Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52004DC0171

    Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over de vervolgcontrole van de mededeling van de Commissie over bepaalde juridische aspecten in verband met cinematografische en andere audiovisuele werken (mededeling inzake film) van 26.9.2001 (gepubliceerd in het PB C 43 op 16.2.2002) (voor de EER relevante tekst)

    /* COM/2004/0171 def. */

    PB C 123 van 30.4.2004, p. 1–7 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    30.4.2004   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 123/1


    Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over de vervolgcontrole van de mededeling van de Commissie over bepaalde juridische aspecten in verband met cinematografische en andere audiovisuele werken (mededeling inzake film) van 26 september 2001 (gepubliceerd in PB C 43 op 16.2.2002)

    (2004/C 123/01)

    (Voor de EER relevante tekst)

    (COM(2004) 171 definitief)

    1.   INLEIDING

    1.

    De mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over bepaalde juridische aspecten in verband met cinematografische en andere audiovisuele werken (1) (hierna „de mededeling” genoemd) behandelde onder meer twee kwesties die voor de cinematografische industrie van levensbelang zijn: overheidssteun en de bescherming van het cultuurgoed.

    2.

    Deze mededeling biedt hiervan de vervolgcontrole. Op het gebied van de overheidssteun is de Commissie van plan aan de sector rechtszekerheid te verschaffen door duidelijk de regels vast te stellen die tot 30 juni 2007 van kracht moeten blijven. Wat het filmerfgoed betreft, stelt de Commissie de goedkeuring voor van een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad inzake het filmerfgoed en het concurrentievermogen van verwante industriële activiteiten.

    2.   DE ALGEMENE AANPAK VAN DE COMMISSIE M.B.T. OVERHEIDSSTEUN AAN DE CINEMATOGRAFISCHE SECTOR

    1.

    De criteria die de Europese Commissie hanteert om na te gaan of steunregelingen voor cinematografische en televisieproducties in overeenstemming zijn met het EG-Verdrag, werden in hoofdstuk 2 van de mededeling verduidelijkt. Deze mededeling beschrijft de algemene aanpak van de Commissie inzake overheidssteun voor de cinematografische en televisieproductiesector.

    2.

    Deze criteria zijn tweevoudig:

    a)

    respect van het algemene wettelijkheidscriterium;

    b)

    specifieke compatibiliteitscriteria voor overheidssteun voor cinematografische en televisieproducties.

    3.

    De mededeling stelde dat de specifieke compatibiliteitscriteria tot juni 2004 van kracht zouden blijven. De steunregelingen van de lidstaten voor cinematografische en televisieproducties zijn momenteel door de Commissie goedgekeurd tot uiterlijk dezelfde datum.

    4.

    De Commissie organiseerde binnen het kader van de cinemadeskundigengroepen, die op 9 en 19 januari 2004 in Brussel bijeenkwamen, een breed opgevat overleg met de lidstaten, de toetredende landen en deskundigen over een mogelijke aanpassing van de specifieke compatibiliteitscriteria. De lidstaten en de deskundigen gaven unaniem uiting aan hun tevredenheid met de criteria zoals die in de mededeling zijn uiteengezet en verwachtten ervan geen negatieve gevolgen voor het concurrentievermogen.

    5.

    Zij zijn van oordeel dat de cinematografische sector in Europa onder druk staat en steun nodig heeft. Zij vrezen dat een wijziging van de bestaande regels een gevaar kan opleveren voor de stabiliteit van de sector en pleitten derhalve voor een behoud van de regels zoals zij thans bestaan.

    6.

