bestaande gebouwen, de voltooiing van opgeschorte werkzaamheden en de aankoop van nieuwe installaties.

III. BEOORDELING VAN DE MAATREGEL

De maatregel vormt steun in de zin van artikel 87, lid 1 van het Verdrag.

Onderzoek van de steun als steun tot herstel van de schade die door natuurrampen is veroorzaakt

Wat steunmaatregelen betreft die bedoeld zijn om investeringen in door natuurrampen getroffen regio's te bevorderen, onderzoekt de Commissie of deze steunmaatregelen in aanmerking komen voor de uitzondering van artikel 87, lid 2, onder b) van het Verdrag.

De decreten van de voorzitter van de Raad van Ministers waarin de voor steun in aanmerking komende regio's worden aangegeven, hebben betrekking op drie soorten natuurrampen:

- vulkaanuitbarstingen;

- aardbevingen;

- overstromingen.

Volgens de vaste praktijk van de Commissie worden vulkaanuitbarstingen, aardbevingen en overstromingen als natuurrampen beschouwd in de zin van artikel 87, lid 2, onder b) van het Verdrag.

In de betrokken regeling wordt evenwel geen enkele definitie van schade gegeven (noch van materiële, noch van immateriële schade) en wordt geen enkel verband gelegd tussen de steun en de schade die als gevolg van de bovengenoemde natuurrampen is veroorzaakt. De Commissie betwijfelt derhalve in dit stadium of de steun zich uitsluitend beperkt tot de schade die door deze natuurrampen is veroorzaakt, en of iedere overcompensatie van deze schade ten voordele van de individuele begunstigde is uitgesloten.

In het licht van het bovenstaande is de Commissie in dit stadium van oordeel dat op grond van de door de Italiaanse autoriteiten verstrekte inlichtingen niet kan worden geconcludeerd dat de onderzochte maatregel, gezien de aard en de werking ervan, beoogt de door natuurrampen veroorzaakte schade te herstellen. Op grond van de werking van de betrokken maatregel kan de Commissie vooralsnog niet vaststellen of:

- de begunstigde van de steun een onderneming is die daadwerkelijk schade heeft geleden,

- deze schade uitsluitend is veroorzaakt door natuurrampen als bedoeld in de bovengenoemde decreten van de voorzitter van de Raad van Ministers;

- de steun ten behoeve van deze onderneming zich uitsluitend beperkt tot de schade die door deze natuurrampen is veroorzaakt, en iedere overcompensatie van deze schade ten voordele van de individuele begunstigde is uitgesloten. De afwezigheid van een verband tussen de steun en de door de onderneming geleden schade blijkt eveneens uit het feit dat, gezien de werking van de betrokken regeling, een onderneming die daadwerkelijk schade heeft ondervonden van de bovengenoemde natuurrampen niet zonder meer van de betrokken regeling gebruik kan maken. De mogelijkheid bestaat namelijk dat een onderneming die een investering doet die uitsluitend bedoeld is om de schade te herstellen welke door de betrokken natuurrampen is veroorzaakt, niet voor de steun in aanmerking komt omdat de waarde van deze investering lager is dan de gemiddelde investeringen die in de vijf voorgaande jaren zijn verricht. Daarnaast zou een onderneming die een investering verricht waarmee uitsluitend wordt beoogd de schade als gevolg van de betrokken natuurrampen te herstellen maar die in het lopende jaar een boekhoudkundig verlies lijdt, in datzelfde jaar evenmin voor de betrokken regeling in aanmerking kunnen komen.

Tenslotte betwijfelt de Commissie of er een passend controlemechanisme inzake de cumulering van steun van deze regeling met andere regelingen voorhanden is waarmee eventuele overcompensatie van schade die door individuele begunstigden is geleden als gevolg van de betrokken natuurrampen, wordt uitgesloten.