    De belangrijkste punten van zorg van de Commissie betreffen niet de omvang van de steunverlening die, aangezien zij bestemd is voor cultuur, in overeenstemming is met het Verdrag. De Commissie herhaalde echter haar bezorgdheid over bepaalde territorialiteitsvereisten, de zogenaamde „territorialiseringsclausules” van bepaalde steunregelingen. Deze „territorialiseringsclausules” verplichten de producenten ertoe een bepaald bedrag van het filmbudget in een bepaalde lidstaat uit te geven en maken de volledige steunverlening van deze voorwaarde afhankelijk. Deze „territorialiseringsclausules” kunnen een belemmering zijn voor het vrije verkeer van werknemers, goederen en diensten in de Gemeenschap. Zij kunnen daardoor de interne markt fragmenteren en zijn ontwikkeling afremmen. De Commissie erkent echter dat deze clausules onder bepaalde omstandigheden en binnen de door de mededeling vastgestelde grenzen gerechtvaardigd kunnen zijn om de voortdurende aanwezigheid van menselijke vaardigheden en technische expertise die voor cultuurcreaties nodig zijn, te waarborgen. Deze mededeling doet uiteraard geen afbreuk aan de verplichtingen van de Commissie krachtens het Verdrag om klachten over mogelijke inbreuken op het Verdrag op andere gebieden dan overheidssteun te behandelen.

    7.

    De Commissie heeft daarom de argumenten van de nationale autoriteiten en deskundigen uit de cinematografische sector zorgvuldig bestudeerd. De Commissie erkent dat de filmproductiesector onder druk staat. Zij is daarom bereid, ten laatste bij gelegenheid van de volgende herziening van de mededeling, hogere bedragen voor steunverlening toe te staan indien de steunregelingen voldoen aan de voorwaarden van algemene wettelijkheid overeenkomstig het Verdrag en in het bijzonder indien de belemmeringen voor het vrije verkeer van werknemers, diensten en goederen in de Gemeenschap in deze sector worden teruggebracht.

    8.

    Voorbereidend op de volgende herziening van de mededeling is de Commissie van plan, naast een verdere analyse van de door de sector voorgebrachte argumenten, een uitgebreide studie te laten doen van de effecten van de bestaande steunregelingen van de overheid. Deze studie moet meer bepaald de economische en culturele impact van de „territorialiseringsclausules” die door de lidstaten worden opgelegd onderzoeken, met name het effect ervan op coproducties.

    9.

    In het licht van het bovenstaande verlengt de Commissie de geldigheid van de specifieke compatibiliteitscriteria voor steun aan cinematografische en televisieproducties, als bedoeld in de mededeling, tot 30 juni 2007.

    3.   BESCHERMING VAN HET FILMERFGOED

    1.

    De mededeling onderzocht het wettelijke depot van audiovisuele werken op nationaal of regionaal niveau als een van de mogelijke wegen om het Europese audiovisuele erfgoed te bewaren en te vrijwaren en initieerde het opstellen van een inventaris over de situatie inzake het depot van cinematografische werken in de lidstaten, de toetredende landen en de EVA-landen. Alle lidstaten hebben reeds een systeem voor het verzamelen en bewaren van cinematografische werken die deel uitmaken van hun audiovisuele erfgoed. Vier op vijf van deze systemen zijn gebaseerd op een wettelijke of contractuele verplichting om alle films te deponeren, of ten minste die films die overheidssteun hebben gekregen.

    2.

    De cinematografie is een kunstvorm die een fragiel medium hanteert, en daarom zijn vanwege de overheid positieve maatregelen nodig om de vrijwaring ervan veilig te stellen. Cinematografische werken zijn een essentieel onderdeel van ons culturele erfgoed en verdienen daarom volledige bescherming. Naast hun culturele waarde zijn cinematografische werken een bron van historische informatie over de Europese samenleving. Zij getuigen ten volle van de rijke geschiedenis van de culturele identiteiten van Europa en de verscheidenheid van de volkeren. Cinematografische beelden zijn cruciaal om te leren over het verleden en om als burgers na te denken over onze beschaving. Om te garanderen dat het Europese filmerfgoed wordt doorgegeven aan de volgende generaties, moet het systematisch worden verzameld, gecatalogiseerd, bewaard en gerestaureerd. Daarnaast moet het Europese filmerfgoed beschikbaar worden gesteld voor educatieve, academische, culturele en onderzoeksdoeleinden, zonder afbreuk te doen aan het auteursrecht en verwante rechten.

    3.

    Er zijn een aantal maatregelen geweest op EU- en internationaal niveau om het filmerfgoed te beschermen. Op EU-niveau moeten de volgende initiatieven worden genoemd:

    de resolutie van de Raad van 26 juni 2000 (2) inzake de conservering en opwaardering van het Europese cinematografische erfgoed waarin de lidstaten tot samenwerking worden opgeroepen voor de restauratie en conservering van filmerfgoed, ook door een beroep te doen op digitale technologieën, tot de uitwisseling van optimale werkwijzen in deze sector, de bevordering van toekomstgerichte netwerkactiviteiten van Europese archiefgegevens en het mogelijke gebruik van deze collecties voor educatieve doeleinden;

    het verslag van het Europees Parlement over de mededeling van de Commissie inzake cinematografie van 7 juni 2002 (3), waarin het Europees Parlement wees op het belang van een vrijwaring van het filmerfgoed;

    de resolutie van de Raad van 24 november 2003 betreffende het depot van cinematografische werken in de Europese Unie (4) waarin de lidstaten werden opgeroepen om, voor zover dit nog niet het geval is, een efficiënt systeem in te stellen voor het depot en de vrijwaring van cinematografische werken die deel uitmaken van het audiovisuele erfgoed in hun nationale archieven, filminstituten of vergelijkbare instellingen.

    4.

    Op internationaal niveau is op 8 november 2001 de Europese Conventie voor de bescherming van het audiovisuele erfgoed (5) voor ondertekening opengesteld. Deze conventie voorziet erin dat elke partij de verplichting moet invoeren om filmmateriaal dat deel uitmaakt van het audiovisuele erfgoed en dat is geproduceerd of gecoproduceerd op het grondgebied van de betrokken partij, te deponeren.

    5.

    De bezitsoverdracht van cinematografische werken naar archieven betekent niet dat ook het auteursrecht en verwante rechten aan deze instanties worden overgedragen. Toch bepaalt Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (6) dat de lidstaten in een uitzondering of beperking kunnen voorzien voor specifieke reproductieactiviteiten door openbare bibliotheken of archieven indien deze niet met het oog op direct of indirect economisch of commercieel voordeel worden gedaan.

    6.

    Ten slotte heeft de filmindustrie in Europa grote mogelijkheden voor het scheppen van banen en om bij te dragen tot de economische groei. Dit betreft niet alleen de productie en het vertonen van films, maar ook het verzamelen, catalogiseren, bewaren en restaureren van cinematografische werken. De concurrentievoorwaarden van deze industriële activiteiten in verband met filmerfgoed moeten worden verbeterd, vooral wat betreft een beter beroep op technologische ontwikkelingen, zoals digitalisering.

    7.

    In het licht van het vorenstaande stelt de Commissie de goedkeuring voor van een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad inzake het filmerfgoed en het concurrentievermogen van verwante industriële activiteiten. De lidstaten, de toetredende landen en deskundigen werden in het kader van de cinemadeskundigengroepen, die op 9 en 19 januari 2004 in Brussel bijeenkwamen, over het ontwerp-voorstel geraadpleegd.


    (1)  COM(2001) 534 def. van 26.9.2001, PB C 43 van 16.2.2002.

    (2)  PB C 193 van 11.7.2000.

    (3)  PE 312.517, nog niet gepubliceerd in het Publicatieblad.

    (4)  Persverklaring van de Raad 1457/03, PB C 295/5, 5.12.2003.

    (5)  http://conventions.coe.int, Raad van Europa, ETS nr. 183.

    (6)  PB L 167 van 22.6.2001.


    Voorstel voor een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad over cinematografisch erfgoed en het concurrentievermogen van verwante industriële activiteiten

    (2004/0066 (COD))

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 157,

    Gezien het voorstel van de Commissie (1),

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

    Gezien het advies van het Comité van de Regio's (3),

    Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Artikel 157 van het Verdrag bepaalt dat de Gemeenschap en de lidstaten er zorg voor dragen dat de omstandigheden nodig voor het concurrentievermogen van de industrie van de Gemeenschap, aanwezig zijn.

    (2)

    Artikel 151, lid 4, van het Verdrag bepaalt dat de Gemeenschap bij haar optreden uit hoofde van andere bepalingen van dit Verdrag rekening houdt met de culturele aspecten, met name om de culturele verscheidenheid te eerbiedigen en te bevorderen.