Onderzoek van de steun als investeringssteun

Bij investeringssteun in regio's die door natuurrampen zijn getroffen onderzoekt de Commissie eveneens of deze regio's in aanmerking komen voor de uitzonderingen van artikel 87, lid 3, onder a) en/of c), van het Verdrag overeenkomstig de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen, Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op overheidssteun ten behoeve van kleine en middelgrote ondernemingen (KMO), de regels die zijn vastgesteld in de communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector of de regels die zijn vastgesteld in de richtsnoeren voor het onderzoek van de nationale steunmaatregelen in de visserij- en aquacultuursector.

De Commissie betwijfelt in dit stadium of de in de regeling vervatte steun uitsluitend wordt verleend in de regio's die uit hoofde van de Italiaanse regionale steunkaart voor de periode 2000-2006 voor regionale steun in aanmerking komen. Niet alle gemeenten waar de voor steun in aanmerking komende investeringen zouden worden gedaan lijken namelijk op grond van de uitzondering van artikel 87, lid 3, onder a) en c) voor regionale steun in aanmerking te komen.

De Commissie betwijfelt vooralsnog eveneens of het begrip investering volgens de regeling overeenstemt met de investering als bedoeld in punt 4.4 van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen en in artikel 2, onder c) van Verordening (EG) nr. 70/2001.

Ook betwijfelt zij vooralsnog of de intensiteit van de in de regeling vervatte steun, die moet worden berekend als percentage van het geheel van de uitgaven die in de standaardgrondslag zijn opgenomen zoals wordt omschreven in punt 4.5 van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen en in artikel 4, lid 5, van Verordening nr. 70/2001, in overeenstemming is met de regionale plafonds die in de Italiaanse regionale steunkaart 2000-2006 zijn vervat dan wel met de steunintensiteiten die in artikel 4, lid 2, van Verordening nr. 70/2001 voor KMO's zijn vastgesteld.

Bovendien betwijfelt de Commissie in dit stadium of de cumuleringsregels die in de punten 4.18 tot en met 4.21 van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen alsmede in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 70/2001 zijn vastgesteld, wel zijn nageleefd.

Voorts kan de Commissie in dit stadium nog niet vaststellen of is voldaan aan het beginsel inzake de noodzaak van de steun als bedoeld in punt 4.2 van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen en artikel 7 van Verordening (EG) nr. 70/2001.

Daarnaast betwijfelt de Commissie in dit stadium of, om ervoor te zorgen dat de gesteunde productieve investeringen levensvatbaar en gezond zijn, het aandeel van de begunstigde in de financiering ervan ten minste 25 % bedraagt zoals in punt 4.2 van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen en artikel 4, lid 3 van Verordening (EG) nr. 70/2001 is bepaald.

TEKST VAN DE BRIEF

"Con la presente la Commissione si pregia informare l'Italia che dopo avere esaminato le informazioni fornite dalle autorità italiane in merito all'aiuto in oggetto, ha deciso di avviare il procedimento di cui all'articolo 88, paragrafo 2, del trattato CE.

I. PROCEDIMENTO

Il 6 marzo 2003 e il 29 marzo 2003 la Commissione ha ricevuto due denunce concernenti la proroga della legge n. 383 del 18.10.2001 (legge Tremonti - bis) in alcuni comuni italiani colpiti da eventi calamitosi nel 2002.

Il 20 marzo 2003 la Commissione ha chiesto alle autorità italiane informazioni in merito a tale proroga. Dopo avere richiesto il 2 maggio 2003 e il 21 maggio 2003 due proroghe dei termini stabiliti per la risposta, le autorità italiane hanno inviato una nota alla Commissione in data 10 giugno 2003. Una seconda nota delle autorità italiane è pervenuta alla Commissione il 4 luglio 2003.

Poiché l'entrata in vigore del regime in causa non è subordinata all'approvazione preliminare della Commissione ai sensi degli articoli 87 e seguenti del trattato, il regime è stato iscritto nel registro degli aiuti non notificati con il numero NN 58/03.

II. DESCRIZIONE

Base giuridica

L'articolo 5 sexies del decreto legge 24.12.2002, n. 282/2002, convertito con legge 21.2.2003, n. 27, proroga la legge Tremonti-bis (legge 18.10.2001 n. 383) a favore dei comuni colpiti da eventi calamitosi nel 2002. L'articolo 5 sexies del decreto legge 24.12.2002, n. 282/2002 è stato oggetto di chiarimenti tramite la circolare dell'agenzia delle Entrate n. 43/E del 31.7.2003. I comuni interessati sono situati nelle zone individuate con:

- il decreto del presidente del Consiglio dei ministri 29.10.2002 che reca disposizioni relative alla dichiarazione dello stato di emergenza in ordine ai gravi fenomeni eruttivi connessi all'attività vulcanica dell'Etna nel territorio della provincia di Catania,

- il decreto del presidente del Consiglio dei ministri 31.10.2002 che reca disposizioni relative alla dichiarazione dello stato di emergenza in ordine ai gravi eventi sismici verificatisi il giorno 31.10.2002 nel territorio della provincia di Campobasso,

- il decreto del presidente del Consiglio dei ministri 8.11.2002 che reca disposizioni relative alla dichiarazione dello stato di emergenza in ordine ai gravi eventi sismici verificatisi il 31.10.2002 nelle province di Campobasso e Foggia,

- il decreto del presidente del Consiglio dei ministri 29.11.2002 che reca disposizioni relative alle dichiarazioni dello stato di emergenza a seguito di eccezionali eventi meteorologici (inondazioni) verificatisi nelle regioni Liguria, Lombardia, Piemonte, Veneto, Friuli Venezia Giulia e Emilia Romagna.

Inoltre, è necessario che nei comuni in questione sia stata emessa una ordinanza di sgombero o di interdizione al traffico delle principali vie d'accesso al comune.

La Commissione ha appreso da articoli di stampa che un elenco dei comuni è stato stabilito con ordinanza del presidente del Consiglio dei ministri del 28.5.2003, pubblicata nella Gazzetta ufficiale della Repubblica italiana n. 126 del 3.6.2003.

La misura concernente la proroga della legge Tremonti-bis è entrata in vigore il 23.2.2003, ossia il giorno successivo alla pubblicazione della legge n. 27 del 21.2.2003 nella Gazzetta ufficiale della Repubblica italiana n. 29/L del 22.2.2003.

Obiettivo

Il regime risponde ad obiettivi di rilancio degli investimenti nelle zone colpite dagli eventi calamitosi citati dai decreti del presidente del Consiglio dei ministri di cui al precedente punto 4.

Beneficiari

Possono beneficiare della misura tutte le imprese di qualsiasi settore che abbiano realizzato investimenti nei comuni colpiti dagli eventi calamitosi suddetti. La circolare dell'agenzia delle Entrate n. 43/E del 31.07.2003 indica che la ratio della misura è quella di incentivare gli investimenti delle imprese che, a causa delle gravi difficoltà recate dagli eventi atmosferici nei comuni in cui sono ubicati, hanno subito, direttamente o indirettamente, un danno economico. Al riguardo, tale danno può ritenersi verificato per la generalità delle imprese di un determinato comune solo se:

- le ordinanze di sgombero abbiano interessato un consistente numero di fabbricati, tale da influenzare negativamente l'economia dell'intero territorio comunale,

- in esecuzione di ordinanze sindacali, siano state chiuse al traffico tutte le principali vie di accesso al comune.

Secondo la citata circolare, in caso contrario l'agevolazione spetterà alle sole imprese che hanno sedi operative ubicate nelle vie ovvero nei fabbricati interessati dalle predette ordinanze sindacali.

Forma e intensità dell'aiuto

La misura in questione permette di prorogare le disposizioni della legge Tremonti-bis fino al secondo periodo di imposta successivo a quello in corso alla data del 25.10.2001 e limitatamente agli investimenti realizzati fino al 31.7.2003. Tali disposizioni permettono la detassazione della parte degli investimenti realizzati a partire dal 1° luglio 2001, corrispondente al 50 % degli investimenti in eccedenza rispetto alla media degli investimenti realizzati nei 5 anni precedenti. Dal calcolo della media sono esclusi gli investimenti dell'anno in cui l'ammontare è stato maggiore. Per gli investimenti immobiliari la proroga concerne gli investimenti realizzati prima del 31.7.2004.