    (3)

    De cinematografische industrie in Europa biedt veel mogelijkheden om werkgelegenheid te scheppen en de economische groei te bevorderen. Het gaat daarbij niet alleen om de productie en de vertoning van films maar ook om het verzamelen, catalogiseren, bewaren en restaureren van cinematografische werken. De voorwaarden voor het concurrentievermogen van deze industriële activiteiten op het gebied van het cinematografische erfgoed moeten worden verbeterd, vooral door een beter gebruik van technologische ontwikkelingen, zoals de digitalisering.

    (4)

    In de Resolutie van de Raad van 26 juni 2000 (4) over de conservering en de opwaardering van het Europese cinematografische erfgoed worden de lidstaten opgeroepen samen te werken bij de restauratie en de conservering van het cinematografische erfgoed (onder meer door gebruik te maken van digitale technologieën), goede praktijken in deze sector uit te wisselen, de geleidelijke totstandbrenging van een netwerk van de gegegensbanken van de Europese archieven te stimuleren en te overwegen deze collecties eventueel voor educatieve doeleinden te gebruiken.

    (5)

    In de mededeling van de Commissie over bepaalde juridische aspecten in verband met cinematografische en andere audiovisuele werken (5) wordt dieper ingegaan op het wettelijk depot van audiovisuele werken op nationaal of regionaal niveau als een van de mogelijkheden om het Europese audiovisuele erfgoed te conserveren en in stand te houden en wordt de aanzet gegeven tot een inventarisering van de situatie in de lidstaten, de toetredingslanden en de EVA-landen op het gebied van het depot van cinematografische werken.

    (6)

    De Raad Cultuur en Audiovisuele Zaken heeft tijdens de zitting van 5 november 2001 (6) de inhoud van de mededeling van de Commissie en de benaderingswijze van de Commissie verwelkomd.

    (7)

    Ook het Europees Parlement beklemtoont in een verslag van 7 juni 2002 over de mededeling van de Commissie over cinematografische werken (7) dat het behoud van het cinematografisch erfgoed belangrijk is.

    (8)

    De Resolutie van de Raad van 24 november 2003 betreffende het depot van cinematografische werken in de Europese Unie (8) verzoekt de lidstaten efficiënte systemen op te zetten voor het deponeren en instandhouden van de cinematografische werken die tot hun audiovisueel erfgoed behoren in hun nationale filmarchieven, filminstituten of in vergelijkbare instellingen, mochten deze systemen nog niet bestaan.

    (9)

    De Europese Conventie voor de bescherming van het audiovisuele erfgoed (9) bepaalt dat elke partij ervoor moet zorgen dat bewegend beeldmateriaal dat deel uitmaakt van het audiovisuele erfgoed en is geproduceerd of gecoproduceerd op het grondgebied van de betrokken partij, wordt gedeponeerd.

    (10)

    In alle lidstaten bestaan al systemen voor het verzamelen en bewaren van cinematografische werken die deel van het audiovisuele erfgoed uitmaken. 80 % van deze systemen is gebaseerd op een wettelijke of contractuele verplichting alle films (of op zijn minst alle door de overheid gesubsidieerde films) te deponeren.

    (11)

    Onder „bewegend beeldmateriaal” wordt een reeks bewegende beelden verstaan die, op welke wijze en op welk medium ook geregistreerd, al dan niet vergezeld van geluid een indruk van beweging creëert.

    (12)

    „Cinematografisch werk” is bewegend beeldmateriaal van om het even welke lengte (en met name cinematografische fictiewerken, tekenfilms en documentaires) bestemd om in bioscopen vertoond te worden.

    (13)

    Cinematografie is een op een fragiel medium vastgelegde kunstvorm. De overheid moet daarom positieve actie ondernemen om het behoud ervan te waarborgen. Cinematografische werken zijn een essentieel onderdeel van ons culturele erfgoed en verdienen daarom ten volle beschermd te worden.

    (14)

    Cinematografische werken hebben niet alleen een culturele waarde maar zijn ook een bron van historische informatie over de Europese samenleving. Ze leggen op uitvoerige wijze getuigenis af van de rijkdom van Europa's culturele identiteiten en van de verscheidenheid van Europa's volkeren. Cinematografische beelden zijn van cruciaal belang om het verleden te leren kennen en zich over onze beschaving te bezinnen.