Oggetto del regime

Il regime ha per oggetto gli investimenti volti alla creazione di nuovi stabilimenti, all'ampliamento, riattivazione e modernizzazione di stabilimenti esistenti, alla conclusione dei lavori in sospeso e all'acquisto di nuovi impianti.

III. VALUTAZIONE

III.1. Valutazione del carattere di aiuto delle misure in questione

Per valutare se le misure disposte dal regime costituiscono aiuti ai sensi dell'articolo 87, paragrafo 1 del trattato, occorre determinare se procurino un vantaggio ai beneficiari, se il vantaggio sia di origine statale, se le misure in questione incidano sulla concorrenza e se siano atte ad alterare gli scambi intracomunitari.

Il primo elemento costitutivo dell'articolo 87, paragrafo 1, è la possibilità che la misura procuri un vantaggio a taluni beneficiari specifici. Si tratta pertanto di determinare, da un lato, se le imprese beneficiarie ricevano un vantaggio economico che non avrebbero ottenuto in normali condizioni di mercato oppure se evitino di sostenere costi che normalmente dovrebbero gravare sulle risorse proprie delle imprese e, dall'altro lato, se tale vantaggio sia concesso a una determinata categoria di imprese. La possibilità di detassare una parte degli investimenti realizzati comporta un vantaggio economico per i beneficiari giacché il loro reddito imponibile e di conseguenza l'ammontare delle imposte su tale reddito è ridotto rispetto a quello che le imprese avrebbero di norma dovuto versare. Inoltre le misure avvantaggiano talune imprese che operano in determinate zone del territorio italiano e le favoriscono giacché non sono accordate alle imprese situate al di fuori di tali zone.

In base alla seconda condizione di applicazione dell'articolo 87, gli aiuti devono essere accordati dallo Stato mediante risorse statali. Nella fattispecie l'esistenza di una risorsa di Stato assume forma negativa trattandosi di un mancato guadagno per i poteri pubblici: la riduzione dell'imposta sul reddito riduce il gettito fiscale dello Stato.

In base alla terza e quarta condizione di applicazione dell'articolo 87, paragrafo 1 del trattato, l'aiuto deve falsare o minacciare di falsare la concorrenza e incidere o essere di natura tale da incidere sugli scambi intracomunitari. Nella fattispecie le misure minacciano di falsare la concorrenza dato che rafforzano la posizione finanziaria e le possibilità di azione delle imprese beneficiarie rispetto ai loro concorrenti che non ne fruiscono. Se tale effetto si produce nell'ambito degli scambi intracomunitari, questi ultimi risentono delle misure in questione. In particolare dette misure falsano la concorrenza ed incidono sugli scambi intracomunitari qualora le imprese beneficiarie esportino una parte della loro produzione in altri Stati membri; analogamente, se le imprese beneficiarie non esportano, la produzione nazionale è avvantaggiata dal fatto che le possibilità delle imprese, situate in vari Stati membri, di esportare i loro prodotti sul mercato italiano ne risultano diminuite(1).

Per i motivi suddetti le misure in esame sono in linea di principio vietate dall'articolo 87, paragrafo 1, del trattato e possono essere considerate compatibili con il mercato comune unicamente se sono ammesse a beneficiare di una delle deroghe previste dal trattato medesimo.

III.2. Illegittimità del regime

Trattandosi di misure che sono già entrate in vigore la Commissione deplora che le autorità italiane non abbiano soddisfatto gli obblighi di notifica ad esse incombenti ai sensi dell'articolo 88, paragrafo 3, del trattato.

III.3. Valutazione della compatibilità delle misure con il mercato comune

Dopo aver determinato che le misure in esame costituiscono aiuto ai sensi dell'articolo 87, paragrafo 1 del trattato, la Commissione deve esaminarne la compatibilità con il mercato comune ai sensi dell'articolo 87, paragrafi 2 e 3 del trattato.

Quanto all'applicabilità delle deroghe previste dal trattato, la Commissione ritiene che gli aiuti in questione non possano beneficiare delle deroghe dell'articolo 87, paragrafo 2, lettera a) del trattato dato che non si tratta di aiuti a carattere sociale né di aiuti che rientrano nel disposto dell'articolo 87, paragrafo 2, lettera c). Per ovvie ragioni non sono neppure applicabili le deroghe di cui all'articolo 87, paragrafo 3, lettere b) e d).

La Commissione esamina, in primo luogo, se gli aiuti in questione possano beneficiare di deroga in virtù dell'articolo 87, paragrafo 2, lettera b) a titolo di aiuti destinati ad ovviare ai danni causati dalle calamità naturali o da altri eventi eccezionali.

In secondo luogo, poiché si tratta di aiuti agli investimenti in zone colpite da eventi calamitosi, la Commissione esamina se possano beneficiare delle deroghe di cui all'articolo 87, paragrafo 3, lettere a) e/o c) del trattato, in virtù degli orientamenti in materia di aiuti di Stato a finalità regionale(2), del regolamento (CE) n. 70/2001 della Commissione del 12.1.2001 relativo all'applicazione degli articoli 87 e 88 del trattato CE agli aiuti di Stato a favore delle piccole e medie imprese(3), per il settore agricolo, delle regole contenute negli orientamenti comunitari per gli aiuti di Stato nel settore agricolo(4) e, per il settore della pesca e dell'acquacoltura, delle regole di cui alle linee direttrici per l'esame degli aiuti di Stato nel settore della pesca e dell'acquacoltura(5).

Analisi dell'aiuto a titolo di aiuto destinato a ovviare ai danni causati da calamità naturali

Trattandosi di aiuti destinati a rilanciare gli investimenti in zone colpite da eventi calamitosi, la Commissione esamina se possano beneficiare della deroga di cui all'articolo 87, paragrafo 2, lettera b) del trattato.

I decreti del presidente del Consiglio dei ministri indicanti le zone ammissibili ad aiuto riguardano tre tipi di catastrofi naturali:

- le eruzioni vulcaniche,

- i terremoti,

- le inondazioni.

La Commissione, secondo prassi costante, considera che le eruzioni vulcaniche, i terremoti e le inondazioni costituiscano calamità naturali ai sensi dell'articolo 87, paragrafo 2, lettera b) del trattato.

Tuttavia il regime in questione non prevede alcuna definizione di danno a livello dell'impresa beneficiaria dell'aiuto e non stabilisce alcun nesso tra l'aiuto e il danno subito dalla stessa impresa a causa delle calamità naturali succitate. Inoltre, l'interpretazione restrittiva delle imprese eligibili risultante dalla circolare amministrativa del 31.7.2003 non sembra trovare un riscontro esplicito nel testo delle disposizioni in questione. La Commissione di conseguenza dubita, in questa fase, che gli aiuti si limitino ad ovviare esclusivamente ai danni causati da dette calamità naturali, escludendo qualsiasi sovracompensazione di detti danni a livello del singolo beneficiario.

Le autorità italiane non quantificano i danni materiali diretti causati dagli eventi calamitosi precitati. Esse indicano che il regime di aiuti prevede una nozione di danno indiretto, inteso in chiave macroeconomica, che si giustificherebbe dall'impossibilità di effettuare una stima dei danni con riguardo alle singole imprese, se non a pena della perdita di efficacia e di tempestività della misura. Il danno indiretto, invece di coincidere con la realtà fisica della singola impresa, coinciderebbe con quello subito da un'intera area di mercato e si stimerebbe in funzione dell'impatto negativo degli eventi calamitosi sul valore aggiunto dell'industria in senso stretto delle regioni interessate (172.5 milioni di euro) e sul PIL (625.12 milioni di euro). Tale stima si effettuerebbe in funzione dell'evoluzione delle aspettative delle imprese circa l'andamento della loro produzione del loro portafoglio ordini nel corso del mese di novembre 2002. In tale contesto, secondo le autorità italiane, la sovracompensazione del danno subito dalle aree di mercato interessate dagli eventi calamitosi sarebbe esclusa visto che il danno stesso è decisamente superiore alla dotazione finanziaria del regime in oggetto (50 milioni di euro).