    (15)

    Om te waarborgen dat het Europese cinematografische erfgoed aan toekomstige generaties wordt doorgegeven, moet het systematisch verzameld, gecatalogiseerd, bewaard en gerestaureerd worden, onverminderd het auteursrecht en de naburige rechten.

    (16)

    Het Europese cinematografische erfgoed moet toegankelijk zijn voor educatieve, academische, culturele en onderzoeksdoeleinden, onverminderd het auteursrecht en de naburige rechten.

    (17)

    De overdracht van het bezit van cinematografische werken aan archiefdiensten impliceert niet dat het auteursrecht en de naburige rechten aan deze diensten worden overgedragen.

    (18)

    Artikel 5, lid 2, onder c), van Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (10) bepaalt dat de lidstaten in welbepaalde gevallen beperkingen of restricties kunnen stellen ten aanzien van de reproductie door voor het publiek toegankelijke bibliotheken of archieven die niet het behalen van een direct of indirect economisch of commercieel voordeel nastreven,

    NEMEN KENNIS VAN HET VOORNEMEN VAN DE COMMISSIE:

    1.

    te overwegen de begunstigden van EU-subsidies te verplichten een kopie van door de EU gesubsidieerde Europese films in minstens één nationaal archief te deponeren;

    2.

    de samenwerking tussen de aangewezen instanties te bevorderen;

    3.

    de financiering van onderzoeksprojecten te overwegen op het gebied van het bewaren op lange termijn en het restaureren van films;

    4.

    de Europese standaardisering op het gebied van filmcatalogisering te bevorderen met het oog op een grotere interoperabiliteit van databases;

    5.

    de onderhandelingen bevorderen tussen de aangewezen instanties en de houders van auteursrechten over een Europese standaardovereenkomst waarin wordt vastgesteld onder welke voorwaarden de aangewezen instanties gedeponeerde cinematografische werken toegankelijk voor het publiek kunnen maken;

    6.

    te controleren en te evalueren in hoeverre de in deze aanbeveling beschreven maatregelen effect sorteren, en na te gaan of extra maatregelen nodig zijn,

    BEVELEN DE LIDSTATEN AAN:

    1.

    gepaste wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen te nemen — mochten deze maatregelen nog niet bestaan — om te waarborgen dat cinematografische werken die deel van hun nationale audiovisuele erfgoed uitmaken, systematisch verzameld, gecatalogiseerd, bewaard en gerestaureerd worden en voor educatieve, academische, culturele en onderzoeksdoeleinden toegankelijk worden gesteld, onverminderd het auteursrecht en de naburige rechten;

    2.

    geschikte instanties aan te wijzen (bijvoorbeeld nationale of regionale archieven, filminstituten of soortgelijke instellingen) om de in punt 1 beschreven taken onafhankelijk en vakkundig uit te voeren. Voorts wordt aanbevolen financiële en technische middelen ter beschikking van deze instanties te stellen;

    3.

    de aangewezen instanties te stimuleren via een overeenkomst met de rechthebbenden de voorwaarden te specificeren waaronder gedeponeerde cinematografische werken voor het publiek beschikbaar zijn;

    Verzamelen

    4.

    cinematografische werken die deel van hun nationale audiovisuele erfgoed uitmaken, systematisch te verzamelen op grond van een wettelijke of contractuele verplichting. Bij het bepalen van de voorwaarden voor het depot moeten de lidstaten ervoor zorgen dat:

    a)

    op zijn minst alle producties of coproducties die op nationaal of regionaal niveau overheidsmiddelen hebben gekregen, worden gedeponeerd;

    b)

    de gedeponeerde kopieën van goede kwaliteit zijn om het behoud en de reproduceerbaarheid ervan te vergemakkelijken, met waar nodig begeleidende metadata in gestandaardiseerde vorm;

    c)

    de films worden gedeponeerd op het ogenblik dat ze voor het publiek beschikbaar worden, en in elk geval niet langer dan twee jaar daarna.