In base a quanto precede, la Commissione considera, in questa fase, che le informazioni fornite dalle autorità italiane non permettono di concludere che il regime in oggetto sia volto, per sua natura e per il suo funzionamento, a rimediare i danni causati dalle calamità naturali. In effetti, visto il meccanismo di funzionamento del regime in oggetto, la Commissione non può concludere in questa fase che

- il beneficiario dell'aiuto sia un'impresa che ha subito effettivamente un danno,

- che tale danno sia causato esclusivamente dalle calamità naturali indicate da uno dei decreti del presidente del Consiglio dei ministri citato al punto 4 precedente,

- che l'aiuto a favore di tale impresa si limiti esclusivamente ad ovviare al danno causato dalle calamità naturali succitate, escludendo qualsiasi sovracompensazione a livello del beneficiario individuale dell'aiuto. La non esistenza di un nesso tra aiuto e danno subito è altresì dimostrata dal fatto che, visto il meccanismo di funzionamento del regime in questione, un'impresa che abbia effettivamente subito un danno a causa delle calamità naturali succitate non necessariamente beneficia di detto regime. Infatti un'impresa che realizzi un investimento volto esclusivamente ad ovviare al danno subito dalle calamità naturali in questione potrebbe non beneficiare dell'aiuto in quanto il valore di tale investimento è inferiore alla media degli investimenti realizzati nei 5 anni precedenti. Inoltre non potrebbe neppure beneficiare, nello stesso anno, del regime in causa un'impresa che realizzi un investimento volto esclusivamente ad ovviare al danno subito a causa di dette calamità naturali ma che, nell'esercizio in corso, registri una perdita di esercizio.

La Commissione dubita inoltre dell'esistenza di un meccanismo appropriato di controllo del cumulo degli aiuti disposti dal regime in questione con altro regime che escluda qualsiasi sovracompensazione dei danni subiti dai singoli beneficiari a causa delle calamità naturali in causa.

Infine, i rimborsi effettuati dalle compagnie d'assicurazione potrebbero anche ridurre l'ammontare dei danni subiti. Le misure in questione non sembrano tuttavia tenere conto di questa eventualità prevedendo una riduzione corrispondente degli aiuti.

Analisi dell'aiuto a titolo di aiuto agli investimenti

Trattandosi di aiuti agli investimenti, il regime è esaminato in base agli orientamenti in materia di aiuti di Stato a finalità regionale, al regolamento (CE) n. 70/2001 della Commissione del 12.1.2001 relativo all'applicazione degli articoli 87 e 88 del trattato CE aiuti di Stato a favore delle PMI, per il settore agricolo, delle regole di cui agli orientamenti comunitari per gli aiuti di Stato nel settore agricolo e, per il settore della pesca e dell'acquacoltura, delle regole di cui alle linee direttrici per l'esame degli aiuti di Stato nel settore della pesca e dell'acquacoltura.

La Commissione in questa fase dubita che gli aiuti disposti dal regime siano concessi esclusivamente in zone ammissibili agli aiuti a finalità regionale in base alla carta italiana degli aiuti regionali per il periodo 2000-2006(6). Infatti non sembra che tutti i comuni, in cui gli investimenti ammissibili agli aiuti dovrebbero essere realizzati, possano beneficiare degli aiuti a finalità regionale in virtù della deroga di cui all'articolo 87, paragrafo 3, lettere a) e c).

Inoltre in questa fase, la Commissione dubita che la nozione di investimento prevista dal regime sia identica a quella di cui al punto 4.4 degli orientamenti in materia di aiuti di Stato a finalità regionale e all'articolo 2, lettera c) del regolamento (CE) n. 70/2001.

Peraltro, la Commissione in questa fase dubita che l'intensità degli aiuti del regime, che dovrebbe essere calcolata rispetto all'insieme delle spese figuranti nella base tipo, quale definita al punto 4.5 degli orientamenti in materia di aiuti di Stato a finalità regionale e all'articolo 4.5 del regolamento 70/2001, rispetti i massimali regionali previsti dalla carta italiana degli aiuti a finalità regionale per il periodo 2000-2006 oppure le intensità di aiuto previste all'articolo 4.2 del regolamento 70/2001 per le PMI.

Inoltre, la Commissione, in questa fase, dubita del rispetto delle regole sul cumulo di cui ai punti 4.18-4.21 degli orientamenti in materia di aiuti di Stato a finalità regionale e all'articolo 8 del regolamento (CE) n. 70/2001.

La Commissione non è neppure in grado di concludere, in questa fase, che sia rispettato il principio della necessità dell'aiuto, di cui al punto 4.2 degli orientamenti in materia di aiuti di Stato a finalità regionale e all'articolo 7 del regolamento (CE) n. 70/2001.

La Commissione, del pari, in questa fase dubita anche del fatto che per garantire che gli investimenti produttivi sovvenzionati siano sani e redditizi, l'apporto del beneficiario destinato al loro finanziamento ammonti come minimo al 25 %, conformemente al punto 4.2 degli orientamenti in materia di aiuti di Stato a finalità regionale e all'articolo 4.3 del regolamento (CE) n. 70/2001.

Infine, la Commissione in questa fase non dispone di elementi per valutare se gli aiuti agli investimenti siano compatibili, nel settore agricolo, con gli orientamenti comunitari per gli aiuti di Stato nel settore agricolo e, nel settore della pesca e dell'acquacoltura, con le disposizioni di cui alle linee direttrici per l'esame degli aiuti di Stato nel settore della pesca e dell'acquacoltura.

IV. CONCLUSIONI

Tenuto conto delle considerazioni di cui sopra la Commissione:

- invita l'Italia, nell'ambito del procedimento di cui all'articolo 88, paragrafo 2, del trattato CE a presentare le proprie osservazioni ed a fornire qualsiasi informazione utile ai fini della valutazione del regime nel termine di un mese a decorrere dalla data di ricezione della presente. Essa invita le autorità italiane a trasmettere immediatamente copia della presente ai beneficiari potenziali dell'aiuto.

La Commissione richiama l'attenzione dell'Italia sull'effetto sospensivo dell'articolo 88, paragrafo 3 del trattato CE e ribadisce che l'articolo 14 del regolamento (CE) n. 659/1999 del Consiglio prevede che qualsiasi aiuto illegittimo potrà formare oggetto di recupero presso il beneficiario.

Con la presente la Commissione avverte l'Italia che informerà gli interessati mediante pubblicazione della presente lettera e di una sintesi della medesima nella Gazzetta ufficiale dell'Unione europea. Essa informerà inoltre gli interessati nei paesi EFTA firmatari dell'accordo SEE mediante pubblicazione di una comunicazione nel supplemento SEE della Gazzetta ufficiale nonché l'Autorità di vigilanza EFTA mediante invio di copia della presente. Gli interessati suddetti saranno invitati a presentare le loro osservazioni entro il termine di un mese a decorrere dalla data della presente pubblicazione."

(1) Sentenza del 13.7.1988 nella causa 102/87 (SEB), Racc. 1988, pag. 4067.

(2) GU C 74 del 10.3.1998.

(3) GU L 10 del 13.1.2001.

(4) GU C 28 del 1.2.2000.

(5) GU C 19 del 20.1.2001.

(6) GU C 175 del 24.6.2000 e GU L 105 del 24.4.2002.