    Catalogisering en opzetten van databases

    5.

    gepaste maatregelen te nemen om de catalogisering en de indexering van gedeponeerde cinematografische werken te bevorderen, waarbij Europese en internationale normen worden gehanteerd en databases met informatie over de films worden opgezet;

    6.

    de interoperabiliteit van databases te bevorderen en de databases gemakkelijker voor het publiek toegankelijk te maken (bijvoorbeeld via internet);

    7.

    archiefdiensten te verzoeken een meerwaarde aan stocks te verlenen door ze op EU-niveau in de vorm van collecties te organiseren (gerangschikt naar thema, auteur, periode, enzovoort);

    Bewaring

    8.

    de bewaring van gedeponeerde cinematografische werken te waarborgen met behulp van nieuwe wetgeving of andere met de nationale gebruiken in overeenstemming zijnde methoden. Daarbij moet met name gedacht worden aan:

    a)

    de reproductie van films op nieuwe informatiedragers;

    b)

    het bewaren van apparatuur om cinematografische werken op verschillende media te vertonen.

    Restauratie

    9.

    de reproductie van gedeponeerde cinematografische werken wettelijk toe te staan voor restauratiedoeleinden;

    10.

    plannen voor het restaureren van oude films of films met een hoge culturele of historische waarde te stimuleren;

    Gedeponeerde cinematografische werken toegankelijk maken voor educatieve, academische, culturele en onderzoeksdoeleinden

    11.

    alle nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen te nemen om de aangewezen instanties in staat te stellen gedeponeerde cinematografische werken voor educatieve, academische, culturele en onderzoeksdoeleinden toegankelijk te maken, onverminderd het auteursrecht en de naburige rechten;

    Beroepsopleidingen

    12.

    beroepsopleidingen op alle gebieden met betrekking tot het cinematografische erfgoed te bevorderen.

    Vrijwillig depot

    13.

    een systeem van vrijwillig depot te overwegen voor:

    a)

    accessoires en publiciteitsmateriaal met betrekking tot cinematografische werken die deel uitmaken van het nationale audiovisuele erfgoed;

    b)

    cinematografische werken die deel uitmaken van het nationale audiovisuele erfgoed van andere landen;

    c)

    ander bewegend beeldmateriaal dan cinematografische werken;

    d)

    cinematografische werken uit het verleden.

    Samenwerking tussen aangewezen instanties

    14.

    de aangewezen instanties te stimuleren en te helpen informatie uit te wisselen en hun activiteiten op nationaal en Europees niveau te coördineren, bijvoorbeeld met het oog op:

    a)

    de coherentie van de collectiemethoden en de interoperabiliteit van de databases;

    b)

    de productie van releases (bijvoorbeeld op DVD's) van archiefmateriaal met ondertitels in zoveel mogelijk talen van de Europese Unie, onverminderd het auteursrecht en de naburige rechten;

    c)

    de samenstelling van een Europese audiovisuele filmografie;

    d)

    de ontwikkeling van een gemeenschappelijke norm voor de elektronische uitwisseling van informatie;

    e)

    de productie van gemeenschappelijke educatieve en onderzoeksprojecten.

    Follow-up van de aanbeveling

    15.

    de Commissie om de twee jaar op de hoogte te brengen van de maatregelen naar aanleiding van deze aanbeveling,

    Gedaan te Brussel, …

    Voor het Europees Parlement

    De voorzitter

    Voor de Raad

    De voorzitter


    (1)  PB C […] van […], blz. […].

    (2)  PB C […] van […], blz. […].

    (3)  PB C […] van […], blz. […].

    (4)  PB C 193 van 11.7.2000.

    (5)  COM(2001)534 def., 26.9.2001, PB C 43/6 van 16.2.2002.

    (6)  2381e zitting van de Raad — Cultuur en Audiovisuele Zaken (PRES/01/377, 5.11.2001).

    (7)  PE 312.517, nog niet in het Publicatieblad gepubliceerd.

    (8)  Persmededeling van de Raad 1457/03, PB C 295/5 van 5.12.2003.

    (9)  http://conventions.coe.int, Raad van Europa, ETS nr. 183, opengesteld voor ondertekening op 8.11.2001.

    (10)  PB L 167 van 22.6.2001.


    Top